Wat maakt een verhaal tot een verhaal? Moet het altijd een gebeurtenis betreffen of is een lijstje met namen genoeg als je die weet te verbinden aan een woonplek of een feit uit de landelijke historie? En hoever kunnen we terug in de tijd als het gaat om een verhaal over Noordwijkerhouters dat door te trekken valt naar hun nageslacht in onze tijd? Zijn er bijvoorbeeld nog namen van mensen te vinden die de bouw van de Witte Kerk, het klooster Leeuwenhorst en het kasteel de Boekhorst hebben meegemaakt, niet geheel toevallig alle drie gebeurtenissen uit de tweede helft van de dertiende eeuw. Deze vragen vormden het uitgangspunt voor een zoektocht naar het oudste dorpsverhaal waarvoor we voorlopig een gebeurtenis uit het jaar 1435 nomineren, een proces bij het Hof van Holland tussen inwoners van het Westeinde en het dorpsbestuur. Om de waarde van dat verhaal voor onze tijd te kunnen vaststellen is het nodig in te gaan op de samenleving waarbinnen dit zich afspeelde.
Bestaanszekerheid en rechtstaat
Dit verhaal is kort na de verkiezingen van november 2023 geschreven. Sinds de financiële wereld in 2008 uit de afgrond werd gered lijkt de samenleving in een permanente staat van crisis en stress terecht gekomen. Een op hol geslagen trein vol radelozen op weg naar station Onbekend.Vul het rijtje maar aan: op wereldniveau grepen de bankencrisis, eurocrisis, klimaatcrisis, vluchtelingencrisis, coronacrisis en Oekraïnecrisis diep in het leven van mensen in. Op landelijk niveau vormen de toeslagenaffaire, Groningse aardbevingen, Limburgse overstromingen, Ter Apel en de woningmarkt voldoende bewijs voor een overspannen samenleving. Het was dan ook niet vreemd dat in de aanloop naar de verkiezingen de begrippen bestaanszekerheid en rechtstaat opdoken al klonk het uit de monden van sommige politici uit de Haagse papegaaienkolonie alsof zij de betekenis eerst op hadden moeten zoeken in de Dikke van Dale. Dat de verkiezing democratisch is verlopen nam niet weg dat de uitslag, een overduidelijke keuze van de burger voor een andere richting van het landsbestuur, geleid heeft tot een aanzwelling van uitspraken over de bedreigde rechtstaat. Dit openlijke wantrouwen van politici met betrekking tot de keuze of het oordeel van burgers roept vragen op. Niet over de rechtstaat maar over de stand van de democratie.
Bovenstaande heeft er mede toe geleid dat bij de keuze van het oudste Noordwijkerhoutse verhaal het begrip rechtstaat een rol heeft gespeeld. Er zijn genoeg begrippen die broodnodig aan herijking toe zijn zoals staatsburgerschap, soevereiniteit, armoede en bestaanszekerheid. Maar wat volgens uw schrijver niet in dat rijtje thuis hoort is de rechtstaat. Sterker nog, als die rechtstaat eeuwenlang niet zo sterk en onafhankelijk geweest was hadden we in diepere ellende gezeten. Terwijl het geweld van oorlogen en opstanden in de afgelopen eeuwen het land teisterden en bestuurders regelmatig faalden in hun opdracht bleef het rechtssysteem vrijwel ongestoord haar werk doen en zich verder ontwikkelen. Ook nu kan de burger naar de rechter stappen om het ongelijk of wanbeleid van het landsbestuur aan te vechten en het is tekenend voor de tijd dat juist daar een trend in te ontdekken valt. Niet de politiek maar het hoge I.Q. van Vrouwe Justitia is de belangrijkste pijler onder de welvaart van ons land. Op een grofweg drieduizend jaar oud Rooms/Germaans fundament zien we de ontwikkeling van de levenswijsheid en het rechtvaardigheidsgevoel van ons volk weerspiegeld in de Grondwet en daarvan afgeleide wetten. Vanaf de late Middeleeuwen konden burgers naar het dorpsgerecht, het Hof van Holland of de Hoge Raad stappen om hun geschillen uit te vechten. Daarom is het interessant om de ontwikkeling van het rechtssysteem te volgen in zes eeuwen archief. Waaruit we hier slechts één klein verhaal onder de aandacht brengen om het bovenstaande te illustreren.
