Je bekijkt nu Boudewijn Houwaard, de eerste Noordwijkerhoutse bollenteler
Voorbeelden van verschillende kleuren Duc van Thol. Uit Florilegium Harlemense

Boudewijn Houwaard, de eerste Noordwijkerhoutse bollenteler

In de belangstelling voor het erfgoed in de Bollenstreek neemt de geschiedenis van de bollenteelt een prominente plaats in. En misschien ook wel een iets te prominente plaats. De streek heeft weliswaar veel aan deze economische sector te danken maar als we eerlijk zijn geldt dat alleen voor de laatste 150 jaar. De eeuwen daarvoor was veeteelt en akkerbouw de belangrijkste motor voor de regionale economie en welvaart. De aandacht daarvoor lijkt echter net zo geruisloos te verdwijnen als de laatste veehouders in de streek, die als gevolg van de stikstofcrisis worden gedwongen hun bedrijf te beëindigen of zo sterk in te krimpen dat er geen droog brood meer mee verdiend kan worden. Een Bollenstreek zonder weilanden met koeien komt snel dichterbij maar dat besef lijkt nog niet doorgedrongen bij de erfgoedbewakers die hun energie vooral concentreren op dat ene leuke schaftkeetje of bollenschuurtje.

Geboren en getogen in Noordwijkerhout heeft uw onderzoeker zich altijd verbaasd over het feit dat erfgoedclubjes zijn dorp telkens weer een bescheiden plaats geven in hun geschiedschrijving, projecten en presentaties. Terwijl al tientallen jaren het grootste deel van de beschikbare bollengrond in zijn geboortedorp ligt. Maar waarom staan de grote bollenvilla’s en schuren dan alleen aan de Herenweg of Rijksstraatweg van Sassenheim tot aan Heemstede en niet aan de Kerkstraat of Zeestraat in Noordwijkerhout? Tegen dat soort vragen als achtergrond is dit verhaal tot stand gekomen. Er is niet bewust gezocht naar historische informatie over de ontwikkeling van de bollenteelt maar in de loop van vijftien jaar onderzoek zijn interessante vondsten bewaard. Met de historische boeken van Krelage die door bollenpromotor Aad van Ruiten spontaan beschikbaar gesteld zijn is geprobeerd een antwoord op boven gestelde vragen te vinden in een zoektocht naar de eerste Noordwijkerhoutse bollenboer, pardon bollenteler.

Een stevig aanloopje, de voorgeschiedenis van de bollenteelt in een notendop.

Vanaf het midden van de zestiende eeuw ontstaat onder invloed van botanisten als Gesner en Carolus Clusius belangstelling voor de tulp, oorspronkelijk uit Turkije afkomstig. Dat is niet alleen in ons land het geval maar ook in de omringende landen. Bolbloemen kende men al maar de tulp onderscheidt zich vanaf het begin door de mogelijkheid snel nieuwe kleurvarianten te ontwikkelen. In feite ontstaat de verkleuring van tulpen vaak door het zogenaamde mozaiekvirus maar dat wist men toen nog niet. Wel wist men van de eigenschap van het virus handig gebruik te maken bij het ontwikkelen van nieuwe soorten. De eerste 150 tot 200 jaar richt de aandacht zich dan ook niet zozeer op het vermeerderen van een bol met een specifieke kleur maar op het vinden van nieuwe varianten. Bollen in dezelfde kleur worden wel vermeerderd of geteeld maar de prijzen liggen aanzienlijk lager en dat beperkt het aantal bedrijven dat zich uitsluitend richt op vermeerdering. Unieke tulpen worden per bol verkocht.

