Serie verhalen over Noordwijkerhout(ers) tijdens de 80-jarige oorlog.
Tijdens de Troubelen, het begin van de 80-jarige oorlog, is de kerk van Noordwijkerhout afgebrand, een heftige gebeurtenis voor het dorp. Toch weten we er weinig van. Zo is onduidelijk hoe de brand ontstond en hoe groot de schade was. Maar de gevolgen voor de twee religies, rooms en gereformeerd, waren ingrijpend. Vandaar een reconstructie aan de hand van feiten en aanwijzingen.
Als in 1572 de strijd in het gewest Holland losbarst krijgen de dorpen in onze streek het zwaar te verduren. In de smalle corridor tussen de kust en het Haarlemmer en Leidse Meer zijn veel troepenbewegingen van strijdende partijen. Spanjaarden, losbandige Geuzen en het Staatse leger van Willem van Oranje laten een spoor van vernieling na. Soms worden gebouwen in brand gestoken uit strategische overwegingen van het Staatse leger. Maar in de meeste gevallen is er brand uit wraak of na roofpartijen. Alle strijdende partijen kenden slecht betaalde soldaten die op eigen initiatief of met toestemming van hun aanvoerders op roof uitgingen. Huurlingen vochten voor wie hen betaalde, een politieke of religieuze band met opdrachtgevers was er niet altijd. Onze dorpskerk is waarschijnlijk in het heftigste jaar 1573 ten prooi gevallen aan het vuur. Net als het klooster Leeuwenhorst in oktober van dat jaar. Pas na ondertekening van de Pacificatie van Gent in november 1576 wordt het rustiger. De strijd verplaatst zich naar de Zuidelijke Nederlanden.
In een verslag uit 1579 vinden we een aanwijzing voor de toestand van de kerk. De verkoop van grond in Noordwijkerhout levert problemen op en de verkoper is verplicht via een kerkgebod belanghebbenden op de hoogte te brengen. De kerkdienst werd gebruikt om de vaak analfabete inwoners te informeren over wereldse zaken. Het verslag leert ons: “…dat die kerck tot Noortwijckerhout affgebrant is en datter sonnedaegse gheen vergaderinge bij de kercke is…”. De kerk was dat jaar dus niet in gebruik en waarschijnlijk al zo’n vijf jaar niet meer. Niet alleen omdat het gebouw onbruikbaar was geworden maar ook omdat vanaf voorjaar 1573 geen roomse kerkdiensten meer gehouden mochten worden volgens een besluit van de Staten van Holland, die nog onder het gezag van de katholieke Spaanse koning stonden, maar zich daaraan enkele jaren later zouden onttrekken. Met de ondertekening van de Unie van Utrecht in 1579 volgt de formele bevestiging dat in het gewest Holland geen ruimte meer was voor het openlijk uitoefenen van het katholieke geloof. Hoewel in het verdrag geloofsvrijheid verankerd was koos het gewest Holland voor de Reformatie als leidende kerk. Eén jaar later vraagt de gereformeerde gemeenschap aan de Staten een predikant voor Noordwijkerhout te mogen aanstellen. Het verzoek wordt ingewilligd maar of er daadwerkelijk een eigen predikant is benoemd is onduidelijk. Enerzijds was er geen bruikbaar kerkgebouw, anderzijds betekende een aanstelling voor de Staten ook een kostenpost van ruim 200 pond aan “tractement’ en huisvesting voor de predikant. In ons dorp stonden daar nauwelijks inkomsten uit de pastoriegoederen tegenover. Die leverden dat jaar niet meer dan 32 pond en vier stuivers op. Dat aanvullen was een flinke kostenpost voor het gewest Holland en dat voor een doelgroep die naar schatting slechts enkele tientallen inwoners groot was. Dit is waarschijnlijk de belangrijkste reden geweest om de predikant van Lisse, Johannes Corneliszoon van der Schelling ook de diensten in Noordwijkerhout te laten verzorgen. Johannes, die in Lisse woonde, bleef tot zijn dood in 1595 predikant van ons dorp en heeft ook in het Langeveld gewerkt. Vanouds viel dat buurtschap met haar kapel onder de parochie van Noordwijkerhout. De combinatie van de drie locaties was een praktische oplossing. De Staten van Holland betaalde vaste bedragen en het was goedkoper om kleine gemeenschappen bij elkaar te voegen. In 1590 ontving Johannes 360 pond tractement voor zijn drie werklocaties.