Adel, welgeborenen en huislieden
In het genomineerde oudste Noordwijkerhoutse verhaal komen twee onderdelen in de ontwikkeling van dat rechtssysteem samen. Naast de organisatie of inrichting van de rechtspraak via de dorpsrechtbank of lage vierschaar, de hoge vierschaar, het Hof van Holland en Hoge of Grote Raad is de indeling van de bevolking in standen van belang. Naast de traditionele standen van adel, geestelijkheid en huislieden of boerenbevolking ontstond een subtak van vrijgeborenen en welgeborenen, begrippen die elkaar overlappen. De definitie of begrenzing van de standen is niet éénduidig te beschrijven. Tot welke groep men behoorde valt soms alleen af te leiden aan de rechten en plichten die men had of de rol die men speelde in de samenleving. Adel en geestelijkheid waren ingedeeld via titels en dus eenvoudig herkenbaar in de archieven. Welgeborenen of welboren mannen zijn veel minder makkelijk als lid van een stand in te delen. Zij zijn vaak alleen herkenbaar aan de rol die zij in de rechtspraak speelden.
De stand van de huislieden (onvrij geborenen) is voortgekomen uit het middeleeuwse lijfeigenschap. Het oeroude principe dat een strijdende partij de overwonnen bevolking tot slaaf maakte en land claimde werd in sterk afgezwakte vorm via het lijfeigenschap voortgezet. Men werd dienstbaar aan de overwinnaar of nieuwe landsheer. De dienstbaarheid betrof vooral de boerenstand. Zij konden voor fysieke taken of militaire strijd worden opgeroepen. De aanvankelijk vrijwillige giften aan de landsheren door deze dienstbare of onderdanige bevolking bracht voor die heer de morele verplichting mee hen te beschermen tegen het vele oorlogsgeweld. Deze giften kregen een vast karakter, een heffing die volgens deskundigen ook gebaseerd zou zijn op toekenning van het oude “jus colonarium”, het recht land te bebouwen om in het levensonderhoud te voorzien. Deze heffing of belasting in de vorm van beden of schotponden speelt een rol in het gekozen verhaal.
De vrijgeborenen werden gevormd door inwoners die om verschillende redenen niet meer tot de huislieden gerekend werden, die deze laagste stand ontstegen waren. Het bezit van eigen land was zo’n reden, net als de toekenning van leengoederen of bijzondere verdiensten die men gehad had voor een landsheer. Maar dit zijn ook zaken die in de literatuur gekoppeld worden aan het begrip welgeborenen of welboren mannen. En om de verwarring nog groter te maken: ook edelen staan in oude geschriften naast hun titel nogal eens vermeld als “de welgeboren”. Over de groep welgeborenen wordt nogal eens gesproken als “afgezakte adel” of als voortgekomen zijnde uit bastaardtakken maar dit is niet terecht en het dekt na pakweg 1500 ook de lading van het welgeborenschap niet meer. Het begrip welgeboren is zeker niet alleen terug te voeren op adellijke verwantschap. Om hier geen discussie te starten over juiste definities voor de verschillende standen wordt voor dit verhaal uitgegaan dat de welgeborenen of welboren mannen naast adellijke verwantschap hun status ook konden hebben bereikt op basis van verdiensten. Of door bezit te verwerven de huisliedenstand waren ontstegen. We gebruiken de begrippen welgeborene en welboren man hier door elkaar, net zoals dit tot aan de 19e eeuw in de praktijk gebeurde.
De adel speelde vanouds een rol in het bestuur van het land. Politiek, bestuur en rechtspraak waren lang nauw met elkaar verweven. Pas met de komst van de “trias politica” of scheiding der machten in het midden van de achttiende eeuw zijn de scheidslijnen scherper getrokken. De adel was doorgaans juridisch opgeleid en dat maakte dat de functies van baljuw en rechter vaak uit de kringen van de edellieden werden ingevuld. Die positie heeft men op het platteland tot aan de 19e eeuw behouden. In de steden kwamen rechters, juristen en notarissen meer en meer voort uit de kringen van welgestelde burgers, die voldoende kapitaalkrachtig waren om de dure juridische opleiding te kunnen betalen. De poorters van een stad hadden min of meer dezelfde positie als welboren mannen op het platteland.
Huislieden hadden op het gebied van de rechtspraak weinig bevoegdheden of mogelijkheden tot beïnvloeding. Zij konden alleen gekozen worden voor het dorpsbestuur en de lage vierschaar, waarin kleine juridische en administratieve onenigheden werden afgehandeld. Daarentegen speelden op dorps- of stadsniveau de welboren mannen een belangrijke rol als lid van de hoge vierschaar. In feite oordeelden zij als burger in deze rechtbanken over medeburgers in belangrijke civiele of criminele zaken. Zoals bijvoorbeeld in “hals”zaken, dus processen waarbij de doodstraf uitgesproken kon worden. Rechtspraak door en onder gelijken. Dit principe wordt nog altijd gehanteerd in de juryrechtspraak buiten ons land. De jury bepaalt of iemand schuldig is aan een misdaad, de rechter bewaakt alleen de procesgang en spreekt een strafmaat uit. Die vorm van rechtspraak bestaat in ons land niet meer sinds de afschaffing van de Vierschaar en de invoering van de Code Civil, de Franse vorm van rechtspraak.
