In een recent youtubefilmpje is te zien hoe een bekende actrice geëmotioneerd raakt omdat iemand kon aantonen dat haar voorouders met de Mayflower naar Amerika zeilden, daar hun nieuwe vaderland vonden en deelnamen aan het eerste Thanksgivingdiner, een fenomeen in dat land. In die emotie is deze vrouw niet uniek, bij menige uitzending over onderzoek naar stambomen zie je dat het verleden pas echt gaat leven als verhalen verteld worden die je emotioneel verbinden met mensen met wie je een bloedband deelt. In dit verhaal over de executie van twee jonge Noordwijkerhouters, met dna dat we terugvinden bij minstens een paar duizend nu levende dorpsgenoten zoeken we een vergelijkbare verbinding. Om het enigszins geheimzinnig te maken: mocht u als nazaat van deze voorouders ooit het woord “geradbraakt” in de mond willen nemen om welke reden dan ook dan zult u dit misschien voortaan inslikken in de wetenschap dat dit ook een heel andere betekenis kan hebben. U leest hier waarom.
De familie van Pieter en Symon Gerritszonen.
Om helder te krijgen over wie we het hier nu precies hebben moeten we terug in de tijd, heel ver terug. We komen zelfs uit bij voorouders die in de veertiende eeuw geboren zijn, bijna 700 jaar geleden. En omdat deze voorouders in zoveel Noordwijkerhoutse stambomen voorkomen zouden we hen “oerouders” kunnen noemen. Zoals Pouwel Claeszoon, een schout van het dorp over wie een mede-onderzoeker vertelde dat hij deze man wel dertien keer was tegen gekomen als voorvader in verschillende takken van zijn stamboom. Pouwel komt ook in dit verhaal voor, maar niet als oudste voorouder, daarvoor houden we IJsbrant “Ter Duin” aan, een man die in het Langeveld woonde en naar inschatting rond 1360 geboren is.
Uit die tijd dateert over de gewone man niet veel meer dan een vermelding van zijn naam en woonlocatie in archieven. De vondst van een beroep of een momentopname uit zijn leven is dan al een extraatje. De naam IJsbrant als inwoner van het Langeveld komen we vanaf 1428 tegen, er lijkt ook maar één man te passen in het plaatje en dat is een zekere IJsbrant Floriszoon. Hij huurt wat land voor het grazen van zijn dieren en wordt een keer ’s-nachts betrapt op het stropen van een konijntje. Ook staat hij enkele jaren genoteerd als ontvanger van een vergoeding voor het “valkenleggen”, het vangen van roofvogels. Dit heeft misschien te maken met de Cluis in het Langeveld, een terrein waar men op wild jaagde met vogels.
Omdat we deze IJsbrant (Floriszoon) Ter Duin uit slechts twee verschillende bronnen kennen plaatsen we hem als stamvader van de hier besproken familie vooralsnog tussen haakjes. Dat geldt niet voor Willem IJsbrantszoon, over wie we wat meer zekerheid hebben omdat we zijn nageslacht kennen. Dat heeft alles te maken met het doorgeven van de pacht van enkele percelen land in het Langeveld, de zogenaamde Doornkamp. Waarschijnlijk al vanaf IJsbrant, maar zeker vanaf zijn zoon Willem hebben de opeenvolgende generaties van deze familie gebruik gemaakt van deze Doornkamp en vinden we de registratie daarvan terug in de administratie van het klooster Leeuwenhorst. Op basis van die gegevens en gecombineerd met andere bronnen daarom eerst een overzicht van de familie.

De namen van de ongelukkige broers die in 1518 zijn geëxecuteerd zijn in dit overzicht in rood weergegeven. Sijmon en Pieter zijn zonen van Gerrit Sijmon Brantszoon en Machtelt Pietersdochter van Ruijven. Zij hebben een broer Jan die met de achternaam Verduin genoemd wordt en er zou ook nog een zus Katherijne geweest zijn, al wordt zij slechts een enkele keer vermeld door de rentmeester van de Wildernisse als pachtster van wat grond voor haar dieren. Hun grootvader Sijmon Brantszoon trouwde een Maritje of Maricke, van haar weten we helaas niet van wie zij een dochter was. De andere grootouders van de broers zijn Pieter Gerritszoon van Ruijven en Marietje Verdel. De familie Van Ruijven is mogelijk ook nog verwant met IJsbrant Willemszoon van Loon die een (half)broer van Sijmon Brantszoon wordt genoemd, hoewel het patroniem Willemszoon anders doet vermoeden.
