Soms ligt de inleiding voor een verhaal voor deze website voor het oprapen. Je hoeft maar een krant open te slaan. Actueel zijn de gevolgen van een uitspraak van de hoogste rechters over de vermogensrendementsheffing, de box drie belasting. Belasting moet redelijk en rechtvaardig worden toegepast was de boodschap van de Hoge Raad met verwijzing naar de Rechten van de Mens. In het voorhoofd van politici de voorspelbare diepe fronzen, maar nergens schaamrood op de kaken. Een landsbestuur dat de rechten van de mens schendt, dat is nogal wat. Niettemin geen enkele beschouwing van de volksvertegenwoordigers over deze harde tik op hun vingers. Hooguit wat gebrabbel in de marge over waar men het geld vandaan moet halen om de burger terug te betalen. En dat na een jaar waarin de toeslagenaffaire grote onrust in de samenleving had veroorzaakt en ook daar de rechten van de mens niets waard bleken te zijn. De politiek mist zelfkritisch en zelfreinigend vermogen, de burger dankt in stilte op de knietjes dat er nog scheiding van machten bestaat in dit land. Voor zolang het duurt, want rechters schuiven langzaam een bil op de stoel van de politiek. Omdat die steek op steek laat vallen. Rechters worden uitvoerders van de wil van lobbypartijen die buiten het parlement hun gelijk zoeken omdat het democratisch gekozen parlement faalt in haar controle op het bestuur. De lobbycratie is in wording.
De Gordiaanse knoop in ons belastingstelsel is niet meer te ontwarren. Elke poging zal aantonen dat onrechtvaardige behandeling van burgers niet tot box drie of toeslagen beperkt is maar structureel toegepast wordt bij het nastreven van gedragsverandering en overheidsdoelen die haaks staan op wat de burger wil. Een burger die aan het infuus is gelegd van subsidie, aftrekpostje of toeslag. Ieder grijpt zijn deel want principieel weigeren mee te doen aan deze geconstrueerde gekte maakt mensen tot dief van de eigen portemonnee. De vrijheid van de burger om het leven naar eigen inzicht in te richten is een illusie geworden bij een overheid die tot in de haarvaten van de samenleving de spelregels bepaalt.
Zo, het is eruit. Zo’n inleiding bent u niet gewend op deze website maar wie regelmatig met zijn neus in stoffige archieven zit krijgt verrassend nieuwe inzichten over het functioneren van onze samenleving. Je leert met een helikopterview naar ontwikkelingen te kijken. Het gevoel bekruipt je dat een mensenleven er in het verleden aangenaam overzichtelijk uit moet hebben gezien. Men wist waar men aan toe was. Dat geldt zeker voor de meest gehate belastingvorm die er bestaat, de erfbelasting. Die bron van inkomsten voor de overheid is zeer oud, maar de heffingen waren eeuwenlang bescheiden, slechts enkele procenten. Zij stonden in verhouding tot de kosten die dorps- en stadsbestuurders moesten maken om nalatenschappen in goede banen te leiden. Onze voorouders maakten zich over die erfbelasting waarschijnlijk niet zo druk. Hun leefomstandigheden maakten dat zij heel andere zorgen hadden, vooral aan wie zij hun vermogen zouden schenken en aan wie zij de uitvoering van hun laatste wil konden toevertrouwen. Vandaar dat u in de bewaard gebleven notarisboeken vanaf einde 16e eeuw veel testamenten tegenkomt. Met als stelregel dat als uw voorouder geen testament heeft gemaakt er waarschijnlijk ook niet veel te verdelen viel…..
Een leerzame nalatenschap is die van de rentmeester van het klooster Leeuwenhorst, Adriaen Mourijnszoon de Grebber. Interessant omdat de onderlinge verhoudingen tussen zijn erfgenamen naadloos naar onze tijd te vertalen zijn, maar de kenmerkende levensomstandigheden van de 17e eeuw de oude man voor keuzes stelde waar wij niet snel mee geconfronteerd zullen worden. Daarom eerst wat informatie over het leven van deze rentmeester.
Rentmeester Adriaen Mourijnszoon de Grebber.
Op late leeftijd verklaart Adriaen Mourijnszoon, die spaarzaam met zijn achternaam De Grebber wordt vermeld, dat hij op twaalfjarige leeftijd in het jaar 1555 in het klooster Leeuwenhorst als organist is aangesteld. Zijn geheugen was goed want het logische geboortejaar 1543 kunnen we ook berekenen met leeftijden die in andere akten worden genoemd. Of hij ook woonde in het klooster is niet duidelijk, hij vertelt wel dat hij als jongen tussen jonge adellijke meisjes verkeerde die lessen in het kloosterschooltje volgden en waarvan enkelen al op 12-jarige leeftijd de gelofte als kloosterzuster aflegden. In de jaren erna ontwikkelde Adriaen zich tot secretaris van het klooster. In die rol stond hij de laatste abdis Johanna van der Does bij tijdens het opmaken van haar laatste jaarrekening. Die rekening dateert uit 1570. Dat is de periode waarin Adriaen zijn eerste echtgenote leert kennen, Trijntje Willemsdochter de Koning of Sampson. Die bijzondere bij- of toenaam komt welhaast zeker van Trijntjes grootvader, Sampson Willemszoon, hij wordt genoemd in laat 15e-eeuwse documenten uit Noordwijk.
In of rond het jaar 1570 zijn Adriaen en Trijntje getrouwd. Zij wonen die eerste jaren in Noordwijk, ten tijde van het beleg van de steden Haarlem en Leiden, 1573/74. In dat dorp is Willem Adriaenszoon de Grebber geboren, in 1572. Hij wordt in archieven meestal Willem Sampson genoemd. Vier jaar later, kort voor zijn vertrek naar Leiden wordt Adriaen nog genoemd als belastingbetaler in het dorp, samen met zijn schoonmoeder, de weduwe Aechje Eewoutsdochter, weduwe van Willem Sampson. Bij het vertrek naar Leiden zullen meerdere ontwikkelingen een rol gespeeld hebben. Echtgenote Trijntje Willemsdochter is overleden, het klooster Leeuwenhorst is door de cisterciënzerinnen nonnen verlaten en het terrein wordt omgevormd tot agrarisch gebied. Zijn aanstelling als secretaris en rentmeester is door abdis Johanna van der Does ingetrokken kort voor haar dood in september 1574 en daarmee nog tijdens het beleg van de stad Leiden door Spaanse troepen.
Waarschijnlijk is Adriaen Mourijnszoon direct herbenoemd als rentmeester door de Ridderschap Holland , een genootschap van adellijke families die het bezit van de kloostercomplexen Leeuwenhorst en Rijnsburg met de talrijke weilanden in het gewest Holland heeft geclaimd na het vertrek van de nonnen. Het is een strijd die pas jaren later definitief in het voordeel van de Ridderschap zal uitpakken. Adriaens benoeming valt af te leiden uit de jaarrekeningen, vanaf 1571 tot 1619 allemaal door hem geschreven. De eerste jaren verricht hij ook werk voor de abdij in Rijnsburg, eveneens eigendom van de Ridderschap. Intussen heeft hij zijn tweede echtgenote gevonden, Trijntje Pietersdochter de Haes, uit een familie van notabele inwoners van Leiden. Het echtpaar heeft een huis gekocht aan de Breestraat en Keukelaarssteeg. Hier worden nog twee kinderen geboren, Pieter in 1581 en Willempje in de jaren erna. Dat laatste kunnen we afleiden uit de Leidse volkstelling van 1581, daarin wordt Willempje nog niet genoemd. Met “voorkind” Willem erbij had Adriaen dus 3 kinderen, meer zijn er niet bekend.
