Zou Ary Janszoon van Duijvenvoorden zich bij het uitwerpen van zijn schelpenbeugel ooit gerealiseerd hebben dat 350 jaar later zijn nageslacht nog steeds hetzelfde werk zou doen? De bekende voorouder van de Noordwijkerhoutse Duivenvoordens wordt rond 1675 in documenten met zijn beroep vermeld: schulper. Na hem volgden vele generaties schelpenvissers. En zijn vader Jan Janszoon en grootvader Jan Pieterszoon verdienden ook al hun inkomen met schelpen als schulpvaarder en kalkbrander, maar dan in Leiderdorp. Schelpen werden al in de middeleeuwen gebruikt voor het maken van metselkalk. De schelpentraditie in de Duivenvoordenfamilie is aantoonbaar vanaf begin 17e eeuw en daarmee zo’n 400 jaar oud.
Eeuwenlang stonden er langs de kust van de Noordzee, Zuiderzee en grote rivieren kalkbranderijen, herkenbaar aan de schuin gemetselde stompe torens en van later datum de ovens met schoorsteenpijpen. In de ovens werden schelpen en turf, laag om laag, in brand gestoken. Op hoge temperaturen en na vele uren branden ontstond een kalkvorm, die vervolgens nog “geblust” moest worden. Een smerig brandgevaarlijke chemisch proces, dat echter een hoogwaardig product opleverde, nodig voor het maken van metselmortel. De Hollandse steden zijn er mee gebouwd. En misschien was de eenvoudige beschikbaarheid van deze kalk de verklaring waarom in onze omgeving muren en gevels van de oudste boerderijen werden gewit of bepleisterd. Tot ver in de 20e eeuw was een branderij actief in Katwijk, maar ook bij De Zilk stond vanaf 1663 een kalkoven aan de Haarlemmer trekvaart. In Noordwijk, Katwijk en Scheveningen waren daarnaast nog bedrijven die tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw schelpen vermaalden en onder hoge temperatuur droogden tot grit. Kippen gebruiken de kalk voor hun eierproductie en voor het verwerken van voer dat in hun magen met het grit beter wordt vermalen.
Eind jaren zestig trok vader Gerard Duivenvoorden met een stationcar vol emmers kippengrit richting de landbouwcooperaties op de Veluwe om te zien of hij zo een nieuwe inkomstenbron aan kon boren. Zijn “natte” grit werd daar vele jaren gretig afgenomen door de kippenboeren, die het op hun bedrijf lieten afleveren of bij de coöperatie haalden. De afrekening voor elf of twaalf ton kippengrit was altijd contant en ik kon mijn vader geen groter plezier doen dan de coöperatiemedewerker te laten zien dat ik het verschuldigde bedrag uit mijn hoofd kon voorrekenen. Inclusief BTW. Onze schelpen voor drainage werden tegen het hoogste Btw-tarief afgerekend maar het kippengrit gold als veevoer en viel daarmee in het lage tarief. Dat ging jarenlang goed tot een belastingmedewerker redeneerde dat er geen verschil was tussen hele of gemalen schelpen. Dat grit net zo goed kippenvoer is als meel of graan deed er niet toe. Een blauwe brief volgde. De navordering over jaren tekort gerekende BTW heeft mijn ouders lange tijd slapeloze nachten bezorgd, het zou het einde van het bedrijf betekend hebben. De spanning drukte zwaar op het gezinsleven. Uiteindelijk werd de strijd gewonnen maar de schade was al geleden. Het vertrouwen in een rechtvaardige behandeling door de overheid was verdwenen.
Naast het gebruik van onze schelpen voor kippenvoer, drainering en padverharding waren er ook onverwachte toepassingen voor dit natuurlijk afvalproduct. Een Brabantse pottenbakker plakte schelpen op zijn potten, 60-er jaren design. Voor de grote restauratie van de ruïne van Dever leverden wij een vracht grove schelpen, die diep in deze torenstomp een poreuze laag vormen, waarin een pomp het grondwater op peil kon houden. Vergelijkbaar is de toepassing als vocht- en stankwerende laag in kruipruimten, zoals tegenwoordig plaatsvindt. En op de renbaan van Duindigt mochten wij schelpen brengen die uitgestrooid werden in de paddock, de plaats waar de paarden rondjes lopen in voorbereiding op de wedstrijd. Je kan het zo gek niet bedenken of schelpen kunnen nuttig gebruikt worden.