Voor dit verhaal en het familieoverzicht zijn naast het klooster Leeuwenhorst als belangrijke bron ook de rentmeesters van “de Wildernisse” en de Grafelijkheidsrekenkamer geraadpleegd plus de archieven van de Domeinen van Holland, het Hof van Holland en de Houtvesterij. Het klooster levert ons opeenvolgende gebruikers van land in het Langeveld dat de Doornkamp wordt genoemd. De Doornkamp bestond uit meer dan één perceel. De omvang bedroeg vier morgen (twee keer twee morgen), maar ook vijf morgen wordt genoemd (twee keer twee en een halve morgen). Ondanks deze verwarring staat wel vast dat het om dezelfde percelen gaat, herkenningspunt is het feit dat bij betaling aan de rentmeester van het klooster Leeuwenhorst ook een kapoen (haan) of hoen geleverd moest worden.
Het feit dat we de gebruikers van de Doornkamp familieleden kunnen noemen danken we aan de vermelding van hun relatie. De rentmeester spreekt in de termen “vaders, weduwen, broers, zonen en dochters”. En ook enkele overlijdensjaren zijn uit zijn administratie te herleiden.
De opeenvolgende gebruikers van de Doornkamp, vanaf circa 1466 in twee delen
Vanaf | De Doornkamp | Vanaf | Toevoeging tweede deel |
1410 | IJsbrant ter Duin (IJsbrant Florisz?) | ||
1427 | Oude Willem IJsbrantszoon | ||
1465 | IJsbrant Willemszn (“Van Loon”) | ||
1471 | IJsbrant Willemsz en Sijmon Brantsz (worden broers genoemd) | ||
1472 | Sijmon Brantsz en Jan Mattheuszoon | ||
1477 | Sijmon Brantsz en IJsbrant Willemsz | 1466 | IJsbrant Willemszoon (van Loon) |
1490 | Sijmon Brantszoon alleen | 1503 | Alijd, als weduwe IJsbrant Willemsz |
1495 | Maritje, Sijmon Brants weduwe | 1514 | Jan IJsbrantszoon |
1517 | Erfgenamen Sijmon en Maritje | ||
1518 | Angniesje Sijmonsdr met Pouwel Claeszoon, schout Nwhout | 1521 | Angniesje Sijmonsdr met Pouwel Claeszoon, schout Nwhout |
1524 | Jan Symonsz Brantszoon en Pieter Jeroenszoon uit Lisse | 1524 | Jan Symonsz Brantszoon en Pieter Jeroenszoon uit Lisse |
1542 | IJsbrant Janszoon | 1527 | Erven Jan Sijmonsz Brants met Pieter Jeroenszoon |
1554 | Grietje op het Hoog, weduwe van IJsbrant Janszoon | 1554 | Pieter Jeroenszoon |
Gelukkig zijn er ook andere bronnen die de familierelatie tussen de namen uit de tabel bevestigen. Een voorbeeld van een dergelijke bron is het proces dat in 1537 wordt gevoerd bij het Hof van Holland. Willem Sijmonszoon Hofman vecht als voogd over de kinderen van zijn overleden broer Jan Sijmonszoon bij de rechters het gebruik aan van een perceel land bij de Duindam (Schulpweg) in Noordwijkerhout. Dat perceel zou voortgekomen zijn uit de erfenis van zijn vader Sijmon Brantszoon en grootvader Willem IJsbrantszoon en wordt door een zekere Pieter Verduin gebruikt. Deze Pieter had daarvoor toestemming gekregen van Pouwel Claeszoon, de echtgenoot van Angnietje Sijmonsdochter. De laatste is een zus van Willem en Jan Sijmonszoon. Pouwel en Angnietje menen dat dit land aan hen toebehoord en de rechters van het Hof stellen hen in het gelijk.