In die periode heeft de rentmeester naast zijn werkzaamheden voor de Ridderschap ook opdrachten van welgestelde families. Zijn zaken lopen goed en in 1580 doet hij een grote aankoop in Noordwijkerhout. Van Grietje Cornelisdochter wordt de boerderij gekocht die later de naam Bergenslaan krijgt. Grietje heeft waarschijnlijk nog tot aan de eeuwwisseling op de boerderij gewoond. Een boer was Adriaen beslist niet, maar als rentmeester van Leeuwenhorst kende hij het gebied goed en hij zal de koop als een buitenkans gezien hebben. Niet alleen als investering maar ook om de vieze stad te ontvluchten en tijd op het platteland door te brengen. Als rentmeester van het klooster had hij goed zicht op zijn nabijgelegen boerderij.
Zes jaar later wordt een tweede boerderij eigendom van Adriaen en Trijntje, een gebouw met de in Noordwijkerhout bekende naam “De Poep”. Er worden allerlei betekenissen voor deze naam van het gebied aan de Leeweg geopperd maar de enige onderbouwde verklaring is die van de boerderijnaam van Adriaen Mouwerijnszoon. Het gebouw wordt onder die naam regelmatig genoemd in documenten. Onder de bewoners in die periode noteren we Cornelis Poupe, ook bekend als Cornelis Poepman. Cornelis en zijn vrouw hadden een tweeling, de broers Dirck en Cornelis die als de Poepmannen door het leven zijn gegaan, klinkt toch best bijzonder. Het is niet duidelijk of de boerderij haar naam dankt aan Cornelis Poupe of dat juist Cornelis vernoemd werd naar zijn woning.
De Poep wordt na 1625 door een nieuwe pachter, Reyer Corneliszoon Vos en zijn vrouw Aaltje Jacobsdochter omgedoopt tot de Vossenburg, maar beide namen zullen door elkaar gebruikt blijven worden. De Poep heeft de eeuwen overleefd en wordt nog altijd gebruikt om het gebied aan te duiden.
Vanaf circa 1595 krijgt het gezin van Adriaen Mourijnszoon de Grebber met tegenslag te maken. Willem de Grebber, alias Sampson heeft een rechtenstudie gevolgd en is als meester in de rechten geaccepteerd door het Hof van Holland. Maar Willem begint nog voor het jaar 1600 vreemd gedrag te vertonen. (Zie ook het verhaal “Rentmeester Adriaen Mouwerijnszoon 1543-1619” elders op deze website)
Al snel wordt over Meester Willem Sampson gesproken als zijnde “in zijne zinnen geraakt”. Adriaen heeft nog hoop dat zijn zoon zal herstellen maar het gaat van kwaad tot erger met Willem, in wie hij een opvolger zag als rentmeester van Leeuwenhorst. Hendrick Reijerszoon, beëdigd kalkmeter, verklaart in het jaar 1600 op verzoek van Adriaen dat hij enkele nachten in zijn huis heeft gelogeerd om het gedrag van Willem Sampsom gade te slaan. Die leek hem “los van zinnen” te zijn, getuige het feit dat hij enkele dagen in zijn kleren op bed bleef liggen en eten en drinken weigerde. Op andere dagen liep hij zingend en dansend de kamer rond met een bloemenvaas in de hand. Ook wilde Willem ’s-nachts een keer niet op bed slapen maar op een bank, daarbij “veel rumoer makend”. Hendrick zou met een stok bedreigd zijn en zag zich genoodzaakt om al het breekbaar glas uit de kamer te verwijderen.
De verklaring wordt bij een notaris vastgelegd. In vergelijking met onze tijd kwamen onze voorouders frequent bij de notaris, niet alleen voor zakelijke onderwerpen maar bijvoorbeeld ook voor registratie van roddels, beschuldigingen en beledigingen. Adriaen moet met de verklaring van Hendrick de bedoeling gehad hebben bewijs te verzamelen dat zonodig ingezet kon worden bij conflicten met of over Willem. Verklaring van derden zijn ook belangrijk voor onder toezicht plaatsing van zijn zoon en zijn vermogensbeheer.
Mogelijk heeft hij in die periode zijn hoop gevestigd op zijn tweede zoon Pieter als zijn opvolger. Ook Pieter heeft een rechtenstudie succesvol afgerond. Maar het noodlot slaat toe in het gezin. In 1603 heerst in Leiden de pest. In het voorjaar van dat jaar brengt echtgenote Trijntje de Haes met haar dochter Willemijntje nog een bezoek aan een kledingzaak in Haarlem, maar enkele maanden later wordt uit een vluchtig geschreven testament van Pieter duidelijk dat zijn moeder en zus zijn overleden. Pieter benoemt zijn vader om “hem porrende redenen” (broer Willem) tot zijn enig erfgenaam. Het testament leert ons dat zijn zus Willempje en moeder Trijntje zijn overleden tussen april en september van dat jaar. Pieter, zo’n 22 jaar oud, was nog niet getrouwd maar had waarschijnlijk wel plannen want een vriendin krijgt zijn dierbaarste spulletjes, waaronder de sieraden van Pieters moeder. Het testament vertelt ons ook dat de toestand van Willem zodanig is verslechterd dat Pieter zijn nalatenschap niet aan zijn broer kan opdragen zonder restricties te stellen. Vruchtgebruik over het vermogen van Pieter dient door zijn vader aangewend te worden voor het onderhoud van Willem, maar zelf krijgt die broer geen enkele zeggenschap.
Eerste testament Adriaen Mourijnszoon de Grebber
In het voorjaar van 1604 maakt Adriaen zijn eerste testament op. Hij is de zestig gepasseerd en zijn wereld ziet er sinds het overlijden van zijn vrouw en twee kinderen totaal anders uit. Zelf komt hij uit een Haarlems gezin van zes. Zijn broers Pieter, Claes en Cornelis zijn al jaren eerder overleden, van zijn zus Agniesje uit Gouda heeft hij een jaar eerder afscheid moeten nemen. Hij behoorde tot haar erfgenamen. Alleen zijn zus Haesje Mourijnsdochter de Grebber is nog in leven, al zal ook zij haar testament een jaar later opmaken. Met de “innocentie” van zijn zoon Willem is Adriaens toekomstperspectief totaal veranderd. Hij laat de notaris optekenen dat Willems legitieme portie in zijn nalatenschap vervangen moet worden door “lijftocht” of levenslang vruchtgebruik. Een aan te stellen bewindvoerder of beheerder zal het omvangrijke bezit kunnen exploiteren om het jaarlijkse onderhoud van Willem te bekostigen. De hoop dat Willem kan herstellen lijkt Adriaen nog niet helemaal opgegeven te hebben. Eventuele kinderen van Willem treden in zijn plaats en mochten die er nooit komen dan Willems “goede vrunden”. Dat lijkt tegen beter weten in maar waarschijnlijk heeft deze intelligente man echt wel ingezien dat herstel onmogelijk was en wilde hij simpelweg alle mogelijkheden afdekken, zodat er na zijn dood geen twijfel over zijn bedoelingen kon ontstaan.
De tegenslag die Adriaen in deze periode van zijn leven moet verwerken was verre van uniek voor zijn tijd. De dood was veel nadrukkelijker en onvoorspelbaarder aanwezig tijdens het leven van mensen dan nu het geval is. Het heeft Adriaen niet bij de pakken doen neerzitten. In 1606 koopt hij een grote boerderij in Esselijkerwoude aan, met zo’n 23 hectare aan bijliggende weilanden. Hij krijgt opdrachten van derden, is nog altijd rentmeester van het Leeuwenhorstbezit en al weer enige jaren lid van de Vroedschap van Leiden, het stadsbestuur. Hij zal dat blijven tot kort voor zijn dood.
