Serie verhalen over Noordwijkerhout tijdens de 80-jarige oorlog.
Tussen Leeweg en Haarlemmer Trekvaart is nog altijd een origineel deel van het klooster Leeuwenhorst te zien. Origineel wat betreft de ligging en vorm van enkele middeleeuwse weilanden. Maar van de gebouwen is niets bewaard gebleven, ook niet van de vier boerderijen die er eeuwenlang stonden. Veel is verdwenen bij wat de “verwoesting” van het klooster in 1573 wordt genoemd. Wie op onderzoek gaat naar details over deze verwoesting merkt al snel dat bronnen uiterst karig zijn. In zijn boek “Noordwijk in de loop der eeuwen” meldt Jan Kloos dat “het Leydse jongelingenschap in 1573, om de Spanjaarden een schuilplaats te ontnemen, het convent ter aarde wierpen”. Hij refereert daarbij aan het historisch werk van P.C. Hooft, maar die noemt niet specifiek het klooster Leeuwenhorst en heeft het over “die van Leyde”. Hooft is overigens jaren na het beleg van de steden Haarlem en Leiden geboren, dus waar P.C. zijn kennis vandaan haalde is onduidelijk.
We proberen een andere bron. Een boekje van de heer Groenveld richt zich specifiek op de gevolgen van het beleg van Leiden voor de omgeving. Helaas ook daar niet meer dan een enkele regel over Leeuwenhorst waarbij de schrijver verwijst naar het standaardwerk van mevrouw De Moor over het klooster. Maar ook zij wijdt slechts een enkele regel aan de verwoesting en beroept zich op de geschriften van de monnik Wouter Jacobszoon die in Amsterdam een dagboek bijhield tijdens de Troebelen, het eerste deel van de 80-jarige oorlog. Om een idee te geven de letterlijke tekst van de monnik: “…Op den 15e Octobris was in de nacht wederom groeten brant in Waterlant gesien ende hoerden (wij), dat Reynsburch, Voerschoten, Valckenburch ende der Lee (Leeuwenhorst) nu geheel ofgebrant waeren van den guesen, sulx … een geheel generale verwoestinge…”.
Het dikke dagboek van de monnik bevat waardevolle informatie over het verloop van de opstand tegen de Spaanse koning. Zijn details kunnen in andere bronnen gecontroleerd worden waarmee de betrouwbaarheid van de beschrijvingen toeneemt. Dat neemt niet weg dat we kritisch moeten blijven over wat Wouter Jacobszoon ons precies vertelt. Zo is het belangrijk om te lezen dat hij het over het afbranden van het klooster heeft dus niet over het slopen van gebouwen. En ook de datum is nuttig, want het nieuws bereikte hem doorgaans snel waarmee de brand op of kort voor 15 oktober 1573 moet hebben plaatsgevonden. Rond die datum was de eerste fase van het beleg van de stad Leiden echter al begonnen. Daarom is het opvallend dat de monnik de Geuzen als stichters van de brand noemt. In die maand krioelde het van de Spanjaarden rond de stad Leiden die een ring van schansen hadden aangelegd, troepen van de opstandelingen waren bezig zich terug te trekken of hadden dat al gedaan. De term Geuzen zegt daarbij ook niet veel, want die werd algemeen gebruikt voor de vele ongeregelde vechtersbazen.
Uit de jaarrekeningen van de rentmeester van het klooster weten we dat de kloosterboerderij ongeschonden is gebleven want boer Mathijs Dirckszoon betaalt gewoon zijn pacht en over herstelkosten van zijn “Oude Bouwhuis” wordt niets vermeld. Over het wanneer van de brand bieden de paar regels van monnik Wouter ons dus nuttige informatie, maar onduidelijk blijft wat er precies afgebrand is, waarom het klooster in brand is gestoken en of dat in opdracht is gebeurd. Bij zo weinig informatie is het nuttig om een andere invalshoek te pakken. Is het relevant om te weten welke schade nu precies door wie was aangericht?
Nadat de Geuzen Den Briel hadden ingenomen op 1 april 1572 brandde de strijd tussen Spanjaarden en opstandelingen geheel los. Een jaar daarvoor hadden de meeste kloosterzusters al hun heil gezocht achter de stadsmuren van Leiden, bevreesd als zij waren voor de prikaanvallen in Holland door Watergeuzen die onder andere in april 1571 waren geland bij Katwijk en plunderend en brandstichtend rondtrokken. Erg veilig was het overigens in Leiden ook weer niet want daar terroriseerde een kleine groep Geuzen de katholieke bevolking, zij sloopten gebouwen of staken die in brand. De terreur van de Geuzen en het roven en plunderen door soldatenvolk van alle strijdende partijen bereikten een dieptepunt in de zomer van 1572.
In augustus wordt een eerste vergadering gehouden van de Staten van Holland buiten het gezag van de Spaanse koning. Willem van Oranje die de eenheid in Holland wilde bewaren en een vrije beleving van het geloof nastreefde weet die maand de partijen achter zich te krijgen. Op 23 augustus 1572 brengen de Staten van Holland een plakkaat uit waarin de religievrede wordt afgekondigd en de terreur wordt veroordeeld en aan banden gelegd. In dat beeld past de bewaking van het lege klooster Leeuwenhorst die eerder door de stadhouder was ingesteld. Een vaandel soldaten slaat op het terrein een kamp op en wordt later nog ondersteund door ruiters die mogelijk deel uitmaakten van het veldleger van de opstandelingen in Sassenheim, op slechts een paar kilometer van het klooster. Daar bereidde Willem van Bronckhorst-Van Batenburg een aanval voor op de Spanjaarden die de stad Haarlem belegerden. Uit de vergoeding voor geleverde voeding, drank en turf weten we dat de bewaking van het klooster meer dan een jaar duurde, tot begin 1573.