De welvaart in ons land stijgt na het jaar 1600 sterk en de tuin krijgt steeds meer liefhebbers in de steden waar de rijke burgerij haar status kan vergroten via fraai aangelegde perken met daarin een unieke tulp. Op de zandgronden aan de Kleine Houtweg in Haarlem ontwikkelt zich op bescheiden schaal een centrum voor de teelt en verdere ontwikkeling van tulpenbollen. Haarlem is dus de bakermat van de bloembollenteelt. Dat de tulp in het buitenland automatisch gekoppeld wordt aan Amsterdam en we nu in Noordwijkerhout zelfs een “Tulip Experience Amsterdam” kennen, zijn voorbeelden van de overdreven en onterechte aandacht voor die stad ten opzichte van de rest van het land. Marketingmensen halen vaak hun neus op voor geschiedenis en hebben zelfs geen moeite met het vervalsen ervan.

Tulpen kwamen en komen dus niet uit Amsterdam maar uit Haarlem en de Bollenstreek. De centrumfunctie voor de bollenteelt heeft Haarlem lang behouden en is zij pas kwijt geraakt door de broodnodige stadsuitbreidingen. Naarmate de vraag naar bloembollen toenam vond men geschikte grond in Overveen en later in de Bollenstreek. De tulpenmanie van 1637, wereldwijd aangehaald als de eerste economische bubbel die wreed doorgeprikt werd, heeft de belangstelling voor tulpen eerder doen toenemen dan afnemen. In het ontstaan van de knotsgekke prijzen die voor een enkele tulpenbol werden betaald is de Hollandse geschiedenis goed te herkennen. De snel groeiende rijkdom van een kleine elite leidde tot speculatiedrift op allerlei terrein en de handel in unieke kleurvarianten van een enkele tulpenbol was daarvoor bij uitstek geschikt. De stijgende prijzen hadden een aanzuigende werking op iedereen die bereid was risico’s te nemen. Daardoor zien we ook de kleine burgerij in de steden die zich op de handel in “tulipa” stort. Vaak totaal ondeskundig. Een mooi voorbeeld vond uw onderzoeker in twee notariële akten, waarbij de Leidse pottenbakker Cornelis Verburg in 1633 leningen afsluit voor dertienhonderd gulden die hij nodig heeft voor de aankoop van “tulpebollen”. Een meer dan stevig bedrag voor een middenstander en dat is al vier jaar voor de gekte van de tulpenmanie. Cornelis lijkt overigens later geen slachtoffer geworden te zijn van die windhandel voor zover we kunnen nagaan.

De handel in bollen per stuk werd gereguleerd door het gewicht van de bol als uitgangspunt te nemen. Bij soorten die vermeerderd werden was een pond de eenheid, bij unieke bollen werd dit uitgedrukt in “azen”. Eén gram was 20 azen. Ook kon de handel bestaan uit de nieuwe bol die zich aan de originele bol had gevormd, de zogenaamde “avans”. De verkoper hield dan zelf de “moederbol”. De tulp bloeide in het voorjaar, maar de handel speelde zich ook in de rest van het jaar af, met name in de winter. Men kocht dan opgeplante bollen met vermelding van de tuin waar zij stonden. En zo’n tuin kon in een geheel andere stad of regio liggen. Kopen op afstand dus zonder het product gezien te hebben speelde in de handel een belangrijke rol. Veel overeenkomsten werden gesloten op basis van vertrouwen, maar fraude is van alle tijden. Dat een virus de kleur van de tulpen kon veranderen maakte dat men bij vermeerdering soms een kat in de zak kocht. Discussies over wat men nu werkelijk gekocht had zijn legio. Daarom werden tulpenboeken uitgebracht met daarin afbeeldingen van de soorten. De meeste van de beroemde tulpenboeken dateren dan ook uit de tijd rond de tulpenmanie van 1637.

Ook de kwaliteit van de bollen of “avans” wilde nog wel eens te wensen overlaten. Zo klaagde de Haarlemse winkelier Hendrick Bartelszoon met hulp van bakker Jurriaan Janszoon over de kwaliteit  van de door hem gekochte avans van één exemplaar van de tulpenbol Admiraal Liefkens die in 1636 opgeplant stond in de tuin van de heer Cresser in Amsterdam. Hij had 6 ½ gulden per aas daarvoor betaald, omgerekend 130 gulden per gram bol! Maar nu de gekochte bol volgens zijn aanklacht “van de aarde ontbloot was” (gerooid) hadden deskundige handelaren hem verzekerd dat hij veel te veel betaald had voor de geleverde kwaliteit en hij wil van de koop af. Hij laat zijn klacht vastleggen door de notaris.