In 1613 richt hij zich, inmiddels 70 jaar oud, tot zijn broodheren, de Ridderschap Holland. Adriaen voelt zijn einde dichterbij komen en wil, nu hij zijn zoon niet meer kan voordragen, iemand anders naar voren schuiven. Het is zijn neef Willem Janszoon van Schoterbosch, een natuurlijke zoon of buitenechtelijk kind van Jan Gerritszoon van Schoterbosch uit Haarlem. De brief van dat jaar luidt met een enkele punt, komma en hoofdletter toegevoegd voor de leesbaarheid:
“Aan de Ridderschap en Edelen van Hollant
Geeft reverentelijcken ende met alder eerbiedinge te kennen Adriaen Mouriszoon, dat hij suppliant in den tijt van meer als 57 jaeren mijne vrouwen de abdissen ende U Edele als rentmeester van de Abdije van Leeuwenhorst getrouwelijcken ende (zoo hij verhoopt) tot U Edele Mogendheden volcomen contentement heeft gedient, hopende in den selven dienst te continueren soo lange Godt de Here hem ‘t leven ende nodighe crachten gunnen sall. Dan alsoo hij suppliant alrede tot eenen hogen ouderdomme gecomen is, dat oock de Here sijns suppliants eenigen soon in dier voege heeft besocht dat naer het overlijden van hem suppliant mette opsichte over zijn persoon ende regieringe van sijne goederen ijemant (soo hem de saecke alsnoch laet aensien) zall moeten werden belast, daertoe hij suppliant een bequaem jongman van zijns suppliant maechschap en geslachte genaemt Wilhem Janszoon, zijn clerck heeft gedispineert op wiens getrouwichheit en oprechtigheit den suppliant sich teenemael is verlatende. Ende hij suppliant gaerne sien soude dat de selve jonckman nae zijns deposants overlijden in de bedieninge van ’t rentmeesterschap der voornoemde abdije van Leeuwenhorst inde plaetse van hem suppliant mochte werden gesurrogeert, opdat hij daer door gemuciteert sijnde met meerder lust ende huerde saecken van des suppliants voornoemde zoone behartigende oock bequamer gelegentheijt hebbe sijn werck in ’t geheel daer van te maken. Soo vindt hij suppliant geraeden sich aan U Edele Mogendheden te adresseren outmoedelijcken ende oock seer dienstelijcken versouckende van zijne soo langhe getrouwe diensten favorabelijcken te accorderen dat hem suppliant toegelaten sij de voornoemde jongman door U Ed Mog. sonderlinge gunste ende gratie mittet rentmeesterschap van Leeuwenhorst nae zijn overlijden te beneficieren…..”
De brief geeft een goed beeld van de schrijfwijze uit die tijd. De bescheiden woorden en bijna nederige opstelling van de schrijver zijn kenmerkend. Het is een slim opgezette brief van onze rentmeester. Adriaen herinnert de heren van de Ridderschap aan zijn 57 jaar trouwe diensten als organist, secretaris en rentmeester. Maar hij noemt ook het noodlot dat hem trof door de onnozelheid van zijn zoon die hij als opvolger had willen aandragen. Zijn geluk was dat hij in eigen kringen (maechschap en geslachte) iemand gevonden had die de zaken van zijn zoon waarneemt en genoeg ervaring heeft opgebouwd om ook het rentmeesterschap goed in te kunnen vullen. Hij combineert het rentmeesterschap dus aan de bewindvoering over zijn zoon. Over dat laatste dragen de Edele Heren van de Ridderschap geen enkele verantwoording en daarom wordt ingespeeld op hun mededogen en kunnen zij hun waardering voor zijn werk vorm geven door zijn verzoek in te willigen.
Een jaar later is nog geen antwoord gekomen en doet Adriaen er nog een schepje bovenop door te stellen dat “de ellendige onnozelheid van zijn zoon nog dagelijks toeneemt”. Zijn neef Willem Schoterbosch zou inmiddels niet alleen meer ervaring hebben opgedaan in de omgang met de lastige zoon maar ook als klerk bewezen hebben de zaken van de Ridderschap prima te kunnen invullen. Uit andere documenten kunnen we inderdaad afleiden dat Willem Schoterbosch drie jaar bij Adriaen heeft ingewoond en Willem Sampson van nabij heeft leren kennen. Deze tweede brief uit 1614 wordt in september van dat jaar door de Ridderschap besproken en op die bijeenkomst stemmen zij in met de benoeming van neef Willem Janszoon als opvolger. Adriaen Mouwerijnszoon de Grebber blijft tot zijn dood in 1619 formeel rentmeester van Leeuwenhorst en heeft dat ambt dan zo’n 50 jaar vervuld na eerder organist en secretaris te zijn geweest. Hij wordt opgevolgd door Willem Schoterbosch, die vijf jaar later trouwt met jonkvrouw Adriana van Duvenvoirde. Een jaar voor dat huwelijk was Willem door zijn natuurlijke vader Jan Gerritszoon van Schoterbosch bij de Staten van Holland nog officieel gewettigd of gelegaliseerd als zijn zoon uit een buitenechtelijke relatie met een zekere Sara Jansdochter.
Tweede testament Adriaen Mourijnszoon, rentmeester “van der Lee”.
In 1618, Adriaen is dan zo’n 75 jaar oud, maakt de rentmeester zijn definitieve testament op. Een jaar eerder verklaart hij in een bijzondere notarisakte zijn testament uit 1604 “te wederroepen, doot ende teniet te doen, niet willende dat het valideren off in deelen eenig effect sorteren sall, als ’t selve houdende voor nu crachteloos en van onwaerde in alle schijn als off het noeijt gepasseert ende verleden waer geweest”. Meer staat er niet in deze akte van juni 1617, die is opgemaakt bij notaris Jacob Verweij met Claes Louriszoon van Egmont, kunstschilder en neef van Adriaen als één der getuigen. Het oude testament is dus verworpen, maar Adriaen wacht nog ruim een half jaar met een nieuw testament te maken. In februari 1618 volgt een uitgebreide beschrijving van zijn laatste wil. Het wordt een tweetraps testament. Zoon Willem Sampson wordt enig erfgenaam maar omdat deze “in zijne verstandt ende memorie geraeckt is, soo dat sijn persoon en goederen nodich bij andere moeten geregeert en gedirigeert werden” benoemt Adriaen “Claes Louriszoon schilder, sijn susters soon en Claes Pieterszoon goudsmidt, sijn broerders soon en Willem Janszoon Schoterbosch, sijn neve” tot beheerders over zijn vermogen en als bewindvoerders over de zorg voor Willem Sampson. Maar ook als beheerders van het vermogen dat Willem van zijn vader zal erven.
Claes Louriszoon van Egmond wordt principaal en administrerend beheerder. Claes Pieterszoon de Grebber is toezichthouder en Willem Janszoon Schoterbosch adjunct en “penneboer” (schrijver). Frans Pieterszoon de Grebber, kunstschilder in Haarlem, wordt medeverantwoordelijk voor de jaarlijks op te stellen rekening over het beheer van de goederen en onderhoud van Willem Sampson. Claes Louriszoon ontvangt 75 gulden per jaar uit de boedel voor geleverde diensten, Claes Pieterszoon en Willem Janszoon 25 gulden. En met de kennis van de ontwikkelingen van de jaren erna kunnen we over deze bedragen rustig stellen, dat Adriaen hier niet erg scheutig is geweest.
Op zichzelf is er dus sprake van een heldere taakverdeling onder de neven van de rentmeester. Hij geeft aan later nog met richtlijnen voor de zorg over zijn zoon te zullen komen. Vervolgens spreekt hij zijn wensen uit met betrekking tot vervanging van aangestelde beheerders “die van gelijcke conditie sullen moeten wesen”. En hij adviseert het inroepen van juridische expertise bij problemen of conflicten, noemt hierbij met name de jurist Tobias Exalco. Het grootste deel van het testament is weggelegd voor een gedetailleerde beschrijving van de erfgenamen en het aandeel dat hen wordt toebedeeld. Van zijn vijf zussen en broers erven alleen de kinderen van Pieter Mourijnszoon en Haesje Mourijnsdochter, plus een kleindochter van Cornelis Mourijnszoon. De reden is eenvoudig, een groot deel van zijn naaste familie is reeds overleden of had geen kinderen.
