Je bekijkt nu 1545 Het dorpsgevoel van de Zilkers.
De Zilk is een zeer oude naam, wordt in dit document uit 1392 genoemd waarin een perceel grond in "de Zilick" , de zogenaamde Paridaenscamp, leengoed wordt van Gerard Alboutszoon

1545 Het dorpsgevoel van de Zilkers.

Is De Zilk een dorp? Het lijkt een existentiële vraag en als Noordwijkerhouter loop je natuurlijk het risico om bij een “nee”-antwoord voortaan bij de Ruigenhoek opgewacht te worden door boze Zilkers. “Wat weet zo’n Noortukkerhouter daar nu van” wordt er dan ongetwijfeld geroepen vanachter een haastig opgeworpen barricade bij café Geerlings, terwijl verroeste hooivorken en de oude jachtgeweren van Kees en Piet de Kwik dreigend wijzen richting het hart van de onnozele inwoner van het gehucht ten zuiden van De Zilk. Leden van de Z.A.B. (Zilker Afscheidings Beweging) zullen na dit incident ongetwijfeld excuses eisen aan de onderhandelingstafel op het midden van de Delfweg, vanouds beschouwd als “grens”.

De inleiding van dit verhaal is natuurlijk flauwekul, nodig om alvast de druk van de ketel te halen want het gaat hier immers niet om een wereldschokkende vraag. Niettemin een interessante vraag. En die Noortukkerhouter weet er in ieder geval genoeg van om de vraag iets anders te willen formuleren. “Waar komt het dorpsgevoel van de Zilkers vandaan” is een betere vraag, want dat dit er is, daar twijfelt eigenlijk niemand aan. En als we in termen van dorpsgevoel spreken dan is de stelling dat De Zilk een dorp is eenvoudig verklaren met de Zilker identiteit die door de hechte manier van samenleven wordt gevormd. Toch gaan we hier proberen ook een historische verklaring te geven door ontwikkelingen te schetsen die bijgedragen hebben aan dat gevoel een apart dorp te zijn, los van Noordwijkerhout.

Eenvoudig gesteld: een dorp (en stad) in de moderne betekenis is een geografisch gebied binnen grenzen, die in ons land vastgelegd of opnieuw bevestigd zijn begin 19e eeuw bij het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden. Uitgaande van die betekenis kunnen we kort zijn: De Zilk is geen apart dorp en is dat ook nooit geweest. De Zilk is onderdeel van het geografisch gebied Noordwijkerhout waarvan de grenzen al in de 13e eeuw zijn bepaald bij het splitsen van het gebied Noortich onder twee edellieden. Sindsdien zijn die grenzen op enkele minieme bijstellingen na nooit meer veranderd. Maar voor die eeuw bestonden er naast het begrip dorp ook termen zoals heerlijkheden, banne(n), ambachten en parochies. De gebieden die gedekt worden met die termen blijken echter verschillend te zijn en staan wat uitleg betreft ook nog wel eens ter discussie.

Afstand, een niet te onderschatten factor.

Als we een simpele benadering kiezen en onderlinge afstanden als wegingsfactor nemen dan ligt De Zilk dichter bij Haarlem dan bij Leiden en het ligt dichter bij Hillegom centrum dan bij de Noordwijkerhoutse dorpskern. De kortere afstand maakt dat eeuwenlang de inwoners van De Zilk sociale banden onderhielden met het dorp Hillegom en zich economisch of zakelijk richtten op de stad Haarlem terwijl de Noordwijkerhouters meer op Leiden en Den Haag gericht waren. Voor de notaris ging de Zilker naar Haarlem, de boeren leverden boter en kaas aan de Haarlemmers en het zijn de inwoners van die brouwerijstad die vanaf de zestiende eeuw zoveel onroerend goed in De Zilk opkopen dat het niet overdreven is te stellen dat het gebied de speeltuin was van Haarlemse families bij wie het geld tegen de plinten klotste. Heel groot was de Zilker gemeenschap overigens niet, rond 1540 waren er maar zo’n vijftien woningen of boerderijen. De Zilker Binnenweg was tot dat jaar  niet meer dan een landweg. De hofstede Breeland vormde de eerste bebouwing aan de oostzijde van het Kleine Zilker duin. Op één boerderij na stonden de vijftien woningen allemaal aan de oude Heereweg, nu de Zilker duinweg. Die ene boerenwoning stond ten westen van het Grote Zilker duin maar is al in de 17e eeuw afgebroken. Lintbebouwing dus zoals we overal in Noordwijkerhout zien met groepen woningen in buurtschappen aan de Leeweg, rond Puikendam, in de dorpskern en aan de Ruigenhoek.

