In de nu bekende stamboom Duivenvoorden vormde voorvader Pieter Duivenvoorden lange tijd een tamelijk onbekende schakel. Simpelweg omdat over hem maar weinig documenten beschikbaar zijn waarin hij de hoofdrol speelt. Toch zijn na het nodige zoekwerk genoeg details gevonden die met elkaar een redelijk compleet beeld van zijn leven geven.
Dat leven begint in maart 1798, op de 28e van die maand wordt hij gedoopt, met zijn oom en tante Lourens en Neeltje Duivenvoorden-van der Fluijt als getuigen. Waar hij geboren is weten we niet, omdat van zijn vader Jacob en moeder Rensje niet bekend is waar zij dat jaar woonden voordat zij zich op de boerenhoeve de Keukendel aan de Zeestraat en Schulpeweg konden vestigen. Dat vond vermoedelijk pas rond 1810 plaats.
Pieter was het 7e kind in het gezin maar pas de 2e zoon. Gedurende zijn jonge jaren zal hij veel broers en zusters verliezen. Van de 15 kinderen van zijn ouders leven er nog maar zes als Pieter trouwt in 1822. Hiervan zal broer Klaas nog naar Zandvoort verhuizen, Pieter is getuige bij zijn huwelijk in dat dorp. Ook Klaas overlijdt tamelijk jong, hij wordt slechts 42 jaar oud.
Pieter verliest zijn moeder Rensje Kortekaas als hij 17 is, zij overlijdt in 1815. Twee jaar later komen we hem tegen in een akte waarin de overdracht van zijn militaire dienstplicht geregeld wordt. De dienstplicht werd in 1810 tijdens de bezetting door de Fransen ingevoerd. Napoleon vond dat het bij zijn keizerrijk ingelijfde Koninkrijk Holland soldaten moest leveren voor zijn leger. Pieters oudere broer Cornelis werd al kort na de invoering opgeroepen om vier jaar lang als soldaat in de Hollandse regimenten van het Franse leger te dienen. Zijn ervaringen kunnen wel eens een heel belangrijke rol gespeeld hebben bij het besluit van vader Jacob Dirckszoon om een vervanger voor Pieter te zoeken. Cornelis werd namelijk ingedeeld bij een regiment waarvan vaststaat dat zij naar het Russische front gestuurd is. Of Cornelis ook deelnam aan de door tyfus geteisterde terugtocht van Napoleon uit Rusland in 1812 en de bloederige veldslag bij de rivier de Berezina moet nog onderzocht worden. Maar duidelijk is dat Cornelis het overleefd heeft.
Cornelis was al uit militaire dienst ontslagen op het moment dat Pieter bij de loting voor zijn lichting het ongelukkige nummer 1 trok. Hoe lager je nummer, hoe zekerder het was dat je ingeloot was. Dat Pieter zijn diensttijd door een ander kon laten vervullen was bij wet geregeld maar het was geen goedkope optie. De 19-jarige Pieter vindt in de Amsterdamse scheepstimmerman Willem van Breukelen een plaatsvervanger en laat de overdracht bij de notaris vastleggen. Het kost 25 gulden aan administratieve kosten, 50 gulden ineens uit te betalen aan Willem en vervolgens ook nog eens vier jaar lang een gulden per week, te betalen via een contactpersoon. Bij elkaar waren Pieter en zijn vader dus ruim 275 gulden kwijt. Dat was voor die tijd voor weduwnaar Jacob een fors bedrag maar hij had zijn zoon hard nodig in zijn bedrijf om zelf het hoofd boven water te kunnen houden. En het gaf meer zekerheid dat hij Pieter ook in leven kon houden, want de overdracht vindt twee jaar na de slag bij Waterloo plaats. Een slag waaraan neef Jan Duivenvoorden nog had deelgenomen. (Zie verhaal: Een wereldrecord). In 1817 lag het oorlogsgeweld dus nog vers in het geheugen.
In 1822 trouwt Pieter met Jannetje de Groot, zij is zeven jaar ouder en is de dertig al gepasseerd. Maartje van Someren (ook Zomeren), de moeder van Jannetje komt uit Noordwijk maar haar vader Arij de Groot woonde in Hazerswoude. Jannetje is geboren op een boerderij in Zoeterwoude, werd gedoopt in Hazerswoude, waarbij Leiderdorp werd genoteerd als woonplaats. Haar vader Arij was in mei 1790 getrouwd met Maartje. De doopgegevens van hun eerste kind Jannetje zaaien dus wat verwarring over haar geboorteplaats, maar vast staat dat enkele maanden voor haar geboorte haar vader Arij Gijssenszoon de Groot een boerderij met 32 morgen (27 hectare) wei- en hooiland in het Westeinde van Zoeterwoude kan pachten van de heer Diderik van Leijden.
