Laten we eerlijk zijn: een lekkere moord is nooit weg. We kunnen dan ook elke dag in de tv-gids kiezen uit een ruim aanbod gruwelijke moordpartijen. En onze jeugd vermaakt zich met moord en doodslag in computerspelletjes. Jongetjes van tien jaar knallen de ene na de andere slechterik neer intussen gretig happend in een boterham met pindakaas. Maar een echte moord, dat maken we toch zelden mee in ons lieflijke dorpje. Archieven bevatten niettemin verslagen van moordpartijen.
Voor dit verhaal moeten we bijna vijfhonderd jaar terug, naar de Delfweg en het Huis Ter Lugt van het jaar 1530. Op Sint Jeroensdag van dat jaar komt de 20-jarige Adriaan Claaszoon terug van een bezoek aan zijn vader in het duin. Om zijn schouders een boog want we praten over de tijd dat jagers nog echte kerels waren en met pijl en boog op konijntjes jaagden. Tegenwoordig zijn jachtkogels bijna zelfsturend. Bij het verlaten van het duin komt Adriaan kennissen tegen die hooiland hebben gemaaid. Samen drinken zij wat maar Adriaan wordt al snel opgehaald door broer Jacob om samen naar huis te gaan. Zij komen daarbij langs het Huis Ter Lugt aan de Delfweg. Daar worden zij aangesproken door de pachter van deze boerderij, Geryt Jacobszoon. Hij roept hen toe dat zij nooit meer in de buurt van zijn huis mogen komen. Verbaasd vraagt Adriaan waarom, iedereen mag immers over de Delfweg lopen. Geryt maakt hen hierop uit voor dieven, want zij zouden appels hebben gestolen uit zijn boomgaard en in hun “hazekneppel” (veldtas) hebben verstopt. De broers ontkennen heftig en draaien de boer de rug toe.
De volgende dag moeten zij weer langs Ter Lugt en worden daar opgewacht door Geryt, gewapend met een mes op de heup en een “javelijn” (speer) in de hand. “Gij diefkens, ik wil niet dat gij hier nog langs komt”. En “snijdt dood” roepend komt hij op Adriaan af. Adriaan verklaart later zich zo bedreigd te hebben gevoeld dat hij vlug een “conijnpijle op zijn boge geleyt” had omdat hij geen mes of ander middel had om zich te verdedigen. Op 14 voet afstand (4 mtr) schiet hij de boer in de borst. Daarna wordt deze nog om onduidelijke redenen met zijn eigen speer in de billen gestoken door de toegesnelde Cornelis Adamszoon.
De boer overlijdt en Adriaan ziet de bui al hangen. Want hoewel hij zich moest verdedigen en van onbesproken gedrag is vreest hij toch aangeklaagd te worden. Hij vlucht en verlaat Holland. Twee jaar later probeert hij gratie te krijgen bij het Hof van Holland, dat toen nog onder het bestuur van keizer Karel de Vijfde stond. Het rechtbankverslag vertelt ons dat Adriaan in grote “armoe en miserie” is geraakt. Ten einde raad hoopt hij op clementie van de almachtige keizer Karel, wiens titels alleen al twaalf regels in het document in beslag nemen. De nabestaanden van boer Geryt en baljuw Joost van Wijngaarden wordt gevraagd of zij instemmen met kwijtschelding en gratieverlening, zij gaan niet in oppositie. Wat ook meetelt voor de rechters is dat boer Geryt een twijfelachtige reputatie had. Bovendien leefde hij in “onecht” met de boerin op Ter Lugt, een doodzonde in die tijd die hem zwaar wordt aangerekend. Het Hof besluit tot eerherstel en Adriaan kan naar huis terugkeren. Hij mag door niemand opnieuw beschuldigd worden in deze kwestie. Mits hij de twaalf Carolus guldens aan gerechtskosten tijdig betaalt, vrijheid heeft tenslotte een prijs. Een gevalletje van zelfverdediging op het eerste gezicht, maar oordeelt u als detective vooral zelf.