Grenzen spelen een rol en het gewest Holland houdt lang haar duinen in bezit.

Hoe dorpsgrenzen in de Middeleeuwen werden vastgesteld is moeilijk te achterhalen. De natuur wilde nogal eens helpen, want natuurlijk gevormde waterwegen worden vaak als grens gebruikt. De Swet vormde aan oostzijde de grens tussen Noordwijkerhout en De Zilk aan de ene zijde en Lisse en Hillegom aan de andere zijde. Bij de aanleg van de Trekvaart is die Swet gekanaliseerd, dus in rechte lijnen aangelegd maar de dorpsgrenzen zijn niet aangepast. Met als gevolg dat Lisse en  Hillegom gebied aan de westzijde van de vaart behielden en belangrijke kruispunten van weg met water onder die dorpen vielen. Aan Halfweg Lisse en de Kalkovenbrug ontwikkelden zich nieuwe buurtschappen en voor de betrokken dorpen lucratieve economische bedrijvigheid. Het bestuur van Noordwijkerhout viste hier achter het net, heeft dit effect niet voorzien of durfde geen grenswijziging te eisen bij de machtige stadsbestuurders van Haarlem en Leiden die de trekvaart aangelegd hebben.

Aan de noordzijde van De Zilk vormt de Stockweg de grens met het gebied van de heren van Brederode. Hun heerlijkheid Brederode omvatte een gebied van meerdere ambachten en had binnen het gewest Holland een aparte status met bijzondere voorrechten en bevoegdheden, zo had men bijvoorbeeld een eigen houtvester. De opeenvolgende heren hechtte aan een juiste loop van de grens bij De Zilk die dan ook enkele keren opnieuw is vastgelegd. Het is nu nog altijd een belangrijke grens, namelijk die tussen Noord- en Zuid-Holland. Opvallend is dat Brederode vanouds grensde aan zowel Noordwijkerhout als aan Noordwijk. Dat is terug te voeren op de eerder genoemde opsplitsing van het oude gebied Noortich tussen de twee adellijke broers Willem en Gerard van Northeke in de dertiende eeuw. Tot Noordwijk hoorde een “lang veld”, een smalle strook grond die uiteindelijk als duin grenst aan Brederode. In dat Langeveld ontstond ook nog een aparte heerlijkheid die later is toegevoegd aan het dorp Noordwijk. Waarom de twee broers tot deze aparte gebiedsverdeling kwamen is onduidelijk, maar misschien dat juist de machtige positie van de heren Van Brederode aan de andere zijde van de grens daar een rol bij gespeeld heeft.

Aan westzijde van De Zilk lag dus een opgesplitst Langevelder duin en westelijk daarvan de duinheerlijkheid Ter Lucht. Ten zuiden van Ter Lucht lag dan de heerlijkheid het Langeveld, dat op haar beurt weer grensde aan de Hoge Heerlijkheid van de Hooge Boekhorst. De invloed van de heren van de Boekhorst strekte zich voor de zestiende eeuw veel verder uit dan alleen hun kasteelterrein aan de Langevelderweg, mogelijk tot aan Hillegom. Terwijl Noordwijkerhout en De Zilk aan oostzijde een natuurlijke grens kenden is aan noord- en westzijde dus sprake van meerdere heerlijkheden, kleine gebieden met in bestuurlijk en juridisch opzicht eigen bevoegdheden. Tot 1558 kende het dorp Noordwijkerhout ook de status van heerlijkheid. Na het overlijden van de laatste heer is dat heerlijkheidsrecht pas anderhalve eeuw later weer verkocht door het gewest Holland, waarbij het recht aan inhoud sterk had ingeboet. Dat neemt niet weg dat de invloed van de dorpsbestuur van Noordwijkerhout lang werd beperkt door rechten van de eigenaren van de aangrenzende heerlijkheden. En daar bleef het nog niet bij want een groot deel van het Langevelder duin en het Noordwijkerhoutse binnenduin is tot in de 18e eeuw eigendom gebleven van het gewestelijk bestuur of de Graaffelijkheid. De zeggenschap van dorpsbesturen in dat duin van het gewest Holland was gering, de rechtspraak viel bijvoorbeeld onder de Houtvesters van Holland.

