Hoewel het uitgangspunt voor de verhalen op deze website altijd de specifieke Noordwijkerhoutse geschiedenis is kan je sommige gebeurtenissen alleen goed duiden door deze in de landelijke context te plaatsen. Een mooi voorbeeld daarvan is de vondst van een zaak over stemfraude die in de winter van 1795 zou hebben plaatsgevonden. De kwestie is pas drie jaar later voorgelegd aan de lokale rechtbank en meer dan één bladzijde in de Dingboeken van het dorp is er niet aan gewijd, maar dat neemt niet weg dat het een interessant kijkje achter de schermen van het dorpsleven geeft.
Leendert Langeveld, boer op het Mossenest en Duin en Vaart aan de Robijnslaan, daagt in april 1798 Andries Walewijn voor het gerecht. Andries, de voormalige gerechtsbode van het dorp en inmiddels 74 jaar oud had Leendert er namelijk van beschuldigd dat hij drie jaar eerder bij de verkiezingen voor het dorpsbestuur stemmen zou hebben gekocht. Leendert is zijn aantijgingen zat en eist van de rechters dat Walewijn zijn uitspraken intrekt. Deze houdt echter voet bij stuk en herhaalt zijn aanklacht op papier. Een detail wordt letterlijk door de secretaris van de rechtbank overgenomen:
“…Op drie februari 1795 heeft ondergetekende (Andries Walewijn) samen met Leendert Langeveld aan de deur gestaan van het Rechthuis terwijl daar enige burgers in kwamen die gestemd hadden…en kwam er ook in Manus Perfors en bij dezelfs in komen (entree) hoorde de ondergetekende dat Leendert Langeveld antwoordde (riep naar): “Piet de Kan (herbergier), je moet voor mijn rekening Manus een mutsie jenever (15 cl glaasje) geven dat hij van mij moet hebben omdat hij mij gestemd heijd… Is getekend A. Walewijn”.
Leendert erkent voor de rechtbank dat hij Manus inderdaad een mutsie jenever heeft gegeven maar niet omdat hij wilde dat Manus op hem zou stemmen maar omdat hij een patriot was en dit zo wilde bewijzen. Andries Walewijn verklaart op de zitting zijn uitspraak zo nodig onder ede te willen herhalen. De rechtbank, vanaf 1795 het Committee genoemd houdt de zaak aan voor nader advies. Helaas is nooit uitspraak gedaan of opgetekend, in ieder geval niet terug gevonden voor dit verhaal. Maar ook zonder een bevredigende slotverklaring kunnen we enkele leerzame zaken oppikken uit dit kleine incident. Daarvoor moeten we eerst de tijd en omstandigheden beschrijven. De Bataafse Republiek is op 19 januari 1795 uitgeroepen, een maand voor het mutsie jenever van Leendert. Deze door de Franse revolutie geïnspireerde regeringswisseling verving de oude Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Belangrijk voor Noordwijkerhout was met name de gelijkschakeling van rechten van katholieken en protestanten. In 1798 leidt dit onder meer tot de wet op de kerknaasting in ons land. In principe konden katholieken aanspraak maken op kerken die voor de Reformatie gebouwd waren. Zie elders op deze website de discussie over de Witte Kerk van Noordwijkerhout.
Andere belangrijke verandering, voor het dorp als een aardverschuiving te beschouwen, betrof het bestuur. Tot 1795 konden katholieken bij wet geen openbare of bestuurlijke functies vervullen. In Noordwijkerhout, waar na de Reformatie 85 procent van de bevolking katholiek gebleven was leverde dat voor de kleine groep protestanten aardig wat problemen op als het gaat om de bemanning van de verschillende bestuursorganen. Burgemeesters of schepenen werden voor slechts twee jaar aangesteld. Van de vier zittende burgemeesters werden er jaarlijks twee vervangen. Onder de vier woonde er in principe altijd één in De Zilk, maar het aantal protestanten was daar dun gezaaid, vaak nihil. Elk jaar werden vier nieuwe personen voorgedragen en twee daarvan benoemd. Vergelijkbare procedure gold voor het aanstellen van kerkmeesters en ambachtsbewaarders. Op papier lijken er dan genoeg mogelijkheden voor verversing en opfrissing van het bestuur, maar met zo’n 80 protestanten in totaal is het aanbod van mannelijke, volwassen kandidaten zeer beperkt. Het leidde er met name vanaf 1650 toe dat we telkens dezelfde namen tegen komen in de archieven. Van de bij wet bedoelde scheiding van verantwoordelijkheden en machten was zeker in de 18e eeuw nauwelijks sprake meer. Boven de kleine groep protestantse inwoners functioneerde enkele generaties van de regentenfamilie Boers uit Katwijk dan ook nog eens als een zeer invloedrijke schakel in het dorpsbestuur. Zij waren schout, baljuw, secretaris of notaris van Noordwijkerhout, en dat alles soms ook gecombineerd. Een vermenging van persoonlijke en bestuurlijke belangen is dan bijna niet te vermijden. In de dorpsgeschiedenis zijn dan ook wel momenten aan te wijzen waarbij flinke vraagtekens gesteld kunnen worden bij het onafhankelijk functioneren van bepaalde bestuurders.