De windhandel en daarop volgende marktcrisis van februari 1637 leidde niet tot de ineenstorting van de tulpenteelt. Handelaren probeerden zich te verenigen en tot afspraken te komen om een nieuwe crisis te voorkomen. De prijzen voor nieuwe unieke bollen bleven nog lang hoog, tot diep in de 19e eeuw komen we voorbeelden tegen van hoge prijzen, zoals 250 gulden voor een nieuwe hyacintensoort. Die belangstelling voor unieke bloembollen zorgde ervoor dat de vermeerdering van geliefde soorten lang op de achtergrond bleef maar de groeiende export van bollen maakte dat ook in de teelt een goede boterham verdiend kon worden. Hoewel er ook in Vlaanderen een teeltgebied was met hoge kwaliteit bollen en elders in het buitenland ook wat kleine centra ontstonden wisten de Hollandse handelaren steeds meer terrein buiten de grenzen te veroveren.

Naast de tulp was de hyacint vanouds een geliefde bolbloem, maar het aantal beschikbare kleuren was beperkt en veredeling bleek een hardnekkig probleem. Het “hollen” van de bollen waardoor zich kleine bolletjes of klisters vormen was een enorme vooruitgang in de vermeerdering van de hyacint. De groeiende deskundigheid in de vermeerdering maakte ook dat de belangstelling en waardering voor bollen als snijbloem toenam. Ook omdat men het vervroegen van de bloei van bloembollen al vroeg onder de knie kreeg.  Het bevorderde de gestage uitbreiding van het assortiment en omvang van de teelt. De prille export nam toe met de eerste “bollenreizigers”, al liep men in het buitenland tegen het probleem aan van de bescherming van de eigen telers in de vorm van strenge importregels. In de exporthandel was het opbouwen van vertrouwen, het “kopen op naam” van groot belang. Fraudeurs konden een groeimarkt om zeep helpen en zelfs de grens op slot doen gooien. Het aantal exporterende handelaren bleef tot aan de 19e eeuw dan ook erg klein. Ter vergelijk: de eerste Noordwijkerhoutse firma die zich als exporteur liet inschrijven, G. Geerlings & Zn, deed dat pas in 1912! De handelaren vormden zelf de belangrijkste telers van de bloembollen. Zij vestigden zich op plaatsen waar de grond het meest geschikt was. Naast Haarlem en Overveen ontstaan handelskwekerijen in Noordwijk, Lisse en Hillegom. De handelsbedrijven zoeken samenwerking via verenigingen en de eerste voorzichtige bollenbeurzen of veilingen ontstaan.

1735, Noordwijk, groene veiling van hyacinten bij Stegerhoek detail uit de lijst van kopers.

In Noordwijk vinden we in archieven al vanaf begin 18e eeuw verslagen van veilingen van tuinplanten en bomen waarbij ook bollen verkocht worden. De stap voor kruidenkwekers uit dat dorp naar de teelt van bloembollen was een logische stap gezien de geschiktheid van de grond en kleinschaligheid van de bedrijven die pasten bij de vraag naar een groot assortiment bollen in verschillende kleuren. In Noordwijk vinden we ook de eerste bedrijven die zich uitsluitend met de teelt van bloembollen lijken bezig te houden. Zoals Cornelis Stegerhoek die in 1735 uitsluitend hyacinten en tulpen verkoopt op een veiling in april van dat jaar. Gezien de veilingdatum, bloeimaand van de bollen, zal men mogelijk hebben kunnen zien wat men kocht. De “groene” veiling op het bedrijf van de verkoper is dus een oud fenomeen. Het aantal bieders of kopers is groot, uit de bedragen valt af te leiden dat de aangeboden partijen zeer klein waren, mogelijk was ook bij de familie Stegerhoek nog sprake van verkoop van bollen per stuk. Binnen de beschikbare Noordwijkse veilingverslagen uit de 18e en begin 19e eeuw vinden we overigens zelden bekende familienamen uit Noordwijkerhout onder de kopers, een veeg teken dat men in dat dorp in die periode weinig belangstelling voor bloembollen  had.