Bij twee van de erfgenamen, de overleden neef Mouris Claeszoon van Egmont en zijn zus Guertje Claesdochter erven de kinderen die zij hadden. Jannetje Mourijnszoon van Egmont zal een vast bedrag van 3000 gulden ontvangen, en Louris en Gerritje, de kinderen van Guertje samen ook 3000 gulden. Margaretha Kerberch, dochter van Geertje Cornelisdochter en kleindochter van Cornelis Mourijnszoon de Grebber kan ook 3000 gulden tegemoet zien. Er is een legaat in de vorm van een lijfrente van 75 gulden per jaar voor Gerrit, de zoon van Adriaens halve broer Frans, maar meer is over deze man helaas niet bekend. En met een klein legaat van 6 gulden per jaar voor de innocente of ongelukkige dochter van Jan Mathijszoon, pachter van Adriaens boerderij in Esselijkerwoude toont de rentmeester dat hij het hart op de goede plaats had.
Voor het noemen van vaste bedragen voor zijn oudoomzeggertjes heeft Adriaen waarschijnlijk heel bewust gekozen. De rentmeester laat zien dat hij het invullen van bedragen voor deze wezen binnen zijn familie niet over wil laten aan zijn aangestelde vermogensbeheerders. Zijn erfenis bestaat zoals gebruikelijk in die tijd niet uit contanten of een uitpuilende goudkist maar uit onroerend goed en tegoeden in de vorm van verstrekte leningen. De kinderen krijgen dus niet een percentage of deel van die goederen en waardepapieren maar een vast bedrag. Er ontstaat in feite een vordering op de beheerders, die desnoods bij de rechter door de kinderen opgeëist kan worden. Dat principe vinden we ook terug bij andere bepalingen. Mocht één van de ervende neven of nichten nog bij leven van Willem Sampson overlijden dan krijgen eventuele nazaten een vordering van 3000 gulden in plaats overname van het aandeel van hun overleden ouder.
Uitzondering op de erfaandelen van neven en nichten is dat Guertje Pietersdochter, dochter van Pieter Mourijnszoon en getrouwd met bakker Jan Christoffelszoon van haar aandeel in de boedel van Adriaen of Willem Sampson slechts het vruchtgebruik mag trekken zolang zij of haar man zullen leven. Met als aanvullende bepaling dat de vruchtinkomsten echter onder geen beding gebruikt mogen worden om schulden van dit echtpaar af te lossen of te betalen. Het oog van detail dat je van een rentmeester mag verwachten is goed in deze bepaling terug te zien. Adriaen moet hebben geweten dat geld voor dit echtpaar min of meer in een bodemloze put terecht zou komen, hetgeen vele jaren later ook duidelijk wordt. “Hij bakte ze bruin” had bij bakker Jan Stoffelszoon vooral een figuurlijke betekenis.
Nog een bijzondere bepaling: uit de aanspraken van Frans Pieterszoon de Grebber, zoon van Pieter Mourijnszoon zal bij ontvangst van het aandeel een bedrag van 600 gulden uitgekeerd moeten worden aan Willem Janszoon van Schoterbosch, “om redenen hem comparant daartoe bewegende”. Die redenen noemt onze rentmeester helaas niet, maar ook dit getuigt van inzichten in het leven van zijn familie die helaas voor ons voor altijd verborgen blijven. Zijn neef en opvolger Willem Janszoon Schoterbosch krijgt dus een legaat van 600 gulden, te betalen door Frans Pieterszoon Grebber of zijn kinderen bij ontvangst van hun erfdeel. Tenslotte laat Adriaen ruimte aan zijn executeuren om aanspraken van erfgenamen op zijn of Willem Sampsons nalatenschap mee te nemen in hun eigen testamenten maar dit mag onder geen beding via heimelijke afspraken.
Met de hier genoemde bijzondere bepalingen die je in weinig testamenten uit die tijd tegenkomt laat de rentmeester merken dat hij zijn Pappenheimers goed kende. Maar met deze details regeerde hij ook wel over het eigen graf en dat van zijn zoon heen. Maar hij kon niet veel anders gezien de tegenslag die hij kende in zijn gezinsleven. Zijn regelingen droegen onbedoeld een risico op familieruzie met zich mee en dat zal ook gaan blijken.
Een maand voor zijn overlijden schenkt Adriaen Mourijnszoon de Grebber nog een perceel land van 800 Rijnlandse Roe in Noordwijkerhout geschonken aan het Weeshuis in Noordwijk. Het is een duidelijke indicatie dat hij zijn levenseinde zag naderen. Het charter van deze overeenkomst is bewaard gebleven met onderaan nog de handtekening van een verre voorouder van de Oostdam-familie, Coenraet Pieterszoon. Die handtekening is hier uitvergroot weergegeven!
Op 19 oktober 1619 wordt Adriaen Mourijnszoon de Grebber begraven in de Pieterskerk in Leiden. Een jaar later komen zijn erfgenamen bij elkaar en maken “in goed vruntschappe” een nadere afspraak over de vervanging na het overlijden van ervende familieleden door hun kinderen, als die er zijn. Die ruimte hadden zij binnen het testament van Adriaen. Hierna volgen zes jaren waarover weinig terug te vinden valt. Jaarlijks moet een rekening opgemaakt worden van het beheer en in 1625 en 1627 worden nieuwe afspraken gemaakt over de bewindvoering over Willem Sampson de Grebber. Die is in het huis in de Breestraat in Leiden blijven wonen, ongetwijfeld onder toezicht, maar daarover zijn geen details gevonden, behalve dat ene Trijntje Pietersdochter drie jaar ingewoond zou hebben. Die Trijntje zou wel eens de dochter van Pieter Mourijnszoon de Grebber kunnen zijn geweest, zij was vrijgezel.
Een gedetailleerd testament en jarenlange pais en vree. Goed geregeld Adriaen zou je dan kunnen zeggen. Maar nee, die 17e eeuwers, het waren net mensen. En mensen die op een aantrekkelijke erfenis wachten worden vroeg of laat ongeduldig. Daar spelen persoonlijke omstandigheden een rol bij. In dit geval spreken we over een bijzondere familie van kunstschilders en goud- en zilversmeden, hun welvaart hangt nauw samen met hun artistieke kwaliteiten. Die waren zeker niet minderwaardig want Frans Pieterszoon de Grebber en zijn zoon Pieter behoren thuis in het rijtje met bekende Haarlemse schilders als Frans Hals en Cornelis Corneliszoon. Frans zou ook in kunst gehandeld hebben en les hebben gegeven aan collega’s waaronder Judith Leijster, één van de weinige 17e-eeuwse vrouwelijke schilders waarvan werk bekend is.
Het is een interessante gedachte dat deze bekende schilders en smeden eigenaren van boerderijen waren, waarvan twee in Noordwijkerhout, de Poep en Bergenslaan. Als inwoners van Haarlem en Leiden zag hun dagelijkse leven in de kunstkringen van deze steden er toch heel anders uit dan dat van hun pachters in het agrarische dorp Noordwijkerhout. Hoe zou de verhouding geweest zijn tussen deze kunstenaars en de boeren Cornelis Poepman, Reyer de Vos en Thijs Corneliszoon? Conflicten zijn niet gevonden, wel details over levering van stro, grond, kaas, boter en hout aan de familie De Grebber. Over boerderij de Poep weten we dat deze een paar keer gerepareerd is op kosten van de pachtheren. Cornelis Poepman bewoonde de woning al voor 1600 maar wil in 1625 vertrekken. Met Claes Louriszoon van Egmont, administrerend voogd over Willem Sampson wordt afgesproken dat hij vrij kan vertrekken mits hij vooraf een borg van 25 gulden betaalt. Bovendien houdt Claes de “gearresteerde” (beslag) goederen onder zich, waaronder ook de koeien die door Jan Janszoon aan Cornelis zijn overgedragen. Vermoedelijk is dit Jan Janszoon op de Geest, de buurman van Cornelis Poepman. Toen Reyer Cornelis Vos de familie Poupe of Poepman verving als pachter doopte hij de boerderij om in de Vossenburg, maar die naam is niet blijven hangen, in tegenstelling tot de Poep, nog altijd een begrip voor het gebied aan de Leeweg.