In 1794 zijn Hendrik van Delft, Andries Walewijn, Cornelis Verschoor en Pieter de Kan de laatste burgemeesters van protestantse huize. Door het uitroepen van de Bataafse Republiek en het openstellen van functies voor katholieken kwam in Noordwijkerhout radicaal een einde aan de invloed op het bestuur die de protestantse gemeenschap lange tijd heeft uitgeoefend. In feite was die rol hen bij wet opgelegd, men kon dus ook niet veel anders. In ieder geval duurde het ontbreken van protestants dorpsbestuurders van 1795 tot circa 1810. Vanaf dat jaar maakte de protestantse boer Dirk Koudijs weer wel deel uit van het dorpsbestuur en werd hij enkele jaren later zelfs de eerste burgemeester van het dorp in het nieuwe Koninkrijk Nederland. Dat Dirk tot de grootste of rijkste boeren van het dorp behoorde zal bij zijn benoeming zeker een factor van belang geweest zijn. En het herstel van oude bestuursstructuren na het vertrek van de Fransen uit ons land in 1813 speelde later ook een rol bij de eveneens protestantse opvolgers van Dirk Koudijs als burgemeester van het dorp.
De rol van Andries Walewijn als dorpsbestuurder was na de verkiezingen met de vermeende stemfraude geheel uitgespeeld en dat geldt bijvoorbeeld ook voor kapper en chirurgijn Frans Zwaijer, die eveneens een lange bestuurlijke staat van dienst had. Frans heeft echter nog wel enige tijd als schout gefunctioneerd. De katholieken Leendert Langeveld, Jan Heemskerk, Gerrit en Dirk van den Berg en Zilker Willem Steenvoorden nemen het bestuursstokje over. Leendert Pieterszoon Langeveld, getrouwd met Geertje Sijmonsdochter Oostdam is ruim vijftien jaar dorpsbestuurder geweest, hij overlijdt in 1816. Het echtpaar bezat twee kapitale boerderijen en dat past bij het beeld dat we van die eerste katholieke bestuurders krijgen: het zijn de grotere boeren van het dorp die op het pluche plaatsnemen.
Het moet Andries Walewijn (1724-1808) flink dwars gezeten hebben dat hij met zijn protestantse kompanen weinig kans maakte bij de verkiezingen in februari 1795 tegenover de overweldigende meerderheid aan katholieke stemgerechtigden. Dat de fraudekwestie pas drie jaar later speelt duidt erop dat de frustratie bij Andries is blijven broeden en hij mogelijk zijn moment afgewacht heeft. Het valt niet uit te sluiten dat Leendert Langeveld wel degelijk het mutsie jenever met een voor iedereen hoorbare uitspraak aan Manus Perfors heeft aangeboden. Uit het beknopte rechtbankverslag wordt overigens niet duidelijk uit het excuus van Leendert of hij met de “patriot” zichzelf bedoelde of Manus Perfors. Op zichzelf ook niet zo belangrijk want de waarde van deze gebeurtenis ligt voor de geschiedschrijving in de glimp die het laat zien van de verhouding tussen katholieke en protestantse inwoners in de periode tussen circa 1573 -het verbod op de katholieke eredienst – en 1795, de vorming van de Bataafse Republiek. Hoewel in het gebied tussen Haarlem en Leiden de katholieken in de dorpen hun meerderheid nooit zijn kwijtgeraakt springt Noordwijkerhout met haar 85 % daar nog eens flink boven uit. Het is naast de eenzijdige agrarische economie een belangrijke factor in de historische ontwikkeling van het dorp. Elk detail in archieven dat bijdraagt aan het beeld van de verhoudingen tussen de inwoners en hun twee gezindten is dan ook waardevol. Ook dit kleine incident uit 1795.