Rechten en plichten
De bede, lot, scot of schotpond, er zijn nogal wat namen voor deze belasting zonder dat duidelijk wordt of zij onderling verschilden, werd aanvankelijk alleen door de huislieden betaald. De vrijstelling voor de overige standen leverde in het geval van Noordwijkerhout extra lasten voor de huislieden op, zoals ook blijkt uit de zogenaamde Enquete van 1514. De dorpsbestuurders klagen dat jaar over de onevenredige zware last voor de arme bevolking als gevolg van de vrijstelling voor het klooster Leeuwenhorst, dat veruit de meeste landbouwgrond bezat. Om tot één van de vrijgestelde standen gerekend te worden leverde dus financieel voordeel op maar bepaalde ook tot welke taak of verantwoordelijkheid binnen de gemeenschap men toegang had. Zo kon men in een bestuurs- of beheersfunctie aangesteld worden. Men had in die verantwoordelijkheid directe invloed op de toekomst van dorp of stad. Voor huislieden was de drempel voor zwaardere functies hoger. Zij konden wel kerkmeester of schepen van een stad of dorp worden en zodoende algemene administratieve of logistieke taken verrichten . En daarnaast eenvoudige juridische kwesties afhandelen in de lage vierschaar. Maar de hoge vierschaar die zich met zowel civiele als criminele zaken bezig hield, mocht alleen bemand worden door welboren mannen.
De welboren man of welgeborene was “geroepen” tot het bestuur en het belangrijkste gerecht, maar dat zal mogelijk niet door ieder van hen als voordeel gezien zijn. Naarmate de eeuwen vorderden veranderde dat recht min of meer in een morele plicht. En plichten werden als last gevoeld, waartegen de welboren mannen ook wel in protest kwamen. Zij vonden dat zij teveel tijd kwijt waren of te zware verantwoordelijkheid droegen. De aantrekkelijkheid van het welgeborenschap moeten we dus vooral blijven zoeken in de vrijstelling voor sommige belastingen. Wanneer die vrijstelling precies is afgeschaft is onderwerp van nader onderzoek. Daarnaast kennen we uit processen die gevoerd worden tegen de Houtvesters van Holland dat van stroperij beschuldigde Hollanders een straf aanvechten omdat zij als welboren man of adellijke afstammeling meenden vrij te mogen jagen in duinen en bossen. De vrije jacht was een oud recht of privilege van de adel.
1435 Het dubieuze welgeborenschap van Willem Janszoon van Bosche en Jan Willemszoon “in de Sack”
Tegen de geschetste achtergrond van het welgeborenschap valt de tekst van het genomineerde oudste verhaal beter te begrijpen. In 1435 stappen bestuurders van Noordwijkerhout naar het Hof van Holland met een klacht over twee dorpelingen die niet mee wilden betalen aan de beden die door de huislieden van het dorp jaarlijks afgedragen moesten worden aan de rentmeester van de Graaffelijkheid. Het proces kent meerdere zittingsdagen over een periode van ruim een jaar. Die zittingen zijn via beknopte verslagen te volgen in het archief van het Hof van Holland, te vinden in Den Haag. Het lezen van de oude teksten is niet eenvoudig, niet alleen door het handschrift en schrijfwijze van woorden uit die tijd maar ook door de manier van formuleren van zinnen met miniem gebruik van interpunctie zoals komma’s, punten en hoofdletters.
Op de eerste zittingsdag wordt alleen de aanklacht van het Noordwijkerhoutse dorpsbestuur behandeld en het vervolg van het proces bepaald. In het verslag is sprake van “mijn genadige heren Rade” in Leiden. Dat wekt verwarring want het suggereert dat betrokken personen bij het stadsbestuur of het baljuwschap Rijnland waren verschenen maar het betreft het Hof van Holland dat ook wel Raad van Holland genoemd werd en (mogelijk bij toeval) een zittingsdag hield in Leiden.
