Boerderij Vredebest had al eerder een plaatsje gekregen op deze website maar slechts via een korte bespreking van haar geschiedenis. Uw onderzoeker had zichzelf daarbij beloofd om deze interessante boerderij nog eens uitgebreider te beschrijven. En beloften aan jezelf moet je boven alles waarmaken. Bovendien verdient de boerderij aandacht vanwege het tragisch lot dat haar trof in de Tweede Wereldoorlog toen een bommenwerper er op neerstortte en negen mensen het leven verloren. Het is mooi dat hierover niet zo lang geleden een gedenkbordje geplaatst is aan het Noordwijkerhoutse Westeinde, zij het dat het bordje eigenlijk vijftig meter te ver naar het zuiden staat, pal voor de plek waar eens de buitenplaats Hofwijk van de welgestelde Pieter Tedingh van Berkhout heeft gestaan. De geschiedenis van deze buitenplaats is ook te vinden op deze website en loopt voor een lange periode parallel aan die van boerderij Vredebest.
Ook in historisch opzicht is het toeval dat de bommenwerper precies op die plek neerstortte tragisch te noemen want het gebouw was nog in de originele staat en behoorde tot het weinige oude erfgoed in Noordwijkerhout dat de twintigste eeuw heeft gehaald. En het is dan ook niet verwonderlijk dat het belang van het historische bouwwerk al in 1931 door de Heemschutorganisatie werd onderkend. Afbraak werd voorkomen in samenspraak met eigenaar Hein Hogervorst. Het hoofdgebouw werd hierna zelfs gerestaureerd. Daarbij zal meegespeeld hebben dat enkele jaren eerder de bekende Friese onderzoeker Uilkema uitgebreid studie van de boerderij heeft gemaakt. Hij deed dat ook voor twee andere boerderijen in de Noordzijder Polder, Puikenduin en de Witte Raaf. En voor Puikendam aan de Kerkstraat. Overigens bezocht hij ook andere boeren in de omgeving zoals Heemskerk op Eijckendonck en Warmerdam op Kijkduin. Alvorens in te gaan op de geschiedenis van eigenaren en pachters een kijkje in het werk van de Fries Klaas Uilkema.
Het onderzoek van Klaas Uilkema
De Noordwijkerhoutse geest in het zuiden van het dorp is grofweg gesitueerd tussen de Maandagse en Woensdagse Wetering. Tussen de Leeweg en het Westeinde bestaat het geheel uit zandbodem. De eigenaren van boerderijen aan deze twee wegen gebruikten hun geestlanden vooral voor het verbouwen van vlas, haver en rogge, maar ook voor het houden van wat schapen. Het gebruik van de geestlanden moet een lange historie hebben gehad want we vinden percelen terug in de archieven die niet uitgedrukt worden met een oppervlakte in Rijnlandse Roe maar met voetmaten voor de lengte of breedte. Tot de gebruikers hoorden ook de boeren op Vredebest die landerijen zowel aan de voor- als achterzijde van de boerderij hadden liggen. Ten westen van het Westeinde was de grond beter geschikt voor weilanden en die lagen in dit geval ook nog eens in een lager gedeelte van de Noordzijder Polder, nog altijd bekend als “de Sack”. In de jaren waarin Klaas Uilkema zijn onderzoek verrichtte (1924-1930) was het gebied al ingrijpend veranderd ten opzichte van de eeuwen ervoor. Niettemin kon Uilkema de ontwikkeling van de boerderij als bedrijfsgebouw herkennen in de opzet en indeling. Voor ons is een belangrijke conclusie van Uilkema dat de boeren op Vredebest gedurende de eeuwen geheel overgeschakeld waren van de akkerbouw naar veeteelt.
Klaas Uilkema verrichtte zijn onderzoek in de periode waarin Cornelis Leeflang pachter was van de boerderij, die overigens volgens Klaas een andere oorspronkelijke naam zou hebben gehad: “Oosterhout”. Een vreemde naam want Vredebest ligt in de meest westelijke punt van Noordwijkerhout. De naam is dan ook nergens anders te vinden en het is niet duidelijk hoe Klaas daaraan kwam. Zijn onderzoekswerk is zeer omvangrijk en in 1991 door Ellen van Olst in een boek beschreven, “Uilkema, een historisch boerderijonderzoek”, zie hiervoor o.a. de website van DBNL.
Uilkema maakte bij zijn veldwerk tekeningen en krabbelde daarop driftig allerlei opmerkingen die hij later vergeleek met talloze andere boerderijen en vervolgens uitwerkte in analyse en conclusies. Van menige boerderij werden foto’s gemaakt. Uit het boek van Ellen van Olst komt de volgende passage, een tekst van Uilkema zelf over Vredebest:
‘…De oorspronkelijke dorschvloer is hier in een “keuken” veranderd – waarbij meteen een schoorsteen werd ingebouwd. De hooge dorschvloerdeuren zijn verdwenen en werden vervangen door een raam. