De Troubelen: vijf jaren hel
1568-1648. Tachtig jaar oorlog, een mensenleven lang. We kunnen het ons nauwelijks voorstellen, deze heftige periode uit de vaderlandse geschiedenis. Relativerend wordt wel eens gezegd dat er een 12-jarig staakt-het-vuren was en dat er ’s-winters zelden slag geleverd werd. Ook is het een feit dat terwijl in de Zuidelijke Nederlanden de bevolking gebukt ging onder het geweld het gewest Holland en dan met name Amsterdam in alle rust uitgroeide tot een machtige en rijke regio. Ook voor onze omgeving bleef de geweldsperiode ruim binnen de 10 jaar. Maar daarbinnen vormde de periode 1572-1577 een ware hel voor de bevolking. Hieronder grote lijnen van gebeurtenissen vertaald naar de regionale situatie. In een volgend verhaal op de website de persoonlijke tragedies voor Noordwijkerhouters.
De strategische ligging in de smalle corridor tussen Haarlemmermeer en kust maakte dat de Bollenstreekdorpen volop in de strijd betrokken raakten. Vooral tijdens de belegering van Alkmaar, Haarlem en Leiden want de oorlog richtte zich op het gezag over steden, over mensen achter muren. Zonder deze stenen verdediging zou de Opstand in de Nederlanden nooit tot stand gekomen zijn. Het onbeschermde platteland had geen mogelijkheden tot opstand, was volledig weerloos. De “heer”- en “dam”wegen, zoals de Heereweg en ’s-Gravendam en de uitgestrekte, vlakke duingronden in onze omgeving leenden zich prima voor troepenbewegingen.
Over de strijd om de Hollandse steden Alkmaar, Haarlem en Leiden is veel geschreven maar informatie over hoe het de bewoners van het platteland verging tijdens die heftigste jaren uit die 80-jarige oorlog is minder dik gezaaid. Er worden wat details genoemd in historische beschrijvingen van de stadsbelegeringen maar dat blijft allemaal beperkt. Gelukkig zijn er bronnen zoals notarisakten die voor aanvulling zorgen. Dat enkele Leidse notarissen jarenlang een dik belegde boterham verdienden aan het uitschrijven van deze akten heeft een speciale achtergrond. De talrijke boeren in onze regio waren vaak maar voor een deel eigenaar van hun landerijen en woningen. Zij pachtten bij welgestelde families en vooral bij religieuze instellingen zoals kloosters en gasthuizen. In Noordwijkerhout was dat bijvoorbeeld het klooster Leeuwenhorst.
Nadat met het Ontzet van Leiden een keerpunt in de oorlog was bereikt en de katholieke eredienst in het gewest Holland effectief verboden was werd het Roomse bezit overgenomen door de overheid. In de voorafgaande jaren hadden de boeren nauwelijks inkomsten gekend waardoor zij ook geen pacht konden afdragen. Door hun situatie vast te leggen bij de notaris werd de basis gelegd voor korting op de pachtprijs of kwijtschelding van pachtschulden en grondbelastingen. Ook van een 16e eeuwse kale kip viel niet te plukken. De notarissen ontwikkelden al snel een standaard tekst en het zijn de daarvan afwijkende details die ons inzicht geven in de ingrijpende gevolgen van de oorlog voor onze regio.
In feite ontstonden de schermutselingen in de regio ruim voordat Alva op 1 april 1572 “zijn bril” (Den Briel) verloor. Opstandige burgers en adellijke heren waren vogelvrij verklaard door Alva in zijn “Sententien” (Straffen/Veroordelingen); bezit en titels waren zij kwijt. Zij vormden een nogal divers gezelschap die onder de naam Geuzen – eigenlijk geschreven als Guesen volgens het Franse gueux/bedelaars – een twijfelachtige reputatie opbouwden. Velen vluchtten naar zee, verbleven daar langere tijd om vanaf 1569 prikaanvallen uit te voeren, zowel op land als op zee. De aanvallen van Watergeuzen hadden vaak niet eens een militair doel maar rovend en plunderend konden zij zo in het onderhoud voorzien. Vlak voor Pasen 1571 viel een groep Geuzen Noordwijk binnen, vernielde woningen en beroofde de bevolking alvorens door te trekken naar Katwijk. Dit geweld boezemde zoveel angst in bij inwoners dat sommigen toen al besloten een veilig heenkomen in Haarlem of Leiden te zoeken. Ditzelfde besluit nam het grootste deel van de nonnen uit het klooster Leeuwenhorst. Het was het begin van het ontvolken van de dorpen van de Bollenstreek in de jaren erna.
In dorpsrekeningen legde de besturen verantwoording af voor ontvangsten en uitgaven. Helaas zijn de rekeningen van Noordwijkerhout pas vanaf 1584 beschikbaar. Maar in het archief van buurdorp Noordwijk zijn enkele rekeningen uit de Troubelenperiode te vinden. Na de inval van de “guesen” in het voorgaande jaar blijven de Noordwijkse burgers ook in 1572 flink last houden van de strijdende partijen. Hoewel de posten summier beschreven staan valt er een beeld uit op te maken, waarbij we ervan uitgaan dat de posten in chronologische volgorde zijn opgeschreven; de meeste vermeldingen dateren uit de periode lente tot en met herfst.
De Noordwijkse bestuurders zien in dat het dorp meer en meer bedreigd word. Er is sprake van een uitkijk of wacht op de kerktoren. Men onderneemt meerdere pogingen om “sauvegarde” te krijgen van de leiders van de opstandelingen. Dit zijn vrijgeleides voor personen of garanties tot bescherming van het hele dorp. Men wil de “roers” (geweren) liever niet afstaan aan Jan van der Does, heer van Noordwijk die in Leiden helpt de verdediging van de stad te organiseren. Het Noordwijkse kerkzilver eist hij op ondanks pogingen van bestuurders om dat te mogen houden. In Leiden vraagt men aan graaf Van der Marck om bescherming van het dorp door soldaten, hetgeen wordt toegezegd. Uit latere posten valt op te maken dat er inderdaad geruime tijd “knechten” zijn ondergebracht bij ene Gerrit de Wit.
Hoewel men dus strijders wilde voor de verdediging wordt geklaagd over andere soldaten of “knechten” zoals zij genoemd worden. Van vriend en vijand want zowel Geuzen als Spanjaarden verblijven in het dorp en de regio. Deze strijders zien de Noordwijkers liever zo snel mogelijk vertrekken. Er zijn dan ook diverse pogingen gedaan om hen het dorp uit te krijgen en daarvoor werden hun aanvoerders soms betaald.
Daardoor leren we een aantal namen kennen van deze “hopmannen”. Zoals Jan van Swol die een paard geschonken krijgt, Hans van Beveren of “Cappeteijn” Van Belois die 28 gulden ontvangt. Maar ook drie kapiteins of hopmannen die we kennen van de bewaking van het klooster Leeuwenhorst die in ditzelfde jaar werd ingesteld op last van de prins Van Oranje: de hopmannen Egbert en Rippaert en de Haarlemmer Nicolaes Ruijchaver. De laatste wordt veel genoemd. Hij had zich aangesloten bij de Watergeuzen maar ontwikkelde zich al snel tot één van de trouwste strijders aan de zijde van de prins. Zijn “knechten” hielden de wacht op Leeuwenhorst, zelf zwierf hij dat jaar door Holland en bewaakte enige tijd de abdij van Egmond.
Opvallend zijn herhaalde pogingen van de Noordwijkse bestuurders om troepen geheel of gedeeltelijk te doen vertrekken naar Noordwijkerhout en Voorhout. Die toezegging krijgen zij van de kapiteins van deze “knechten”, onder andere door genoemde Nicolaes Ruijchaver en Hans van Beveren. Zo’n verzoek was niet uniek, Ruijchaver kreeg bijvoorbeeld dezelfde verzoeken ook in enkele Noord-Hollandse dorpen zoals Wognum.
De overlast van de ongevraagde soldaten betrof vooral het niet betalen van rekeningen. Burgers werden gecompenseerd door het bestuur als zij schade hadden ondervonden van de meestal armlastige strijders die het dorp met een bezoek vereerden. Consumptie van brood, wijn, bier in diverse herbergen in het dorp. Daarnaast eisten de strijders gratis haver voor hun paarden want er worden de nodige zakken vergoed. In het oog springend zijn de posten waarbij burgers vergoed worden voor schade of geleverde diensten aan zowel “guesen als spangaerts”. De schrijver van de dorpsrekeningen nam niet de moeite om de twee uit elkaar te houden of wist gewoon niet beter. Vriend en vijand liep door elkaar. Terwijl bijvoorbeeld het Staatse leger in Sassenheim een legerkamp heeft opgeslagen bezoeken Spaanse soldaten slechts een paar kilometer westelijker het dorp Noordwijk. Dit toont nog eens aan hoe ingewikkeld de situatie was.