Dat de beschikbaarheid van geschikte zandgronden voor de bollenteelt een doorslaggevende rol speelde bij de opkomst van handelskwekerijen in Hillegom en Lisse vindt in de eerste plaats een verklaring in de geschiedenis van de afzanding van de binnenduinen waarop de bollenstreekdorpen gebouwd zijn. Afzanding van enige betekenis startte in beide dorpen al aan het eind van de 16e eeuw. In combinatie met de vorming van deskundige polderbesturen die de waterhuishouding en noodzakelijke infrastructuur steeds beter onder de knie kregen werden belangrijke voorwaarden ingevuld om op de afgevlakte duingrond bollen te kunnen telen. De uitbreiding van de stad Haarlem slokte de bollenbedrijven daar op en aanhoudende problemen met de waterregulering in Overveen als belangrijk centrum van de bollenteelt maakten dat de teelt zich in Lisse, Hillegom en later ook Sassenheim sneller kon ontwikkelen. Niettemin is de productie van bloembollen rond Haarlem nog lang van belang geweest en oude bekende handelskwekerijen zoals Kruijff en Bijvoet zijn daar ontstaan en later naar Hillegom en Lisse getrokken.

1808 bloemen- of bollenverkoop in Overveen aanplakbiljtet

De beschikbaarheid van afgezand en dus afgevlakt binnenduin was in Noordwijkerhout beperkt, pas vanaf midden 19e eeuw komt afzanding van enige omvang op gang. De geschikte zandgronden lagen voor die tijd (te) hoog in verhouding tot de norm voor het waterbeheer, het Amsterdams peil. Het oppervlak aan geschikte percelen zandgrond in Noordwijkerhout voor 1850 lijkt beperkt tot het zuidelijk gedeelte van het dorp.

In een lijst van exporterende handelskwekerijen die vanaf begin 19e eeuw in Lisse en Hillegom ontstonden komen we namen tegen van soms nog bestaande bedrijven zoals Van der Schoot, Veldhuizen en van Zanten, Van Waveren, Frijlink en Roozen. Dan hebben we het voor 1850 nog altijd niet over bedrijven die samen een teeltomvang van honderden hectaren bereikt hebben. Als voorbeeld een feitje van de schrijver Krelage die in zijn boeken menig getal en cijfer heeft opgenomen. Hij stelt dat begin 19e eeuw de omvang van de hyacintenteelt slechts 20 morgen of 17 hectare bedroeg. En daarvan zal een belangrijk deel zijn ingevuld door één teler, Pieter Hogervorst uit Hillegom die jaarlijks veilingen hield van hyacintenbollen. De omvang van de bollenteelt rond circa 1825 is dus totaal niet te vergelijken met de ruim 2.000 hectare die tegenwoordig alleen al in de Bollenstreek in gebruik zijn. Die nuancering is ook belangrijk als we teruggaan naar de vraag wanneer de bollenteelt in Noordwijkerhout is ontstaan.

Pastoor Swaack: knielend op een bed bollen

De eerste melding van bloembollen in een Noordwijkerhouts archiefstuk dateert uit 1805. In de nalatenschap van Pieter Key die op het huis de Vlasoven aan de Kerkstraat woonde is sprake van “enige bloembollen in de tuin”. Er worden geen aantallen of waarde genoemd, maar blijkbaar was de opplant van bollen voor de notaris belangrijk genoeg om even te vermelden in de boedelinventaris van Pieter. Het is de vroegste vermelding van het woord bloembollen in de dorpsarchieven maar dat sluit niet uit dat er voor 1805 al bollen geplant werden en voor de winst verkocht zijn. Aan deze vermelding kunnen we echter weinig waarde hechten.