Grofweg zo’n veertig procent van het Noordwijkerhouts grondgebied werd beheerd door de rentmeesters van het gewest Holland en de houtvester. Bij verkoop van binnenduin werd dat beheer overgedragen aan de dorpsbestuurders maar bleef de houtvester nog fungeren als rechtbank voor naleving van de jachtwetten. Het Kleine en Zilker duin werd door het gewest Holland in 1565 verkocht aan de Haarlemse familie Van der Laen en tot 1859 verpacht aan de Zilker boeren. De honderd hectare van het Stelduin was al eerder particulier eigendom geworden. Maar het merendeel van de binnenduinen van Noordwijkerhout werd pas in 1722 verkocht. Als we het begrip dorp definiëren als een zelfstandig bestuurd gebied dan zal uit bovenstaande duidelijk geworden zijn dat de zeggenschap van de bestuurders van Noordwijkerhout in een groot deel van het gebied dat binnen haar grenzen viel behoorlijk beperkt was. Als we naar de noordelijke helft van het dorp Noordwijkerhout kijken hadden de dorpsbestuurders alleen volledige zeggenschap over gebied dat aan oost- en westzijde van het binnenduin lag. Dat bestond uit landbouwgrond met een beperkt aantal woningen en inwoners. En als we dat gebied nog eens beperken tot uitsluitend De Zilk dan was het historisch gezien ook niet zo logisch dat in dit dun bevolkte gebied, dat doorsneden werd door het Zilker binnenduin van de graven van Holland zich al vroeg een zelfstandig bestuur ontwikkeld zou hebben. Waarover had men dan kunnen besturen?

Parochies als insteek.

Belangrijke verklaring voor het ontstaan van het gevoel onder Zilkers een eigen dorp te vormen is de middeleeuwse parochie-indeling. De inwoners van De Zilk vielen onder een andere parochie dan de overige Noordwijkerhouters. Terwijl de Langevelders tot aan de Reformatie onder de religieuze zorg van de pastoor van Noordwijkerhout vielen geldt dat niet voor de Zilkers. Zij behoorden tot Hillegom en/of de Vogelenzang. De grens tussen de twee betrokken parochies is bijzonder want de boeren die in het Langevelder duin woonden op Sasbergen en het Paardenkerkhof dienden wel naar de zondagse mis te gaan in de Witte Kerk of kapel in het Langeveld.

Op zichzelf lijkt zo’n grensbepaling op religieus vlak van weinig belang maar dat is toch niet het geval. De sociale binding die via de kerken tot stand kwam is niet snel overschat. Voor de geïsoleerd levende boerenbevolking was de mis op zondag het belangrijkste moment om anderen te ontmoeten maar ook om informatie te ontvangen. Via de voorgelezen kerkgeboden werd men op de hoogte gesteld van bestuurlijke besluiten. En de parochiale indeling had consequenties voor de inning van bepaalde belastingen, een middeleeuws overblijfsel. In Noordwijkerhout vielen de bewoners van de Leeweg en het zuidelijk deel van het Westeinde onder de parochiekerk van Noordwijk. In het noorden gingen de parochianen in Hillegom en Vogelenzang naar de kerk. Bij sommige belastingvormen was men afdrachtplichtig in de parochie waar men woonde. Voor Noordwijkerhout had dit toch wel forse consequenties, de gemiddeld wat rijkere boeren aan de zuidzijde van het dorp betaalden sommige belastingen aan de bestuurders van Noordwijk. Terwijl men in De Zilk aan Hillegom afdroeg. Dat systeem, hoe ondoorzichtig of inconsequent dit ook werd toegepast is zelfs nog gehanteerd bij de inning van een speciale belasting in verband met het Rampjaar 1672. De Zilkers worden op de lijst van Hillegom gezet, de boeren aan de Leeweg en Westeinde-zuid op de lijst van Noordwijk. Overigens zijn de lijsten voor die belasting wel opgesteld maar zijn de bedragen van dit zogenaamde Familiegelt Rijnland nooit geïnd. Feit blijft dat door de heffing per parochie de Noordwijkerhoutse dorpsbestuurders heel wat belastinggeld mis liepen gedurende de eeuwen.