De ervende familieleden De Grebber waren van middelbare leeftijd toen Adriaen overleed. Willem Sampson was dat jaar 47 jaar oud, had een zwakke geest, maar was blijkbaar “still going strong”. Hij leeft nog 19 jaar. Met het klimmen der jaren moet het bij de erfgenamen zijn gaan kriebelen, zij hadden ook het eeuwig leven niet. Neef Willem Sampson is hun zorgenkind, het beheer van de nalatenschap vraagt veel energie en een bezoek aan Haarlem of Leiden voor overleg kost al snel een dag. Alleen communiceren per brief was niet bevorderlijk voor het wederzijds vertrouwen. Met de verzorging van Willem als belangrijke kostenpost was het budget van hoofdbeheerder Claes Louriszoon beperkt. Als familieleden met geldzorgen zich melden zoals Guertje met haar bakker Jan Christoffelszoon in Haarlem en Frans Louriszoon van Egmont in Noordwijk-Binnen wordt de druk op de beheerder om geld uit de boedel te halen groter. Misschien is dit alles bij elkaar de reden dat het onderling vertrouwen van de “goede vrunden”, een term voor de erfgenamen die we in meerdere akten tegenkomen, is gaan slinken.
Bovendien zijn er posten in de rekeningen van de eerste beheerjaren waar zij gezonde twijfels over hadden. Daarbij werd ook nog eens geconstateerd dat Willem Janszoon Schoterbosch grote bedragen schuldig was aan de erfgenamen. Hij zou deze “ter quader trouw” uit het sterfhuis van Adriaen genomen hebben. In 1621 wordt een akkoord bereikt in het huis aan de Breestraat waarbij Willem Janszoon van Schoterbosch en de erfgenamen overeenkomen dat Schoterbosch een bedrag overmaakt van 1400 gulden als zijnde de inkomsten die Adriaen nog te ontvangen had over de periode 1613 tot en met 1618. Maar alle verdere ontvangsten mocht hij houden. Nieuwe tegenvallende resultaten of extra inkomsten uit diezelfde periode zullen gezamenlijk bekeken worden en eventueel opnieuw door Jan Schoterbosch moeten worden afgedragen. Later blijkt dat een bedrag van 2787 gulden toegevoegd te moeten worden dus totaal heeft de nieuwe rentmeester van Leeuwenhorst een schuld van bijna 4200 gulden. De betaling wordt een probleem waardoor deze zaak los van de andere boedelkwesties zal leiden tot een proces bij het Hof van Holland tussen de erfgenamen en Willem Janszoon Schoterbosch.
De jaarrekening van Claes Louriszoon van 1627 moet uiterlijk in november van het jaar erop verspreid en goedgekeurd worden. Claes laat het afweten en zijn neven uit Haarlem, Frans en Claes Pieterszonen de Grebber worden ongeduldig. De zaak komt in een stroomversnelling vanaf eind 1628. Het leidt tot een opdracht van de Haarlemse broers de Grebber aan een notaris om hun Leidse neef Claes Louriszoon van Egmont te sommeren op de voormiddag van 8 januari 1629 aanwezig te zijn in herberg de Blauwe Klok in Leiden om daar verantwoording af te leggen voor alle door hen geconstateerde verschillen in eerdere jaarrekeningen en tevens de vertraagde rekening van 1627 aan hen voor te leggen. Ook Willem Janszoon Schoterbosch wordt gesommeerd aanwezig te zijn, hij was tenslotte door Adriaen Mourijnszoon als schrijver bij de jaarvergaderingen aangesteld maar speelt als grote schuldenaar ook een rol in deze kwestie. Willem Janszoon laat zich vertegenwoordig door Johan Orlers, een burgemeester van Leiden. Ook een notaris en enkele juristen schuiven aan. De Haarlemse broers zullen eerder vermoedens gehad hebben over malversaties of slordige boekhouding, het te laat aanleveren van de jaarrekening over 1627 vormde niet meer dan de bekende druppel.
Het is bijzonder waardevol dat in deze nalatenschapskwestie bronnen uit meerdere archieven een verzameling vormen waarmee we een gedetailleerd beeld krijgen van de verschillen die op die januaridag op tafel gelegd zijn. Het kan er beslist even heet aan toe gegaan zijn in dit bonte gezelschap van kunstenaars, juristen, rentmeesters en beheerders. Maar hoewel er nog geen bevredigend antwoord komt op alle verschilpunten besluiten de aanwezige neven of erfgenamen dat zij opnieuw omwille van hun “goede vrundschap” streven naar een definitieve oplossing.
Er komt een tweede bijeenkomst in februari, weer in de Blauwe Klok. Inmiddels zijn kunstschilder Frans en goudsmit Claes de Grebber een eigen onderzoek gestart en bezoeken meerdere adressen om na te gaan of de door Claes Louriszoon in oude jaarrekeningen vermelde betalingen wel kloppen. We kunnen het resultaat van dat onderzoek terugvinden in notarisakten. Daarbij aantekenend dat we waarschijnlijk alleen verklaringen zien van zaken waarbij de broers De Grebber hun twijfels bevestigd zien door de getuige. Bovendien vragen de heren nogal wat van het geheugen van de aangesproken personen, hun vragen gaan vaak over zaken die jaren eerder speelden.
Zo is er een verklaring van Willem Janszoon, wonend in Jacobswoude op de boerderij van Adriaen Mourijnszoon waarbij hij voor Frans Pietersz de Grebber getuigt dat hij jaarlijks niet meer dan acht schuiten pootaarde heeft bezorgd op de woning van Willem Sampson (in Noordwijkerhout) “en meer niet”. Het geld hiervoor had hij contant ontvangen van Claes Louriszoon. Hij had getekend voor een kwitantie zonder gelezen te hebben wat er op stond, erop vertrouwend dat dit niet meer kon zijn dan de betreffende acht schuiten. Claes heeft het aantal naar boven bijgesteld volgens de controleurs.
En Neeltje Jacobsdochter, omtrent 50 jaar, de vrouw van Reijer Corneliszoon Vos getuigt dat zij in 1624 vijftig gulden betaald had gekregen van Claes Louriszoon van Egmont ter verbetering van de woning de Poep of Vossenburg en tevens voor een “achtendelen” geleverde boter. Boter die Claes waarschijnlijk niet gemeld heeft in de jaarrekening, maar lekker zelf heeft opgegeten. En bij schout Jan Janszoon Broucklant in Noordwijkerhout wordt nagevraagd hoeveel hij heeft ontvangen voor maaltijden en overnachting door Willem Sampson tijdens zijn bezoek aan de kermis van het dorp. Het gaat hier om een handvol guldens, maar toch wilden de broers De Grebber ook hier duidelijkheid over. Kleermakers verklaren voor hoeveel geld zij de mantel van Willem Sampson hebben gerepareerd en hoeveel voor een nieuwe mantel was betaald. En Elisabeth Jansdochter, ongehuwd en 65 jaar oud getuigt dat zij na het overlijden van Trijntje Pietersdochter de Grebber, de verzorgster van Willem Sampson jaarlijks niet meer dan 2 gulden heeft ontvangen voor appels die Willem regelmatig ongevraagd uit haar kraampje wegnam. In de jaarrekening zou Claes Louriszoon 4 gulden genoteerd hebben.
Het beste voorbeeld van de wijze waarop de gesprekken plaatsvonden komt uit een notarisakte ondertekend door timmerman Frederick Janszoon. Hij verklaart tegenover Claes Pieterszoon de Grebber dat hij zo’n acht of negen jaren eerder werk heeft verricht in het huis de Saetsack dat eigendom is van de erfgenamen. Hij is daarvoor direct betaald door Claes Louriszoon, maar dezelfde Claes kwam pas jaren later bij hem met een kwitantie ter ondertekening. Daarop stond een veel groter bedrag dan werkelijk betaald was. Hoewel Frederick tegenstribbelde vanwege het te hoge bedrag heeft hij uiteindelijk wel getekend. Claes Louriszoon zou aangevoerd hebben dat hij het bedrag verhoogd had omdat hij nog wat andere kosten had gemaakt zoals wagenvracht en daarover geen opmerkingen wilde van zijn mede-erfgenamen.