Het proces leert ons dus dat Willem Sijmonszoon Hofman, de overleden Jan Sijmonszoon en Angnietje Sijmonsdochter uit hetzelfde gezin komen. En hun broer Gerrit wordt weer in andere bronnen aan hen gekoppeld. Saillant detail is dat de gebruiker van het gewraakte perceel Pieter Verduin genoemd en weduwe Machtelt Pietersdochter van Ruijven, de echtgenote van Gerrit Sijmonszoon een zoon heeft die Jan Verduin genoemd wordt. Deze zoon van Machtelt is door de houtvester van Holland beboet voor het lossen van een schot en zij zelf voor het uitlenen van netten aan “konijnendieven”. Schietgrage Jan was mogelijk nog niet volwassen, reden dat zijn moeder Machtelt de boete moet betalen. Gerrit Sijmonszoon heeft als vader van Jan Verduin zelf mogelijk ook die achternaam gedragen. Waarmee we ook weer uitkomen bij voorvader IJsbrant (Floriszoon) “Ter Duin”, dat sterk lijkt op Verduin. De variatie in namen in dit gezin is opvallend. We noteren naast Verduin ook Van Loon en Hofman en in een volgende generatie krijgt Willem, de zoon van IJsbrant van Loon het alias “Bet” meegegeven als achternaam. Vaste achternamen waren in die periode nog verre van ingeburgerd.
Achtergrond van de familie
IJsbrant (Floriszoon) Ter Duin kwam al kort ter sprake en we plaatsen nog een kleine vraagteken achter zijn naam. Maar ook over de volgende generatie in de persoon van Willem IJsbrantszoon weten we nu ook weer zo heel veel. Afgaande op de gegevens van het klooster Leeuwenhorst zou Willem rond 1465 overleden kunnen zijn en plaatsen we hier zijn geboorte aan het einde van de 14e eeuw. Hij pachtte land aan zowel de Noordwijkse als Noordwijkerhoutse zijde van de Duindam of Schulpweg. Zowel IJsbrant Willemszoon als Sijmon Brantszoon worden zonen van hem genoemd of staan als broeders vermeld. Dat doet bij genealogen de wenkbrauwen fronsen want zoals gesteld hun patroniem had dan bij beiden eigenlijk “Willemszoon” moeten zijn en dat is hier niet het geval. Maar we moeten er van uitgaan dat de rentmeester van Leeuwenhorst het als tijdgenoot toch beter geweten zal hebben dan een kritische 21e eeuwse genealoog.
Voor een beter beeld van de familie beginnen we bij Sijmon Brantszoon en praten we dan over een man die naar inschatting in de periode 1410-30 geboren is, afgaande op de pacht van de Doornkamp. Een aanwijzing die we hiervoor hebben is dat hij in 1462 wordt genoemd als pachter van de Arentschoten, een gebied van circa acht hectare land bij de Espeldam of (‘t)Espellaan. Daarvoor zou hij toch minstens volwassen zijn geweest. De rentmeesters van de Rekenkamer die Sijmon vermelden in hun jaarrekening doen dat overigens ook nog tientallen jaren na zijn dood, zo nauwkeurig hielden zij hun pachters nu ook weer niet bij. Dat geldt ook voor zijn echtgenote Maricke, zij wordt éénmaal als Sijmons weduwe genoemd omdat zij de pacht van de Arentschoten heeft overgenomen, maar dat detail wordt bij een volgende jaarrekening al niet meer genoemd. Niettemin levert die ene vermelding ons de zekerheid dat deze twee mensen die zowel Doornkamp als Arentschoten hebben gepacht een echtpaar vormden. Uit de gegevens rond de Doornkamp mogen we afleiden dat Sijmon Brantszoon al voor 1495 is overleden, in dat jaar neemt weduwe Maritje de pacht over. Zij zou volgens dezelfde bron zelf in 1517 overleden zijn en wordt in de pacht opgevolgd door haar erfgenamen. Dat zijn de vier kinderen van het echtpaar: Gerrit, Willem, Jan en Angnietje Sijmonszonen en –dochter.