Onze vreemdste klanten werden gevormd door de houders van strandhuisjes bij Bloemendaal. Om het stuiven tegen te gaan strooiden de overwegend Amsterdamse badgasten schelpen rond hun huisjes. Deze haalden zij echter niet zelf van het strand, maar bestelden deze per zak bij de firma Heeremenis. Zo is het voorgekomen dat dezelfde schelpen die op het strand vlak voor de huisjes lagen daar later in zakken weer werden afgeleverd. Rare jongens, die Amsterdammers. Voor ons maakte het niet uit hoe en waar mensen de schelpen voor wilden gebruiken, als we maar konden leveren. Het is een product, dat veel toepassingen kent maar niet onvervangbaar is waardoor er niet teveel geld voor gevraagd kan worden. En de geschiedenis van de oudere generaties Duivenvoorden doorploegend maakt dan ook duidelijk dat de familie er nooit rijk van geworden is, net als vele andere families uit Noordwijkerhout en De Zilk. Daartegenover staan de dikke vermogens van kalkbranders.
De kustdorpen kenden vanouds veel schelpenvissers, het leverde in de winter extra inkomsten op voor de niet al te rijke bewoners, veelal kleine boeren. Via het schelpenvissen werd een band geschapen met andere dorpen, wat ook wel tot huwelijken heeft geleid. Het verklaart onder meer waarom Duivenvoordens uit meerdere generaties in Noordwijk, Katwijk, Zandvoort, Velsen en Wijk aan Zee terechtgekomen zijn. Het beeld van de schelpenvisser is in die eeuwen nauwelijks veranderd. Pas met de komst van de vrachtauto met vooraandrijving kon het paard en de schelpenkar vervangen worden. En kon in het verleden de concurrentie nog heftig zijn, in de zestiger en zeventiger jaren waren pa Heeremenis en neef Arres van Gijlswijk de enigen op het strand tussen Noordwijk en IJmuiden. Geen kapers op de kust waardoor het mogelijk werd om de schelpen droog bij elkaar te trekken in plaats van het slepen van het net door de branding, ook al levert dit baggeren meer schelpen op. Laat je de schelpen droogvallen bij eb dan zullen de golven de schelpenruggen soms weer onder het zand bedelven en vis je achter het schelpennet.
Het vak kent zijn eigen taal. “Hoog en laag water”, een strand met “mooie gaten” tegenover strand dat zo “plat is als een dubbeltje”, een dikke “stee” en het op “weersen” gooien van de schelpen met de beugel. Uit het oosten waaiende “binnen” winden zijn het meest gunstig voor de vorming van zo’n rug of stee met schelpen. Het zeewater trekt dan het zand van het strand af, waardoor de schelpen vrijkomen uit de grond en door de stroming op elkaar gegooid worden. Dat gebeurt niet overal op het strand, maar vooral op plekken waar een inham met stroomgaten voor het terugtrekkende water is ontstaan, een “gat”. Dergelijke inhammen liggen meestal wat hoger op het strand. Bij aanhoudende binnenwinden wordt het strand zo breed dat de schelpen dichter op de eblijn komen te liggen. De windrichting bepaalt de vorm van de schelpenruggen, compact in dikke lagen of wijd uitgewaaierd als de wind “dwars over strand” staat. Je zal dan niet snel een dikke rug schelpen vinden, de zee “trekt” dan te veel in noordelijke of zuidelijke richting. Voor kippengrit dat in de branding wordt gevormd moest je een neusje hebben, het is moeilijk te vinden. Met een knipoog zullen we het maar een bedrijfsgeheim noemen.
Na een storm kan het lang duren tot het strand zich weer zo gevormd heeft dat stroming en hellingshoek gunstig zijn voor het vormen van dikke steeën met schelpen. En ook al is de windrichting gunstig, het is nog geen garantie dat je een vracht schelpen bij elkaar kunt halen. Schelpenvissen is een onzeker beroep. De paardenbrikken van vroeger met hun grote, smalle spaakwielen waren relatief snel vol. Zij konden niet meer dan een kubieke meter schelpen bevatten, vooral omdat het paard het anders niet kon trekken in het zware zand. De arme beesten voor de brik behoorden ook niet bepaald tot de elite onder de viervoeters en werden afgebeuld door hun eigenaren. De vrachtauto verlichtte het werk maar zorgde er ook weer voor dat het langer duurde voor een vracht vol was. In die zin is er weinig veranderd in de zwaarte van het beroep. Ruggenwerk.
