Een cold case uit 1605 voor het “CSI”-team Noordwijkerhout.
Een cold case, dat is zacht uitgedrukt. Zeg maar gerust een very, very cold case. We moeten voor deze moord immers een dikke 400 jaar terug, naar het jaar 1605. Normaal wordt bij een cold case een laatste poging gedaan daders te vinden. Echter in dit geval kennen we hun namen maar weten we niet wie het zijn en wat hun lot was. Dat maakt dit tot een omgekeerde cold case. Wat een klare zaak was voor de betrokkenen is in onze tijd weer een raadsel geworden. Ook bij de plaats delict, de crime scene, moeten we een vraagteken zetten. Daarom zullen we aan de hand van de beschikbare informatie van crime fighter baljuw Andries van Thienen en verklaringen van getuigen proberen deze cold case toe te lichten.
De rechtszaak van 30 maart 1607: een kwestie van gesneden koek.
Om zo dicht mogelijk bij de originele rechtszaak te blijven volgt hier de originele tekst uit het Dingboek van het baljuwschap Noordwijkerhout, Lisse, Voorhout en Hillegom. Voor een beter begrip is de spelling aangepast, zo ook enkele uitdrukkingen of begrippen in de tekst.
“… Jonkheer Andries van Thienen (etc etc)… eiser in cas crimineel contra Adriaen Jacobszoon wonende in de Vogelenzang als gedaagde. De eiser zegt dat dezelfde gedaagde op de 26e september anno 1605 voorleden wel ongoddelijk en schandelijk met assistentie van Willem Jacobszoon zijn broeder omgebracht en vermoord heeft Huibert Crijnenzoon, zijn broeders zoon, van Noordwijkerhout. Concludeert daarom de eiser omdat de gedaagde absent is en zich tegen de voorliggende aanklacht niet verantwoordt dat deze gedaagde door de welboren mannen (de rechters) definitief tot ballingschap veroordeeld zal worden voor de tijd van honderd jaar en één dag. En voorts te condemneren (veroordelen) tot verbeurdverklaring en in beslagname van zijn goederen met interdictie (gebod) dat hem niemand hem vervorderen zal de dader in huis of hof te nemen, of te assisteren of te helpen op eniger manier. En ook niet met hem te eten of te drinken. (Dat) op een boete van tien pond, telkens aan de officier te verbeuren (betalen) door ieder die bevonden zal worden contrarie (tegengesteld) gedaan te hebben…”
De welboren mannen of burgerrechters van het baljuwschap besluiten na het pleidooi van crime fighter Andries aangehoord te hebben om hun besluit over de strafeis nog even uit te sluiten omdat de gedaagde immers niet aanwezig was geweest. Hij had immers het recht zijn onschuld te bepleiten. Uitstel tot 25 juni 1607. Vervolgens zal het nog een jaar duren voor men uitspraak doet. Uiteindelijk wordt op 27 juni 1608 besloten door de welboren mannen die met hun naam genoemd worden bij de uitspraak dat Adriaen Jacobszoon en zijn broer Willem daadwerkelijk verbannen moeten worden uit het gewest Holland voor de tijd van 100 jaar plus één dag, “zo wijd als de (grens)palen van Holland en West-Friesland zijn stakende” en confisqeren zij de goederen van de veroordeelden “ten behoeve van de heer”. De verdere eisen van de baljuw worden hem ontzegd, ofwel daar gaan de rechters niet in mee. De straf van die ene dag naast de 100 jaar verbanning klinkt voor ons wat ridicuul maar daarmee werd aangegeven dat na de veroordeling de gedaagde nog 1 dag had om uit het gewest te vertrekken.
De getuigen en hun verklaring.