Gerrit Sijmonszoon of Gerrit Sijmonszoon Brantszoon zoals hij ook genoemd wordt, pachtte vanaf circa 1511 het Noordwijker duin. Dit is het duingebied tussen de Duindam(se Slag) en de grens met Katwijk, dus duin ten noorden en zuiden van Noordwijk aan Zee, dat in die tijd nog maar weinig bebouwing kende. We mogen hieruit afleiden dat het gezin van Gerrit in die periode de konijnenjacht als belangrijkste bron van inkomsten had. In 1517 wordt de duinpacht overgenomen door Dirck van der Does. Gerrit heeft dat jaar nog een restschuld van 20 pond bij de rentmeester van de Rekenkamer en komt met hem overeen dit af te lossen in vier jaarlijkse termijnen van 5 pond. De rentmeester van dit orgaan van de Graven van Holland spreekt over Gerrit als een “arm en schamel man”. Voor datzelfde jaar 1517 had Gerrit overigens volgens een collega rentmeester, die van de Wildernisse, nog een stukje grond gehuurd voor twee paarden. Twee bronnen uit hetzelfde jaar zijn een stevige aanwijzing dat Gerrit Sijmonszoon in dat jaar 1517 nog in leven was.
Uit andere bronnen weten we dat Gerrit en zijn echtgenote Machtelt een huis hadden in de dorpskern van Noordwijkerhout. Het wordt omschreven als staande “bij de kerk” of “bij het kerkhof”. Die locatie levert ons een niet onbelangrijke aanwijzing op voor de zware bestraffing van de beide broers want één van hun wandaden zou zich afgespeeld hebben op het kerkhof. Het huis van Gerrit en Machtelt zou later overgenomen zijn door zijn broer Willem Sijmonszoon “Hofman” en hem kunnen we met enige voorzichtigheid koppelen aan een locatie in de huidige Dorpsstraat, niet ver van de kerk. Dit huis van Gerrit en zijn broer Willem is al vroeg afgebroken en daarna heeft het nog 200 jaar geduurd alvorens hier weer gebouwd werd.
Machtelt Pietersdochter van Ruijven, de echtgenote van Gerrit heeft na de dood van haar ouders aandelen geërfd in verschillende percelen land. Andere belangrijke erfgenamen waren haar broers Adriaen, Jonge Jan Pieterszoon van Ruijven en Oude Jan Pieterszoon. We spreken over percelen zoals de Hoge Krocht, de Haverkamp en het Gijssenvelt. Dat laatste perceel kunnen we met zekerheid koppelen aan de boerderijlocatie Schimmelpenninck, ten oosten van de dorpskern. Het Gijssenvelt werd gedeeld met Alijd Engebrechtsdochter, hoogstwaarschijnlijk een zus van Ida Engebrechtsdochter die met Willem, een zoon van IJsbrant Willemszoon “van Loon” trouwde (zie schema). Daarmee is via Alijd en Ida ook de familie van hun vader Engebrecht Maessens (Masijnszoon) verwant aan de gestrafte broers.
Ondanks de verkoop van de percelen die Machtelt met haar man Gerrit Sijmonszoon uit de erfenis van haar ouders had ontvangen bleef het gezin arm. Dat blijkt uit de restschuld van de pacht van het Noordwijker duin maar ook uit een andere restschuld. Na de dood van Gerrit blijft weduwe Machtelt de eerder genoemde boete van 25 pond schuldig voor het uitlenen van haar netten aan stropers en het lossen van een schot door haar zoon Jan. Die boete wordt nog vele jaren in de boeken van de houtvesters vermeld waarbij het bedrag als oninbaar wordt genoteerd “also zij ter wereld niets heeft maer oock gedaen heeft sessie (afstand) van haere goederen”. Samengevat komt het erop neer dat ten tijde van de executie van de broers Gerritszoon hun vader al was overleden, hun moeder Machtelt achterlatend met schulden. Ook steun van grootouders is er niet meer, die zijn allen overleden, waarvan grootmoeder Maritje (Maricke) als laatste in 1517.
