“When I was young I listened to the radio.” De stem van Karen Carpenter zweefde over de weilanden en bollenvelden achter de Bavo, trilde mee op de vibrerende warme zomerlucht. Yesterday once more was in de zomer van 1973 een grote hit voor deze Amerikaanse zangeres met haar zo warme stem. Warmte die in contrast stonden met de kilheid van haar leven en tragisch einde. De melancholische tekst van het nummer paste goed bij het karakter van mijn zomervakantie en de ervaringen uit die tijd vormen al vijftig jaar aanleiding voor een goed gesprek met de man in de spiegel.
De bollen van mijn vader stonden in die periode op een perceel land van de familie Koomen tussen De Bavo en Sancta Maria, naast het weiland van boer Warmerdam, die daar wat koeien had lopen. De winter was bijzonder nat geweest en in het voorjaar kwamen veel bollen niet boven de grond. Verzopen zoals dat heet in de ruwe taal van de sector. Vooral de in november geplante tulpen hadden forse schade opgelopen, hadden te weinig kans gehad om wortels te zetten of waren gewoon verrot in de verzadigde grond waar dagenlang plassen op waren blijven staan. Ik heb nooit begrepen wat hem die zomer ertoe dreef om zijn bollen met de hand te gaan rooien. Met een truffel en hor zoals hij in zijn jeugd had geleerd, toen rooimachines nog niet bestonden. Was het een gebrek aan geld of achtte hij het niet meer de moeite waard om de machines van de firma Hoed te laten komen? Of was het misschien uit schaamte? Schaamte omdat hij te weinig aan het waterprobleem had gedaan of omdat hij anderen niet wilde laten zien dat hij deze tegenslag had. En daarom maar manmoedig zijn kop in de wind gooide. Maar misschien was het ook wel uit wanhoop, niet beter weten wat te doen. Wat was het? Antwoord op een vraag die ik hem nooit heb kunnen stellen, maar ik zie vergelijkbare reactie op problemen bij mijzelf. De ervaringen van die zomer en zijn vroege dood twee jaar later waren in combinatie te machtig, te diffuus voor mijn nog kinderlijke gedachtenwereld om zelf in die periode al tot antwoorden en inzicht te komen. Om die zomer betekenis en inhoud te kunnen geven. Te kunnen duiden, dat prachtige Nederlandse woord dat in de zwart-wit wereld van de 21e eeuw nagenoeg verdwenen is.
Hij was al 63 maar nog altijd sterk als een beer. Wekenlang wist hij met vaardige hand de tulpen uit de grond halen. Steek voor steek, bol voor bol, onvermoeibaar. Het dwong respect en bewondering af maar die gevoelens moesten in mijn hoofd strijden tegen de prangende vraag van waarom we in die situatie terecht gekomen waren. Ik stond ernaast om de bollen met de ronde hor van het ergste zand te ontdoen. Met de witte Escort stationwagen vertrokken we tweemaal daags naar het land, wekenlang. De weg kon ik dromen. Op de Langevelderweg links het Hoogtlaantje in met een redelijk stuk weg. Dan linksaf, lang stuk, veel puin, diepe kuilen. Rechtsaf, kort, minder puin, meer zand. Na nog twee keer links en één keer rechts passeerden we het bruggetje over de Woensdagse Wetering. Rammelende los liggende planken. Ik kende elke kuil, de rit duurde er langer door, maar ik vond dat niet erg, mijn weerzin was groot. Heeft hij dat gemerkt? En was dat teleurstellend voor hem? Het was geen weerzin tegen het werk, maar tegen een situatie die mij benauwde, een gevoel van opgelegde nederigheid, getemperd toekomstperspectief. Alsof voor mensen zoals wij tegenslag inherent was aan de bescheiden status op de onderste sporten van de ladder. Dezelfde benauwdheid waardoor ik in die tijd het boek De Avonden van Gerard van het Reve na zo’n dertig bladzijden weggelegd heb. Nooit meer opgepakt. Teveel herkenning.