De grootouders van Jannetje, Willem en Trijntje van Someren-Kroon, hadden een flinke boerderij in de Cleij in Noordwijk. Jannetjes oom Dirk van Someren was eigenaar van boerderij Bergenslaan aan de Leeweg in Noordwijkerhout en ook haar tantes Grietje, Cornelia en Marijtje wonen in dat dorp of in het Langeveld. Tante Marijtje van Someren trouwde Huibert Oostdam die een boerderij had aan het einde van de Langevelderweg, pal tegenover Huibert Duivenvoorden. Hun dochter Trijntje Oostdam trouwde haar buurman Job Huibertszoon Duivenvoorden. Dat zijn neef Pieter Duivenvoorden Jannetje de Groot leerde kennen is ongetwijfeld ontstaan uit de verschillende raakvlakken en banden met de Van Somerens, die zich later ook op het Haesvelt in het Langevelderduin zullen vestigen.
Jannetje verliest net als Pieter een ouder op jonge leeftijd. Zij is 18 jaar als haar vader Arij overlijdt. Haar moeder Maartje van Someren keert terug naar de Bollenstreek en overlijdt in Hillegom in 1832, inwonend bij haar zoon Willem aan de kalkovens.
Pieter Duivenvoorden woonde tot zijn huwelijk in 1822 op de oeroude boerenhoeve de Keukendel samen met zijn vader Jacob en zijn broers Klaas en (jonge) Cornelis. Hoogstwaarschijnlijk is hij na zijn huwelijk gaan wonen op het Duinhuis op het Kerkeduin, het latere Bavoterrein. Daar woonde eerder zijn oom Jan Kortekaas die met Aaltje Onderwater getrouwd was. Jan overleed in 1821 en weduwe Aaltje is het jaar erop getrouwd met Mattheus Walkers en bij haar nieuwe echtgenoot ingetrokken. Het Duinhuis kwam dus leeg te staan. Pieter wordt er eerst huurder, pas later kan hij de grond aankopen en zou volgens een latere akte daarop zelf het Duinhuis gebouwd of herbouwd hebben. Vanaf 1845 is hij eigenaar van het geheel.
Naast het Duinhuis waarvan hij eigenaar werd had Pieter verder geen onroerende goederen. Wel komen we hem tegen als huurder of pachter van weilanden en geestgronden. Een vroege vermelding is de pacht van percelen weiland in het Langeveld die deel uitmaakten van het bezit van de kalkbrandersfamilie Lelijvelt. In 1828 probeert deze familie haar boerderijen de Witte Raaf en Sasbergen te verkopen met alle bijbehorende landerijen. Daarbij wordt vermeld dat Pieter Duivenvoorden een perceel huurt van ruim 3 hectare ten zuiden van zijn vader Jacob Dirkszoon. Het land van Jacob werd door hem gepacht van zijn broer Huibert die twee grote boerderijen had aan het einde van de Langevelderweg. Dit land was eerder eigendom van Dirk Duivenvoorden, de opa van Pieter, maar die moest hij het uit geldnood verkopen. Huibert heeft dit land in 1797 overgenomen en verpachtte dit perceel van 1800 Rijnlandse Roe rond 1828 aan zijn broer Jacob. Vader en zoon Jacob en Pieter gebruikten in die periode dus een kleine 6 hectare naast elkaar liggende weilanden.
De veiling van de Witte Raaf en het pachtland van Pieter werd in 1828 opgehouden. Hoe lang hij daarna nog zijn flinke percelen weiland heeft kunnen pachten is niet bekend, maar we komen hem daarna in allerlei akten tegen als koper van zogenaamde tienden of als huurder van een perceel grond. Het Tienden-systeem heeft een middeleeuwse oorsprong. Eigenaren waaronder met name religieuze instellingen hadden recht op 10% van de oogst op beschreven percelen. Een mooi voorbeeld in Noordwijkerhout zijn de Alkemadetienden, die gelegen waren tussen Schulpweg, Duinsloot en Westeinde. In de middeleeuwen nog eigendom van de adellijke Alkemadefamilie werden de Tienden door de abdij van Egmond overgenomen. Na de Reformatie incasseerde de overheid de opbrengsten van de religieuze instellingen. Het systeem is pas kort na de Eerste Wereldoorlog afgeschaft. In de 19e eeuw waren diverse leden van de familie Duivenvoorden zeer actief bij het kopen van Tienden in Noordwijkerhout waar linke “Tiendblokken” lagen. Pieter Duivenvoorden vinden we dan ook wel eens terug als koper.