De bewaking paste binnen het beleid van religievrede dat de stadhouder nastreefde. Het oude katholieke en nieuwe gereformeerde geloof moesten volgens hem naast elkaar kunnen bestaan. Maar van het draagvlak van Willem van Oranje voor deze religievrede was echter in februari 1573 weinig meer over. De prins van Oranje legde zich neer bij de meerderheid van opstandige steden en burgers die een verbod wilden op de uitoefening van het Roomse geloof. De Gereformeerde kerk werd leidend, beschouwd en beschreven als “de waare Religie”. Onder het besluit viel ook de overname van kerkelijke goederen en inkomsten al bleek in de jaren daarna dat men weinig idee had van de omvang en structuur van de Roomse financiele stromen, hoe de overdracht van onroerend goed eigendomsrechtelijk verantwoord kon worden en welke organisatie hiervoor nodig was. Alle besluiten en standpunten werden overigens dat jaar nog altijd genomen met de Spaanse koning als erkend vorst van het land. Kort daarvoor, in november 1572 hadden vijf belangrijke Hollandse steden met de Ridderschap Holland als vertegenwoordiger van de adel zich verenigd in de strijd tegen de meedogenloze houding van de Spaanse militaire leiding in het land. Zij keerden zich dus niet direct tegen de Spaanse vorst maar tegen de uitvoerders van zijn beleid. Al met al was voor onze begrippen sprake van een ingewikkeld machten- en krachtenspel. Pas jaren later zullen de opstandige gewesten in ons land via de Akte van Verlatinghe officieel afstand nemen van het gezag van de Spaanse koning.
De terreur van de Leidse Geuzen breidde zich snel uit naar de omgeving en de acties kregen een strategisch karakter ondersteund door het stads bestuur. Vanaf november 1572 werden alle boomgaarden rond de stad vernietigd in overleg met stadhouder Van Oranje. Zijn beleid en persoon valt maar moeilijk te duiden. Ongrijpbaar, een kameleon, strategisch soms geniaal, handelend vanuit een visie die zijn jaren en omgeving ver vooruit was, maar ook een pragmaticus als het ging om behoud van zijn positie. Mogelijk heeft dezelfde Willem van Oranje die zich keerde tegen terreur, brand en plundering opdracht gegeven om strategische gebouwen zoals de korenmolens in de regio rond de stad in brand te steken zodat de Spanjaarden die niet konden gebruiken. Hij gaf opdracht voor het bewaken van Leeuwenhorst maar of hij ook instemde met het opheffen daarvan weten we niet. Er is geen bewijs voor de bewaking na de winter van 1573. Maar gezien de ontwikkelingen lijkt dat opheffen een logische ontwikkeling.
Adriaen Mouwerijnszoon de Grebber, rentmeester van het klooster Leeuwenhorst wordt begin september 1574 ontslagen door abdis Johanna van der Does. Dat is een maand voor het Ontzet van Leiden, dat we mogen zien als een kantelpunt in de Opstand tegen de Spanjaarden. Waarschijnlijk is Adriaen kort daarop in dienst gekomen van de Heren van de Ridderschap Holland maar vooral de timing van het ontslag is interessant. De abdis had binnen de stadsmuren zeker nog geen zicht op het latere succes van het Ontzet van de stad. Sterker nog, het zag er slecht uit voor de Leidenaren. Het verzet stond op instorten. Dat de abdis enkele weken na Adriaens ontslag gestorven is speelde mogelijk een rol maar er is een meer voor de hand liggende verklaring voor het ontslag en dat is het verbod op de Roomse eredienst en de aanstaande onteigening van de goederen van “papisten”. Terugkeer van de kloosterzusters naar Noordwijkerhout leek uitzichtloos. Een afgebrand gebouw viel altijd nog te repareren, maar het verbod op de uitoefening van hun geloof moet als onherroepelijk ervaren zijn door de nonnen.
In 1575 wordt dit bevestigd door het besluit van de superintendent (beheerder) van de kloosters Leeuwenhorst en Rijnsburg. Het terrein van Leeuwenhorst wordt omgevormd tot agrarisch complex. In dat jaar wordt begonnen met de bouw van de boerderijen De Halle en het Grote Bouwhuis.
De Ridderschap Holland met rentmeester Adriaen de Grebber nam de gebouwen, weilanden en akkers in beheer maar moet nog jarenlang strijd leveren om haar claim op het bezit van de kloosters erkend te krijgen door de Staten van Holland. Dat ging bepaald niet zonder slag of stoot. De opkomst van de steden en burgerij had de adellijke stand min of meer gedegradeerd tot vertegenwoordigers van het platteland. Het feit dat families in de voorgaande eeuwen veel hadden geinvesteerd in het klooster en de Ridderschap een belangrijke militaire rol speelde in de Opstand gaf de doorslag. Het agrarisch complex werd eigendom van de Ridderschap.
Klooster Leeuwenhorst verwoest? Nee, verlaten, opgeheven of opgegeven dekt de lading veel beter.