De strijdende partijen bestonden niet uit geordende legers maar uit huurlingen, die in kleine groepen (vaandels) onder leiding van een hopman deelnamen aan de strijd. Adellijke families met hun militaire traditie financierden dergelijke vaandels, voerden vaak ook zelf het commando. Maar naarmate de strijd heftiger en langer duurde werden de soldaten slechter of helemaal niet meer betaald. Zij zwierven rond in de regio waarin slag geleverd zou gaan worden.
In Noordwijkerhout zal de situatie niet veel anders geweest zijn al had het agrarische dorp in vergelijking met Noordwijk nauwelijks een dorpskern, er stonden rond de kerk niet veel woningen en slechts een enkele herberg. De boeren uit de regio verklaren in notarisakten dat de oogst van 1572 nog wel binnengehaald was maar dat zij die waren verspeeld door rovende soldaten. De aanvallen van Geuzen en de verloren oogst passen prima binnen de chronologische gebeurtenissen zoals we die kennen waarbij de Spaanse troepen zich richtten op inname van de opstandige Hollandse steden Haarlem, Alkmaar en Leiden.
Die campagne begint vanaf midden 1572. In Hillegom worden op Sint Jacobsdag de bewoners door de Spanjaarden beroofd van hun meubelen en slaan op de vlucht. Kort daarop wordt een kleine slag geleverd door deze troepen, mogelijk was dat bij de Weeligenberg. Vanaf december omsingelen de Spanjaarden Haarlem. Op weg naar dezelfde stad trekt op 9 juli 1573 een deel van het Staatse leger door Noordwijkerhout. De opstandelingen hadden ter voorbereiding in Sassenheim geruime tijd hun kamp opgeslagen, bij het slot Teijlingen. Doel was de Spaanse belegering teniet te doen en de opstandige stad te ontzetten. De doortocht wordt in menige publicatie vermeld, maar de bron is onduidelijk. Het klinkt ook een beetje onlogisch, zo’n omweg via Noordwijkerhout vanuit Sassenheim, op weg naar Haarlem. Hopelijk wordt de bron en uitleg nog eens in archieven gevondenen. De gewaarschuwde Spanjaarden brengen in de Haarlemmerhout de troepen van Willem van Bronckhorst, Heer van Batenburg een zware nederlaag toe. Zij nemen de stad in en uit wraak voor de opstand en de hardnekkige verdediging waardoor het Spaanse leger veel schade had opgelopen werd een groot deel van de bestuurders en een paar duizend burgers ter dood gebracht.
Na een mislukte belegering van Alkmaar meende de Spaanse legerleiding succes te kunnen boeken door Leiden uit te hongeren. De stad werd in de nazomer van 1573 omsingeld met een ring van schansen. Of een dergelijke schans ook ten noorden van de Oude Rijn, in Noordwijkerhout gebouwd werd is niet teruggevonden. Maar het zou een logische verklaring zijn voor de oude namen Spanjaardskrocht en Spanjaardsbos. Dit betreft de percelen waarop nu de Boekhorstruiters en de naastgelegen speeltuin aan de Zeestraat te vinden zijn. De namen komen pas vanaf de 18e eeuw in documenten voor, zonder verklaring van de achtergrond.
Een historische naam voor een locatie ontstaat niet zomaar, het moeten ingeburgerde begrippen zijn geweest. Extra bewijs voor een legerkamp ontbrak tot nu toe. Maar in de zoektocht naar details over de Troubelen voor het dorp Noordwijkerhout is recent een waardevolle vondst gedaan. Eigenlijk niet meer dan één zinnetje in een notarisakte. Boerin Anna Dirksdochter pachtte land van het Regulierenklooster uit Leiderdorp. Dat land was gelegen oostelijk van de Kraaierslaan en hierover verklaart zij in de jaren vanaf 1573 geen gebruik te hebben kunnen maken omdat “.. ’t selve lant op de bodem van de viant leggende was…”. Het draait hier met name om de woorden “bodem” en “viant”. Dit wijst duidelijk in de richting van een meer dan incidenteel verblijf van de Spanjaarden aan de westzijde van het dorp. De beschrijving van de locatie sluit aan bij de percelen van de Spanjaardskrocht en het Spanjaardsbos. Een andere aanwijzing is de schade die met name boeren aan de westzijde van het dorp oplopen, die lijkt groter dan elders in het dorp al is dit moeilijk objectief te meten. Hoe lang het Spaanse verblijf in het dorp heeft geduurd blijft gissen.