Bijzonder is dat hij in 1842 voor 48 gulden een perceel huurt in Lisse, niet bepaald om de hoek van zijn Duinhuis. En datzelfde geldt voor een perceel van een kleine twee hectare aan de Pilarenlaan, dicht bij de Trekvaart dat hij in 1843 pacht voor 60 gulden per jaar en vijf jaar als pachtperiode. Maar wie zelf weinig agrarisch onroerend goed bezat was aangewezen op het verhuuraanbod.
Zien we in de eerste helft van zijn leven Pieter vermeld staan als “schulper”, in latere jaren staat hij genoteerd als landbouwer. Als zodanig pacht hij tot 1875 een flink stuk duingrond van zo’n vijftien hectare. Het is onderdeel van het ruim 200 hectare grote Boekhorstbezit van jurist Gerard Martini uit Amsterdam. Het gehuurde duin van Pieter betreft grofweg het noordelijk deel van het grote Kerkeduin waarop de dorpskern is gebouwd. Vanouds vormde het Kerkeduin één geheel behalve de bebouwde percelen die particulier bezit waren van dorpsbewoners. Martini splitste zijn Kerkeduin op in kleine, overzichtelijke gedeelten, zoals blijkt uit de verkoopbrochure uit 1868, kort na het overlijden van deze Amsterdamse jurist. De pachtpercelen vormden toch al niet de allerbeste weilanden of akkers maar waren door de omvang toch aantrekkelijk voor minder vermogende dorpsbewoners.
In de verkoopbrochure van Martini uit 1868 blijkt dat ook het gedeelte van het Duinhuis dat Martini kocht van Pieters zoon Jacob Duivenvoorden in de verkoop gaat. Het wordt dat jaar bewoond door Pieter Brama. Pieter Duivenvoorden koopt deze aanbouw terug op de veiling van de boedel van Martini, daarbij hoort dan ook een achterliggende duinweide. Het Duinhuisbezit bestaat dan uit een huis met tuin in twee gedeelten en de achterliggende duinweide, samen ruim 2000 vierkante meter.
Toen Gerard Martini de Boekhorst aankocht tien jaar voor zijn dood was er nog altijd sprake van het Lappennest als het stukje duin waar het Duinhuis op stond. Martini was zeer in zijn nopjes met de aankoop van de Boekhorstgoederen en voelde zich verbonden met de middeleeuwse adellijke bewoners. Hij liet onder andere de wapensteen uit de kasteelpoort natekenen, maakte een kopie van de Boekhorstkaarten uit het Rijksarchief en verwerkte de zwarte leeuw van de Boekhorstfamilie in zijn persoonlijke wapen.
Maar Martini was ook betrokken bij het dorp waar hij zoveel onroerend goed bezat. Hij schenkt een groot stuk duingrond in de dorpskern aan de gemeenschap onder voorwaarde dat er een school met tuin gebouwd zal worden. Dit werd de lagere school of tuinbouwschool aan de Havenstraat. Hij laat aan de Herenweg twee arbeiderswoningen bouwen voor Leendert van Dijk en Jacob Duivenvoorden en bouwde een nieuwe boerderij op de Boekhorster Wraa met als eerste pachter Cornelis Koster. Die boerderij stond aan de oostzijde van de ingang van het huidige Sanctaterrein.
Bij de afwikkeling van de nalatenschap van Amsterdammer Gerard Martini is Pieter Duivenvoorden geld schuldig aan de uitvoerders van het testament. Pieter van der Klauw, die zelf als pachter van Martini op het Mossenest woonde is hun Noordwijkerhoutse contact. Hij heeft Pieter aangesproken op de 30 gulden die hij nog moet betalen, precies het bedrag dat hij aan huur schuldig was per jaar voor de pacht van het circa vijftien hectare grote perceel duingrond. Van der Klauw schrijft de Amsterdamse executeurs dat hij niet verwacht dat Pieter zijn schuld zal kunnen betalen. Uit zijn brief van 1870: “Ik heb Duivenvoorden en Boheemen aangemaand. Duivenvoorden vraagt om uitstel en Boheemen zegt niet te kunnen betalen”. Drie jaar later schrijven de executeurs een klaarliggende kwitantie voor ontvangen duinhuur over het jaar 1869 af als niet inbaar. Daarop de aantekening dat Van der Klauw in september 1873 aangegeven heeft dat er van Pieter niets of weinig meer te verwachten valt.