Belangrijker is de nalatenschap van pastoor Swaack, die in 1811 is overleden. Hij woonde in de pastorie van de kerkboerderij, nu de Victorkerk, en had een zeer ruime tuin tot zijn beschikking tussen de pastorie en de Kerkstraat. Een groot gedeelte van die eeuwenoude tuin bestaat nog altijd. In zijn boedel wordt aangegeven dat de pastoor “10 beddens bloembollen” in zijn tuin had staan die op de boedelveiling in totaal 27 gulden opbrengen. We zien de pastoor al voor ons, knielend op zijn bedden bollen, onkruid verwijderend en intussen binnensmond mopperend over zijn kerkmeesters die de Witte Kerk hadden opgeëist voor de katholieke gemeenschap en wilde dat hij ging verhuizen naar de dorpskern. Maar ja, daar had hij niet zo’n mooie tuin met bedden tulpen. Dus dat ging niet gebeuren, hij bleef koppig wonen in zijn pastorie. Voor achtergrond  rond deze pastoor: zie het verhaal over de kerknaasting van 1810 op deze website.

De tien bed bollen van pastoor Swaack met een waarde van 27 gulden lijkt niet veel maar die opbrengst behoort tot de hoogste van de gehele veiling. We spreken immers over een zeer arme periode in de geschiedenis van het dorp en het land. Alles had een lage waarde. Niettemin, van een teelt omwille van de winst lijkt ook bij pastoor Swaack geen sprake, meer van een gepassioneerde hobby van deze door zijn kerkleden bekritiseerde zielenherder.

Een timmerman met bloembollen.

Nalatenschappen zijn een rijke bron van informatie en voor een echt bewijs voor de teelt van bloembollen op min of meer professionele basis moeten we zijn bij de dorpstimmerman van Noordwijkerhout, Boudewijn Houwaard. Hij overlijdt in 1826 en in zijn boedel komen we een flinke lijst bloembollen tegen met meestal ook de soortnaam. Waarschijnlijk waren het vooral tulpen en hyacinten en een enkele crocus. We weten echter niet hoeveel bollen bij elke naam en getaxeerde waarde horen en dat maakt het lastiger om de prijs per bol te bepalen. Dat zou een extra argument geven om Boudewijn Houwaard officieel tot eerste bollenteler van Noordwijkerhout te bombarderen. De belangrijkste redenen om hem die titel te gunnen zijn gelegen in het feit dat de collectie een substantiële waarde van meer dan 350 gulden had en op drie verschillende locaties was opgeplant. De bollen stonden achter het predikantenhuis, achter het woonhuis van Boudewijn en op boerderij Overgeest aan de Leeweg. Voor het bepalen van de waarde is een deskundige uitgenodigd. Bartholomeus Huibers, een bloemist uit Lisse heeft de “kraam” of collectie van Houwaard getaxeerd.

Boudewijn Houwaard (1772-1826) en zijn echtgenote Hendrika Horsting woonden in het huis de Prins, een haakvormig gebouw op de hoek van de Havenstraat en Dorpsstraat. Boudewijn was timmerman, een beroep dat iets breder uitgelegd mag worden in de betekenis van aannemer van timmer- en metselwerken. Zijn gezin was protestants en Boudewijn bekleedde een prominente functie binnen de kleine hervormde gemeenschap. Zo was hij als kerkmeester betrokken bij het onderhoud van de Witte Kerk, waarvoor hij stenen, hout en metselkalk bestelde. Over zijn bouwwerken is weinig informatie gevonden. Uit zijn nalatenschap blijkt dat hij het huis “Nieuw Zeeburg” heeft gebouwd. Nu nog altijd de naam van een nieuwere versie van het huis aan de Zeestraat. En een bijzonder feitje is dat hij voor de Franse bezetter tijdens het Koninkrijk Holland een houten wachthuis voor douaniers heeft moeten bouwen aan het strand “nabij Noordwijkerhout”. Waar precies weten we helaas niet. Handel met Engeland was streng verboden en de smokkelarij tierden dan ook welig. Een groep Franse douaniers heeft  enige tijd in Noordwijkerhout gewoond en de jonge dochter van bakker Jan van Eeden viel voor de charmes van een Franse luitenant en is met hem in de Elsas gaan wonen. Het wachthuis was voor Boudewijn overigens een opdracht waarvoor hij door het onverwacht snelle vertrek van de Fransen tien jaar later nog altijd niet betaald was.