Met de Spanjaarden als bezetters van de stad Haarlem en de Geuzen en opstandelingen in en rond de stad Leiden lag Noordwijkerhout in een niemandsland. De brand op het klooster Leeuwenhorst vond rond 15 oktober 1573 plaats. En het is waarschijnlijk dat ook de Witte Kerk rond diezelfde tijd ten prooi viel aan anonieme vlammen want de brandstichters zijn onbekend. Gevolg was dat de kerk jarenlang ongebruikt bleef, ook omdat het houden van katholieke erediensten aan banden was gelegd. De korenmolen van Noordwijkerhout die nabij ’s-Gravendam en Kerkstraat stond is mogelijk in diezelfde periode afgebrand want ter verdediging van de stad Leiden zijn veel molens in de regio in brand gestoken. De vijand kon zo geen geroofd koren meer malen. De dorpsmolen vinden we na de Troubelen terug in wat nu de wijk Zeeburg is.
Veelgenoemd feit is de door Geuzen vermoorde kluizenaar die wel eens de kapel in het Langeveld gebruikte. Er was lang sprake van dat dit een pastoor geweest zou zijn, maar daar is geen bewijs voor. De verwarring is misschien verklaarbaar omdat enkele Langevelders jaren later verklaren “dat de pastoor van Noordwijk zich heimelijk in het Langeveld ophield”.
Maar in archieven valt meer informatie te vinden, ook wat het lot van de gewone man betreft. Zo sluiten de door notarissen opgestelde verklaringen van 16e eeuwse dorpelingen aan bij het beeld dat historici ons schetsen en verschaffen belangrijke details rond het lot van de gewone man. Ander voorbeeld van een bron zijn twee muntvondsten begin 20e eeuw. In 1913 wordt in de Hoogeveense polder een versierd vaasje met munten gevonden. De jongste munten zijn geslagen in 1571, dus een jaar voor het beleg van Haarlem. Al eerder, in december 1902 groef een arbeider een pot op met 3500 munten. Een bonte verzameling penningen want ons land had nog geen eenheidsmunt. In de pot ook sieraden, waaronder een trouwring in de vorm van een gekronkelde slang. Daarin gegraveerd de namen Cornelis Pieterszoon en Marieke Dirksdochter. Een deel van deze muntschat is te bewonderen in museum de Lakenhal te Leiden. Dat boer Cornelis Wichmanszoon met landerijen tussen het zeeduin en het Westeinde een verstopte kruik met eigendomspapieren niet meer terug kon vinden is een derde aanwijzing dat de burgers waarschijnlijk massaal hun waardevolle bezit in de grond hebben verborgen.
Een eerste plakkaat van de Staten van Holland over het roven en plunderen door strijdgroepen, ook uit het eigen leger wordt al in augustus 1572 gepubliceerd. Veel heeft het niet geholpen want het achterwege blijven van betaling van de huurlingen leidde in de jaren erna alleen maar tot meer geweld en een groeiende stroom dorpelingen die naar de steden vluchtten. Op 18 maart 1573 trekken Spaanse troepen plunderend en vernielend door Noordwijk en hierover verklaren twee jaar later getuigen dat “alle de inwoonders daer uijtgeweecken ende voortvluchtich zijn geweest, zoo dat daer zonderlinge ofte genouch geen volck metter woone gebleven is”. Het dorp was dus volgens hen grotendeels verlaten en dat beeld krijgen we ook uit de verklaringen van Noordwijkerhouters over hun woonplaats.
