Op 20 februari 1828 werd op het Duinhuis, een kleine woning op het Kerkeduin van Noordwijkerhout feest gevierd. Die dag is Jacob Duivenvoorden geboren, derde kind van Pieter Duivenvoorden en Jannetje de Groot. Het gezin waarin hij opgroeide was van alle voorouders het kleinste. Pieter en Jannetje hadden “slechts” vijf kinderen, waaronder de tweeling Maria en Arie, geboren in 1833. Maria overlijdt op 10-jarige leeftijd, de andere kinderen bereiken respectabele leeftijden en zijn alle vier getrouwd. Amarentia (Rensje) trouwde Engel van Duin, Mietje vond in Leendert van Dijk haar droomprins en Arie deelde zijn leven met Johanna Steenvoorden.
Jacob trouwt twee keer, in mei 1853 met Antje van Duin en dertien jaar later met Marijtje van der Ploeg. Met hen krijgt hij in totaal 18 kinderen. Net als bij oudere voorvaders sterven ook in zijn gezin kinderen op jonge leeftijd. Alle vier uit het eerste huwelijk, waarvan het oudste kind Pieter twaalf jaar oud werd. De drie andere kinderen sterven binnen een jaar na geboorte. Tragisch detail is dat vijf maanden na de geboorte van haar laatste kind (Jacob, 1865) Antje van Duijn overlijdt. Slechts acht maanden later trouwt overgrootvader Jacob met de 19 jaar oude Maria van der Ploeg, die 7 (!) maanden later haar eerste kind baart. Droge feiten, maar als je erover doordenkt borrelen vragen op. Een jonge vrouw van 19 raakt zwanger van een 18 jaar oudere man en krijgt bij haar huwelijk nog vijf kinderen als “bonus” waarvan de jongste slechts een jaar oud is. Hoe heeft Marijtje dit alles ervaren, wat doet dat met zo’n jonge vrouw? Wat speelde een rol bij het snelle hertrouwen van Jacob Duivenvoorden, was dat alleen het feit dat Marijtje zwanger was geraakt of had het jonge gezin dringend een nieuwe moeder nodig, leefde Marijtje misschien al bij het gezin als hulp? Jacob/Jaap heeft in zijn eerste huwelijk het nodige meegemaakt, vier vroeggestorven kinderen en een echtgenote die niet ouder dan 30 jaar wordt. We zullen nooit weten hoe hij dit alles verwerkt heeft maar hij liet blijkbaar de moed niet zakken. Ook bij eerdere voorouders zien we dat zij na het overlijden van een echtgenote snel hertrouwen. Man en vrouw waren sterk op elkaar aangewezen, kenmerkend voor vorige eeuwen en een realiteit die pas na midden 20e eeuw zou verdwijnen. En voor de beeldvorming rond deze voorouder is het ook goed te realiseren dat toen Aaltje, zijn jongste kind in 1889 geboren werd Jacob al bijna 61 jaar oud was. Aaltje heeft haar vader nooit gekend, zij was twee jaar bij zijn overlijden. Jacobs tweede vrouw Marijtje van der Ploeg was 18 jaar jonger en heeft haar man ruim 40 jaar overleefd
En als we ook hier weer tussen de regels van geboorte- en overlijdensakten lezen zien we dat het op één na jongste kind van Jacobus en Maria Duivenvoorden-van der Ploeg, dochter Jannetje, in juni 1908 trouwt en 3 maanden later haar zus Antje verliest die nog geen 36 jaar oud werd. Vier jaar later volgt op dezelfde leeftijd haar zus Huberta.Vreugde en verdriet lagen ook in het gezin van Jacob/Jaap Duivenvoorden dicht bij elkaar!
Vermeldenswaard is nog dat de kinderen uit het eerste huwelijk als Duivenvoorden genoteerd staan, bij het tweede huwelijk verdwijnt spontaan de “n” uit de geboorteakten van de laatste kinderen. In de gemeentelijke administratie werden in akten lange tijd adressen genoemd, maar dit waren huisnummers, straatnamen bestonden nauwelijks. Dorpen waren zo klein dat het huizen en inwoners nog goed te tellen of van elkaar te onderscheiden waren. Men kende elkaar en daarom had een nummer ook niet zoveel toegevoegde waarde. Het verklaart het gemak waarmee men bij uitbreiding van het dorp regelmatig opnieuw nummerde. Met als gevolg dat bijvoorbeeld hetzelfde huis drie of vier keer een hoger nummer kreeg. Niet erg handig dus.