De letterlijke tekst van bovenstaande luidt:
“…Het is te weten dat die bueren van Noirtwyckerhout clachtich gecomen sijn tot Leyden voir myn genadigen heren Rade, die als doe dair waeren, ende hebben him te kennen gegeven dat eenige van horen buerluden die huysluden waeren ende dair altyt voir bekent geweest hadden, gingen in andere heerlicheden ende zwoeren him aldair, Edele te wesen, om dat sy dair mede in hoeren ambochte meynden te ontgaen van der bede dienst ende schote te gelden mitten huysluden, dair bij die ander huysluden grotelic verassert werden ende wair dat dat also voirtganc hebben soude, so en soude sy hoir bede niet mogen betalen, dair up dat doe ter tyt by den Rade gesloten ende den genen die dat gedaen hadden of meynden te doen, bevolen wert, dat sy dair in niet voirtvaren en souden ende dat men ten tyden als men dairtoe verstaen mochte ende myn here van Santes in Hollant ware die partie tegen malcanderen ontbieden soude ende hoir beyder bescheyt dair aff hoeren, ende na dat men ten rechte dair af bevinden soude, soude men die partien dair af besceyden en oec alsulcken ordinancie dair aff ramen, dat des niet meer en soude geschien, want myn Heere dat by synen Rade also selve woude doen te rechten…”
Samengevat: de dorpsbestuurders van Noordwijkerhout klagen op deze eerste dag in de winter van 1435 bij het Hof (Raad) van Holland twee inwoners aan die menen dat zij als adellijke afstammeling of welgeborene niet bij hoefden te dragen aan de lente- en herfstbede terwijl de bestuurders hen tot dan toe alleen als belastingplichtige “huysluden” gekend hadden. Die bede bedroeg voor Noordwijkerhout eeuwenlang standaard twee keer ruim 12 pond (gulden), slechts zelden vinden we een ander bedrag. In deze eerste behandeling van de zaak worden geen namen genoemd maar die komen we later wel tegen. Het gaat om Willem Janszoon van Bosche en Jan Willemszoon in de Sack, geen vader en zoon maar wel familie. Later in het proces is nog sprake van een broer van Jan, Paridaen Willemszoon. Jan en Paridaen zijn hoogstwaarschijnlijk zonen van Willem Dirckszoon Diesten. Jan Willemszoon in de Sack kennen we uit de pachtregisters van het klooster Leeuwenhorst immers met de achternaam Diesten en Jan wordt ook één keer “in de Sack” genoemd. Hij was boer op de Klijne of Groote Sack, twee boerderijen in het gebied “de Sack” aan het huidige Westeinde, pal achter het Leeuwenhorst congrescentrum. De geschiedenis van de Klijne Sack of Annahoeve is uitgebreid beschreven op deze website.
Uit deze procesinleiding blijkt dat de twee mannen zich buiten het eigen dorp of heerlijkheid hadden voorgedaan als edellieden: “gingen in andere heerlicheden ende zwoeren him aldair, Edele te wesen”. Met deze stap speelden de aangeklaagde Willem en Jan in op het voorrecht voor welgeborenen om ook buiten het eigen dorp of heerlijkheid zaken te regelen of recht te mogen zoeken. Aangezien dit een zaak is die volgens de regels van die tijd het belang van landsheer Philips de Goede direct raakte vanwege een niet betaalde bede kon de beoordeling van de zaak door het Hof van Holland als “landsrecht” behandeld worden en niet door het plaatselijk baljuwschap. De wijze heren van het Hof van Holland in Den Haag besluiten de zaak grondig te bekijken en niet te overhaasten: “…dair niet haestilic in voirtvaeren woude…”. Een procureur van het Hof en de baljuw van Rijnland worden samen aangesteld om onderzoek te doen in “Noirtwyckerhout”.
Deze twee onderzoekers stellen namens het Hof vast dat Willem Jan van Bosche en Jan Willemszoon “onduechdelic en bedriechlic” hun rechten gezocht hadden in een andere heerlijkheid dan waar zij toe behoorden, het ambacht “Noortigerhout. Zij hadden hiervan de schotvangers (belastingontvangers) van dat dorp in kennis moeten stellen: “…een rechtvuerdige wete dair aff te doen…”. Dat hebben zij nagelaten; ook hebben zij geen bewijs aangevoerd voor hun welgeborenschap. Daarmee zijn zij in strijd met het landsrecht. Het Hof laat de twee mannen naar Den Haag komen om hen te confronteren met deze “quaade eede die sij geswoeren hadde” en stelt hen in de mogelijkheid om met bewijzen te komen voor hun adellijke verwantschap als welgeborene. Als zij zelf geen overtuigend bewijs zouden kunnen overleggen, men moet dan denken aan documenten, zou als alternatief een bevestigende verklaring van minstens zes “magen of evenknyen” voor het Hof genoeg bewijs kunnen vormen.
Op de derde zittingsdag verschijnen de aangeklaagde twee mannen met een gezelschap bekenden die de bevestigende verklaring voor welgeborenschap af zouden moeten leggen. Al hun namen worden genoemd door het Hof: Paridaen Willemszoon, Pieter Claeszoon, Willem Jacobszoon die men noemt Struyskin, grote Jan Hugenszoon uit Zassenem, Willem Willemszoon van Bosche, Florys van Duyne en Symon van Duyne. Het Hof beschrijft de samenkomst: “ende brachten noch meer anderen van hoeren magen ut den geslagte van Duynen, dair wt sy seyden van de rechte zwairde gesproten te wesen”. Willem en Jan hadden dus verteld dat de meegebrachte heren dezelfde afkomst kenden als zij zelf en rechtstreeks verwant waren aan het adellijke of welgeboren geslacht Van Duynen. Echter op de vraag aan de genoemde mannen om te zweren dat Willem en Jan inderdaad van “de rechte zwairde geboren waeren wt (uit) der hofstede van Duyne sonder spille dair tusschen te wesen” zijn er geen drie van de aanwezige zeven getuigen te vinden die bereid zijn de gevraagde eed af te leggen. De toevoeging “sonder spille” wordt niet uit de tekst duidelijk, mogelijk wordt hiermee bedoeld dat alleen bloedverwantschap bewijs zou leveren, een aangetrouwde familielijn werd niet als verwantschap beschouwd.