In de auto gingen elke ochtend en middag elf of twaalf zakken gerooide bollen mee naar huis. Onder de middag hield pa zijn “tukkie”, een half uurtje slaap. Ik heb hem nooit anders zien doen, in de winter liggend voor de kolenkachel. Mijn vader had vele bronnen van inkomsten, zag overal geld in. Niet ongebruikelijk in de Bollenstreek, waar de seizoensarbeid in de bollen het noodzakelijk maakte om neveninkomsten te zoeken. Naast het schelpenvissen, de bollen en het transport leverde zijn uit de hand gelopen hobby, wij hadden soms meer dan honderd tamme konijnen, werk op dat hij maar al te graag delegeerde aan zijn “biekies”, zijn allround inzetbare kinderen, zeven stuks. Op elke vrije dag beschikbaar, vakanties kenden wij niet. Zo werden wij bijvoorbeeld benoemd tot medewerkers in zijn kortstondige tegelhandel. Grote partijen nieuwe tegels met een keurtje kwamen het erf op en werden vandaar verhandeld. Dit handeltje kwam onverwacht maar waaide gelukkig ook weer over, want het kostte handen en rug. Wie een plaatje hout nodig had of een “balkie’ kon ook altijd bij hem terecht en veel hoefde het niet te kosten. Ook al had hij wel eens overleg met mijn moeder of neef Arres over de prijs die hij zou vragen, uiteindelijk ging het toch allemaal voor een prikkie weg. Hij had een te kwetsbaar geweten om een echte handelaar te zijn. Dat karakter maakte ook dat er nogal wat lieden waren die spullen van hem leenden die nooit terugkwamen.
Zijn verzamelwoede was legendarisch en werd gedurende zijn leven zo sterk ontwikkeld dat het opgeslagen in zijn genen overdraagbaar werd. Wij, zijn kinderen houden ook van bewaren, hebben respect voor de waarde van zaken met de paplepel meegekregen. In huize Duivenvoorden-Heeremenis gold het motto: geld hebben we niet, maar spullen dat we hebben! Het opruimen van de schuurzolders na zijn dood heeft dan ook jaren gekost. Hij zag overal brood in. Er kwam onder andere een collectie glas-in-lood ramen tevoorschijn, het leek wel genoeg voor alle vensters van de Jozefkerk. Daarnaast verbaasden we ons over de grote hoeveelheid binnendeuren, volkomen nutteloos omdat deze in geen enkele deurpost zouden passen. En wat hij met de versnellingsbak uit de tijd van de T-Ford voor plannen had was een raadsel. Dit gold ook voor de partijen zwaar verroeste boutjes en moertjes op de zolder. Een oude elektromotor had zowaar een tweede leven bij hem gekregen als aandrijving voor een slijpsteen. Mijn vader was creatief maar in de uitvoering van zijn plannen was nooit ruimte om iets ook mooi te laten zijn. Als het maar functioneel was. Hout was er altijd genoeg want het strandjutten zat in zijn bloed. Tijdens zijn leven spoelde er nog genoeg aan. Tegenwoordig wordt alles vervoerd in zeecontainers en vind je alleen nog vuil en plastic op strand. Balken en planken in elke denkbeeldige maat werden meegenomen en opgeslagen. Duiven- en konijnenhokken werden er mee gebouwd, op een kiertje werd niet gekeken. Vaak was het “apenhout”, een juttersterm. Hout dat zo hard was dat je ook stalen spijkers er op stuk sloeg.