De grillen van moeder natuur maakt schelpenvissen tot een gokspel. Het kwam dan ook wel eens voor dat de vrachtauto niet vol kwam. In tegenstelling tot de paardenbrik was voor het vol krijgen van onze legerdump toch een acht of negen kuub nodig, al werd daarmee het maximum gewicht op het kentekenbewijs ver overschreden en bogen de bladveren gevaarlijk door. Om op zo’n slechte schelpendag een nat pak te halen door met de beugel nog wat extra schelpen uit het water te halen was niet echt aantrekkelijk, maar wel nodig. Het in en uit de branding lopen is zwaar werk en het duurt lang voor je wat bij elkaar hebt. En de lieslaarzen waren geen garantie dat je het droog hield. Eén te hoge golf en je voeten klotsten in je laarzen. Sowieso werden je kleren nat, maar dat was niet erg als je het idee overhield er die dag alles aan gedaan te hebben. Liever een natte broek voor een paar kuub op de auto dan helemaal leeg terug, want dat is meer dan vervelend.
En op een slechte dag was er altijd nog tijd om eens rond te kijken voor een plank of balk. Even jutten, het zit in het bloed. In Noordwijkerhout zijn in het verleden heel wat bouwwerken neergezet met gejut hout van strand. Kenmerkend verhaal is een gigantische eiken balk die door verschillende dorpsgenoten gesignaleerd werd, maar niemand kon hem meekrijgen. Veel te zwaar. Maar pa Heeremenis kwam in triomf terug. Hij had de auto helemaal ingegraven om zo de punt van de balk op de rand van de laadbak te kunnen leggen. Daarna even achteruit rijden deed de rest. De balk zal – hem kennende – wel voor een appel en een ei verkocht zijn. Strandjutten is nauwelijks nog de moeite waard. Met de komst van zeecontainervervoer spoelt geen hout of plaatwerk meer aan op het strand, je ziet nu vooral rommel en plastic.
Tweemaal vonden neef Arres en pa Duivenvoorden een lijk op strand. Beide keren werd de politie gewaarschuwd. In het eerste geval een duidelijk geval van zelfmoord. De kleren van de vrouw lagen in het duin. Het was in de gegeven situatie bijzonder dat de politieposten van respectievelijk Noordwijk en Zandvoort eerst moesten bakkeleien wie hier actie moest ondernemen omdat de vrouw pal op de gemeentegrens lag. Bij de tweede dode vroegen de wetsvertegenwoordigers aan Arres of het lijk niet even achter op de vrachtauto meegenomen en afgeleverd kon worden. Je zal maar in Zandvoort tegen de oprit oprijden met een lijk in de laadbak, voor iedere toeschouwer eenvoudig zichtbaar. Nee dus. Op eenvoudige schelpenvissers die net een emotionele vondst hebben gedaan komen zulke handelingen van het gezag toch vreemd over.
Tegenover slechte schelpendagen waren er net zo regelmatig dagen dat er meer dan één vracht op een tij gehaald kon worden. Om met Arres te spreken: “Ze leggen als maaien”. Uitzonderlijk was de week met enkele dagen van drie vrachten op één tij laag water. Vijfentwintig kubieke meter schelpen binnen vier uur, alles met beugel en schop. De schelpen lagen die dagen in dikke lagen vlak voor het strandpaviljoen Riche in Bloemendaal. Het bij elkaar trekken met de beugel was eigenlijk niet nodig, het was een kwestie van opscheppen. De eerste twee vrachten werden gelost op een oude schelpenopslag van de familie Paap in Zandvoort. De derde vracht ging mee naar huis, naar het land van Koomen aan de Heereweg, waar pa Heeremenis vele jaren een opslag had.
Dat bij dat strandpaviljoen Riche zulke mooie “gaten” lagen was op zich niet opmerkelijk. Een afdoende verklaring is er niet, maar vanouds wisten we dat je de grootste kans op een vracht had op bepaalde strandgedeelten: op het naaktstrand bij strandpaal 72 en 73, bij Riche en lange tijd ook op het smalle strand bij het duinpaviljoen Parnassia, vlak voor het Noordzeekanaal. Tussen Noordwijk en de Langevelderslag viel het meestal tegen. De schelpen zijn daar grijs of grauw en ogen een stuk minder dan de goudgele exemplaren die je bij Zandvoort en Parnassia vindt. De verschillen tussen de strandgedeelten zullen met de stroming van het water te maken hebben, waarvan pa Duivenvoorden beweerde dat die veranderd was sinds men aan het Deltaplan was gaan werken. Of hij gelijk had, we zullen het nooit weten, want de zee lijkt altijd in beweging en de hoeveelheid schelpen is sowieso fors gedaald door de onzichtbare vervuiling van de zee met chemische stoffen.
