In deze rubriek hebben we eerder de geschiedenis van bekende gebouwen behandeld. Vaak dankt zo’n gebouw haar bekendheid aan de historie van de locatie en haar bewoners. De “Geitenfok van Toop van Na” in het Langeveld is daar een voorbeeld van. De locatie werd al eeuwen geleden bebouwd. Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw daalt het aantal huizen en inwoners van het Langeveld. In het noordoostelijk deel staat begin 18e eeuw alleen nog het huis “de Tijssenweij”. Genoemd naar het stuk duingrond waar het op stond, niet ver van de Cluijslaan, de verbindingsweg tussen het Langeveld en de Herenweg. De Tijssenwey is de woning van schelpenvisser Jan van Schagen en zijn zoon Jan. Zij leveren schelpen voor de kalkovens in Valkenburg en Katwijk, eigendom van de familie Van Lelijvelt uit Leiden. Van deze familie heeft Jan junior een hypotheek gekregen voor overname van de ouderlijke woning. Rente en aflossing betaalt hij door schelpen te leveren. Bij de dood van Jan resteert een deel van de schuld, waarop de woning in 1765 wordt verkocht aan de kalkbranders.
Na de Van Schagens bewonen nog meerdere schelpenvissers de Tijssenwey, waaronder Jacob van de Bogaard en Machiel Smit. De laatste kan de woning kopen in 1835. “Chiel” Smit en Maria van Moorsel wonen bijna 40 jaar in het Langeveld. Zij verkopen in 1873 huis en weilanden aan Cornelis van der Zwet die het toevoegt aan duingronden die hij al bezat. Als Cornelis het overdraagt aan zijn gelijknamige zoon praten we over totaal 19 hectare. De woning Tijssenwey is na 1900 nog op foto’s te zien. In 1918 krijgt de locatie een nieuwe bestemming.
Kapelaan Brero uit Lisse is kort daarvoor aangesteld als geestelijk adviseur van de Katholieke Volksbond. Hij ontpopt zich als fanatiek behartiger van de roomse zaak en in het bijzonder de arbeider. In 1916 weet hij in de gehele Bollenstreek geitenfokverenigingen op te richten. Dat breidt hij uit met dorpen in het Groene Hart tot meer dan 50 afdelingen. Er komt ook een overkoepelende Zuid-Hollandse Bond. Het idee achter de geitenfokkerij was verbetering van de welvaart van de katholieke arbeiders door middel van organisatie. Het begrip “werkmanskoe” was al in gebruik als spotnaam voor de geit van de arbeider en werd nu geuzennaam van enkele afdelingen waaronder de Noordwijkerhoutse.
Kapelaan Brero was aanhanger van de coöperatieve gedachte. De geitenfokkerij had dan ook iets van een communistische collectieve boerderij maar werd juist uit linkse hoek fel bekritiseerd vanwege de strikt roomse achtergrond. De eigenaren dienden immers loyale katholieken te zijn en voor hervormde geiten was er geen plaats in de geitenherberg. In september 1918 wordt de Brero- of Bondshoeve geopend achter de Tijssenwey, ingericht als centrum waar een door de kapelaan aangeprezen Bondsbok de geiten kon dekken. Er is dan al een nieuw huis bijgebouwd, vermoedelijk bedoeld voor de beheerder van de Geitenfok.
Het succes is niet langdurig mede omdat kapelaan Brero als gangmaker in 1919 terug moet treden. Hij wordt opgenomenin een Brabants gesticht. Het gebouw van de zieltogende geitenfokkerij krijgt in 1931 een nieuwe bestemming als stichting de Amsteloever er jeugdherberg De Ark start voor jeugd die het moeilijk heeft. “Niet om geluk te vinden in hei en duin maar om opgeheven te worden zo mogelijk boven de natuur tot God, om gesterkt als moedige jonge mannen het leven weer aan te pakken”, zoals bij de opening wordt aangekondigd. Woorden die inspireren want de Ark is zo’n succes dat de stichting twee jaar later kiest voor verhuizing naar een grotere locatie.
Enkele jaren na het vertrek van de jeugdherberg komt Thomas van den Berg (“Toop van Na”) in het Geitenfokgebouw te wonen. Toop is een lokale beroemdheid geworden. Dat heeft hij te danken aan zijn optreden in het tv-programma Showroom begin jaren tachtig. En zoals dat zo vaak gaat: na de uitzending was opeens iedereen bevriend met Toop, ook mensen die eerder minder gecharmeerd van hem waren. Toop was een eigenzinnig man, wars van uiterlijk vertoon, een opvallende verschijning. Kleurrijke figuren worden door de grijze massa maar al te graag boven het spreekwoordelijk maaiveld uit getild, ook ongewild. Het is dan ook de vraag of Toop blij mocht zijn met alle aandacht en voor het feit dat de tv-makers zijn verschijning en karakter uitvergrootte, bijna tot een karikatuur maakte. Waarna vele mensen meenden dit later nog eens over te mogen doen.
