“…Gezien bij de welboren mannen van Noordwijkerhout, Hillegom, Lis en Voorhout de eis crimineel zoals voorgelegd door de baljuw van de voornoemde dorpen ten laste van Geryt Corneliszoon Admirael, tegenwoordig gevangene van dezelfde baljuw, mitsgaders de informatie van de baljuw ten zijne lasten ingewonnen en zijn confessie buiten pijn en band van de ijzers gedaan, …dezelfde gevangene meer genegen zijnde tot gratie dan tot rigeur van justitie ten aanzien van de zaak aan dezelfde in de baljuws eis ten laste gelegd…verbannen hem bij deze voor de tijd van vier jaar heden ingaande tot de galeien. En ontzeggen de baljuw zijn verdere eis. Aldus gewezen door Harmen de Vries schout, Borrit Dammaszoon van Griecken, Jan Corneliszoon en Crijn Corneliszoon van Voorhout, Maarten Jacobszoon, Jacob Floriszoon van Heemskerk en Jan Pieterszoon Schouten van Lisse, Jacob Willemzoon van Oringen, Frans Claeszoon en Cornelis Jacobszoon Voocht van Noordwijkerhout, Geryt Gerlofszoon, Arien Janszoon en Dirck Janszoon van Hillegom, als welboren mannen in de Vierschaar gepronuncieert op de 21e januari 1600 en is deze uitspraak door twee van dezelfde welboren mannen getekend…”
In deze voor de leesbaarheid enigszins aangepaste uitspraak van de vierschaar van het baljuwschap Noordwijkerhout wordt Geryt (Gerrit) Admiraal veroordeeld “tot de galeien”. De straf alleen al is het waard om hier aandacht te besteden aan dit besluit van de dorpsrechters. Dit rechtscollege bestond uit welboren mannen uit de vier dorpen die tot het baljuwschap behoorden. Om tot welboren man te worden benoemd was een afkomst uit een oude gerespecteerde familie uit de regio een eerste vereiste. Banden of bloedverwantschap met een adellijke familie wilde ook nog wel eens helpen. Het begrip of de definitie welboren man stond overigens regelmatig ter discussie. In de vierschaar vaardigden de vier dorpen elk drie mannen af om te oordelen over criminele zaken. Daarnaast was er ook nog de hooge vierschaar voor de zwaarste misdaden. Kleine vergrijpen werden per dorp afgedaan door de schout en schepenen, met boetes als belangrijkste strafvorm.
In deze uitspraak zien we een bekend begrijp terugkomen, de rechters verklaren zich “eerder geneigd tot gratie dan tot rigeur (strengheid)”. Dat klinkt alsof men de harde hand schuwde of daar weinig heil van verwachtte. In de dorpen werd dan ook zelden iemand tot de galg veroordeeld en van lange gevangenisstraffen was men wars, een gevangene kostte teveel. Daartegenover staan lange lijsten met verbanningen. Een heel praktische oplossing om het geweten van de dorpsrechters zuiver te houden, want je bent een lastig persoon voor langere tijd “kwijt” zonder hem of haar het leven te ontnemen. Tien of vijfentwintig jaar verbannen worden uit het gewest Holland was geen uitzondering, voor eeuwig kon ook. De vraag rest waar al deze verbannen personen dan bleven, want in andere gewesten stond men niet op te wachten op de Hollandse probleemgevallen.
De verbanning van Geryt Corneliszoon Admirael om vier jaar als dwangarbeider op een galei te moeten roeien is een zeldzame straf in de boeken van het baljuwschap Noordwijkerhout, dat ruim 200 jaar heeft bestaan. De straf bestond al veel langer en er zouden ook Hollandse galeien zijn geweest op de binnenwateren van het gewest maar of Geryt daarop zijn straf heeft doorstaan is niet duidelijk. De kans dat hij op een Spaans of Italiaans galei terecht is gekomen lijkt groter, in die regio was de inzet van galeiboef voor het roeiwerk een normaal verschijnsel. Zo is er vijftien jaar voor dit proces een verklaring bewaard gebleven over een zekere Jacob Janszoon de Haes die in Napels op een galei roeide en een toevallige Hollandse passant smeekt om zijn Leidse familie en vrienden te vragen zijn straf en “bannissement” te doen kwijtschelden.