Nadat het Hof welwillend nog een nieuwe kans om met bewijs te komen had aangeboden aan de twee “ondeugdelijke” welgeborenen is de zaak voor het Haagse college klaar. Immers, nu gebleken was dat de getuigen niet in staat waren om de minimaal benodigde drie eden af te leggen was daarmee duidelijk dat Willem van Bosche en Jan Willemszoon geen welgeborenen maar slechts huislieden waren en dus belastingplichtig voor de lente- en herfstbede. “Soe is gewyst by onsen Rade, dat Willem van Bosche ende groite Jan Willemszoon mit hoeren evenknyen souden blyven huysluden, als sy ende hair ouderen geweest hadden tot desen dage toe”. Wat dit besluit voor verdere gevolgen voor de twee mannen had lieten zij over aan de rechtbank en bestuurders ter plaatse.
Als aanvulling bij de historische tekst de aantekening dat in de laatste fase van het proces ook een Willem Willemszoon van Bosche zich separaat had gemeld bij het Hof van Holland als vermeend welgeborene. Zijn zaak is door het Hof tegelijk met zijn familieleden afgedaan, maar deze Willem Willemszoon was opgedragen dat hij als bewijs “acht of tien van de oudste (inwoners) van Noordwijkerhout, die het beste wisten van de lieden geboorten” zou moeten meenemen naar zijn proces. Zijn bewijslast lag dus nog een stukje hoger!
De pseudo welgeborenen blijven koppig.
In contact met Noordwijker Frans Angevaare over bovenstaande gebeurtenis tipte hij over een proces dat ruim tien jaar later speelde en waarin voor een deel dezelfde namen voorkomen. Uit dit veel uitgebreider beschreven proces blijkt dat dezelfde boerenfamilies van het Westeinde halsstarrig zijn blijven volhouden dat zij wel degelijk tot de welgeboren kringen behoorden en dus geen huislieden waren. De dorpsbestuurders van zowel Noordwijk als Noordwijkerhout zijn daarom opnieuw naar het Hof van Holland gestapt. Onder hun tegenstanders wordt Jan Willemszoon niet meer genoemd, hij is waarschijnlijk al overleden. Zijn broer Paridaen wordt nu vergezeld door broer Floris. Ook een Dirc Willemszoon wordt later nog genoemd. Naast hen worden Willem Janszoon en zijn broer Geryt gedaagd voor dit nieuwe proces. De verdediging van de pseudo welgeborenen is nu iets beter uitgewerkt. Niet zij zelf maar hun familielid Pieter Claeszoon zou eerder door de vierschaar van hun dorp erkend zijn als welgeborene en op die uitspraak baseren zij hun pleidooi als behorend tot die stand en hun weigering tot het betalen van de dorpsbelasting.
In dit proces krijgen partijen uitgebreid de mogelijkheid om hun verhaal te doen en dat van hun tegenstanders te ontkrachten. Woord en wederwoord of zoals het toen genoemd werd: dupliceren en repliceren. De erkenning als welgeboren familie zou volgens de verdedigende partij al eens op papier zijn gezet en aan iedereen kenbaar gemaakt, maar de dorpsbestuurders ontkennen dat teksten met die strekking geschreven en gepubliceerd zouden zijn. De uitwisseling van bekende feiten gaat lang door maar krijgt een opvallende wending. Duidelijk wordt dat enige van de voorouders van de beklaagden “hun van haeren welborenschap om vreze van diensten die zij ons als graven van Hollant hadde moeten doen hebben laten vervreemden”. Er zou dus sprake zijn geweest van een welgeboren status in het verleden maar die was door voorouders verspeeld omdat zij de daaraan gekoppelde diensten voor de landsheer niet meer wilden verrichten. Van herstel van de status voor latere generaties zou geen sprake zijn.
De wijze heren van het Hof van Holland hebben genoeg gehoord. Zij besluiten tot het handhaven van hun besluit van tien jaar eerder. De boeren blijven huislieden. Alle proceskosten plus achterstallige dorpsbelastingen moeten alsnog opgebracht worden. Maar de rechters gaan ook verder in hun oordeel. De “injurieuze en onredelicke woorden” die de aangeklaagden op schrift en tijdens de behandeling van hun zaak gebruikt hebben zijn reden om hen via een apart proces ter verantwoording te roepen. De heren zullen het weten want die zaak volgt kort daarop en nu wordt de eerder genoemde Dirc Willemszoon als medebeklaagde opgevoerd door het Hof. De opstelling tijdens het eerdere proces en de harde beledigende woorden worden gekwalificeerd als misdaad en moeten daarom “seer strengelick gecorrigeert” worden. Ondanks berouw voor hun zonde en een verzoek tot gratie en genade liegt de straf er niet om. Het Hof houdt rekening met de “onnozelheit” van de aangeklaagden en hoort de warme pleidooien van dorpsgenoten aan. Niettemin meent men dat een passende straf nodig is. Wat volgt is voor ons misschien de mooiste passage uit het proces, de beschrijving van de straf uit 1449.