Uit de boedelbeschrijving van Boudewijn en zijn eerder overleden echtgenote Hendrika valt veel af te lezen. Landerijen bezat het echtpaar niet, hetgeen verklaart waarom de bollen achter woningen en bij de pachtboerderij Overgeest waren opgeplant. Vier jaar eerder had Boudewijn ruim twee hectare land aan de Herenweg nog verkocht voor 660 gulden. Mogelijk was dat al uit geldgebrek, want uit onderstaand lijstje blijkt dat zijn schulden zijn tegoeden ruim overstijgen.

Waarde huis de Prins en Nieuw Zeeburg970 gld
Waarde inboedel huis en timmermanswerkplaats303 gld
Nog te ontvangen van klanten, circa715 gld
Waarde bloembollen352 gld
  
Schulden bij leveranciers voor hout, kalk en ijzerwerk2255 gld
Hypotheek670 gld
Begrafeniskosten86 gld
  

Boudewijn Houwaard had bij zijn dood, hij werd slechts 53 jaar oud, flinke schulden bij leveranciers, vooral houtverkopers maar bijvoorbeeld ook bij de eigenaar van de kalkovens bij De Zilk, Herman Gerlings. De schulden zijn voor een deel te verklaren want hij had in de jaren voor zijn dood het huis “Nieuw Zeeburg” gebouwd maar blijkbaar nog niet verkocht. Ook had hij van enkele klanten nog flinke bedragen tegoed wegens verbouwingen, zoals 213 gulden van caféhouder Arie Brama (“het Wapen”, gekocht 1822) en 140 gulden van Gerrit van Dam aan de Dorpsstraat. De schulden en tegoeden maken dat we ook het taxatiebedrag van zijn bollenkraam beter op waarde (voor die tijd) kunnen schatten. Die waarde oversteeg ruim het bedrag waarvoor de inboedel van zijn huis met timmergereedschap werd gewaardeerd! En dat levert onderbouwing voor de conclusie dat Boudewijn de teelt van bloembollen niet als liefhebberij beoefende maar wel degelijk als bron van inkomsten.

In de onderstaande tabel is een ruime selectie van de bollen op de drie locaties opgenomen. In totaal kende de lijst 69 aparte nummers bollen. Van de genoemde soorten zijn slechts een paar in latere assortimentslijsten terug gevonden. Bijvoorbeeld “Duc van Thol, Ophir en Kroondrager”. De soorten met kleur blauw doen vermoeden dat dit hyacinten zijn, van de andere kleuren is dat moeilijker om te bepalen.

Selectie Overgeest (totaal 42 nrs)Taxatiewaarde
Dubbele tulp geel5,00
Gele crocus1,00
Enkeld Duc van Thol8,00
Enkeld blauw L’Amie du Coeur7,00
Dubbeld wit Dageraad4,00
Dubbeld wit Koningin Helena1,00
Dubbeld wit Virgo Minor1,00
Dubbeld blauw La Bien Aimé0,50
Dubbeld blauw Prins Hendrik van Pruissen6,00
Dubbeld rommel en dubbelde blauw Epaminondas8,00
Dubbeld rommel en dubbeld Koning David1,00
Enkeld blauw Grand Paudour5,00
Enkeld blauw Kroondrager4,00
Enkeld blauw Aryls Noir25,00
Enkeld blauw Elutheria14.00
“Rommel”0,50
Zaailingen0,50
Dubbeld rommel extra16,00
  
