Update 17 oktober 2022: als verjaardagscadeau schonk mijn zoon Tom een bezoek aan het hoogstwaarschijnlijk laatste concert in Nederland van Bob Dylan, want mag je nog meer verwachten van een man met die leeftijd? Alleen het feit dat we daar samen bij waren is mij al veel waard. De recensenten wisten hun vileine fileermessen nog redelijk in toom te houden maar belachelijke commentaren zoals dat de man zo weinig achter zijn piano vandaan kwam zijn bijna misdadig te noemen als je die twee momenten echt waargenomen hebt en realiseert hoe hier een man van 81 zeven kwartier hard moet werken om iets neer te zetten waarvan wij nooit zullen achterhalen wat hem daartoe gedreven heeft. Strompelend en struikelend kroop hij even achter zijn muur vandaan, zowel lichamelijk als muzikaal een fragiele man. Een zingende verteller of vertellend zanger, vul zelf maar in. Het AFAStheater was zijn café, waar hij in een hoekje achter zijn piano de stamgasten probeerde te vermaken met vooral recent werk en niet echt de indruk maakte dat hij in de gaten had dat er 6000 mensen in de zaal zaten, die hem als een klassiek muziekpubliek braaf en beschaafd bedankten bij elk nummer. Maar wat anderen er ook van mogen vinden, het zal mij een worst zijn, want wat is er mooier dan samen mee te mogen maken dat dit laatste concert werd afgesloten met het kippenvel Grain of Sand. Dat je laatste live aangehoorde tekst van Bob Dylan bestaat uit dat laatste couplet van dat ene zo aansprekende nummer dat inspireerde om op deze website te plaatsen onder de tekst over mijn vader Gerard Duivenvoorden Heeremenis. Alsof hij het wist.
En voor wie het nooit gehoord heeft, de mooiste versie op internet, pak de tekst erbij: Bob Dylan – Every Grain of Sand (Demo – 1980 – Official Audio) – YouTube
Hij kwam door een koptelefoon
Ik had een hekel aan het talenpracticum op mijn middelbare school, college Leeuwenhorst aan de Langelaan. Het geschreven woord ging prima, maar zodra je tong in dubbele knopen gelegd moest worden om buitenlandse klanken uit te kunnen stoten was de lol er vanaf. Het taallokaal met koptelefoons aan de wanden werd meestal gebruikt voor gewone lessen maar soms hadden we een luistertoets. Met langzaam droogkokende oren onder je koptelefoon moest je dan betekenis proberen te ontdekken in het gereutel van onverstaanbare Fransen of Engelsen. Docent Duits De Leur meed tot mijn grote geluk dit lokaal en ik verdenk de voormalige priester er nog altijd van dat dit kwam omdat hij niet met de knopjes op het controlebord om kon gaan. Hij gaf de voorkeur aan het stampen van woordbetekenissen uit het zelf geschreven standaardwerk Wortschatz, om twijfelachtige redenen een verplicht schoolboek. Maar deze wat stoïcijnse en streng ogende man was de enige van de docenten die mij met een troostend woord de hand drukte nadat ik mijn vader verloor in het examenjaar. De enige.
Al luisterend kon je in dat lokaal wel lekker naar buiten kijken, naar het grote sportveld van het voormalige seminarium, dat enkele jaren eerder was omgebouwd tot school. De Noordwijkerhoutse gemeenschap heeft nog flink krom gelegen voor dit katholiek bolwerk dat bij de eerste steenlegging al door de tijd was ingehaald. En nooit geweten dat priesters in opleiding zoveel sportten. Olympiers van de kerk van Rome. Zij hadden meer faciliteiten dan hun Noordwijkerhoutse leeftijdsgenoten. Hun sportleuze: Anima Sancta in Corpore Sano, ASICS, amen. De school miste alle glamour, met haar sobere lange gangen, Daltonhoeken en een rector die bij de trap het katholiek jongvolk met een strenge blik probeerde te beteugelen. Bij een introductiegesprek had deze rector mijn ouders verteld dat ik onder andere wiskunde zou gaan krijgen. Maar mijn vader verstond viskunde en kreeg het idee dat ik een hengel mee moest nemen naar school. In zijn eenvoud kende hij dat andere woord niet of de kwajongen in hem hield zich weer eens van de domme. Maar het laat zien hoe groot de afstand was die ik moest gaan overbruggen tussen de werelden van thuis en school. Het practicumlokaal was uitermate saai. Ter verfraaiing hing er een poster van Gandalf, de tovenaar uit Lord of the Rings. Toen ik 30 jaar later op Leeuwenhorst terugkeerde voor een kennismakingsdag van mijn zoon hing de poster er nog steeds, met verder vervaagde kleuren. Bizar moment. Symbool van de armlastigheid van het onderwijs of van haar geringe vernieuwingskracht. Veel woorden en discussie, maar hoe zit het nu echt met de kwaliteit?