En altijd loerde op strand het gevaar weg te zakken, soms tot op de assen van de auto. Met ijzeren rijplaatjes en onder het uitstoten van de nodige krachttermen werd de auto dan met moeite vlotgetrokken. Diepe sporen op het strand lieten zien hoe hard het arme dumpie er op dat soort dagen voor moest werken. En een enkele keer was er een bult op het hoofd, als de auto plotseling wegzakte. Bij strenge vorst vormt zich water onder de bevroren bovenlaag. Als de auto daar doorheen zakt, mag je blij zijn als alles heel blijft en is een bult op je hoofd nog een meevaller. Rijden op strand kan verraderlijk zijn en zowel pa Duivenvoorden als Arres waren niet graag alleen.
Veranderde het werk van de schelpenvisser in die eeuwen nauwelijks, de wereld er omheen deed dat wel. De vrijheid om te gaan en te staan op het strand is ingeperkt met regeltjes en het publiek is veranderd. Was de schelpenvisser vroeger een gewoon verschijnsel op het strand, vanaf de zestiger jaren kwam je hem nog maar zelden tegen. Het werd zo ongewoon dat wandelaars op het strand zich afvroegen wat wij daar nu eigenlijk aan het doen waren. Opmerkelijk genoeg werd aan Nederlanders verteld dat de schelpen gebruikt werden voor drainering, terwijl de nieuwsgierige Duitser wijs werd gemaakt: “fuur die huner”, of iets dat daar qua uitspraak op leek. Soms werd dit nog gevolgd door een eetgebaar en tok-tokgeluid. Daar moest de oosterbuur het mee doen, want leg met je woordenschat van anderhalve bladzijde steenkolenduits maar eens uit wat schelpendrainering inhoudt.
Zag je in de winter weinig mensen op het strand, in de zomer werkte je jezelf in het zweet tussen recreatief bak-en-bruin-volk, dat hatelijk aan ijsjes likte of koele biertjes naar binnen werkte. Om vervolgens blind over te steken als je met een volle vracht op weg was naar de oprit. Mensen realiseerden zich niet dat de zwaar beladen auto niet hard kan remmen zonder zichzelf in het mulle zand te boren. Het is begrijpelijk dat men zich niet in een winkelstraat waande, maar een beetje om je heen kijken wil voorkomen dat in de dump de nodige krachttermen werden geuit en de conclusie getrokken werd dat er nog genoeg ossenkoppen op de wereld rondlopen. De drukte op het strand maakte dan ook dat onze vergunning om op strand te rijden niet meer geldig werd in de zomerperiode.
In het voorjaar verschenen gedurende de jaren meer en meer fanatieke naaktlopers, meestal de oudere medemens en dan vooral de mannelijke versie. Zij stonden vaak moederziel alleen aan de waterlijn, waar hun verschrompelde voortplantingsorgaan zich bibberend probeerde terug te trekken in de warmte van het schaamhaar. Waarom onder de naaktlopers het vooral oudere mannen en vrouwen zijn bij wie de geslachtskenmerken al vele jaren eerder de strijd met de tijd en de zwaartekracht waren verloren zou een prima onderwerp voor onderzoek zijn. Naaktrecreatie is prima, maar gevoel voor esthetica en decorum is dat ook. Het inspireerde dan ook wel eens hen toe te roepen: “Zorg dat je waterleiding niet bevriest”. Dat is niet helemaal sympathiek van de schelpenvisser in zijn warme auto, maar wel begrijpelijk gezien het contrast in beider aanwezigheid op het strand. Als in de zomer het aantal naaktrecreanten epidemische vormen aannam voelde je jezelf een vreemde op het “eigen” strand, in je T-shirtje en lange broek. Als het zweet uit je poriën stroomt bij het laden van een vracht kippengrit voelt dat toch wat ongemakkelijk in een kring van zonnebaders in hun geboortekloffie. En het gevoel als schelpenvisser tot cultureel erfgoed te worden gerekend, een fenomeen uit vervlogen tijden, kan snel omslaan in lichte irritatie als zij menen de vraag te moeten stellen wat je aan het doen bent. “Hoezo, kijk eens naar jezelf vriend”.