De belastingplichtigen werden door de bestuurders op volgorde van hun woonplek gezet en daarin herkennen we de parochie-indeling. In Noordwijkerhout begon de administratieve route aan de grens met Noordwijk (de Vonk/Dijkenburg) en liep aan de westzijde van het dorp richting De Zilk. De boerderijen Sasbergen en het Paardenkerkhof waren de laatste op die westelijke route waarna men via een oostelijke route terugging naar Noordwijkerhout vanaf de Delfweg. De Zilker belastingplichtigen staan pas aan het einde van de lijst, zij zijn dus toegevoegd aan een lijst die een oudere geschiedenis had. In de Ruigenhoek woonde belastingplichtigen tegenover elkaar aan de noord- of zuidzijde van de Delfweg, maar staan zij op een geheel andere plek in de belastingnummering. De Delfweg vormde als zuidgrens van de Zilker parochie de scheiding. De weg vormt tegenwoordig nog altijd een grens, die tussen de Hogeveense Polder en de Zilker polder, maar de Hoge Venen als gebied strekte zich oorspronkelijk ver ten noorden van die Delfweg uit. Dit veengebied was basis voor de belangrijkste historische factor in de ontwikkeling van het dorpsgevoel onder Zilkers: de rel rond het Morgengeld Rijnland uit de periode 1540-1546.

Ambachtsbewaarders

De ambachten stelden uit hun inwoners mensen aan die het netwerk van water en wegen moesten onderhouden. Het gecombineerde ambacht Noordwijk-Noordwijkerhout heeft tot in de tweede helft van de 19e eeuw die taak uitgevoerd naast de rol die het Hoogheemraadschap Rijnland op ditzelfde terrein invulde. Het gezamenlijk opererende ambacht heeft waarschijnlijk een nog oudere geschiedenis dan dit waterschap dat al rond 1255 zou zijn opgericht. Bij de splitsing van het grondgebied Noortich in de twee ambachten of dorpen is er blijkbaar nooit aanleiding geweest om ook het ambachtsbeheer te splitsen. Dat is ook verklaarbaar want de dorpsgrenzen bestaan voor een deel uit waterwegen zoals de Duinsloot en Woensdagse Wetering aan de westzijde. Om discussies te vermijden heeft men gezamenlijk toezicht op de kwaliteit van sloten en wegen uitgeoefend maar stelde elk dorp wel zelf ambachtsbewaarders aan. Besluiten werden gezamenlijk genomen maar de kosten per dorp in de jaarrekening verantwoord. Het gaat in de regel om klein onderhoudswerk, voor belangrijke veranderingen of werken was altijd toestemming van Rijnland nodig. Dit hoogheemraadschap controleerde het werk van de ambachtsbewaarders en hield een paar keer per jaar “schouw”. De dag waarop zij dit deden gaf de belangrijke sloten of weteringen in de Bollenstreek haar naam, zoals de Maandagse en Woensdagse Wetering in Noordwijkerhout. De uitgaven van ambachtsbewaarders en waterschap werden gedekt door het heffen van belastingen zoals de zogenaamde binnenlandse kosten, morgentalen of het verhoefslagen van sloten. Bij dit laatste betaalde men per strekkende Rijnlandse Roe (3,77 meter) die men aan een schouwsloot grensde.  