Jacob trouwt op 26 mei 1853 met de 7 jaar jongere Antje van Duin, zij is slechts 18 jaar. Op dezelfde dag trouwt zijn zus Rensje met Engel van Duin. Antje en Engel zijn ook broer en zus maar schelen 22 jaar in leeftijd. Zij zijn kinderen van Cornelis van Duin en Neeltje Zoetendaal die in een woning op de hoek van de Zeestraat en Schulpweg woonden, recht tegenover boerenhoeve De Keukendel van de familie Duivenvoorden. Cornelis van Duin had achter zijn woning flinke percelen land in gebruik, nu het westelijk deel van de wijk Zeeburg vormend.
Twee jaar voor Jacob was zijn zus Mietje getrouwd. Zus Amarentia (Rensje) heeft net als Mietje bij haar huwelijk het Duinhuis verlaten maar Jacob bleef er wonen tot 1861, zijn eerste kinderen worden er dan ook geboren. Uit een verkoopakte blijkt dat Jacob een aanbouw heeft geplaatst aan de oostelijke muur van het huis dus het gezin leefde waarschijnlijk min of meer gescheiden van zijn vader Pieter die in 1858 weduwnaar wordt want Jacobs moeder Jannetje de Groot overlijdt dat jaar. Broer Arie is altijd in het huis blijven wonen en kan het in 1878 kopen uit de nalatenschap van vader Pieter.
Tot 1861 zal Jacob vooral geld verdiend hebben met het schelpenvissen, net als zijn vader. In die periode wordt hij regelmatig als “schulper” vermeld.
Hij verhuist dat jaar naar een woning van Amsterdammer Gerard Martini die op de Boekhorsterberg een jachthuis heeft en eigenaar is van het Kerkeduin en het Boekhorsterduin. Mogelijk heeft Jacob kort gewoond op dezelfde Boekhorsterberg want in 1861 is eenmalig sprake van een afwijkend woningnummer bij de geboorte van een kind van Jacob en Antje. Naast het jachthuis van Martini stond op de “berg” een arbeiderswoning. Ook in de jaren daarna wordt Jacob nog gekoppeld aan de Boekhorsterberg, zo vermeldt de pastoor deze locatie zelfs nog bij de geboorte van Huberta in 1877, maar mogelijk deed de goede man dit alleen om de meerdere Jacobussen Duivenvoorden in het dorp uit elkaar te kunnen houden en moeten we zijn vermelding niet lezen als een adres aanduiding.
Want het staat vast dat Jacob en Antje vanaf circa 1864 aan de Herenweg woonden in een huis dat Martini daar voor hen heeft laten bouwen. De woning lijkt overigens sprekend op het Duinhuis, Jacobs ouderlijke woning. Jacob pacht de woning en enkele ernaast liggende percelen duingrond en bos voor 200 gulden per jaar van Gerard Martini. Ook gebruikt hij van de Amsterdamse jurist een groot perceel weiland van bijna drie hectare in de Hoogeveense polder, ten zuidoosten van boerderij de Kokmeeuw.
Uit de aankoop van Jacobs gedeelte van het Duinhuis door Gerard Martini mogen we concluderen dat de Amsterdammer hem aangesteld heeft als beheerder van zijn Boekhorsterduin dat hij drie jaar eerder had gekocht. De werkrelatie blijkt ook uit de geldschenking na de plotselinge dood van Martini in 1868. De uitvoerders van zijn testament betalen conform de wens van Gerard Martini aan Jacob een klein bedrag uit. Ook zijn zwager Leendert van Dijk ontvangt een bonus en deze mag met zijn vrouw Mietje Duivenvoorden “om niet” in het huisje blijven wonen dat meer zuidelijk aan de voet van de Boekhorsterberg stond, bekend als het huisje van Van Iperen, een latere duinwachter.