Hoewel er bewijzen zijn dat het zeker gebeurde lag vluchten voor boeren uiteraard een stuk lastiger, want waar moet je heen met je vee en hoe en waarmee ga je de dieren voeren? Voor de belegering van Leiden zouden volgens de verklaring van een getuige zo’n 7000 dieren binnen de stad gebracht zijn. Niettemin brak aan het eind van de belegering hongersnood uit. De meeste Leidenaren stierven echter aan besmettelijke ziekten. Na het Ontzet van Leiden op 3 oktober 1574 raadde de Staten van Holland de boeren nog altijd aan om te vertrekken met hun dieren naar veiliger oorden. De Staten zagen tekenen dat de Spaanse troepen nieuwe aanvallen op de Hollandse steden voorbereidden. Zij eisten dat de dorpen een eed van trouw aan de Opstand zouden afleggen. De inwoners zouden zelf wacht moeten draaien en hun dorp bij een aanval verdedigen tegen de vijand. Hoe dat moest in dorpen die grotendeels verlaten waren is voor een nuchtere 21e-eeuwer onduidelijk en lijkt ook tegenstrijdig met het advies aan de boeren om te vertrekken met hun vee.
Het geweld nam alleen maar toe door wanbetaling van de soldaten en een nieuw plakkaat van de Staten van Holland in april 1575 riep alle partijen op hiermee te staken. Het plakkaat is een mooi voorbeeld van de ingewikkelde machtsverhoudingen. Het wordt uit naam van koning Philips de Tweede uitgevaardigd en richt zich ook op diens eigen Spaanse troepen. Daarnaast valt op hoe prins Willem van Oranje beschreven wordt: “ onsen lieven en getrouwen neve, Ridder van onse Ordre…” en vervolgens volgt een serie titels die nog even duidelijk maken dat de uitvoerende macht in Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland bij de Prins van Oranje lag. Koning Philips de Tweede heeft uiteraard nooit vooraf gezien welke maatregelen de Staten van Holland hier onder zijn naam op schrift stelden. De verhouding tussen de Spaanse vorst en zijn Hollandse stadhouder was in die periode al behoorlijk bekoeld. Weliswaar werd Philips nog altijd als vorst van de Nederlanden gezien en gerespecteerd, treffend weergegeven in de regel uit ons volkslied “…de koning van Hispanje heb ik altijd geëerd…”, maar het neemt niet weg dat zijn troepen als uitvoerders van zijn beleid enorm gehaat waren.
Pas na de Pacificatie van Gent (december 1576) trekken de Spanjaarden weg uit een groot deel van het opstandige gewest Holland. Via deze Pacificatie waren de gelederen door alle gewesten in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden gesloten, men wilde geen Spaanse troepen meer op eigen grondgebied. Aanleiding was het geweld van de Spanjaarden met als dieptepunt de zogenaamde “Furie van Antwerpen”. Enkele maanden later sluit de landvoogd Don Juan een overeenkomst met de opstandige gewesten, het Eeuwig Edict. In ruil voor het respecteren van het katholicisme en herbevestiging van Philips de Tweede als hun wettelijk vorst krijgen de gewesten de verzekering dat het Spaans geweld wordt beëindigd en de troepen zich terug zullen trekken. Dat wegtrekken van troepen vindt daadwerkelijk plaats, ook uit onze regio. En al wordt de overeenkomst dan snel geschonden, de strijd verplaatst zich vanaf dat jaar permanent naar de zuidelijke en oostelijke gewesten van de Lage Landen.
Voor de Bollenstreekdorpen duurde de 80-jarige oorlog wat het geweld betreft dus eigenlijk niet veel langer dan zo’n vijf jaar. Er blijven nog lang soldaten of strijders door de streek zwerven, worden ook opgevangen in de dorpen, genieten een zekere gastvrijheid. Ook wordt er van de inwoners verwacht bij te dragen aan de strijd die elders gevoerd wordt. In de vorm van geld maar ook middels het leveren van wagens en paarden. Dit gaat nog vele jaren door.