De rechtszaak wordt pas anderhalf jaar na de doodslag of moord op Huibert Crijnenzoon gehouden. En de verdachten zijn niet aanwezig. Waarschijnlijk hebben zij de bekende plaat gepoetst, want de zaak lijkt duidelijk, inderdaad gesneden koek voor baljuw en rechters. Maar wat was er nu precies gebeurd is, dat blijkt niet uit dit zeer korte rechtbankverslag. In een geheel ander archief is een document gevonden dat een tipje van de criminele sluier oplicht. Baljuw Van Thienen heeft namelijk op de dag van de moord getuigen gehoord en hun verklaring wordt een dag na de moord afgenomen en in januari 1608 nog eens herhaald. Helaas is ook hun verhaal niet erg gedetailleerd, maar we krijgen toch een beeld. Die getuigen zijn Doede Janszoon met zijn echtgenote Maritje Jacobsdochter en Jan Janszoon, de knecht van Crijn Jacobszoon. Hun namen zijn belangrijk want daaruit valt af te leiden hoe zij bij deze zaak betrokken zijn geraakt. Allereerst blijkt uit de verklaringen dat de moord zich afspeelt bij het huis van Maritje Cornelisdochter, de weduwe van Jacob Claes Foppenszoon. Getuige Maritje was een dochter van deze weduwe en was waarschijnlijk met haar man Doede aanwezig tijdens de moordaanslag. De details over de steekpartij komen echter alleen van getuige Jan Janszoon. Hij is de knecht van Crijn Jacobszoon en die Crijn zou de vader van het slachtoffer Huibert (Crijnenzoon) geweest kunnen zijn. Dit laatste staat echter niet vast en het wordt ook niet duidelijk waarom de knecht van Crijn nu precies op de “crime scene” aanwezig was.
Maritje en haar man vertellen de baljuw onder ede dat verdachten Adriaen en Willem en het slachtoffer Huibert Crijnenzoon geheel onverwacht en zonder uitgenodigd te zijn bij het huis van haar moeder waren verschenen. Dat was tijdens de melktijd. Zij hadden daar gegeten en tijdens het drinken van bier hadden zij woorden gekregen waarop het drietal naar buiten was gegaan. “Zij hadden malckander buijten geeijst”en“ zijn buijten gegaen ende wederom zingende in huijs gecommen zonder malckanderen gequest ofte gesmeeten te hebben”. Tot dusver lijkt er dus weinig aan de hand. Maar vervolgens is het drietal opnieuw naar buiten gegaan en weer naar binnen gekomen, maar nu op de dorsvloer, waar Adriaen Jacobszoon roept dat Huibert Crijnen hem in zijn rug gestoken had, hetgeen Huibert Crijnenzoon toegaf gedaan te hebben en daarbij de twee broers nu bidt dat dit hem vergeven mag worden. Zonder verdere aanleiding hebben de drie mannen hun opstekers (messen) getrokken, zijn de kaarsen in de dorsschuur “uijtgesmeeten “ (gedoofd) en hebben zij vervolgens in het donker op elkaar ingestoken.
Getuige Jan Janszoon verklaart dat Huibert Crijnenzoon hierop de deur uitgelopen is en Adriaen en Willem hem gevolgd zijn. Getuige Jan hoort Huibert nog zeggen “maeten ick hebbe genoch” en ziet dat Huibert Crijnenzoon gaat liggen. Waarop Jan probeert Huibert aan te spreken, maar daarin tegen gehouden wordt door Adriaen en Willem die roepen “gaet er vandaen of wij sullen u voor de man houden die ’t gedaen heeft”. Daarmee aangevende dat getuigenissen van de broers genoeg zouden zijn om bij de rechters getuige Jan tot verdachte te maken. Jan houdt wijselijk verder zijn mond. Hierop blijkt Huibert “deeser werelt overleeden sonder meer te spreecken”. Meer wisten de drie getuigen niet te vertellen, zo waarlijk God hen helpen zou.