Maar wat had Geryt Corneliszoon Admirael nu uitgespookt dat de dorpsrechters voor deze bijzondere vorm van straf gekozen hebben? De baljuwschapsboeken blinken niet uit in gedetailleerde aanklachten of samenhangende verhalen maar in dit geval kunnen we een aardig beeld reconstrueren. Geryt is voor zover we kunnen nagaan -veel andere kandidaten zijn er immers niet – een zoon Cornelis Claeszoon Admirael en Maritje Philipsdochter, een echtpaar dat een boerderij had op de hoek van de Heereweg en ’t Espellaen in Noordwijkerhout.
De baljuw begint in december 1599 zijn aanklacht met te stellen dat kinderen hun ouders dienen te gehoorzamen, te eren en te respecteren maar dat zijn gevangene, “daer op alles niet lettende, het vervordert (gewaagd) heeft zoals notoir en al de wereld bekend is zekere tijd geleden zijn eijgen vleijselijcke vader met een blote opsteker (getrokken mes) te grieven”. De bedreiging van zijn vader met een mes is dus geen feit dat de baljuw geconstateerd heeft maar een verhaal dat al geruime tijd de ronde deed onder de bevolking. Baljuw Van Thienen voert dit waarschijnlijk aan om het karakter van zijn verdachte te duiden als iemand die zo ver gaat dat hij zelfs zijn eigen vader aanvalt.
Vervolgens stelt hij dat een jaar eerder, op de dinsdag na de Noordwijkerhoutse kermis van 1598 verdachte Geryt de hond van duinmeier Jan Eewoutszoon de Vos die met zijn baasje door het dorp liep naar zich toe heeft gelokt om vervolgens het dier met zijn opsteker te “deurstoten”. Ook heeft hij Pieter Corneliszoon den Hartoch uit Noordwijk op zekere dag ontmoet toen deze van zijn land aan de Heereweg kwam. Daarbij had hij zonder dat zij ook maar een woord gewisseld hadden met de hand Pieters “hoet van van sijn hooft” gehaald en hem met een stok op zijn arm geslagen. Pieter had hem gevraagd waarom Geryt hem zo behandelde, waarop deze geantwoord had dat Pieter terug zijn land op moest gaan. Uit angst voor meer klappen had Pieter maar eieren voor zijn geld gekozen.
In de zomer van 1599 heeft Geryt van Cornelis, de zoon van Jacob Claes Phoppenszoon, die met enkele anderen het kaatsspel speelde op de werf van Crijn Jacobszoon geëist dat hij hem een halve Koningsdaalder zou betalen, daarbij dreigende met een blote opsteker. Het trekken van een mes was blijkbaar voor Geryt net zo gewoon als het eten van een homp kaas want dit komt telkens terug in de aanklacht. Maar Cornelis was Geryt niets schuldig, deze was simpelweg op zoek naar ruzie. En op de vrijdag voor de kermis van datzelfde jaar is Geryt volgens de baljuw ’s-morgens vroeg bij het huis van Cornelis aangekomen en heeft daar geroepen “Waer sijt ghij”, waarop Cornelis hem “alhier” geantwoord had en gevraagd wat hij wilde. Waarop Geryt over dezelfde halve Koningsdaalder was begonnen. Cornelis had opnieuw ontkend hem ook maar iets schuldig te zijn, waarop Geryt nu niet alleen een mes getrokken had maar in de andere hand ook nog eens een “half lansje” vasthield. De zuster van Cornelis die dit alles moest aanhoren krijgt van Geryt toegevoegd: “Ghij sacramentse schijthont, ghij sijt mij mede noch drie conijnen schuldich ende ghij weet wel waer off” en voegt daar nog aan toe dat hij dat zweert met “soo menige eedt als ic haren op mijn hooft hebbe”.
Hiermee is de baljuw nog niet klaar met de wandaden van de toekomstige galeiboef. Drie of vier weken voor Vastenavond berooft Geryt duinmeier Joris Janszoon Vos, die net met zijn fret wat konijnen gevangen had. Hij was Joris gevolgd toen die op weg naar huis ging en had hem op de Heereweg met een stalen boog gedwongen zijn konijnen af te geven. Enkele maanden voor het proces had Geryt met zijn mes en halve lans Jan Huibertszoon But (Alckemade) bedreigd op de Heereweg. Dorpsbode Jan But wilde hem voorbij lopen op weg naar huis maar wordt met het mes “in sijn borst gequetst”.