1540 De Zilkers willen niet meebetalen.

Het Hoogheemraadschap Rijnland wil in mei 1540 overstappen naar een beter en volgens dit orgaan ook eerlijker systeem van het heffen van haar morgentalen of grondbelasting. De werkzaamheden van het waterschap waren gedurende de eeuwen steeds omvangrijker geworden en daarmee ook haar kosten. Eerlijker zou het nieuwe systeem enerzijds zijn omdat alle landbouwpercelen bij moesten gaan dragen terwijl tot dat jaar van grofweg een derde van de landerijen in Rijnland de eigenaren niet meebetaalden aan het waterschap maar wel profiteerden. Anderzijds zouden alle percelen in Rijnland na opmeting gelijk belast worden volgens het principe “morgen morgensgelijk”. Dat hield in dat alleen de omvang van een perceel het te betalen “morgengelt” zou bepalen en niet de kwaliteit van het perceel. Naar te verwachten viel leverde dit voorgenomen besluit van Rijnland en de hoge kosten die dit met zich meebracht een enorme verschuiving in de wijze van heffing van de waterschapsbelasting op en dus volgde een storm van protest, het was code rood voor de dijkgraaf en hoogheemraden. Dat protest werd versterkt door groeiende ontevredenheid over het werk van het waterschap dat faalde bij het voorkomen van dijkdoorbraken en dan met name van de dijk en sluizen bij Spaarndam. Overstromingen, soms jaar op jaar, bereikten zelfs het gebied rond de Oude Rijn.

Geholpen door verbeterde technieken wist een groep landmeters vanaf 1540 in korte tijd het hele gebied van Rijnland perceel voor perceel op te meten met registratie van eigenaar en gebruiker. Vervolgens zou men jaarlijks op een vooraf aangekondigde dag het morgengeld dienen te betalen. Nalatigheid bij het doorgeven van verandering van eigenaar kon flinke boetes opleveren. Vastgelegd in de zogenaamde Morgenboeken levert dit Rijnlandarchief een schat aan informatie. De opgemeten percelen uitgedrukt in morgen (0,85 hectare) en roe (14,2 m2 )zijn eeuwenlang gebruikt bij het heffen van zowel het morgengeld als dorpsbelastingen. Pas begin 19e eeuw is een grootschalige nieuwe meting uitgevoerd bij de oprichting van het kadaster. Die metingen leverden her en der nog wel wat opmerkelijke verschillen op.

Voor de meting arriveert landmeter Pieter Sluyter in 1540 in  Noordwijkerhout om daar onder toezicht van de ambachtsbewaarders de vele percelen vast te leggen. Echter in de Hoge Venen hoeft hij volgens de bestuurders zijn stokken en meetketting niet uit zijn tas te halen want zij incasseerden immers over dat gebied geen waterschapsbelasting. Geen afdracht dus opmeting was overbodig. Dat was een opvallende uitspraak want zeven jaar eerder had men immers nog een overeenkomst gesloten met het hoogheemraadschap over de inning van een stuiver per morgen land in de Hoge Veenen, een gebied dat in totaal 620 morgen groot zou zijn en zich uitstrekte vanaf Lisse tot in Overveen. Die afspraak volgde tien jaar na de aanleg van de Hillegommer Beek vanaf De Zilk naar de Haarlemmer meer in 1522. De Hoge Veners hadden die weliswaar zelf dwars door de Hillegommer hout gegraven maar het waterschap vond dat men daarmee een waterlozing of uitwatering had gerealiseerd op het gebied dat onder haar beheer viel en daardoor mee diende te betalen. Het akkoord van 1533 voorzag ook in een wijziging na tien jaar, men zou daarna “morgen morgensgelijk” het gangbare tarief gaan afdragen. Dit laatste stond blijkbaar in de kleine lettertjes want de boeren in de Hoge Venen gaven later aan dit onderdeel van de afspraken niet te kennen. Een opmerkelijk historisch feit! Jan van Brouchoven, rentmeester van Rijnland sommeert de eigenaren van percelen in de Hoge Venen in mei 1543 om zich op de 28e van die maand alsnog te melden bij landmeter Sluyter om aan te geven van welke percelen in de Hoge Venen zij eigenaar of gebruiker waren. Het Morgenboek van De Zilk is dus drie jaar later dan het Noordwijkerhoutse tot stand gekomen.