Uit deze verklaring: “…dat Claes Louris bij hem ghecomen was hebbende in sijn handt een quitantie innnehoudende merckelijke grootere somme dan hem over ’t voornoemde werck was betaelt. Ende versouckende dat hij deposant (de timmerman) deselve wilde teeckenen, welcke quitantie hij deposant hoewel daertegens lange ghestrubbelt hebbende doch eintelijck geteijckent gehadt heeft…”. Opvallend: in latere jaren heeft de timmerman nog twee keer over hetzelfde feit getuigd, maar is het detail van de kwitantie weggelaten.
Deze onderzoeken gaan nog bijna drie jaar door terwijl er toch in het voorjaar van 1629 al door de erfgenamen afspraken worden gemaakt over het in goede harmonie oplossen van hun conflict. Na het januari overleg in de Blauwe Klok volgt in februari van dat jaar een tweede. Hier is ook Cornelis Louriszoon van Egmont aanwezig, de broer van hoofdbeheerder Claes. De heren komen er niet uit met elkaar en besloten wordt gebruik te maken van een vredegerecht. Twee onafhankelijke deskundigen, de heren Meerman en Bosvelt wordt gevraagd mee te luisteren en hun oordeel te geven over de resterende verschillen. De mediation uit onze tijd wordt moderne en innovatieve rechtspraak genoemd maar onze voorouders kenden dit fenomeen al heel lang. De inschakeling van deskundigen, meestal juristen en ervaren bestuurders, leidt ook hier tot resultaat.
In april 1629 worden alle verschillen tot in detail bekeken en beoordeeld. Voor een deel kunnen knopen doorgehakt worden. Meestal met als resultaat dat Claes Louriszoon geld moet terug betalen aan de boedel. Sommige verschillen in zijn boekhouding kan Claes verklaren. Maar ook blijven enkele geschilpunten onbeslist. Het besluit daarover wordt vooruit geschoven. De controleurs gaan nader onderzoek doen. Belangrijke stap zijn de afspraken die de erfgenamen maken over de administratie en het beheer voor de volgende jaren. Zo mag Claes Louriszoon van Egmont geen nieuwe verplichtingen meer aangaan zonder toestemming van zijn neven Frans en Claes Pieterszonen de Grebber. En voor belangrijke handelingen dient de notaris altijd ingeschakeld te worden. Ook wordt besloten dat een notaris de status van de nalatenschap van Adriaen Mourijnszoon moet beschrijven. Dat gebeurt dan ook in november 1629.
1629 | Boedelbeschrijving nalatenschap Adriaen Mourijnszoon de Grebber |
A | Roerende en Onroerende goederen |
Boerderijen, pachten | |
1 | Een woning met schuur, barg, potinge en plantinge; met 27 morgen 40 Rijnlandse Roe gelegen in het ambacht Esselijkerwoude, verhuurd aan de weduwe van Jan Thijszoon voor 550 gulden per jaar |
2 | Een woning met twintig morgen en 168 RR gelegen in de heerlijkheid van Noordwijkerhout, in gebruik van Thijs Corszoon voor een som van 400 gulden per jaar |
3 | Een woning met barg en schuur, en omtrent 16 morgen aan bij elkaar gelegen percelen, alles in het ambacht van Noordwijkerhout, genaamd Vossenburg, verhuurd aan Reijer Corneliszoon Vos, voor een som van 120 gulden per jaar. (Van deze 16 morgen lag 6 morgen in het dorpscentrum van Noordwijkerhout, nu de oostelijke Dorpsstraat JD) |
4 | Anderhalve morgen teelland (900 RR) gelegen in hetzelfde ambacht, gebruiker is Willem Janszoon van Plas voor 8 gulden per jaar |
5 | Omtrent een morgen teelland met daaraan nog een klein partijtje, beide gelegen in Noordwijkerhout, tegenwoordig verhuurd aan Jacob Dirckszoon voor 12 gulden per jaar |
Huizen en erven, huren | |
6 | Een huis met erf staande en gelegen binnen de stad Leiden aan de zuidzijde van de Bredestraat omtrent de Moij Jaeppensteeg, bewoond door meester Willem Sampson |
7 | Nog een huis met erf staande aan de Bredestraat naast het voorgaande op de hoek van de Kaekelaersteeg, bewoond wordt door Louis de Schepper voor 140 gulden per jaar |
8 | Nog een huis met erf met een ververij achter het voorgaande kapitale huis uitkomende op de Oude Rijn, bewoond door Harman van Cnesten voor 72 gulden per jaar |
9 | Nog een huis en erf staande en gelegen binnen de voornoemde stad Leiden op de Haarlemmerstraat waaraan de Vergulde Saetsack uithangt (dus een herberg), goed voor een huur van 84 gulden jaarlijks |
Losrenten, allen met onroerend goed als onderpand | |
10 | Een losrente (lening met mogelijkheid tot aflossing of afkoop) van 12 gulden per jaar ten laste van Govert Willemszoon uit Rijnsburg op een totaalbedrag van 200 gulden |
11 | Een rentebrief ten laste van Willem Mathijszoon, gevende 18 gulden en 15 stuivers per jaar op een bedrag van 300 gulden |
12 | Een rentebrief op naam van Cornelis Corneliszoon Vlakje en Hendrick Pieterszoon van Noordwijkerhout als borg, inhoudende een rente van 7 gulden, 16 stuivers en vier penningen op een bedrag van 50 gulden |
13 | Een rentebrief van 6 gulden per jaar op naam of ten laste van Sijmon Dirckszoon uit Noordwijk op een bedrag van 100 gulden |
14 | Een rentebrief ten laste van Pieter Janszoon, groot 300 gulden, in één keer af te lossen, met een jaarlijkse rentevervaldag op Allerheiligen voor 18 gulden of 6 % rente per jaar |
15 | Als laatste nog een rentebrief van 100 gulden groot tegen 6 ponden Hollands groot, in ene keer te lossen, op naam van Gerrit Jacobszoon uit Noordwijk-Binnen |
Lijfrenten (uitkering zolang de betrokken persoon in leven is) | |
16 | Een lijfrentebrief ten laste van de algemene landsmiddelen “staande op de lijve” van Mr Willem Sampson groot 66 gulden en 10 stuivers |
17 | Een idem lijfrentebrief van jaarlijks 45 gulden |
18 | Een lijfrentebrief op de stad Leiden verbonden aan den lijve van Mr Willem Sampson voor 100 gulden per jaar |
19 | Een idem lijfrentebrief voor 9 gulden per jaar |
20 | Een idem lijfrentebrief voor 5 gulden per jaar |
21 | En ten laatste een lijfrente verzekerd als hiervoor voor 15 stuivers per jaar |
Obligaties/lenen rentegevend of nog af te schrijven | |
22 | Een obligatie ten laste van de erfgenamen van Adriaen Mourijnszoon en Willem Sampson voor een bedrag van 1600 gulden, ieder staak (familietak) de helft, tegen 5 % rente per jaar of 80 gulden |
23 | Een obligatie ten laste van Pieter Willem Stevenszoon (Noordwijkerhout), groot 100 gulden, waarop als aflossing ontvangen is 8 zakken rogge, per zak 3 gulden en 10 stuivers waard; de overgebleven schuld wordt als oninbaar beschouwd. |
24 | Nog een obligatie ten laste van Sijmon Corneliszoon Plomp en Cornelis Vlack ter grootte van 53 gulden, lening is voortgezet zonder rente te innen |
25 | Nog een obligatie ten laste van Dirck Corneliszoon uit het Langeld, groot 50 gulden, deze obligatie is nu voor het eerst gevonden of voor de dag gekomen en als zodanig als oninbaar beschouwd wordt |
Obligaties/leningen die geen rente meer geven en definitief oninbaar zijn | |