Toop werd acteur in zijn eigen leven, hij speelde een rol die men van hem verwachtte. Hierdoor sneeuwde zeer onterecht een veel belangrijker aspect van zijn persoonlijkheid onder. We hebben het dan over de Tweede Wereldoorlog, een periode waarin hij in zijn Geitenfok vele Joodse onderduikers een veilig onderkomen bood. In de oorlog waren de Duitsers zeer actief in het Langeveld vanwege het radarstation in de duinen. Een paar honderd meter voorbij de Geitenfok had de beruchte Sicherheits Dienst een post in het Jachthuis (“Rietvink”) aan het einde van de Boender. Toop, zijn Duitse vrouw en zijn jonge zoon namen dus grote risico’s. Het was soms zo druk in de Geitenfok dat ook in het nabijgelegen huis van Piet Duivenvoorde (“Piet van Berte”) mensen werden opgevangen.
Onderduikers bleven voor korte of langere tijd, rouleerden op verschillende adressen. Toop wist niet wie zou komen of waar men vandaan kwam, mocht dat niet weten. Alles verliep in het grootste geheim. Gezinnen werden daarbij uit elkaar getrokken, kinderen verbleven op andere adressen dan hun ouders. Het liet traumatische littekens bij hen na. Mede door alle geheimzinnigheid zijn van slechts enkele onderduikers namen bekend gebleven, één familie is in Noordwijkerhout blijven wonen.
De jonge zoon van Toop groeide op in een bizarre wereld van contrasten. Hij ontmoette de Duitsers wel eens in het jachthuis voor een boodschap om dan tien minuten later thuis de onderduikers tegen te komen. De militairen kwamen ook in de Geitenfok, waar de onderduikers dan onder de vloer van de stal verborgen zaten. Voor een jong kind een bijna onmogelijk beroep op loyaliteit en zwijgplicht. Ook voor zijn moeder Annemaria Schulte (Mitzi) moet het bijzonder moeilijk geweest zijn om voortdurend in de spagaat te moeten leven van enerzijds bescherming van gezin en onderduikers en anderzijds de gevoelens die de contacten in haar moedertaal opgeroepen zullen hebben.
Toop haatte de Duitsers en moet alles met een enorme innerlijke strijd hebben beleefd, beseffend dat de contacten van zijn vrouw een vertrouwensband met de vijand schepten en daarmee een cynische vorm van veiligheid voor de onderduikers. Het gezin leefde jarenlang in een wereld van contrasten, geheimen en onzekerheden. Dat is maar moeilijk voor te stellen en nauwelijks te beschrijven. En het liet sporen na. In de sobere en sombere jaren na de oorlog moest het gezin de spanningen van zich af zien te werpen, bouwde moeizaam een nieuw bestaan op.
Niet lang daarna werd duidelijk dat de Geitenfok zou moeten verdwijnen bij de ruilverkaveling van het Langeveld in de jaren vijftig. Voor Toop was dat onaanvaardbaar en zeker geen motivatie om het gebouw verder te onderhouden. Met zijn in de oorlog aangescherpte karakter ging hij de strijd aan, stijfkoppig in zijn houding richting een aanvankelijk weinig toeschietelijke overheid. Hij zou geholpen zijn door enkele onderduikers met wie hij contact had gehouden. Dat gebeurde uit dank want de suggestie van enkele dorpelingen dat Toop betaald is voor het onderduiken door “Joden met geld” mist elke grond. Het is een weinig fijnzinnige stelling die geen recht doet aan de risico’s die Toop met zijn gezin nam.
Alle andere gebouwen verdwenen bij de ruilverkaveling maar de Geitenfok bleef staan, zij het dat Toop en Mitzi in de laatste jaren van hun leven het gebouw moesten inruilen voor een stacaravan. De Geitenfok was door nalatig onderhoud onbewoonbaar geworden, een krot. Met de sloop kwam een eind aan de bijzondere geschiedenis van deze plek in het Langeveld. Thomas/Toop van den Berg is in 1993 overleden.
Met dank aan Joop Koppen en familie Van den Berg voor hun inbreng.