De aanloop naar de executies.
Tegen de achtergrond van deze verarmde familie Gerrit Sijmon Brantszoon is waarschijnlijk al in 1517 door de Houtvester van Holland besloten om zowel de vader als de twee broers op te pakken en voor het gerecht te brengen. Dat valt af te leiden uit de brokken en beetjes die archieven ons over deze zaak leveren, waaronder een opmerkelijk feitje. Dirck Claeszoon en Floris Doesenszoon zijn door houtvester Cornelis Croesink geaccepteerd als borg voor Gerrit Sijmon Brantszoon. Gerrit is blijkbaar onvindbaar en om zijn achtergelaten gezin te beschermen hebben de twee mannen voorgesteld 100 gulden te betalen als zij Gerrit niet uitleveren aan de rechtbank van de houtvester en zijn meesterknapen. Dit is blijkbaar niet gebeurd, zelfs niet na een vermanende waarschuwing van de houtvester en daarom worden de twee borgen aangesproken.
Dirck Claeszoon wordt daarbij voogd over Maritje genoemd omdat een vrouw in dit soort zaken een mannelijke vertegenwoordiger nodig had. Maar Maritje was de moeder van de gezochte Gerrit Sijmonszoon, niet zijn echtgenote. Dat was Machtelt Pietersdochter van Ruijven. Was dit een vergissing van de rentmeester? Het lijkt er wel op want Maritje, de echtgenote van Sijmon Brantszoon was al dik 25 jaar weduwe en mogelijk precies dat jaar overleden. De twee borgen kunnen de som van 100 gulden sowieso niet opbrengen als zij daarop aangesproken worden. En aangezien de meesterknapen en houtvester wel inzien dat zij te arm waren om het geld te betalen wordt een middenweg gezocht. Voogd Dirck en Maritje (Machtelt in feite) krijgen ieder een boete van 10 gulden opgelegd en dat geldt ook voor Florys Doesenszoon.
In hetzelfde jaar 1517 zijn Sijmon Doncker en Jan Jacobszoon uit Lisse veroordeeld door de houtvester omdat zij “met Gerrit Sijmonszoons kinderen” konijnen gevangen hadden in het gebied van duinmeier Jan Willemszoon, hetgeen hen een boete oplevert. Ook Cornelis Janszoon van der Delle (Verdel) krijgt een boete voor stroperij, ook bij hem wordt vermeld dat hij konijnen gevangen had in hetzelfde duin maar nu met Gerrit Sijmonszoon en zijn kinderen. Verschrijvingen of onjuiste vermeldingen van namen maken dat we hier voorzichtig moeten zijn met conclusies, maar het lijkt het er op dat Gerrit Sijmonszoon en zijn kinderen zeer actief waren in het stropen, al dan niet in gezelschap van anderen. En onder die kinderen mogen we dan de broers Sijmon en Pieter Gerritszonen verstaan, hoewel zij niet met naam genoemd worden. Hun namen waren misschien niet eens bekend bij de aanhoudende partij. Het duidt wel aan dat de broers nog jong waren, mogelijk niet eens volwassen.
De stroperij was echter niet de belangrijkste reden voor de veroordeling van de broers Gerritszoon tot de “dood op het rad”. Met hun vader blijken zij hout gestolen te hebben van het kerkhof in Noordwijkerhout. De rentmeester van de Houtvesterij van Holland of de Wildernisse is hier lastig te volgen, zowel door onleesbare woorden als door brokkelige tekst. “…Waer ten tijden dat Geryt Sijmon Brantszoon met zijn kinderen, zonen en dochteren henlieden (zich) ophielden op ’t kerckhof tot Noirticherhout vermits veele ende diversche excessen van officien en anders van conijnen te vangen bij henlieden gedaen en waeren den houtvesters knegten …?.. die henlieden in hoire huisinge meijnde te apprehenderen….”.