“…dat de voornoemde Floris Willemszoon, Paridaen Willemszoon, Dirc Willemszoon, Willem Janszoon en Geryt Janszoon over hun en hoere evenknyen comen sulle….naer die camer van de Rade in de hage en aldair bloothoofs en ongegort (zonder riem) op hair knyen den selve bidden om verghiffenisse van de voornoemde onredelicke woorde, voorts dat sij den rentmeester generael van Hollant tot mijns genade heren behoeff uijtreyken en betalen sulle de somme van hondert zijne goude penningen gehete philipsrijders…”.
Zonder hoofddeksel en (wapen)riem op de knietjes om vergeving vragen is een stevige publieke vernedering of onderwerping. Van de forse geldstraf van honderd gouden philipsrijders zou onder meer een stenen kruik bekostigd worden die geplaatst wordt op een plek die niet echt duidelijk wordt uit de tekst. In ieder geval niet herkenbaar voor uw schrijver. Mogelijk een plaats waar een houten beeld stond als symbool voor de “ceure” of wetten van het land. Alle relevante en ondeugdelijke papieren die de aangeklaagden hadden gebruikt tijdens hun proces dienen zij aan de wetsdienaren over te dragen. Mogelijk werden die in de kruik gestopt, is ook niet duidelijk. Pas na de openbare vernedering en betaling zouden de mannen weer “vry en quijt” zijn. Als bewaker of borg voor de uitvoering en betaling van de straf is de Noordwijkse baljuw Floris van de Boekhorst aangesteld door stadhouder Jan van Lannoy. En dit alles uit naam van Philips de Goede, hertog van Bourgondië.
Waarde van het verhaal
Er zijn oudere vermeldingen van het dorp Noordwijkerhout of namen van inwoners, maar de informatie die dat oplevert is zo gering dat er weinig verhaalsoep van te koken valt. Deze gebeurtenis uit 1435 maakt dat wel mogelijk. Inkijkjes met deze ouderdom zijn uniek en brengen een verbinding tot stand doordat vergelijking met onze tijd mogelijk is. Het maakt duidelijk dat een dorpsbestuur bij de rechtbank inbreuk op haar rechten kon aanvechten en dat partijen gehoord werden door onafhankelijke rechters die een systeem van hoor en wederhoor toepasten. Getuigen en deskundigen konden hun verhaal doen en alles afgewogen zijnde volgde een uitspraak waar partijen zich aan hadden te houden. Zeshonderd jaar terug!
Maar ook wordt duidelijk dat de samenleving toen rangen en standen kende, een indeling die breed geaccepteerd werd. In dit verhaal worden burgers letterlijk op hun plek gezet en zelfs gestraft omdat zij pretendeerden tot een andere klasse te behoren. Wij kennen het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van de Grondwet en klassestrijd is er nauwelijks meer. Dat maakt het moeilijk voor te stellen hoe sterk de klasse- of standenmaatschappij in het wereldbeeld van onze voorouders verankerd was. Maar het is bijvoorbeeld datzelfde beeld dat de slavernij mogelijk maakte. De samenleving van de 17e en 18e eeuw zag de tot slaaf gemaakte Afrikanen als een vierde stand, nog lager in de menselijke pikorde dan de middeleeuwse lijfeigenen en latere huislieden. Dat de trans-Atlantische slavenhandel zich ook nog eens grotendeels buiten het zicht van de gemiddelde burger in ons land afspeelde heeft de afschaffing ervan bepaald niet versneld. Maar gestage veranderingen in de visie op de samenleving maakte dat de emancipatie van boer en burger gestalte kreeg in aanpassing van de rechtstaat en het is in wezen dezelfde ontwikkeling die het mogelijk maakte dat de slavernij werd afgeschaft in 1863.
Het begrip welgeboren man verandert met de tijd.
