Na de brand in de Witte Kerk en het verbod op de katholieke eredienst, twee belangrijke gebeurtenissen uit het jaar 1573, brak er voor Noordwijkerhoutse gelovigen een lange periode van onzekerheid aan. Het was nog maar de vraag of men nog een eigen gebedshuis en religieus voorman zou kunnen krijgen. De Witte Kerk werd, na hersteld te zijn, rond 1620 in gebruik genomen door het gereformeerde deel der bevolking, dat daarna nog zo’n 30 jaar moest wachten op een eigen predikant. De grote katholieke meerderheid moest het doen met samenkomst in schuren of boerenwoningen, officieel verboden maar in de bollendorpen op brede schaal gedoogd.
Door het afschaffen van de bisdommen werd het gewest Holland door de kerkleiding in Rome als missiegebied gezien. Vier aartspriesterschappen stuurden de missionarissen aan, priesters die zonder vaste werkplek het katholieke geloof zo goed mogelijk in stand probeerden te houden. In 1632 werd Noordwijk één van de eerste standplaatsen van aartspriesters in het gewest Holland. De oprichting van de Statie Noordwijk was een feit. Althans, zo wordt de statie altijd genoemd in publicaties maar feitelijk was het ook de statie van de Noordwijkerhoutse katholieken, die zover we kunnen nagaan, in verhouding tot de grootte van beide dorpen ook aanzienlijk talrijker waren.
De statie kreeg een vaste bediening door wereldlijke priesters die in boerenschuren hun erediensten hielden. Zo werd in Noordwijkerhout in 1643 gepreekt bij Engel Corneliszoon Duijndam in zijn boerderij de Pot, een fors gebouw in het buurtschap Puikendam. Het zal tot 1690 duren vooraleer het dorp een eigen pastoor krijgt. Vast staat dat voor 1710 de pastoor geen op zichzelf staand kerkgebouw tot zijn beschikking had. In dat jaar draagt de familie Verdel haar boerderij tegen betaling over aan de katholieke kerkmeesters. Die boerderij stond op dezelfde plek als de huidige Victorkerk en heeft tot midden 19e eeuw als de kerk van de katholieken gefunctioneerd.
De vondst van een huurcontract tussen ‘de Roomse gemeente van Noordwijkerhout” enerzijds en de erfgenamen van Pieter Stalpert van der Wiele anderzijds maakt dat we nu meer weten over de woning die de eerste pastoor, Stephanus van der Werve, in 1690 heeft betrokken. Het gaat hier om het herenhuis van de hofstede Puikendam aan de Kerkstraat en Pilarenlaan.
Dat herenhuis was in het aktejaar 1690 nog niet zo heel oud. Na de aankoop van boerderij Puikendam in 1667 heeft Pieter Stalpert van der Wiele enkele jaren later aan de oostzijde een buitenverblijf of herenhuis aangebouwd, bestaande uit een grote kelderruimte, een woonverblijf op de begane grond en een zolder. Het gebouw stond bekend als de Stalpertshof maar ook als het Huis met de Pilaren. De straatnaam Pilarenlaan verwijst nog altijd naar dit huis.
De twee partijen verklaren in de akte: “…verhuert ende gehuert te hebben, respective het heerenhuijs, paardestal, wagenhuijs, het somerhuijs of courtequarde, oock het cleijne thuijntie, alsmede de visserije van de vaartslooth alles gelegen onder Noortwijckerhout… en dat voor den tijt van ses jaren innetegaen op meijdagh 1691 ende expirerende den laatsten april van den jare 1697, omme de somme van vijftig gulden ’s-jaars, te betalen ijder jaar voor den eersten meij…”.
De vrij jonge herenwoning met de extra’s moet zeker in de smaak gevallen zijn van de eerste pastoor Stephanus van der Werve. Hoewel de huur volgens het contract pas in mei 1691 zou ingaan is er een betrouwbare aanwijzing dat de pastoor al eind 1690 de eerste kinderen gedoopt heeft in Noordwijkerhout en dit niet in een boerderij deed, maar in zijn “domus pastoratus”, de latijnse term voor pastorie. De doop in de pastorie wordt aangetekend bij de registratie van de eerste dopeling. Dat was Gertrudis, de dochter van Cornelis Verdel en Neeltje Dammasdochter van Rijn met Huig Roelen Raaphorst en Ariaantje Cornelisdochter Verdel als getuigen. Het toeval wil dat Cornelis en Neeltje Verdel op de latere boerderijkerk woonden en dat heeft mogelijk geleid tot de conclusie van vroegere onderzoekers dat dit echtpaar hun boerderij geschonken heeft aan de Roomse gemeenschap, wat niet het geval is.