Tenslotte voert baljuw Van Thienen aan dat Geryt op de dag van zijn aanhouding in de herberg van Cornelis Jeroenszoon (het Rechthuis) de “dienstmaecht” een Vlaams pond afhandig probeerde de maken door betaling te eisen omdat zij hem dat bedrag nog schuldig zou zijn. Daarbij had hij zijn halve lans op haar gericht en gezegd: “Off ick stoot datter deur”. Op dezelfde dag had hij enige tijd met een gespannen stalen boog op het erf van dezelfde herberg gezeten. De waard had hem de boog afhandig weten te maken en wordt daarop weer bedreigd werd met het inmiddels bekende mes en lans. De waard krijgt hulp van een toegesnelde neef van de verdachte. Claes Sijmon Gerytszoon (Alckemade) roept hem toe: “Neef, steek dat mes weg”. Waarop de verdachte zonder een woord te zeggen Claes direct naar het lijf gestoken had, hij het mes maar net kon ontwijken en anders zeker “gegrieft of ’t leven genomen soude sijn”.
De baljuw stelt na de opsomming van deze wandaden dat hij deze informatie uit deugdelijke bronnen had verzameld naast een gedeeltelijke bekentenis van de verdachte zelf, die “buijten pijne en bande van ijser” verkregen was. Geryt had dus verklaard zonder gemarteld te zijn, een standaard behandeling of methode als de baljuw een zaak moeilijk rond kon krijgen. Van Thienen stelt vervolgens: “Ende alsoo alle ‘tselve sijn forfaicten openbaere gewelde, weg- en straetschenderijen daer van de gevangene sijne professie maeckende”. Anders gezegd, de verdachte had van geweldsdaden zijn beroep gemaakt en kwam van kwaad tot erger. Hij formuleert hierop zijn eis en wil de verdachte door de scherprechter laten executeren met het zwaard zodat de dood erop volgt. Waarop al zijn goederen in beslag genomen zullen worden. Hierbij laat hij – opvallend voor deze zaak – ruimte voor de welboren mannen om tot een andere hoofd- of lijfstraf te komen en vraagt hen tot een uitspraak te komen.
Geryt Claeszoon Admirael heeft rond de wisseling naar het jaar 1600 zo’n twee maanden gevangen gezeten alvorens de welboren mannen tot hun galeistraf komen. In die twee maanden wordt zijn “montgeld” als gevangene betaald door zijn vader. Van Geryt is na dit proces niets meer gevonden in de archieven. Dat is niet zo vreemd want zijn straf om als dwangarbeider op een galei te dienen gedurende vier jaar is een zware straf die hij eerst maar eens moest zien te overleven. En als dat in het buitenland plaatsvond was je in die tijd ook niet zo eenvoudig terug in je geboorteland. De fraaie moderne term “zonder vaste woon- of verblijfplaats” betekende in die tijd dat je binnen de kortste keren ergens gevangen werd gezet of opnieuw verbannen.
Geryt Corneliszoon Admirael wordt beschreven als een nietsnut of ledigganger zoals dat zo mooi heette enkele eeuwen terug. Dat beschrijft dan zijn gedrag maar de vraag is wat zijn werkelijke geestesgesteldheid was. Hij komt over als iemand met psychopathische neigingen zoals het voortdurend met een mes zwaaien. Een getrokken mes kwam in die tijd wel meer voor en werd eigenlijk niet eens zo zwaar bestraft maar in het geval van Geryt zit het mes wel heel erg los in de schede van zijn broeksriem. Misschien hoopten de rechters dat het zware lichamelijke werk op de galei zijn kwade geest zou breken. In ieder geval was hij voorlopig het baljuwschap of regio uit…..
Tegenwoordig zouden we zo’n iemand een “verward” persoon noemen, iemand die hulp nodig heeft. Andere tijden, andere woorden en oplossingen, zelfde verschijnselen.