Het Hof van Holland was tijdens de besproken rechtszaak nog niet zo lang actief, pas zo’n zeven jaar. De Hoge Raad in Holland volgt een halve eeuw later, als opvolger van de Grote Raad, die gevestigd was in Mechelen. De oprichting van deze organen vormden noodzakelijk geworden nieuwe stappen ter verbetering van het rechtssysteem. Schout en baljuw als belangrijke bewakers en uitvoerders van het rechtsgevoel van de bevolking functioneerden al veel langer en ook de vierschaar was veel ouder dan het Hof. Tijdens zittingen werd in Rijnland de schout of baljuw bijgestaan door “azingen”, juridisch onderlegde vertegenwoordigers namens de landsheer. Zelf werden de wetsdienaren ook gecontroleerd. Uit 1369 dateert een “inquisitie” in opdracht van de landsheer naar het functioneren van baljuws, schouten, rentmeesters en boden. Alle mannelijke inwoners van Noordwijkerhout wordt gevraagd in hoeverre zij met de baljuw of schout te maken hebben gehad, of zij daarbij rechtvaardig zijn behandeld en bij beboeting een passend bedrag hebben betaald. Ook dit is een gebeurtenis die misschien nog genomineerd wordt als oudste verhaal van het dorp, daarvoor is aanvullende studie nodig. Maar het geeft in ieder geval aan dat van losbandig functioneren van baljuws en schouten geen sprake was, de heren werden gecontroleerd. Ook dit bevestigt het beeld van een functionerend rechtssysteem. Niet perfect, wel rechtvaardig.
Ook na het welgeborenenproces uit 1435 ontwikkelt de rechtspraak gestaag verder. Met betrekking tot de rol van welgeborenen of welboren mannen wordt in 1559 een belangrijke verbetering doorgevoerd. Dat jaar klimt de baljuw van Rijnland Willem van Palesteyn in de hoogste juridische boom van het land. Hij vraagt Philips de Tweede, landsheer van de Nederlanden en koning van Spanje om orde te mogen scheppen in de uit de hand gelopen vertegenwoordiging van welboren mannen in de burgerrechtbank, de hoge vierschaar. Er was tot dan toe geen limiet voor het aantal welboren mannen dat zitting mocht nemen tijdens een proces. Dat leidde volgens baljuw Willem tot besluiten ten voordeel van de partij die de meeste gunstig gezinde welboren mannen bijeen had weten te brengen om als rechter te fungeren. Bovendien namen de kosten van de zittingen door de vele aanwezige welboren mannen fors toe ten laste van de verliezende partij die bijvoorbeeld ook het forse gelach (drank) van de heren moest ophoesten. Baljuw Willem stelt voor dat hij voor zijn rechtszaken jaarlijks 25 welboren mannen mag aanwijzen, waarvan 13 zitting nemen als bevoegd rechter en de overige 12 bij elke zitting verplicht aanwezig moeten zijn om kennis en ervaring op te doen. De welgeborenen moeten een eed afleggen. Terwijl de lage vierschaar kleine juridische kwesties afhandelde werden zwaardere burgerlijke conflicten en criminele zaken door de hoge vierschaar afgehandeld. Bij gebrek aan geschikte mensen dienden de welboren mannen periodiek in beide vierscharen maar in principe hoefden zij alleen een rol te vervullen in de hoge vierschaar.
Philips, koning en landsheer (lees zijn adviseur) neemt het voorstel over en zo wordt dit via koninklijk plakkaat met vermelding van details aan de bevolking kenbaar gemaakt. In 1614 wordt deze maatregel ook van kracht verklaard voor het baljuwschap van de vier Bollenstreekdorpen. Het is een initiatief van baljuw Andries van Thienen. Hij stelt voor de hoge vierschaar te bemannen met negen welboren mannen, twee uit elk dorp en één extra vanwege De Zilk dat formeel onder Noordwijkerhout viel maar altijd een eigen vertegenwoordiger had in het dorpsbestuur. Dit negental werd gekozen uit een jaarlijkse nominatie van achttien mannen. Daarmee hanteerde het baljuwschap Noordwijkerhout ook op dit punt dezelfde spelregels en methoden als Rijnland en werd om die reden als “Rijnlands gevolg” beschreven. Heel snel werd deze maatregel overigens niet doorgevoerd. Het heeft een kleine dertig jaar na de oprichting van het Noordwijkerhoutse baljuwschap geduurd alvorens deze limitering van het aantal welboren mannen werd toegepast.
In lijn daarmee werden vanaf 1615 jaarlijks lijsten gemaakt van welboren mannen in de vier Bollenstreekdorpen waaruit de deelnemers aan de Vierschaar gekozen konden worden. Uit die beginperiode zijn enkele lijsten bewaard gebleven. De namen staan onder het kopje “Nominatie van de welgeboren mannen van….”. Het aantal vermelde mannen roept echter wat vragen op. We beperken het tot Noordwijkerhout. Als we voor het jaar 1615 aan de maar liefst vierendertig namen gezinnen koppelen spreken we zo’n beetje over de helft van de Noordwijkerhoutse bevolking. Weliswaar stammen de mannen soms uit dezelfde familie maar ook als je dat weg filtert zijn er nog altijd vijftien verschillende namen. Dat zijn weliswaar families die aantoonbaar lang in het dorp woonden maar er zijn vergelijkbare oude familienamen die niet op de lijst staan, zoals die van die familie Oostdam, terwijl zij ook al vroeg dorpsbestuurders en kerkmeesters leverden. De vraag is dus wat de achtergrond was van de genoemde welboren mannen op de lijst. Anders gezegd: waarom was hun familie wel op de lijst terecht gekomen en andere oude families niet? Van een enkele familie zoals Immerseel weten we dat leden wel eens naar het gerecht gestapt zijn om erkend te worden als welgeborene, maar dat zijn uitzonderingen. Met het verloop van de eeuwen was het aanvoeren van bewijs voor het welgeborenschap immers steeds moeilijker geworden. Stambomen werden zelden bijgehouden. Het is dus goed mogelijk dat in 1615 de definitie van wat een welboren man was al veel breder werd uitgelegd dan adellijke verwantschap of een benoeming op basis van bijzondere verdiensten.