Achter de pastorie, slechts zes nummers 
Dubbeld geel Ophir en dubbeld Dageraad1,50
Enkeld geel Agricola en dubbeld Parse virgo2,00
Enkeld Gravin van Regeteren en diversen1,00
  
Selectie achter het huis De Prins, totaal 21 nummers 
Dubbeld geel Ophir20,00
Dubbeld rood Grootvorst26,00
Enkeld blauw Mademoisellen la Vallierre40,00
Enkeld rood Herstelde …14,00
Enkeld blauw L’Amie du Coeur0,50
Dubbeld wit Dageraad1,00
Enkeld rood L’Esperance4,00
Diversen0,20
Dubbeld rood Eudore40,00
Dubbeld rood Alamove20,00
Dubbeld blauw Paarle Pyramide1,00
  
Totaal getaxeerde waarde alle soorten of nummers352,90

Met “dubbeld en enkeld” worden dubbele of enkelbloemige bloembollen aangegeven. De meer- of dubbelbloemige bollen kwamen vanaf circa 1770 beschikbaar en bleven geruime tijd in de mode, maar zijn aan het einde van de 19e eeuw grotendeels verdwenen. Dat Boudewijn meerdere typen dubbele of meerbloemige bollen teelde is dus niet verwonderlijk, maar hij heeft wel opmerkelijk veel “dubbelde”. Tegenwoordig zal men stevig moeten zoeken om een meerbloemige soort tegen te komen, soms maken zij nog deel uit van tuincollecties. Ook de belangstelling voor de veelkleurige tulp nam in dezelfde periode snel af. Van de tulpen die tijdens de windhandel nog voor soms bizarre prijzen werden verkocht zijn de namen in tulpenboeken en assortimentslijsten bewaard gebleven maar in de 19e eeuw zijn die soorten op een enkeling na geheel verdwenen. De Duc van Thol-tulp waarvan ook Boudewijn Houwaard één of meer exemplaren bezat behoort tot een serie varianten onder dezelfde naam die een paar honderd jaar heeft bestaan. En net als de gele Ophir van Boudewijn komt deze Duc van Thol nog voor in een bollenboek dat in 1901 werd uitgebracht om de handel te kunnen bevorderen. Van deze “Florilegium Harlemense” zijn enkele afbeeldingen voor dit verhaal gebruikt. De bruikbaarheid van dit door de handelssector gepromote boek was overigens kort door de snelle verandering van het assortiment bloembollen.

Gele “Ophir” rechts, vermoedelijk ook door Boudewijn geteeld;
uit Florilegium Harlemense

Voorzichtige conclusie, we weten immers niet hoeveel bollen per getaxeerd bedrag, is dat Boudewijn de duurste soorten dicht bij zijn huis had staan, daar had hij er dan ook meer zicht op. Zijn huis met schuur tegenover de Witte Kerk stond op een perceel van 950 m2. Daarachter lag nog een perceel grond van ruim 1.300 m2. De meeste bollen stonden waarschijnlijk aan de Leeweg, op boerderij Overgeest, dat jaar eigendom van Rijnsburger Brouckhuijzen. Ook later die eeuw worden op die boerderij bollen geteeld. Van een grote “kraam” bollen is bij Boudewijn zeker geen sprake en het aantal soorten is groot, maar dat is op zichzelf niet vreemd want veel collecties van telers waren in die tijd omvangrijk. Dat een deskundige is uitgenodigd om de waarde te taxeren onderschrijft de stelling dat de erfgenamen wisten dat de kraam of collectie van timmerman Houwaard een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde en meer was dan een hobby.