26 | Een obligatie op de desolate boedel van Jan Anthoniuszoon uit Delft, groot 250 gulden |
27 | Een obligatie op de desolate boedel van jonkheer Johan van Naaldwijk, groot 128 gl |
28 | Een restant van 56 gulden op de obligatie ten laste van Jan Claeszoon uit Noordwijk, “waarvan mede geen apparentie (verwachting) is iets te cunnen comen” |
29 | De geliquideerde schuld van Jacob Adriaenszoon uit Valkenburg, groot 106 gulden |
30 | Nog een obligatie ten laste van Harck Aelbregstzoon, slotenmaker, groot 50 gulden, “doch is geen gedencken dat iets daarvan ontvangen zal cunnen worden” |
31 | Een handschriftje ten laste van Jan Adriaenszoon timmerman en metselaar ter grootte van 50 gulden, daterend uit 1613 |
32 | Een obligatie op naam van Adriaen van Veen uit Maasland, waarvan de restschuld bedraagt 36 gulden en 12 stuivers, “waarvan allerminst verwacht mag worden nog iets hiervan te zullen vangen” |
33 | En tot slot nog een obligatie op naam van Quirijn Arentszoon, timmerman uit Noordwijk, groot 9 gulden, gedateerd 13 december 1585, “niets meer van te verwachten” |
“Actien ende pretentien ten voordele en profijte van de boedel” | |
34 | Willem van Schoterbosch is schuldig volgens een zeker contract uit maart 1620, dat eerder “bij dezelfde Schoterbosch ter quader trouwen uit het sterfhuis genomen is” een som van 2.787 gulden en vijftien stuivers waarvan 687 gulden is afbetaald, zodat resteert een bedrag van 2.100 gulden |
35 | Dezelfde Schoterbosch is nog schuldig een som van 1400 carolus guldens ter zake van de afkoop van een niet te verklaren bedrag uit de boeken van Adriaen Mourijnsz conform een akte uit april 1621 |
Schuldenboekje | |
pm | In de boedel is nog gevonden een zeker schuldboekje, met gebonden bladen, een franchijnen omslag en leren bandjes, voor het grootste deel geschreven met de hand van Adriaen Mourijnszoon waarin nog verschillende resterende posten zijn vermeld waaronder in het bijzonder zaken de burgemeester Gerrits Leendertszoon betreffende, maar na het gezien en beoordeeld te hebben stellen de erfgenamen dat het geen doen is om de bedragen te innen en dit tegoed als oninbaar af te schrijven |
B | Schulden en lasten, voornamelijk erfpachten |
Eerst met betrekking tot dewoning in Esselijkerwoude, jaarlijkse betaling van diverse erfpachten gevestigd op onderdelen van de boerderij | |
36 | Pieter Huijgens heeft recht op een jaarlijkse erfpachtsom van 9 gulden |
37 | Jonkheer van Berchem komt een gelijke erfpacht toe van 9 gulden |
38 | Het Weeshuis in Leiden recht op een erfpacht van 6 gulden |
39 | Frans Adriaenszoon van Leeuwen, brouwer, een erfpachtsom van 6 gulden |
40 | De kerk van Hoogmade een som van 14 stuivers per jaar |
Op de boerderij in Noordwijkerhout | |
41 | De abdij ter Lee, recht op een erfpachtsom van 5 gulden en zes stuivers, gevestigd op 6 ½ morgen land gelegen bij de kerk tot Noordwijkerhout , die in gebruik zijn bij de pachter van boerderij de Poep of Vossenburg |
Op het grote huis aan de Breestraat en het huis aan de Haarlemmerstraat | |
42 | De Pancraskerk heeft recht op een erfpachtsom van 1 gulden en 7 stuivers en de “Huisarmen” van Leiden hebben recht op 15 stuivers erfpacht |
Obligatieschulden/lasten | |
43 | Een lening van de abdij Leeuwenhorst, groot 300 gulden tegen 6 % of 18 gld per jaar |
44 | Mr Sijmon Vouchen, chirurgijn, als voogd/beheerder van het kapitaal over enkele weeskinderen heeft recht op terugbetaling van een lening van 600 gulden, waarvan de jaarlijkse last 37 gulden aan rente bedraagt |
45 | Dieuwertje Hendricksdochter van Diemen heeft een lening verstrekt van 600 gulden tegen een rente van 6% of mits tijdig betaald 5%, dus 30 gulden per jaar |
46 | Garbrant Knotter heeft recht op terugbetaling van een kapitaal van 1200 gulden tegen 5%, geeft 60 gulden rente per jaar |
Uit dit overzicht waarin de roerende goederen zoals meubels, de kunstverzameling en andere inboedel zijn weggelaten blijkt dat per jaar bijna 1700 gulden werd ontvangen aan boerderijenpacht, woningverhuur, rente op leningen en lijfrente. Daar tegenover staan wat rentelasten op een lening die de erfgenamen zelf hadden afgesloten en een onbekend bedrag voor het onderhoud van neef Willem. Opvallend is het flinke aantal posten dat als oninbaar moet worden beschouwd, waaronder een 45 jaar oude lening uit 1585.
Na de eerste belangrijke stap tot oplossing van de problemen in april 1629 volgt nog bijna drie jaar van onderzoek en overleg. Intussen groeit aan de zijlijn het probleem dat de erfgenamen hebben Willem Janszoon Schoterbosch naar een climax. Van het grote bedrag van 4200 gulden dat hij schuldig was aan de boedel is pas 600 gulden afbetaald. Het komt zelfs zover dat Claes Pieterszoon de Grebber weigert in het bijzijn van Schoterbosch te verkeren of overeenkomsten te tekenen. De erfgenamen starten een proces tegen de rentmeester van Leeuwenhorst, toch de man die door hun oom Adriaen aangewezen was als zijn meest geschikte opvolger . Bovendien een neef. Willem, de natuurlijke zoon van Jan Gerritszoon Schoterbosch is door zijn vader bij de Staten van Holland gelegitimeerd in 1623, wat misschien een eis was van zijn schoonfamilie. Willem Janszoon trouwde een telg uit een adellijk geslacht, jonkvrouw Adriana van Duivenvoirde uit Noordwijk.
Pas eind 1632 wordt de discussie over de nalatenschap van Adriaen Mourijnszoon definitief afgerond. Er volgt een eindverslag van het vredegerecht waarin minutieus is vastgelegd welke afwijkingen de jaarlijkse verslagen van Claes Louriszoon van Egmont vertonen over de jaren 1619 tot en met 1627. Met per post het besluit dat gezamenlijk genomen is door de strijdende partijen en de scheidsrechters. Posten bleken dubbel voor te komen, waren voor een hoger bedrag opgeschreven dan door getuigen is aangegeven of zijn in een enkel geval niet logisch of verklaarbaar. Zo wordt er tijdens de vergadering nog een vraagteken geplaatst bij het geleverde bier. Teveel volgens de controlerende broers, zoveel bier kon Willem Sampson nooit alleen hebben gedronken. Ook de korting die is gegeven op de reparatie van de woning de Poep wordt betwijfeld, net als de kosten van een pak voor Willem Sampson.
Soms, zoals bij het bier kan hoofdbeheerder Claes Louriszoon de twijfel wegnemen en wordt de post gelaten voor wat het is. Alle posten worden tegen de overeengekomen bedragen in de rekeningen gecorrigeerd en Claes Louriszoon moet de tekorten vergoeden. Hij maakt inderdaad de indruk zijn taken slordig of te luchtig te hebben uitgevoerd en het feit dat verschillen vaak in zijn voordeel uitpakten doet vermoeden dat hij zichzelf financieel niet tekort heeft gedaan. De controlerende broers en Claes sluiten hierop de boeken en tekenen voor de verschillen bij de vrederechters.
Zoals vaker gebeurde in de voorbije eeuwen werd ook hier de Hoge Raad om een vrijwillige condemnatie gevraagd. Partijen legden vrijwillig hun overeenkomst aan de Raad voor om te zien of daar zaken in stonden die in strijd waren met de wet of gangbare praktijken. Een uitspraak is bindend. De Hoge Raad gaat eind 1632 akkoord met de inhoud van de gemaakte afspraken. Los van het proces dat de erfgenamen voerde tegen Willem Janszoon Schoterbosch breekt nu een periode aan van zes jaar waarin het beheer verder zonder problemen kan worden uitgevoerd. Claes Pieterszoon de Grebber, de felste van de twee controlerende broers is inmiddels in Leiden gaan wonen en heeft daarmee veel directer contact met hoofdbeheerder stadsgenoot Claes Louriszoon van Egmont maar heeft ook meer zicht op neef Willem Sampson. Die overlijdt in 1638 waarna de erfgenamen, de meeste inmiddels van seniorenleeftijd eindelijk tot een laatste beschrijving van de boedel van Adriaen en Willem de Grebber kunnen overgaan. Claes Louriszoon mag van het succesvol afwikkelen van zijn omstreden beheerderstaken slechts kort genieten, hij zal een jaar later overleden.
Ook de beschrijving van de erfenis van Willem Sampson is bewaard gebleven. We lichten hieronder alleen het gedeelte met de kunstcollectie eruit, want die was interessant omdat er nogal wat familieportretten genoemd worden. Dat is niet verwonderlijk bij een familie met zoveel kunstschilders. Maar of zij die portretten gemaakt hebben staat er helaas niet bij. Wel moet nog vermeld worden dat de erfgenamen enkele jaren eerder de boerderij met 23 hectare weiland in Esselijkerwoude hebben verkocht voor ruim 23.000 gulden aan de weduwe Van der Nath-Van Duvelant. Tweeduizend gulden is contant betaald, de rest in de vorm van een schuldbrief of lening. Ook maakt een huis aan de Kerkstraat in Noordwijk deel uit van deze nieuwe boedelbeschrijving. Dit huis werd na de dood van Adriaen gekocht door de erfgenamen met geld uit de boedel.
De overgebleen onroerende goederen van Adriaen en Willem de Grebber zijn volgens een taxatie van het stadsbestuur van Leiden ruim 26.000 gulden waard en daarvoor moet 1331 gulden (5 %) erfbelasting betaald worden. Bij elkaar gerekend was de oorspronkelijke nalatenschap of vermogen van rentmeester Adriaen Mourijnszoon de Grebber twintig jaar na zijn dood zo’n 50.000 zeventiende eeuwse guldens groot. De schilderijenverzameling van Adriaen Mourijnszoon wordt onder vijf erfgenamen verdeeld tegen taxatiewaarde.
Claes Pieterszoon de Grebber | – Het contrafeijtsel (portret) van heeroom (= Adriaen Mourijnszoon – Het contrafeijtsel van Angniesje, meue (tante Angniesje Mourijnsdr) – Een rond schilderij geschilderd door Frans Pietersz de Grebber – Een rond portret van Meester Willem Sampson – Het contrafeijtsel van oom Adriaen Mourijnsz met zijn vrouw |
Claes Louriszoon van Egmont | – Het contrafeijtsel van Meester Willem Sampson |
Cornelis Louriszoon van Egmont | – Een landschap, kopie van Scheleneel – Een schilderij van twee filosofen – Het contrafeijtsel van oom Pieter Mourijnszoon, jong overleden |
Frans Louriszoon van Egmont | – Een schilderij van de koningin van Saba – Een schilderij met twee tronies (gezichten) – Een afbeelding van het klooster Ter Lee – Een tronie zonder lijst – Een geprint tafereel – Het contrafeijtsel van Geryt den Draijer – Het contrafeijtsel van oom Adriaen Mourijnszoon |
Guertje Claesdochter de Grebber met Jan Stoffelzoon | – Een schilderij met de verrijzenis van Christus – Een landschap met ruiters – Het contrafeijtsel van “Mouringe” (wrs Adriaen Mourijnszoon) – Het contrafeijtsel van Meester Willem Sampson – Het contrafeijtsel van Meester Pieter, jong overleden zoon van Adriaen Mourijnsz |
De erfgenamen sluiten in november 1638 de nalatenschap van Adriaen Mourijnszoon en zijn innocente zoon Meester Willem Sampson. Wat verdeeld kon worden is verdeeld, met name roerende goederen zoals meubilair en schilderijen. Het grootste gedeelte bestaat echter uit terug te vorderen leningen en onroerend goed, waaronder de twee boerderijen in Noordwijkerhout, de Poep en Bergenslaan. Met Thijs Corszoon, pachter van Bergenslaan wordt een overeenkomst bereikt over het voortijdig beëindigen van de pacht. Beide boerderijen worden twee maanden na de dood van hoofdbeheerder Claes Louriszoon in september 1639 verkocht voor ruim 19.000 gulden aan Anthonij van Surck, een steenrijk zakenman, die ook eigenaar was van boerderij Endegeest in Oegstgeest. Hij werd Heer van het Noord-Hollandse Bergen en daar dankt Bergenslaan haar naam aan.
Met de verkopen die na het sluiten van de boeken plaatsvonden kwam geld vrij om de erfgenamen uit te keren. Het zal echter nog tientallen jaren duren voordat de laatste uitbetalingen plaatsvinden. Daardoor profiteren de kinderen en zelfs kleinkinderen van de neven De Grebber en Van Egmont nog mee van de erfenis van de rentmeester. Zelfs in 1719, honderd jaar na Adriaens dood, wordt nog een bedrag verrekend uit de nalatenschap in de vorm van een aandeel in de opbrengsten van de lening die werd verstrekt aan de weduwe Van der Nath-Van Duvelandt toen zij de boerderij in Esselijkerwoude kocht.
Tot slot
De nalatenschap van rentmeester Adriaen Mourijnszoon is bijzonder omdat er zoveel origineel materiaal over te vinden is. Dat is het gevolg van de twijfels die er onder de erfgenamen ontstond en aan de bijzondere positie van een zwakzinnige Willem Sampson als erfgenaam en erflater. Daardoor is veel op papier gezet en bewaard gebleven. Het grote verschil tussen nalatenschappen uit vorige eeuwen en onze tijd is de planbaarheid van de toekomst. In onze tijd kunnen wij dankzij de grote kans een respectabele leeftijd te bereiken ons leven beter indelen. Die mogelijkheid was voor voorouders beperkt. De dood liep altijd in hun schaduw mee, kon zomaar opduiken. Rentmeester Adriaen kende zakelijk succes maar de tegenslag in zijn leven maakte dat zijn toekomstperspectief dramatisch wijzigde. Hij moest over zijn graf regeren in de hoop dat zijn opgebouwde vermogen en welvaart terecht zouden komen bij degenen die hij het gunde.
En om dan terug te keren naar de inleiding van dit verhaal; de erfbelasting van 2,5 tot 5% was waarschijnlijk Adriaens minste zorg. Wij daarentegen kunnen elke dag met getallen achter de komma uitrekenen hoeveel de forse en cynische “naheffing wegens genoten hartslagen en ademhalingen” bedraagt. De gestaffelde percentages dwingen onze nalatenschap in het keurslijf van door de overheid geaccepteerde bestemmingen. We staan daar liever niet bij stil omdat dan pijnlijk duidelijk wordt dat er weinig mogelijkheden zijn om het te veranderen.
Maar ondanks de verschillen hebben we één ding gemeen met onze voorouders. Het besef sterfelijk te zijn groeit uit tot paniek als je plotseling getroffen wordt door een ernstige ziekte of een ongeluk en het leven voortijdig eindigt. Weg is je mooie toekomstplanning. Onze overheid houdt daar in de erfbelasting geen enkele rekening mee. Uw tegenslag is nooit tegenslag voor de overheid, zij is bikkelhard. De onvoorspelbaarheid van de dood maakt dat erfbelasting nooit rechtvaardig kan zijn. Misschien dat de rechter zich daar ook eens over moet buigen in het kader van de rechten van de mens.