De titel welgeborene of welboren man was overigens geen garantie voor een deugdzaam leven. De onderste twee mannen op de lijst, Adriaen Pieterszoon van Rossum en Sijmon Janszoon Alckemade verschenen vaker in de vierschaar als verdachte in criminele zaken dan als gewetensvol rechter……
In 1618 wordt de voordracht van nieuwe welboren mannen voor de hoge vierschaar bij uitzondering door de baljuw van Noordwijkerhout neergelegd bij de Staten van Holland. En uit de periode 1622-1627 dateert een serie voordrachten, onder de titel “gezworenen”. Hoewel ook dit document wijst richting een nieuwe bemanning voor de hoge vierschaar moeten we daar de kanttekening bij maken dat ook namen uit de kringen van “huislieden” genoemd staan. De huisliedenstand of de term daarvoor bestond dus nog altijd. In principe mochten huislieden echter geen zitting nemen in de hoge vierschaar. Dus voor Noordwijkerhout is mogelijk een uitzondering gemaakt voor genoemde periode. Maar het kan ook zo zijn dat we met de titel “gezworenen” niet de vierschaar bedoeld is maar bijvoorbeeld de “schatters” van de jaarlijkse belasting. Die kwamen voort uit zowel de kring van huislieden als welboren mannen.
Voordracht nieuwe welboren mannen voor de vierschaar bij de Staten van Holland.
Vanaf de vrede van Munster in 1648 waarmee de Republiek der Verenigde Nederlanden door de omringende landen officieel als een soevereine staat werd erkend met de gereformeerde kerk als staatsreligie zien we veranderingen in de bezetting van bestuurs- en gerechtsorganen. Tot aan de vorming van de Bataafse Republiek in 1795 en de overname van de Franse vorm van rechtspraak in 1811 blijven welboren mannen als lekenrechters fungeren in de hoge vierschaar maar welboren of welgeborene lijkt een leeg begrip geworden, heeft haar oude betekenis verloren. In de achttiende eeuw zijn katholieken in Noordwijkerhout geheel uitgesloten van publieke taken of verantwoordelijkheden, ondanks het geringe aantal beschikbare gereformeerde kandidaten. Regel is dat men van gereformeerde huize moest zijn voor een publieke functie en dus ook voor de hoge vierschaar. Het leidt in het dorp tot twijfelachtige benoemingen. Zo kon Hendrik Mens vrijwel direct na zijn komst naar het dorp als welboren man benoemd worden in het bestuur en vierschaar, terwijl hij oorspronkelijk uit het Duitse Schaale afkomstig was. En kapper en chirurgijn Frans Swaijer die lang als welboren man en burgemeester functioneerde en een aardig vermogen in het dorp opbouwde bleek achteraf helemaal geen diploma’s voor zijn beroep te kunnen aantonen. De oude standen van adel, welgeborene of vrijgeborene, huislieden en geestelijkheid zijn in die achttiende eeuw in ieder geval in Noordwijkerhout geheel naar de achtergrond verdrongen. Vervangen door een eenvoudig vast te stellen indeling op basis van religie. Katholieken bleven tweede rang burgers. Met de Bataafse Republiek en Franse bezetting is hun emancipatie ingezet en formeel zijn met de Grondwet van 1848 alle Nederlanders op papier gelijk, ongeacht waar hun wieg stond.
NB. Als bronnen voor dit verhaal hebben naast het rechtsverslag uit 1435 alle overige verslagen van het Hof van Holland en Hoge Raad een rol gespeeld bij het verkrijgen van inzicht in de werking van het rechtssysteem voor 1811. Voor begrippen als welgeboren is gebruikt gemaakt van verschillende publicaties waaronder het belangrijke “ Costumen, keuren en ordonnanties van het baljuwschap Rijnland” uit 1667. En voor de plaatselijke praktijk is kennis opgebouwd via alle dingboeken van het baljuwschap Noordwijkerhout, Lisse, Voorhout en Hillegom uit de periode 1591-1811. JD, december 2023