Bij de getuigenverklaring uit het archief is nog wel een briefje gevoegd dat door baljuw Van Thienen zelf geschreven moet zijn. Hij verklaart, vrij vertaald: “ik zal wanneer de schelmen in handen zullen zijn geapprehendeerd (aangehouden) een certificaat opstellen dat de nedergeslagene tien wonden in het lijf hadde, mitsgaders ook dat deze Adriaen en Willem gebroeders waren en volle ooms van de nedergeslagene”. Het was ook in die tijd niet ongewoon om forensisch onderzoek op een lijk te doen als er sprake was van een misdaad. Tien wonden betekent dat de verdachten er flink op los gestoken hebben en Huibert in een speldenkussen hebben veranderd. Deze belangrijke aanvullende informatie had eigenlijk aan het getuigenverslag gekoppeld moeten zijn maar was de baljuw “vergeten”.
CSI-team Noordwijkerhout kan aan de slag.
We hebben dus een datum van de moord en een datum van de rechtszaak plus een strafeis en een uitspraak. We hebben namen van verdachten en uit het forensisch onderzoek maken we op dat het slachtoffer tien wonden had. Kortom, appeltje, eitje, zaak opgelost. Een familieruzie die uit de hand loopt. Inderdaad een fluitje van een cent voor baljuw Van Thienen en zijn welboren mannen. Maar helaas niet voor arme onderzoekers uit 2023, uw amateur-CSI trekt zich hier de haren uit het hoofd. Want wie was nu Huibert Crijnenzoon en waar vinden we de plaats delict?
Familie daders en slachtoffer
Het staat vast dat er een familierelatie is tussen het slachtoffer en de twee daders Adriaen en Willem. Zij zijn broers van zijn vader Crijn. En Adriaen, Willem en Crijn zijn zonen van een vader Jacob. De archieven geven ons één perfect passend gezin. Jacob Gerritszoon Roo en zijn echtgenote Maritje Willemsdochter krijgen na hun huwelijk in april 1576 minstens acht kinderen: Gerrit, Willem, Crijn, Adriaentje, Adriaen, Warbout, Huijbert en Trijntje (willekeurige volgorde). Het past bijna te mooi om waar te zijn. Inderdaad te mooi, want als we uitgaan van de huwelijksdatum zijn alle kinderen na 1576 geboren en rekening houdend met de regels rond vernoeming van (groot)ouders komen we voor Crijn als vader van het slachtoffer op een leeftijd rond de 25 jaar in het moordjaar 1605. Dat hij een zoon Huibert gehad zou hebben die oud genoeg was om bier te drinken, een mes te dragen en dat ook nog eens te trekken tegenover volwassen mannen lijkt meer dan onwaarschijnlijk, lees onmogelijk. Een optie is dat genoemde acht kinderen niet uit het huwelijk van Jacob Gerritszoon Roo met Maritje Willemsdochter zijn voortgekomen maar uit een eerder huwelijk. Maar die optie kunnen we ook schrappen. Crijn overlijdt in 1655, zijn grafsteen ligt nog altijd in de Witte Kerk. Dat hij voor 1576 uit een eerste huwelijk van zijn vader geboren zou zijn maakt Crijn dan wel bijzonder oud bij overlijden, bovendien staat Maritje Willemsdochter letterlijk vermeld als zijn “moeder” in een document.
Toch biedt het gezin van Jacob Gerritszoon Roo en Maritje Willemsdochter een aanknopingspunt. De namen van hun acht kinderen komen we ook tegen bij een ander, ouder echtpaar uit het Langeveld. Met name de niet zo vaak voorkomende voornaam Warbout komt in beide gezinnen voor. Het gaat om het gezin van ene Jacob Wouterszoon die naast een zoon Warbout ook een zoon Adriaen heeft. We noteren ook een zoon met de naam Huibert, maar een Crijn kunnen we niet vinden. Toch lijken al met al Jacob Gerritszoon en Jacob Wouterszoon verwant te zijn en deel uit te maken van de familie Roo die meerdere takken kende en breed vertegenwoordigd was in het Langeveld in de 16e en 17e eeuw.