Het was niet de inrichting van het lokaal of de poster die mij het meeste bij zou blijven, maar dat ene uur in dat practicumlokaal, waarop muziek inhoud kreeg en klanken er slechts waren om woorden te versieren. Leraar Engels Van Altena draaide in mijn herinnering zijn lessen nogal standaard af. Ik voelde de afstand tussen ons, de steenkolen Engels mompelende klas, en een man die naast de taal ook het flegmatisme van de eilandbewoners wilde overdragen. Die naast de klanken meende dat ook zijn mimiek Engels moest overkomen. Overdreven articulatie die op de lachspieren werkte. Die dag had Altena een verrassing, waarvoor we de koptelefoon op moesten zetten. Wij dachten automatisch aan een toets, maar daarvoor kreeg je niet vooraf de tekst uitgereikt. De tekst was een popsong, bedoeling was dat wij zouden luisteren en vertalen.
Hij kwam die dag door een koptelefoon tot mij, puistjespuber. Ik heb nooit begrepen wat me zo raakte in dat lied vanaf de eerste klanken. De zanger, ene Bob Dylan kende ik vaag van de radio. Het lied werd door Van Altena uitgelegd als een protestlied en die Bob zou een bekende vertolker van dat soort liedjes zijn. Van zijn stem moest hij het niet hebben, dat had ik al snel in de gaten. The times they are a’changing zong onze Bob en de tekst liet zich makkelijk vertalen. De tijd was aan onze zijde, aan ons, de jeugd. So mothers and fathers, don’t criticize what you can’t understand. Nu understond ik het in die tijd ook niet allemaal, maar als puber had ik dan ook recht op een chaotische wereld. Toch had Bob die ochtend iets gezaaid waar ik pas vele jaren later woorden voor kon vinden. Hij zong over de energie van de jeugd, over hun zelfovertuiging de wereld te hebben doorgrond, klaar om die te veranderen. Over de arrogante, meewarige blik waarmee zij naar hun ouders kijken, niet gehinderd door het besef dat zij ooit zelf oud zullen zijn.
Niks protestsong, de goede man heeft het zelf ook nooit leuk gevonden in die hoek geplaatst te worden. Nee, vrij vertaald kwam dit toch wel simpele lied erop neer dat de gevestigde orde plaats moest maken want de tijden waren veranderd. Kracht van Bob Dylan is dat hij de tijdgeest perfect aanvoelde maar ook de commercie niet schuwde. Hij werd op een voetstuk gezet door zijn generatie wat hem waarschijnlijk tot een niet zo plezant mens heeft gemaakt. Niettemin: hij wist de jeugd van de 60-er jaren los te weken van hun ouders, van hun onbetwistbare autoriteit. Daarmee kreeg het lied eeuwigheidswaarde. De tekst en zanger werden dan ook geclaimd door een hippiegeneratie die de arme Bob als hun nieuwe Grote Roerganger zagen, nu in China de man met deze bijnaam een dictator bleek te zijn en zijn collega Stalin een massamoordenaar. Wie in mijn jeugd het communisme aanhing heeft nu heel wat uit te leggen. En nee, jeugdzonde is geen excuus.
Maar mijn helden woonden in die tijd nog gewoon in mijn straat, in mijn huis. Het leven was daar overzichtelijk, de nestwarmte een veilig heenkomen. Ik begreep dan ook niets van al die Provo’s, Kabouters zonder paddenstoel, Flower Powermeisjes en andere dwaallichtjes, die zich tegen het kapitalisme, burgerschap en consumptie richten, tenzij dit laatste geestverruimende middelen betrof. Kortom, ik had iets gemist en dat gevoel is misschien het beste te omschrijven als gevangen zitten tussen tijdsgewrichten. Opgegroeid in een gezin waar Nederlandstalige muziek de norm was en waar ik als peuter spontaan in huilen uitbarstte als mijn moeder het diepdroevige “Achter in het stille klooster” van de Zangeres Zonder Naam inzette. Om maar niet te spreken van het legendarische eerste couplet van de kaskraker van Jan Boezeroen, dat menige zondag op de langspeler werd gelegd. “Mocht ik aan de drank bezwijken, mocht ik naar de donder gaan, laat dan op mijn grafsteen prijken, hij kon niet meer op zijn benen staan”. De arme Jan heeft nooit de cultstatus bereikt die zijn collega alcoholliefhebber Andre Hazes ten deel is gevallen. Maar in triestheid en gebrek aan talent deden deze heren niet voor elkaar onder.