Documenten van de Domeinen van Holland vertellen ons dat een deel van de Haarlemmer Hout dat zich uitstrekte tot aan Noordwijkerhout ontbost geraakt is door strijdende partijen. Dit wordt niet meer hersteld. Mogelijk geldt dit ook voor de bossen die op het Duinschoten stonden. De jaarlijkse verkoop van brandhout uit dat deel van het Langeveld neemt af en is eind 16e eeuw nagenoeg verdwenen. Het “Besloten Duijnschoten” zoals het bekend stond wordt in cultuur gebracht voor de landbouw. De zee- en binnenduinen zijn waarschijnlijk door soldaten volledig leeg gestroopt, want dit fenomeen komen we ook in latere oorlogen tegen. Uit een jaarrekening van de rentmeester van de Graaffelijkheids Rekenkamer (Domeinen) van Holland blijkt dat veel inkomsten zijn weggevallen. Men ziet geen kans de duinen te verhuren en oude contracten met duinmeiers zijn verlopen. Nieuwe contracten kan men rond 1577 niet of slechts gedeeltelijk afsluiten omdat de duinmeiers meer kosten zouden hebben dan opbrengsten. Veel duin is verstoven en de “konijnenbergen” (holen) daarmee onbruikbaar geraakt voor de jacht met de fret. De duinen mochten tijdens de strijd niet gebruikt worden van de soldaten, er werd niettemin gestroopt en in een bijzonder geval was ten noorden van Den Haag de konijnenstand in 1570 toch al zwaar getroffen omdat “de inondatie ende hoogen vloet ofte zeewater” had geleid tot talloze verdronken dieren. De duinen waren “leeg ende verdorven”. Of de vangst van konijnen of gevogelte door duinmeiers weer snel op gang kwam na de Troubelen is niet helemaal duidelijk.
Menige Roomse religieuze instelling ziet lijdzaam toe dat haar bezit “geannoteerd” wordt, hetgeen neerkomt op overname door de Staten van Holland die in tegenstelling tot andere gewesten van de nieuwe Republiek het verbod op de katholieke eredienst handhaafden. De opbrengsten van geannoteerde weilanden en akkers komt tegoed aan de Staten van Holland en wordt bijvoorbeeld gebruikt om de Universiteit van Leiden met haar opleiding van predikanten financieel te ondersteunen. Zo raakte de rijke abdij van Egmond haar gehele bezit kwijt, waaronder enkele percelen in het Langeveld zoals het Absveen.
Voor Noordwijkerhout vielen de gevolgen van het annoteren verder nogal mee omdat Leeuwenhorst als grootgrondbezitter buiten schot bleef. Het kloosterbezit leek aanvankelijk ook onteigend of geannoteerd te worden maar blijft uiteindelijk in handen van de Ridderschap Holland die een belangrijke bijdrage aan de Opstand leverde. In 1577 verpachtte het klooster ruim 181 morgen of 155 hectare in Noordwijkerhout. Het klooster was afgebrand en werd niet meer herbouwd. Wel blijven er nog eeuwenlang vier boerderijen op het terrein staan, waarvan twee nieuw gebouwd werden.
De Witte Kerk is door brand niet meer bruikbaar en rond de kerk staat volgens een verklaring uit 1579 zelfs geen huis meer waar je een plakkaat aan op zou kunnen hangen. Ook menige boerderij is vernield of in brand gestoken.
De rust die intrad in 1577 maakt dat de boeren en burgers de balans op kunnen maken. Zij proberen via de notaris bewijs op papier te krijgen dat zij schade hebben geleden en hun pacht of belasting niet op kunnen brengen. Ook de dorpen vragen de Staten van Holland om korting op af te dragen belastingen. Uit de heffing van de 100e penning (1-procents belasting) uit 1577 wordt duidelijk dat in dat eerste rustige jaar nog altijd een groot deel van de landerijen braak ligt of totaal verwilderd is geraakt.
Het binnenduin valt buiten de belastingheffing omdat het formeel eigendom was van de Graaffelijkheid ofwel het gewest Holland. De grootte van dat binnenduin was zo’n 700 tot 800 hectare. Volgens dit overzicht lag in Noordwijkerhout 195 hectare aan geannoteerde percelen op een totaal van 1100 hectare. Onder geannoteerd werd in 1577 nog het bezit van het klooster Leeuwenhorst gerekend, bij elkaar zo’n 155 hectare. Overige religieuze instellingen hadden met elkaar dus slechts 40 hectare in eigendom. Enkele jaren later werd het bezit van Leeuwenhorst alsnog toegekend aan de Ridderschap Holland vanwege het feit dat de aangesloten adellijke families het bezit in voorgaande eeuwen hadden opgebouwd en als erkenning voor hun grote bijdrage aan de Opstand.
In 1577 hadden de boeren de draad weer opgepakt maar blijkt uiteindelijk toch nog zo’n 1/3e deel ongebruikt of “desert” te liggen.
Over de Troubelenschade van individuele burgers volgt op deze website een apart verhaal.