Tenslotte is er nog een derde optie. Dat betreft de gereformeerde Crijn Jacobszoon Huchtenburg, een duinmeier uit het Langeveld die twee keer getrouwd is waarbij het eerste huwelijk al voor 1580 gesloten zou zijn. Als hij een zoon Huibert heeft gekregen past dat wat leeftijden betreft in het verhaal. Die voornaam komt in de familie Huchtenburg meer voor. Alleen weten we niet of Crijn een broer Willem en een broer Adriaen had. Crijn Huchtenburg had grond in het Langeveld in gebruik en woonde daar mogelijk ook. Dat zou ook mooi passen. Maar misschien vinden we op de crime scene, de plaats delict nog een aanwijzing.
De plaats delict
In het beknopte rechtbankverslag van 1607 wordt de plaats waar de moordpartij zich afspeelt duidelijk genoemd, de woning of boerderij van de weduwe van Jacob Claesz Foppen. En we weten waar die boerderij stond, op de grens van het Stelduin met het Kerkeduin. Tegenwoordig ligt die locatie iets ten zuiden van het Oosterduinse meer. Maar ook hier loopt ons coldcaseteam tegen een probleem aan. De boerderij zou namelijk volgens gegevens van de rentmeester van de Graaffelijkheid (of de Domeinen van Holland) voor het jaar 1600 afgebroken zijn. In het jaar 1599 had de weduwe van Jacob Claesz Foppen de boerderij al verlaten en was deze nog voor één jaar verhuurd aan ene Cornelis Sijmonszoon. Maar na zijn vertrek kon de rentmeester van de Domeinen geen huurder meer vinden en is de woning afgebroken en zijn de sloopmaterialen verkocht. Het huis was voor 1590 aan het gewestelijk bestuur verkocht en lange tijd onderdeel van een discussie geweest over de precieze loop van de grens tussen het Stelduin, het Kerkeduin en het duin van de heerlijkheid de Hooge Boekhorst.
Hoewel Maritje Cornelisdochter, de weduwe van Jacob Claesz Foppen opvallend genoeg niet zelf optreedt als getuige leefde zij hoogstwaarschijnlijk nog wel en is zij ruim na 1605 overleden. Maar zij woonde hoogstwaarschijnlijk niet meer in de boerderij op de grens van het Stelduin. De vraag blijft: waar woonde de weduwe dan wel? Omdat er sprake is van een gebeurtenis tijdens de melktijd zou er toch sprake moeten zijn van een boerderij(tje). De verkoop van landerijen waar de weduwe en haar overleden man eigenaar van waren lagen in het Langeveld en Hoogeveense polder. Die landerijen worden pas vanaf 1614 verkocht. Dat neigt naar een conclusie dat de steekpartij met dodelijk gevolg toch plaats had in het Langeveld. Een gedachte die versterkt wordt doordat alle potentiële daders in datzelfde gebied woonden. Maar bewijs is het niet.
Hoewel de zaak voor baljuw Van Thienen zo klaar was als een klontje heeft hij de daders waarschijnlijk nooit op kunnen pakken. Gevlucht? We komen hun namen verder nergens tegen in archieven na 1608. De rechtbank heeft hen dus waarschijnlijk bij verstek veroordeeld tot verbanning voor 100 jaar. Een aanwijzing daarvoor vinden we ook in de financiële verantwoording door de baljuw. Hij geeft aan niets ontvangen te hebben voor het voeren van het proces of het uitvoeren van het vonnis. Zou hij Willem en Adriaen wel “geapprehendeerd” of aangehouden hebben dan mocht hij daarvoor een beloning claimen. De baljuw had in ieder geval het voordeel dat hij de daders kende en mogelijk alsnog een beloning kon incasseren. Dergelijk voordeel is er voor het coldcaseteam in 2023 zeker niet. Het blijft onduidelijk aan welke Noordwijkerhoutse familie we de daders en het slachtoffer mogen verbinden. Dat neemt niet weg dat we op deze website deze very, very cold case een beetje warm zullen houden….wie weet “pakken” we de daders nog.