In mijn jeugd maakte ik op strand enkele moeilijke momenten uit mijn leven door. De beelden zijn blijven hangen. In de zomer van 1975 waren Arres, mijn vader en ik voor het laatst samen op strand. Ziek als hij was wilde vader mee blijven doen, maar had de kracht niet meer. En het regende. Ik zal nooit het moment vergeten, waarop hij in moest stappen en vanachter de bedruppelde ramen naar ons keek. Wat moet dat pijn gedaan hebben, dat verlies aan waardigheid. Ik heb dat later pas beseft, toen ik begon te begrijpen dat het armlastige maar uniek geworden schelpenvissen hem een gevoel van vrijheid gaf, deel was van zijn eigenwaarde. En dat het verlies van zijn waardigheid nog wel harder aangekomen kan zijn dan het verlies van lichaamskracht. Niets voor niets bewaarde hij vele jaren lang een strandfoto in zijn portemonnee. Die dag luidde voor mij definitief zijn einde in. Een einde dat tot dan wel collectief gevoeld maar niet uitgesproken werd. Het besef je vader te verliezen komt hard binnen als je 16 bent. Dat beeld op strand zal ik altijd bewaren, omdat het zo duidelijk maakte hoe belangrijk trots en waardigheid zijn voor een mens. En hoe die waardigheid en trots besloten kunnen liggen in de eenvoud van een beroep en niet in de dikte van een portemonnee.
Het was zijn innige wens dat zijn bedrijf voort werd gezet. Dat was verre van eenvoudig. Het schelpenvissen bleef onderdeel van het inkomen van het gezin. We konden altijd meer schelpen en kippengrit verkopen dan er op strand gehaald konden worden. Mijn moeder moet wel eens wanhopig geworden zijn als klanten telkens weer afgewimpeld moesten worden aan de telefoon. Die gesprekken beleef je mee als vaderloze puber en zijn karaktervormend. Leg maar eens uit dat een storm een plat strand oplevert waar wekenlang geen kuub schelpen op te vinden valt. Dat er oostenwinden nodig zijn. Dat kwallen hoopvolle voorbodes vormen van dikke lagen schelpen of dat er vanaf half maart meer kansen zijn door traditioneel veel binnenwind. Maar ook dat er altijd een stevige branding nodig is om het zand van de schelpenlagen te schrapen en dat een stee schelpen op een ochtendtij bij het volgende tij niet meer te vinden is. Aan de andere kant van de telefoonlijn zal men wel eens gedacht zijn: “ja, ja, het zal wel”.
Na weken van ongunstig weer en moeilijke telefoongesprekken raakt de sfeer in het gezin bedrukt. Als je dan op hoop van zegen het strand bij de Langevelderslag oprijdt en zover je kan kijken geen schelp te zien is zakt het lood in je laarzen. Om dan een intens warm gevoel te krijgen, een beetje hemel op aarde te ervaren, als bij paal 72 de ene na de andere dikke stee een volle auto schelpen opleverde. Bij thuiskomst een blij gezicht bij je moeder tevoorschijn toverend. Waarom paal 72? Onverklaarbaar, maar het werd voor mij een magische plek.
Dat het na eeuwen nauwelijks meer loont om schelpen te baggeren is gezien het slopende handwerk maar goed ook. Overgeleverd zijn aan de grillen van de natuur levert onzekerheden die niet meer in deze tijd passen waarin alles maakbaar moet zijn. We hebben risico’s uit ons leven gebannen, al beweren we vaak het tegenovergestelde. En doen we alsof we regelmatig op de rand van de afgrond te lopen. Nou nee, het leven anno 2022 is vol ingebouwde zekerheden.
Maar ook al was het werk dan zwaar, niets weegt op tegen een leeg strand op een vroege, koude winterochtend. Alleen het geluid van de branding, een krijsende brutale meeuw en de warmte van de eerste zonnestralen die voorzichtig over de zeereep kruipen. Niets weegt op tegen een dikke stee schelpen bij paal 72 of het gevoel van klotsend water in je laarzen dat langzaam door je voeten wordt verwarmd. Negen generaties voorouders droegen dezelfde schelpenbeugel, het verbindt hen met mij.