In de regio was al eeuwenlang ervaring opgedaan met de openbare veiling ter plekke van roerende goederen zoals hooi, gras en met name hakhout. Die ervaring zal de ontwikkeling van productie en handel in bloembollen zeker geholpen hebben. Toch is het aantal groene veilingen van bloembollen voor 1850 tamelijk gering. De eerder genoemde hyacintenkweker Pieter Hogervorst liet jaarlijks de notaris komen voor een openbare veiling en in Noordwijk doet de familie Stegerhoek hetzelfde. Daar is ook de familie Alckemade al vroeg actief in de teelt en in de handel. De meeste bloembollen zullen in de eerste helft 19e eeuw in directe contacten tussen teler en afnemer verkocht zijn door de handelskwekerijen. Het aantal exportbedrijven in Lisse en Hillegom in diezelfde periode is snel geteld, slechts een vijftal: Kruijfff, Bijvoet, Roozen, De Graaff en Van Waveren. Pas na 1850 breidt het aantal handelsbedrijven snel uit. De bloembollen tentoonstellingen die in Noordwijk door de vereniging Flora worden gehouden vanaf 1857 zijn een sterke impuls voor de sector.

Drie jaar later, in 1860 meldt het gemeentebestuur van Noordwijkerhout in de jaarlijkse toelichting op de “stand der gemeente” dat er in het dorp acht gepatenteerde telers van bloembollen zijn, terwijl er verder geen “tuinderij of bloemisterij” in het dorp te vinden is. Het bestuur acht dit een goede ontwikkeling en had een jaar eerder al opgemerkt dat de “teelt van bloembollen wederom was toegenomen en beloofde in de toekomst een niet onaanzienlijke bron van inkomsten en middelen van bestaan te zullen worden”. Overigens meldde men in 1851, dus acht jaar eerder met betrekking tot hetzelfde onderwerp: “Niet van toepassing”. En in 1853 geeft een enkele regel in het jaarverslag ons een mogelijk officieel startjaar, het gemeentebestuur stelt: “ de bollenteelt heeft ook hier een aanvang genomen”.

Helaas weten we niet welke acht families of bedrijven zich in 1860 bezig hielden met de teelt, maar in de meeste gevallen zal het gaan om boeren, die de bollenteelt naast de veehouderij als alternatieve bron van inkomsten zagen. De veehouderij had in die periode nog regelmatig te maken met de desastreuze gevolgen van de runderpest. Het gemeentebestuur beschreef ook al eens dat telers van buiten het dorp waren gekomen en in Noordwijkerhout geschikte percelen zandgrond vonden. Zij brachten mogelijk ook de noodzakelijke kennis en deskundigheid in. Dat er na 1853 als startjaar zeven jaar later al acht gepatenteerde telers zijn is best opmerkelijk en voor uw onderzoeker maakt dit duidelijk dat de bollenteelt eerder vaste voet aan de grond kreeg dan hij lang gedacht heeft. En het wordt in de jaren erna bevestigd door verslagen van veilingen onder leiding van een deskundig veilingmeester. Zo worden op de boerderijen Overgeest en de Vlasoven in 1864 groene veilingen gehouden van bloembollen van de Leidse familie Brouckhuijzen van der Leede. En in datzelfde jaar ontvangt de Noordwijkerhoutse boer Cornelis van Schagen ruim 650 gulden voor de bollen die hij teelde.

Maar het meeste geld in de bollensector wordt verdiend in de handel en het feit dat de eerder genoemde grote bollenvilla’s die we aan de Rijksstraatweg en Herenweg tussen Sassenheim en Heemstede vinden niet of nauwelijks in Noordwijkerhout werden gebouwd duidt erop dat de teelt van bloembollen in dat dorp dan wel eerder dan gedacht op gang kwam maar dat de ontwikkeling of vestiging van handels- of exportbedrijven ver achter is gebleven.

Boudewijn Houwaard houden we hier voorlopig aan als de eerste Noordwijkerhoutse bollenboerteler.

Klein deel informatie is ontleend aan: E.H. Krelage,1946. Drie eeuwen bloembollenexport, dl.1+2, met dank aan Aad van Ruiten voor het lenen.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.