Jacob en zijn zus Mietje waren dus buren aan de Herenweg al woonden zij nog wel zo’n 100 meter uit elkaar. Ook het nagenoeg gelijktijdig gebouwde huis van Mietje en Leendert lijkt sterk op het Duinhuis. Met Jacob en Leendert was ook Gerrit van Stijn werkzaam voor Martini. Naast beheer van het uitgestrekte bezit verrichtten zij landbouwwerkzaamheden voor de Amsterdamse jurist. Zo verbouwde Martini rogge op duinpercelen die vanouds vlak genoeg waren om beteeld te kunnen worden. Het extraatje uit zijn nalatenschap was welkom voor het drietal want in die jaren had de veepest weer eens hard toegeslagen in het dorp. Niet alleen bij boeren maar ook bij andere inwoners, iedereen had wel een paar koeien op stal, mensen waren grotendeels zelfvoorzienend wat zuivel betreft.
Antje van Duin heeft slechts kort gewoond in haar nieuwe woning aan de Herenweg. In 1865 overlijdt zij, twee maanden na de dood van haar twaalfjarige zoon Pieter en zelf maar 30 jaar oud. Een boedelbeschrijving is bewaard gebleven en geeft een gedetailleerd inkijkje in het welvaartsniveau van Jacob en Antje. En hoewel het een momentopname is maakt het duidelijk dat het echtpaar het niet breed had. Indicaties vinden we in het bezit van onroerend goed, vee, contant geld en de inhoud van het juwelenkistje.
Jacob en de notaris nemen de boedel door en stellen in 1866 het volgende vast:
– Het echtpaar bezit geen onroerend goed. Huis en landerijen worden gepacht.
– In de keuken staat een tafel met 6 stoelen, een kabinet met 5 pullen en Jacobs kleren, een ladetafel met wat aardewerk, getaxeerd op 20 gulden
– Een hangklok, spiegel en zeven schilderijtjes, samen voor 2 gulden 50
– Twee bedsteden met toebehoren, matten en glasgordijnen voor 22 gulden
Opvallend is dat er geen kamer wordt genoemd in de inventarisatie, het gezin leefde dus in een woonkeuken waar ook de twee bedsteden stonden. De vijf kinderen sliepen waarschijnlijk bij elkaar in één bedstee.
– In de aangebouwde stal wat meubilair en we vinden er onder andere een haverkist en Jacobs geweer. Het vee stond op de taxatiedag (juli) in het weiland.
– een zwart merriepaad, op 60 gulden getaxeerd
– een melkkoe op 90 gulden en 2 kalveren op 25 gulden
– 16 kippen en een haan op 10 gulden
– In de schuur staat de wastobbe en wat werkgereedschap
– Op het erf een stuit hooi, wat brandhout en twee schulpkarren, samen voor 87 gulden
– De “vruchten te land” bestaan uit 40 gulden aan hooi, 40 gulden voor een partij aardappelen en een tientje aan rogge.
– In het juwelenkistje van Antje twee gouden oorbellen voor 4 gulden, een bloedkoralen ketting met gouden slot die 10 gulden waard zou zijn en een gouden ring van 2 gulden.
– Jacob heeft nog 15 gulden aan contant geld in huis.
De totale waarde van de boedel wordt vastgesteld op fl 444,50. Maar Jacob heeft van de gemeente nog 40 gulden tegoed voor verrichte werkzaamheden, zodat we op bijna 500 gulden komen als waarde van het totale bezit van Jacob en Antje. Daarvan bestaat ruim 60 % uit vee en nog te oogsten hooi, aardappelen en rogge. Aan schulden noteren we 116 gulden voor landhuur en enkele kleine posten bedragen samen 90 gulden. De rekening van dokter Van Nes is nog niet bekend. Maar de begrafeniskosten zijn al betaald en bedragen ruim 60 gulden.
Per saldo bedroeg het bezit van deze voorouders niet meer dan 225 gulden. Daar mogen we dan nog wel het aandeel van Antje in de nalatenschap van haar vader Cornelis van Duin (1/12e deel) en broer Maarten (3/32e deel) bij optellen. Hun boedels zijn onverdeeld gebleven. Jacob zal de aanspraken op de onverdeelde boedel van zijn schoonfamilie een jaar later als onderpand gebruiken om een lening van 150 gulden af te sluiten. Dat hij geen ander onderpand kon stellen zegt veel over zijn vermogenspositie. “Rijk”dom of “wel”vaart lijken wat Jacobs leven betreft bijna wrange woorden. Daarin deed hij ook weinig onder voor zijn ouders Pieter en Jannetje, want uit hun nalatenschap zal Jacob in 1878 nog geen 100 gulden mogen ontvangen.