Op voorspraak van de Leidse Classis wordt de kapel na de dood van Johannes van der Schelling ondergebracht bij de predikanten van Noordwijk. Een besluit dat mogelijk is beïnvloed door het terugkerende probleem dat de Classis in de eerste 50 jaar van haar bestaan kende bij het vinden van deskundige predikanten. Die waren dun gezaaid en stelden inkomenseisen. Gevonden kandidaten moesten vervolgens ook nog in de smaak vallen van de gelovigen. Daarnaast had in een heerlijkheid de Heer (of Vrouwe) inspraak bij benoemingen. Formeel zouden dus de Heer van Lisse, de Heer van het Langeveld en de baljuw namens het (Heerloze) Noordwijkerhout in moeten stemmen. Dit werd opgelost door het Langeveld bij Noordwijk te voegen waarmee de predikant daar ook het vurig gewenste extra tractement tegemoet kon zien. Dat daarnaast de baljuw van Noordwijkerhout die functie ook in Lisse vervulde maakte de zaak een stuk eenvoudiger. Niettemin verliep in 1595 de aanstelling van een nieuwe predikant voor Lisse moeizaam. Jonkheer Van Mathenesse hield de vinger aan de pols. Willem Boudartius wordt benoemd maar hij vertrekt al snel naar Zutphen. De jonkheer grijpt zijn snelle vertrek aan om voor te stellen Noordwijkerhout en Lisse te scheiden. Hij wordt gesteund door baljuw Van Thienen. Ons dorp zou met Voorhout samen moeten gaan omdat “Voorhout en Noortwijckerhout naerder bij malckander gelegen zijn”. Ook kende Lisse volgens de jonkheer een gemeenschap die groot genoeg was voor een eigen predikant. Hermanus Schuijl, de predikant van Voorhout en daar ook wonend wordt door de Classis verzocht de diensten voor Noordwijkerhouters tijdelijk waar te nemen. Het predikantloze Oegstgeest had hem ook al op het oog. Maar hij krijgt in 1599 een vaste aanstelling van de Staten van Holland als predikant van de combinatie Voorhout en Noordwijkerhout.
Als de afstand tussen de dorpen een rol speelde bij benoemingen roept dit de vraag op of er eind 16e eeuw überhaupt gereformeerde diensten werden gehouden in ons dorp. Als de kerk niet bruikbaar was kon de pastorie of het schooltje nog ingezet worden. Maar het is zeker niet uitgesloten dat de Noordwijkerhouters in de kapel in het Langeveld naar de preek geluisterd hebben of regelmatig een flinke wandeling naar Lisse moesten maken. In 1595 verlenen de Staten van Holland toestemming voor een nieuwe luidklok en tevens voor het aanbrengen van een nieuw dak voor de toren. Een belangrijke aanwijzing dat nog gewerkt moest worden aan herstel van het kerkgebouw. De baljuw bleef overigens zes jaar nalatig in zijn opdracht tot aankoop van de klok. In bewaard gebleven jaarrekeningen uit begin 17e eeuw vermelden kerkmeesters kosten voor reparaties van de school, de kerk en het “kerckhuijs”. Ook noemen zij ontvangsten voor grafrechten van mensen die in de kerk begraven waren. Alles wijst er dus op dat de kerk na 1595 in gebruik was maar slechts provisorisch gerepareerd.
In 1616 volgt aanbesteding voor reparaties aan de kerk. We weten niet of dit beperkte reparaties waren of dat dit de voorbereiding betrof voor een herstelverzoek aan de Staten van Holland. Want twee jaar later verlenen de Staten toestemming voor herstel van de “noch ruïneus liggende” kerk.
Belangrijk is een detail uit het besluit, de kosten mogen over alle inwoners van het dorp omgeslagen worden. Dit aspect zien we bij vergelijkbare aanvragen niet altijd terug. De financiering vormde een zware opgave voor de aanvragers want de 600 inwoners van het dorp waren grotendeels katholiek gebleven. Maar zij dienden nu ook een bijdrage te leveren voor het kerkgebouw ook al mochten zij er zelf geen gebruik van maken. De katholieke eredienst was immers verboden en dat zien we in datzelfde jaar 1618 nog eens terug als koster Claes Jacobszoon zwaar gestraft wordt voor het toelaten van illegale bedevaartgangers in de kerk. Maar het meebetalen aan het herstel kan ook verklaard worden uit het standpunt van de Staten van Holland dat zij na de Reformatie het gehele volk vertegenwoordigden als eigenaar van het kerkgebouw. Beheer en gebruik van de kerk stonden dus in principe los van elkaar. Dat beginsel zien we ook terug bij de inzet van zowel gereformeerden als katholieken als kerkmeesters. Onder leiding van de schout beheerden zij het gebouw. Na 1650 verandert dat en worden in Noordwijkerhout geen katholieke kerkmeesters meer aangesteld.
Hoewel het gewest Holland vaak beschreven wordt als calvinistisch kende het menige katholieke enclave en dat geldt zeker voor de binnenduindorpen ten zuiden van Haarlem. Waarbinnen Noordwijkerhout altijd het hoogste percentage Roomsgetrouwen is blijven tellen, zo’n 85 %. Het financieren van het onderhoud van de kerk bleef in het kleine, niet al te rijke dorp problematisch. De kerkmeesters mochten tekorten op hun rekening dekken met bedragen uit de algemene dorpsrekening. De kleine gebruikersgroep, krappe budgetten en het feit dat pas in 1647 Noordwijkerhout een zelfstandige gereformeerde gemeenschap kreeg vormen de achtergrond voor het feit dat het kerkgebouw nooit in oude luister is hersteld. De ruïne van het koor bleef niettemin eeuwenlang een dankbare inspiratiebron voor kunstenaars.