De datum van de eerste doop is interessant, 17 december 1690. Het huurcontract werd getekend op de 16e. Dus de eerste doop vond een dag na de ondertekening plaats! Het herenhuis was daarmee ruim voor de ingangsdatum uit het contract in gebruik. Dat heeft mogelijk te maken met het feit dat boer Huibert Gerritszoon Verdel die Puikendam bewoonde door de familie Stalpert van der Wiele de huur was opgezegd wegens het niet nakomen van zijn plichten als huurder. De boerderij met herenhuis stond dus mogelijk al leeg en het boerderijgedeelte wordt per februari 1691 verhuurd aan Willem Huibertszoon Swil.
Dat de dopen plaatsvinden in het herenhuis van Puikendam biedt ook ruimte voor de gedachte dat de pastoor in datzelfde huis zijn katholieke erediensten hield, of in het grote boerderijgebouw waar het herenhuis aan gebouwd was. De kelderruimte zou daar bijvoorbeeld ook prima voor gebruikt kunnen zijn, lijkt groot genoeg. Bewijs dat de eerste Victorkerk bestond uit het herenhuis van Puikendam is dat nog niet maar het ligt wel voor de hand, zeker gezien het feit dat deze pastorie nog jaren bewoond werd, ook door de opvolgers van Stephanus van der Werve, de pastoors (aartspriesters) Van der Maes en Daeldorp.
Die bewoning van het herenhuis van Puikendam heeft zeker tot 1716 geduurdt want van Herman Daeldorp weten we dat hij in 1715 voor het herenhuis nog verpondingenbelasting moest betalen. In 1732 wordt in dezelfde verpondingen van het dorp de kerkboerderij van Verdel genoemd in combinatie met een priesterhuis. We mogen daaruit concluderen dat tussen 1715 en 1732 een pastorie aan de kerkboerderij is gebouwd. Uit latere tekeningen van het kadaster blijkt dat het een aanbouw was en geen losstaand gebouw.
Het besproken huurcontract heeft nog een interessante achtergrond. Terwijl in 1710 bij de overdracht van de boerderij van Verdel gekozen is voor het op naam van burgers stellen van de toekomstige kerk en vermeden wordt te verwijzen naar het roomse geloof staat in dit huurcontract uit 1690 in de kantlijn gewoon bijgeschreven “representerende de roomse gemeente van Noordwijkerhout”. De verhuurders, de van oorsprong Haagse familie Stalpert van der Wiele staan bekend als gereformeerd, onder hen bevond zich onder andere de echtgenote van Theodorus Trigland, uit een familie van vooraanstaande predikanten en kerkgeleerden. Blijkbaar was het geen probleem voor deze familie om hun erfbezit te verhuren aan de “paapse” gemeenschap. De scheiding tussen gereformeerden en katholieken en daaronder vallende subgroeperingen was niet zo scherp als wel eens in onze geschiedschrijving wordt gesuggereerd. De scheiding liep soms dwars door families heen zonder dat het veel problemen opleverde. Dit voorbeeld laat weer eens zien hoe moeilijk de verhoudingen tussen katholieken en gereformeerden te doorgronden zijn, zeker in het katholieke Noordwijkerhout.
De eerste dopen en huwelijksvoltrekkingen zijn altijd gebruikt om aan te tonen dat in 1690 in Noordwijkerhout een eigen statie was opgericht. Daar kunnen we een nuance aan verbinden. Uit een eenvoudig document ondertekend door de kerkmeesters van Noordwijk en Noordwijkerhout, opgemaakt in februari 1691, blijkt dat er niet zozeer sprake was oprichting van een eigen statie maar meer van een afsplitsing van een gezamenlijke statie. Dat verklaart ook waarom katholieke dopen en huwelijken voor 1690 al direct in de eerste Noordwijkse registers te vinden zijn vanaf 1678. In de akte worden de goederen verdeeld. De Noordwijkerhoutse kerkmeesters waaronder de bekende Piet Gijs en zijn zwager Hendrik van Leeuwen ontvangen onder andere een zilveren kelk en nog wat kleine zaken maar de meubelen blijven in Noordwijk.
Het heerenhuis van Puikendam en de gelijknamige boerderij moesten wijken voor de bouw van de Victorwijk. Met de vondst van slechts een enkele notarisakte weten we weer wat meer over de bijzondere achtergrond van dit gebouw. Met de kennis van nu is het misschien wat gemakkelijk maar daarmee niet minder terecht als we stellen dat het dorpsbestuur van Noordwijkerhout midden vorige eeuw wel erg pragmatisch omging met de geschiedenis van dergelijke gebouwen. Was dat een tekort aan historisch besef of heerste er nog altijd teveel een boerenmentaliteit in de raadszaal? Pal aan de Kerkstraat gelegen stond het behoud van de boerderij of het bijbehorende tot woning verbouwde koetshuis planologisch gezien de ontwikkeling van de Victorwijk nauwelijks in de weg. Een tragisch gemiste kans om toekomstige bewoners van het dorp een tastbaar verleden te geven.