Anthonis Claeszoon, boer in de Ruigenhoek weigert na het verstrijken van de 10-jaars afspraken in 1543 om het nieuwe morgengeldtarief op te halen bij de ingelanden. Hij was als grootste boer daarvoor aangewezen. Het is niet alleen een weigering, (An)Thonis Claeszoon meent ook ongeschikt te zijn voor de functie, hij kon immers niet lezen en schrijven. Daar had  Rijnland echter geen boodschap aan. Het hoogheemraadschap dreigt bij herhaalde weigering zijn bezittingen in beslag te nemen, maar zijn collegaboeren nemen het voor hem op en de impasse leidt tot een proces bij het Hof van Holland. Intussen doen de ambachtsbewaarders van Noordwijkerhout in 1545 ook een duit in het zakje onder leiding van schout Pouwel Claeszoon. Was Pouwel misschien een broer van Anthonis, het zou zomaar kunnen, Pouwel had ook bezit in de Hoge Venen. Hoe dan ook, men wil zich in deze impasse blijkbaar niet voor het karretje van Rijnland laten spannen en is niet bereid om de taak van Anthonis Claeszoon over te nemen. Zij richten zich tot het Hoogheemraadschap met het verzoek om van die taak formeel ontslagen te worden. Met als argument dat zij nooit morgentalen hadden geind in de Hooge Veenen. Dat zou te maken kunnen hebben gehad met het oude gebruik om belasting op te halen volgens de parochie-indeling, maar helaas lichtten de ambachtsbewaarders hun argument niet toe. Ook stellen zij dat de door Zilkers aangelegde waterlozing buiten hun aandachtsgebied lag, helaas ook zonder toelichting. Mogelijk bedoelde men dat de uitwatering op de Haarlemmer alleen was gegraven door de Hillegommer Hout vanaf de Swet, de grenssloot met Hillegom. De beek en waterlozing lag daarmee buiten Noordwijkerhouts gebied.

Rijnland stemt toe in het verzoek tot ontheffing van ambachtsbewaarders voor het innen van het morgengeld en in mei 1546 wordt dit besluit afgeroepen in de kerk. Zo’n kerkgebod bestond uit het aanplakken van het besluit op de kerkdeur en het voordragen ervan na de zondagse mis voor de inwoners die niet konden lezen. Dit besluit van het waterschap leidt uiteindelijk tot de aanstelling van een eigen ambachtsbewaarder voor het deel van Noordwijkerhout ten noorden van de Delfweg, de oude parochiegrens. Dat is tot begin 19e eeuw zo gebleven, waarbij tegelijk De Zilk ook een vaste vertegenwoordiger kreeg in het dorpsbestuur. Die moest bijvoorbeeld altijd aanwezig zijn bij overdracht van Zilks onroerend goed in het rechterlijk archief van het dorp. Je zou dit besluit ook kunnen uitleggen als de vorming van de eerste polder met een eigen bestuur in de persoon van de ambachtsbewaarder, maar de besturen van de latere zeventiende eeuwse polders kregen geen vergelijkbare vaste vertegenwoordiging in het dorpsbestuur.

De originele tekst van het kerkgebod uit 1546, met woorden in moderne spelling en tussen haakjes enkele toevoegingen voor de leesbaarheid:

“…De ambachtsbewaarders van Noordwijk en Noordwijkerhout begeren aan dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland (tot) een kerkgebod te komen gevende bij rekwest hoe dat zij en hoe haar voorzaten gegadert (gegaard, ingezameld) en ontvangen hebben de morgentalen van de voornoemde ambachten en jaarlijks rekening daar van gedaan (hebben) naarvolgende (volgens) de oude registers en quotaties en (nu) met de nieuwe metingen gelast zijn op te brengen en te garen de hoge venen dien nooit met hen in de contributies gemeen gehad zouden hebben en hoe hun binnenlandse kosten hebben haar waterlozingen strekkende van de delft door de (Hillegommer) beek tot naar Brederode toe, twelk (hetgeen) altijd gesepareerd is geweest van hoe voornoemde omgeslagen (werd). Begerende daarom te willen stellen gaarders, ingezetenen en ingelanten in de voornoemde hoge venen om het morgengeld en onkosten jaarlijks bij hen gegadert en opgebracht te worden en hen supplianten daarvan de ontlasten en te bevrijden. Dunkt iemand hierbij bezwaard te wezen die komt binnen 14 dagen na publicatie van deze (het kerkgebod) bij de klerk van het heemraadschap van Rijnland en zeggen de redenen van hun oppositie of bezwaren of anders. De voornoemde dijkgraaf en hoogheemraden zullen dan daar in voorzien en ordonneren zo het behoren zal tot oorbaar en nutschap van de lande. Actum tot Haarlem bij de dijkgraaf Adriaen van Crimpen, Willem van Alckemade, Geryt van Poelgeest, heer tot Hoogmade, Floris van Wijngaarden, ridder, Jan van Alckemade, Wouter van Bekesteijn en Arent van Duivenvoirde, hoogheemraden van Rijnland op de 4e maart 1546. Met de handtekening van Jan van Brouchoven, rentmeester van Rijnland..” (Bijgeschreven: gepubliceerd in de parochiekerk van Norticherhout, de 14e maart 1546)