Daarmee vormden hij met Antje bepaald geen uitzondering in het dorp dat in haar overlijdensjaar 1866 ook nog eens te maken krijgt met een verwoestende uitbraak van de veepest. Het is zelfs niet uit te sluiten dat de lening van 150 gulden die Jacob kort daarna afsluit gebruikt is om nieuw vee aan te kopen want onroerend goed heeft hij zeker niet aangekocht. Toch zijn er in diezelfde periode ook boeren of inwoners bij wie de waarde bij een boedelinventarisatie oploopt naar tienduizenden guldens. De 19e eeuw lijkt dan ook bij uitstek de tijd waarin de verschillen tussen rijk en arm in het dorp misschien wel groter waren dan ooit.
Jacob legt de eed af bij de notaris en bezweert niets aan waarde verzwegen te hebben voor de boedelinventarisatie, waarop hij tekent. Zijn zwager Engel van Duin is getuige als voogd van de vijf kinderen van zus Antje maar geeft aan de schrijfkunst niet machtig te zijn. De akte wordt opgemaakt aan de Herenweg, toen omschreven als de Grindweg naar De Zilk, in huis nummer 112. Dit vindt plaats op 24 juli 1866, zes weken voor het tweede huwelijk van Jacob. Het was een plicht om in het belang van de kinderen een bewijs te hebben van hun aandeel in de nalatenschap van hun moeder.
Jacob hertrouwt met Marijtje, dochter van Jan van der Ploeg en Teuntje Kortekaas. Teuntje is geboren in 1802 aan de Duindamse Slag, in de boerenhoeve van vader Jan Kortekaas, de broer van Rensje Kortekaas, oma van Jacob Duivenvoorden. Jacob Duivenvoorden was dus een achterneef van zijn jonge echtgenote Marijtje. De schelpenvissersfamilies Duivenvoorden en Kortekaas werden via hen opnieuw met elkaar verbonden.
Over het beroep van overgrootvader Jacob Duivenvoorden was hij zelf niet bijster helder, althans hij verwisselde regelmatig van beroep als we de officiële documenten moeten geloven. Maar hij had zoals vele dorpsbewoners meerdere inkomstenbronnen en de belangrijkste tijdens het registratiemoment werd waarschijnlijk opgeschreven. In geboorteakten komen we hem tegen als schulper, arbeider, landbouwer, voerman en hij was dus ook een aantal jaren jachtopziener op het duin van de Boekhorst en het Stelduin. En zoals uit de boedelbeschrijving van 1866 blijkt, kluste hij ook wat bij voor de gemeente, vermoedelijk als voerman want wie een paard en kar bezat was inzetbaar als voerman.
De duinen komen na de dood van Gerard Martini in handen van de Leidse familie Temminck die al een groot deel van het Langevelder duin in eigendom had. Jaarlijks liet deze familie wel een veiling van hakhout plaatsvinden. Na de veiling dient het hout van de Boekhorsterberg eerst betaald te worden aan Jacob Duivenvoorden in zijn huis aan de Herenweg alvorens men de hakbijl erin zet. Hakhout was duur en bracht al gauw enkelen honderden guldens op. De ontvangst van het geld was door de Temminck aan jachtopziener Jacob toevertrouwd. Als de familie 100 hectare van hun duinbezit verkopen in 1888 kunnen gegadigden zich voor informatie melden bij jachtopziener Jacob.