Ons leeftijdsverschil was groot, bijna vijftig jaar. Mijn vader heeft in zijn jeugd de kanonnen van de Eerste Wereldoorlog mogelijk nog horen bulderen, geluid dat zelfs in Noordwijkerhout hoorbaar was volgens een krant uit die tijd. Hij maakte de crisisjaren mee en verloor tijdens zijn tweede oorlog zijn twee vrachtauto’s aan de Duitsers. Het bedrijf viel terug op paard en wagen. Hij kwam berooid uit die periode, moest opnieuw beginnen. Zijn huwelijk op latere leeftijd, het verlies van twee kinderen, allemaal zaken die hem gevormd hebben. Tijdens mijn Vormsel mochten enkele kinderen in de Jozefkerk op het altaar komen. Hij is toen kwaad de kerk uitgelopen en er nooit meer teruggekeerd. Wij gingen voortaan op zaterdagavond naar Noordwijk waar soms nog in het Latijn gezongen missen werden opgedragen. Als kleine zelfstandige kon zijn gezicht rood aanlopen bij het zien van Joop den Uyl op de televisie. Op datzelfde gezicht een dikke glimlach toen de mariniers eind jaren zestig de Dam schoonveegden van het “langharig, werkschuw tuig” dat daar maandenlang de straatstenen warm hield. Mijn vader was als persoon en in zijn opvattingen niet uniek voor het Noordwijkerhout van de jaren zeventig maar uitgesproken karakters zoals hij, waar het dorp uit die tijd rijkelijk mee bedeeld was lijken anno 2025 ver te zoeken. De grijze muis is koning van het maaiveld.
Het was er stil, daar achter de Bavo, en al kon je er tot Noordwijk aan Zee kijken, je zag er zelden mensen. Er werd niet veel gezegd. Gelukkig was er de radio, voor het nieuws en voor Karen Carpenter. Op tijd een bak koffie uit de thermosfles met de plastic kroes, waar in mijn herinnering altijd zandkorrels aan leken te plakken. De ramen besloegen van de dampen. Eén dag was er een hevige regenbui met fel onweer. Stilletjes en beschaamd hoopte ik dat het voor die dag afgelopen zou zijn, maar toen het droog werd knoopte hij de juten lappen weer om de knie met de binnenband van een fiets en zwijgend gingen we verder. Die zomer is in mijn geheugen gegrift, samen met zijn dood twee jaar later. Hij had lang uitgezien naar zijn AOW maar werd precies op de dag dat hij 65 werd voor het eerst bestraald. In de zeven maanden erna verloor ik voor mijn gevoel mijn vader eigenlijk al voor het definitieve afscheid. Op een regenachtige dag in de nazomer kon hij bij het schelpenvissen niet meer de kracht opbrengen die hem zo lang gekenmerkt heeft. Hij kroop in de vrachtauto, raakte die dag zijn waardigheid van eenvoudig, hardwerkend man kwijt. Dat moet hard aangekomen zijn. Ik besefte die dag dat hij nooit meer beter zou worden na lang hoop gehouden te hebben.
De jaren daarna was er chaos in mijn hoofd. Niet de chaos die pubers kenmerkt, de puberteit hebben wij overgeslagen, want het gevoel verantwoordelijkheid te moeten nemen dat bij anderen mag groeien was voor ons collectief vervroegd. Mijn moeder, het grote gezin en het kleine bedrijf moesten door, ieder van ons had een rol. Wij waren sterk op elkaar aangewezen. Hoe vind je daarin dan nog een eigen weg, een eigen wereld? Dat houdt mij ook vijftig jaar later nog altijd bezig. Wat als het anders had gelopen. Maar antwoorden op die vraag heb ik niet. De herinneringen blijven in samenhang veranderen. En leveren in gesprekken met anderen ook nieuwe inzichten. Maar naar mate de tijd verglijdt daalt het besef steeds dieper in hoe bepalend die periode midden jaren zeventig is geweest bij mijn verdere ontwikkeling als mens. Ik zoek het nummer van Karen Carpenter nog regelmatig op en keer dan zonder moeite terug naar die zomer. When I was young I listened to the radio.