Dat Pieter dit overzichtelijk lijkend bedrag van 30 gulden niet kan betalen doet vreemd aan gezien het feit dat hij wel in staat was om in 1870 het gedeelte van het Duinhuis terug te kopen dat door zijn zoon Jacob aan de Amsterdamse jurist was verkocht. Hij moet daar 420 gulden voor betalen. Negen jaar eerder ontving Jacob voor zijn huisgedeelte nog 288 gulden en zijn vader voor de grond waarop het huis stond nog 12 gulden. Bij elkaar betaalde Gerard Martini de Duivenvoordens dus 300 gulden. Pieter biedt op de veiling van Martini’s bezit dus 120 gulden meer voor het huisgedeelte en dat verschil is te verklaren omdat ook een stuk duin van 860 vierkante meter achter het huis onder de koop valt (zie kaart boven). Op 72-jarige leeftijd gaat Pieter voor de financiering een lening aan bij Willem Kniest, een schoenmaker uit Katwijk. Hij leent 500 gulden, dus ruim meer dan de aankoopprijs van het huis.
In die periode raakt het kleine Duinhuis aardig bevolkt. Uit de volkstelling van 1870 en de bijschrijvingen uit latere jaren blijkt dat naast Pieter Duivenvoorden ook zijn zoon Arie er met zijn gezin woont. Arie trouwde Johanna Steenvoorden en krijgt met haar nog voor het overlijden van zijn vader Pieter negen kinderen, waarvan drie jong gestorven zijn.
In 1878 wordt uit de boedelbeschrijving na Pieters dood duidelijk hoe pover zijn vermogenspositie gedurende zijn leven was. Afgezien van de aankoop van een deel van het Duinhuis en de kleine duinweide heeft hij geen ander onroerend goed aangekocht. We komen gedurende zijn leven zijn naam net als die van vele andere Noordwijkerhouters regelmatig tegen bij veilingen van boedels, maar daar blijft het bij geringe bedragen voor wat gereedschap of huishoudelijke zaken. De zeven schilderijtjes voor 75 cent die hij eens op zo’n boedelveiling koopt zullen ook wel niet door Rembrandt of Vermeer geschilderd zijn. Maar hij heeft er wellicht toch plezier aan beleefd. Tot zijn grootste uitgaven zal het veulen behoren dat hij in 1861 koopt. Het jonge dier kost hem maar liefst honderdelf gulden, een bedrag dat Pieter zeker niet in zijn portemonnee had die dag!
De bezittingen van zijn overleden vrouw Jannetje waren in 1858 onverdeeld gebleven, omdat ieder erfgenaam over zijn of haar aandeel kon beschikken. Maar nu ook vader Pieter dood is gaan de kinderen over tot een algehele verdeling. Het Duinhuis met circa 2000 vierkante meter aan tuin en duinweide wordt verkocht aan zoon Arie voor 1200 gulden, een prijs gebaseerd op de taxatie door betrouwbaar en deskundig geachte dorpsgenoten.
De vier kinderen van Pieter en Jannetje Duivenvoorden-De Groot zadelen de notaris nog met een ingewikkelde klus op want hij moet niet alleen rekening houden met de onverdeelde boedel van hun moeder en alles wat hun vader nog na haar dood aan vermogen heeft opgebouwd maar ook met kleinkinderen die meedelen in een deel van de nalatenschap. De aankoop van een deel van het Duinhuis met de achterliggende duinweide waarop nog een hypotheek rust van 500 gulden maakt dat Pieters nalatenschap lager uitpakt dan die van zijn vrouw Jannetje. De notaris stelt vast dat het zuivere saldo van de gezamenlijke boedel niet meer bedraagt dan 387 gulden, te verdelen onder de vier kinderen met kleinkinderen. Elk kind ontvangt nog geen 100 gulden en Arie die voor 1200 gulden het huis kocht moet dan ook een flinke hypotheek nemen van maar liefst 1500 gulden. Elf jaar later zal hij het Duinhuis verkopen aan zijn hypotheekverstrekker, Dirk Jansen uit Schiedam, die intussen eigenaar is geworden van een groot deel van het oorspronkelijke Boekhorstbezit van Gerard Martini.
Pieter Jacobszoon Duivenvoorden is nog net geen 80 jaar als hij op 7 februari overlijdt, hoewel zijn bidprentje die hoge leeftijd wel vermeldt. “Die goed geleefd heeft, sterft niet slecht” staat er op het prentje. Het is te hopen dat Pieter dat goede leven zelf ook zo ervaren heeft, want wie zijn leven naloopt moet constateren dat de man het zeker niet gemakkelijk heeft gehad in die 80 jaar.