De houtvester heeft zijn mannen uitgezonden om Geryt aan te houden en de zaak te onderzoeken. Er zou hout gestolen zijn door Geryt of door zijn kinderen. Maar die beweren dat het “zeehout” was, dus gejut hout van het strand. Maar daar trappen de onderzoekers niet in, zij spreken over twee stapels die tijdens meerdere nachten ontvreemd zouden zijn en wel 40 gulden waard waren. Jutten was strafbaar, maar diefstal werd nog zwaarder aangerekend.
Met de veelvuldige stroperij waar het gezin al van beschuldigd werd vormt dit de aanleiding voor de veroordeling van de broers. Dat hun moeder Machtelt in 1518 al weduwe genoemd wordt werpt de vraag op wat er dan met hun vader Gerrit gebeurd is. Het is niet uitgesloten dat Gerrit over wie we eerder al stelden dat hij gezocht werd, ook veroordeeld en ter dood gebracht is al blijkt dat niet uit de onderzochte documenten.
Dat details bewaard gebleven zijn over de executie van de twee broers is uitzonderlijk en misschien wel te wijten aan toeval. De kosten zijn vermeld door de rentmeester van de houtvester en dat heeft waarschijnlijk te maken het feit dat de houtvesterij al vanaf 1513 geld tekort kwam. Men kan de kosten niet dekken met opbrengsten uit de boeten die worden opgelegd. Het kostbare proces rond de twee broers vormden meer dan de bekende druppel en daarom worden kosten in detail opgenomen in de jaarrekening over 1518, mogelijk met de bedoeling die kosten door de grafelijke rekenkamer vergoed te krijgen.
7 oktober 1518. De executies
De posten die de rentmeester vermeld geven een beeld van de handelingen die vooraf gingen aan de dood van de twee broers. Helaas staan die niet in een fijne logische volgorde maar door elkaar. De originele volgorde is hieronder aangehouden en ook is zoveel mogelijk de originele tekst gehandhaafd, maar in modernere spelling. Het geheel staat vermeld onder de titel: “…Betaald en gegeven aan heer Cornelis Croesink, ridder, houtvester, heer van Benthuizen volgens een cedulle en ordonnantie daar toe gegeven roerende (met betrekking tot) de executie van twee gebroeders genaamd Pieter en Sijmon Gerytszoon van Noordwijkerhout. De navolgende partijen zijn de kosten gemaakt om te volbrengen die inst….van wijlen Pieter en Sijmon Gerytszoon IJsbrantszoon, gebroeders geëxcuteerd met het zwaard op de 7e oktober 1518, navolgende zekere sententie geprononceerd bij de meesterknapen van de Wildernisse:
Korte toelichting
Het radbraken is een zeer oude vorm van terechtstelling, gruwelijk zouden we nu zeggen. Veroordeelden werden op een rad gebonden, waarna hun ledematen gebroken werden met een ijzeren staaf en soms ook een genadeslag op de borst gegeven werd, de zogenaamde negende slag. Mocht dit nog niet tot de dood geleid hebben dan verkortte de beul het lijden, in het hier besproken geval door onthoofding. In Europa was dit een gebruikelijke doodstraf voor de zwaarste misdadigers maar niet voor vrouwen. Het tegenwoordige gebruik van het woord radbraken staat dus ver van de oorspronkelijke betekenis.
De executie van de broers Pieter en Sijmon Gerritszoon, een droge opsomming van kosten.
Het uitspreken van de doodstraf lijkt in dit geval het initiatief geweest te zijn van houtvester Cornelis Croesink en zijn meesterknapen Van der Does, Van Wijngaerden, Van Treslong en Suys. Mannen die het leefgebied van de broers goed kenden want met name Van der Does en Croesink hadden er zelf ook grond in bezit of pachtten dit. Uit latere tijden weten we dat de rechtbank van de houtvester de “criminele” bestraffing van zware misdadigers over moest laten aan het Hof van Holland. Er zijn aanwijzingen in de kostenposten dat dit hier ook gebeurd is maar vooralsnog is geen bewijs voor een proces bij het Hof van Holland zelf gevonden. Dat geldt ook voor de mogelijkheid tot gratieverlening. Of de broers daarvoor een verzoek hebben gedaan is onbekend. Mocht nadere informatie alsnog gevonden worden, dan wordt dit verhaal aangevuld.