Met zo’n muzikale achtergrond is het dan ook een wonder dat ik die dag iets herkende in de muziek van een man die in zoveel opzichten een tegenpool van mij zou blijken te zijn en nog altijd is. Herkenning die later terugkeerde en nooit meer weg zal gaan. Het leidde tot zoveel fijne momenten, tot troost en een uitweg bij een dipje. Was het de tegendraadsheid in hem die ik aanvoelde, die we gemeen lijken te hebben. Liever tegen de wind in, omdat je niet anders kan. En omdat het een beter gevoel geeft dan het fladderen waarmee anderen principes in de samenleving om zeep helpen.
Dylan schrijft soms de grootste onzin, platte beeldspraak, regels die moeten rijmen. Volkomen onbegrijpelijke zinnen, die misschien alleen op het moment van schrijven in zijn hoofd nog een betekenis hadden en daarna voor anderen alleen maar raadsels vormen. Maar gelukkig wisselt hij dit ook af met briljante tegenstellingen en gedachtesprongen die je telkens weer op het verkeerde been zetten. Wat hij ook doet, hij komt er mee weg bij zijn kritiekloze kudde volgers. Het leidde tot een Nobelprijs. Het gaat voor mij niet om de man zelf, je kan de teksten letterlijk eigen maken en losweken van de man. Wie ooit geprobeerd heeft “Desolation Row” te doorgronden vraagt zich af hoe een jonge vent van 23 jaar de beelden en woorden van dat lange surrealistische lied heeft weten te vinden. Wat ging er om in dat hoofd, in welk parallel bewustzijn werd dat gemaakt? Hoe kwam hij tot de volgende regels en waarom komt daaruit “her sin is her lifelessness” nog altijd zo hard binnen?
Ophelia, she’s ‘neath the window for her I feel so afraid
On her twenty-second birthday she already is an old maid
To her, death is quite romantic she wears an iron vest
Her profession’s her religion, her sin is her lifelessness
Dylan is al heel lang medereiziger on my crooked highway. Spontaan ingestapt op een saaie dag in het talenpracticum van college Leeuwenhorst. Zijn muziek trekt het grijze sluiter van een dag. Hoewel talen mij wel liggen vond ik de lessen van docent Altena nooit fijn door zijn pogingen de flegmatische Engelsman uit te hangen. Dat schepte afstand, ik ben een geaard mens. Het eindexamenjaar verliep met grote chaos in mijn hoofd. Een overleden vader, een gebroken enkel en een ronduit vieze school met stakende leraren en leerlingen, het was een jaar vol puinhopen. In vijf jaar tijd was de school totaal veranderd, volledig op zijn kop gezet. Er vielen zoveel lessen uit dat we in een vast koppeltje het klaverjassen geperfectioneerd hebben. Zo vaak dat ik na mijn zeventiende dat kaartspelletje nooit meer gespeeld heb. De hoge scores en het papiertje aan de finish waren een schrale troost voor een middelbare schooltijd die dat jaar in dikke mist is verdwenen. Weinig goede herinneringen meer. Behalve dan dat ene moment in het practicumlokaal met de poster van Gandalf. Het eerste Dylanmoment. Die ene les maakt mij aan Altena schatplichtig. En nu, de 60 meer dan dik gepasseerd is er nog altijd kippenvel, because now…
A false clock tries to tick out my time
To disgrace, distract and bother me
And the dirt of gossip blows into my face
And the dust of rumors covers me
Voor wie er op wil letten: er valt elke dag een Dylanmomentje te scoren. Geheel onverwacht duikt hij overal op in beeld en geluid. Klinkt dat als een afwijking? Misschien. Iedere gek zijn gebrek. Maar ook dan blijft het een feit……