Uit de details van diverse documenten kunnen we dus concluderen dat Jacob Duivenvoorden tussen 1861 en 1888 het duin voor zowel Gerard Martini als voor de familie Temminck heeft beheerd en het is dan ook niet vreemd dat vijf van zijn zonen hetzelfde beroep zullen uitoefenen, fulltime of parttime als onbezoldigde rijksveldwachter. Kees (de Kwik) werkte tientallen jaren als jachtopziener van het Langevelder duin en woonde midden in dat duin op het Paardenkerkhof. Zoon Jan (Oude Jan) werkte eerst kort in Brabant maar kreeg daarna een prachtige aanstelling in Diepenveen en Jacob was jachtopziener op de buitenplaats Watervliet in Velsen en vervolgens in Doorn waar hij ook een kroeg uitbaatte. Jacobs jongere zonen Arie en Willem leverden onbezoldigde diensten aan opeenvolgende jachtheren in het Langeveldse en Zantvoortse duingebied. En hun broer Jan (Heeremenis) verdiende wat bij als drijver. De inkomsten als jachtopziener en de lokatie waar de familie woonde sluiten aan op het verhaal dat nog altijd met plezier wordt verteld in de familie, namelijk dat overgrootmoeder Van der Ploeg vanuit het raam de konijnen neerknalde voor het “diner” van die dag. Ook geeft het een verklaring over het ontstaan van de bijnaam Heeremenis. De uitleg is dat de naam een verbastering is van de slogan “heeren het is mis”, dat door jachtopziener Duivenvoorden werd uitgesproken bij elk gemist schot tijdens jachtpartijtjes van welgestelden. De bijnaam wordt altijd gekoppeld aan Jacobs zoon Jan die vanaf jonge leeftijd drijver was voor de “heeren” jagers maar we mogen zeker niet uitsluiten dat Jacob zelf al die bijnaam kreeg toebedeeld.
De verkoop van het duin van Temminck betekende mogelijk ook het einde van Jacobs jachtopzienerschap. Hij wordt in die periode als voerman vermeld. Bijzonder is de aankoop van een huis in de Dorpsstraat, vlak voor Jacobs dood in 1891. Hij koopt het huis op een veiling van de erfgenamen van Jan Broekhof en Maria van Maris. Maar hij doet dat op naam en voor rekening van Marinus Temminck die zelf in Arnhem woonde. Omdat het een openbare veiling was en de prijs dus vooraf onbekend moet hij toestemming gehad hebben van Temmink. Daarin mogen we een teken van vertrouwen en waardering van zijn jachtheer lezen.
Tot de aankoop van het huis behoorde ook een schuur met 450 m2 grond aan de kop van het haventje van Noordwijkerhout dat gelegen was aan de Schippersvaart. Plus daarnaast ook nog eens een “overdekte marktschuit varende onder de Nederlandsche vlag van Noordwijkerhout op Haarlem en Leiden, vice versa”, zoals de akte vermeldt. Met de schuit heeft voerman Jacob met zoon Piet waarschijnlijk het plan gehad een schippersdienst of markthandel te starten, maar mogelijk hadden zij die al en was de schuit een uitbreiding. Koopman Piet Duivenvoorden heeft die handel nog lang als bedrijf geoefend. Met succes want Piet is in staat diverse panden aan te kopen in het dorp. Hij is dan ook degene die in 1908 de woning op het perceel van 580 m2 over kan nemen van de familie Temminck en dit zeer oude huis later samen met zijn inwonende broer Arie heeft afgebroken. Er kwam een groter en moderner huis voor in de plaats. Dat zou volgens mondelinge overlevering binnen de familie zo’n 4000 gulden gekost hebben. Vanaf 1891 woonde vrijgezel Piet met zijn moeder en ongetrouwde broers en zusters in het huis. De kinderen uit Jacobs eerste huwelijk waren allemaal al voor 1892 getrouwd. Weduwe Marijtje van der Ploeg heeft er tot haar dood in 1932 gewoond, net als haar zoon Arie die in 1913 trouwde en met zijn gezin in het huis is blijven wonen, ook na de dood van broer Piet in 1954. Arie, die 100 jaar werd, woonde de laatste jaren in een verzorgingstehuis maar heeft tot op hoge leeftijd aan de Dorpsstraat gewoond. Het huis maakte plaats voor de winkel van Schouten Schoenen.
Jacob en zijn gezin betrekken in 1891 dit huis aan de Dorpsstraat in Noordwijkerhout maar hij heeft er zelf niet lang van mogen genieten. Jacob Pieterszoon Duivenvoorden overlijdt nog in dat zelfde jaar, 63 jaar oud.
De kinderen uit de twee huwelijken zijn op twee na allemaal in Noordwijkerhout of directe omgeving blijven wonen. Alleen de jachtopzieners Jan en Jacob zijn uit het dorp vertrokken naar respectievelijk Diepenveen en Velsen/Doorn.
Op dochter Neeltje na zijn van alle kinderen foto’s bewaard gebleven. Neeltje trouwde met Cornelis van Stijn, beiden zijn jong overleden. Cornelis in 1908, Neeltje in 1922.
——————————————————————————————————————–