De bemoeienis van een procureur van het Hof van Holland, zijn vervanger of zijn knechten maakt het logisch om Den Haag als plaats van executie aan te wijzen. Of dit de bekende Gevangenenpoort is geweest ligt minder voor de hand, want de opsluiting van één van de broers in een kamertje met vaste bewaker lijkt nogal primitief. Ook de plaats van executie zal dan Den Haag geweest zijn.
De door de houtvestersrechtbank opgelegde straf lijkt niet zonder meer bekrachtigd te zijn door het Hof van Holland. Een vertegenwoordiger is met een exploiteur of onderzoeker naar Noordwijkerhout gereisd om onderzoek te doen naar de achtergrond van de veroordeling, bewijs te verzamelen en zich uitgebreid te laten informeren. De veroordeling is officieel gemaakt door de secretaris van het hof Claes van Dam, mede omdat de klerk van de houtvester dit niet heeft kunnen, mogen of willen doen. Een bekentenis van de broers is er misschien spontaan geweest, maar waarschijnlijker is dat die ook hier afgedwongen werd door marteling. In de tekst wordt dit fraai beschreven als “examinatie naar oude gewoonte” door de scherprechter en de procureurs dienaren. Het feit dat de broers apart werden opgesloten zodat zij elkaar niet konden informeren past bij een beeld van bekentenis na marteling.
De gruwel van het radbraken lijkt de broers bespaard te zijn, maar dat is pas in laatste instantie bepaald. Dat valt af te leiden uit enkele opmerkingen bij kostenposten. Belangrijk is “het gunnen van het kerkhof” dat enkele keren beschreven wordt. Gedode lichamen op een rad werden vaak voor enige tijd ten toon gesteld als waarschuwing voor het volk en daarna werden de lijken vaak aan de natuur over gelaten. De broers zijn begraven en waarschijnlijk ook nooit op het rad gebonden. Dit laatste blijkt uit twee feiten. Kerstge, de man die raderen met gereedschap naar het bos moest brengen heeft deze ook weer terug gehaald. En de timmerman die de raderen gemaakt had en deze zou opstellen op het schavot krijgt die laatste kosten niet vergoed, maar mag ter compensatie de raderen en het hout zelf houden. Wel lijkt de executie met het zwaard op hetzelfde schavot te hebben plaats gevonden.

Saillant detail is dat Pouwel Claeszoon, die met Angnietje Sijmonsdochter trouwde, een oom van de twee broers was en precies in het jaar 1518 schout van Noordwijkerhout zou zijn geworden volgens de archieven. Hij had zover na te gaan ook een goede relatie met houtvester Croesink maar bemoeienis van Pouwel met de executie van zijn neven valt uit niets af te leiden, tenzij je daar de mildere uitvoering van de doodstraf voor aan zou kunnen of willen voeren.
In archieven rond rechtspleging vind je nogal eens het principe “liever uit barmhartigheid dan uit rigueur (strengheid)”. Ook de Houtvesters van Holland pasten dit principe toe, maar hielden in dit geval de doodstraf in stand. Hoewel je volgens hedendaagse normen bij een executie toch nauwelijks kan spreken in termen van barmhartigheid zijn er naast het “gunnen van het kerkhof” meer kleine feitjes die aantonen dat men de doodstraf ook in die tijd een zwaar strafmiddel vond. De broers krijgen ondersteuning in hun laatste dagen en uren van biechtvaders en aandoenlijk is het zinnetje bij een kostenpost voor ingeschakelde bewakers tijdens de laatste nacht. Zij krijgen wijn “…om dezelfde gevangenen wat goeds toe te spreken in absentie van de biechtvaders…”. Een nacht waarin niet alleen deze bewakers maar ook de broers nog een kan wijn toegeschoven kregen tijdens hun bange uren. Waarna hun nog jonge leven eindigde, ver van huis, voor misdaden waar we nu bijna de schouders voor ophalen.
Jan Duivenvoorden, februari 2025