Van de boeren die in het gebied de Hoge Venen woonden is een speciale lijst opgesteld in 1540,
daarop treffen we ook “Thonis Claeszoon” aan met Claes Claeszoon.

Met (An)Thonis Claeszoon had De Zilk haar eerste eigen ambachtsbewaarder. Volgens een opgave zou hij samen met Claes Claeszoon, waarschijnlijk zijn vader, rond 1540 zo’n 21 morgen of 18 hectare land in eigendom hebben. Jaarlijks dienen Thonis en zijn opvolgers hun werkzaamheden en gemaakte kosten te verantwoorden. Een groot deel van die rekeningen is bewaard gebleven maar spannende literatuur is het niet. Er werden niet zoveel “banwerken” uitgevoerd in De Zilk. Overigens was De Zilk niet het enige opstandige gebied. Tal van ambachten trokken hard aan de bel bij het hoogheemraadschap en de stoere, strenge positie die de hoogheemraden aanvankelijk innamen werd aanzienlijk milder naar mate de opstand aanhield. Het indelen van landerijen op waarde of kwaliteit speelde in de discussies en processen bij het Hof van Holland een belangrijke rol en zou dan ook terugkeren bij latere heffing van de waterschapsbelasting. Maar de hoogheemraden kozen eerst voor een pragmatische oplossing. Van menig ambacht werd het totaal aantal morgen waarover betaald moest worden flink verlaagd. In Noordwijk en Noordwijkerhout die volgens de landmeters samen 3674 morgen groot waren betekende de meting een verdubbeling, want eerder werd slechts over 1838 morgen belasting betaald. Na protest besluit het hoogheemraadschap dat de twee ambachten jaarlijks over nog maar 2800 morgen moeten afdragen, min of meer het midden tussen 1838 en 3674 morgen, beide partijen hebben dus water bij de wijn gedaan. De eigenaren in de Hoge Venen blijven betalen over 620 morgen, hiervan ligt de helft of 311 morgen in De Zilk. Er zijn overigens gevallen bekend waarin de afdracht door Rijnland werd verlaagd, maar de ambachtsbestuurders bij de boeren toch over de gemeten morgenaantallen geld ophaalden. Witte boorden criminaliteit is van alle tijden.

Het dorpsgevoel van De Zilkers heeft dus wel degelijk een historische achtergrond door het verschil in parochies en de gedeeltelijke autonomie op bestuurlijk vlak die met de aanstelling van een eigen ambachtsbewaarder ontstond. In de loop der eeuwen is dat gevoel verder versterkt door de sociale en economische gerichtheid op Haarlem en Hillegom terwijl Noordwijkerhout juist meer banden onderhield met Leiden en Den Haag. Het Zilker binnenduin dat lang eigendom is gebleven van het gewest Holland werd vanaf 1591 door de Zilker boeren gezamenlijk gepacht. Een vorm van samenwerking die we ook terugzien als zij rond 1800 een regeling opstellen die het illegaal gebruik van het gepachte duin moet tegengaan. En in 1859 wordt datzelfde duin door de boeren gezamenlijk gekocht van de familie Six waarna via herverkaveling ieder het gepachte deel kon kopen of verkopen. Het zijn kenmerken van de historische gemeenschapszin van de Zilkers. Dat wat mensen bindt, onderscheidt hen van anderen.

Jan Duivenvoorden, augustus 2024

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.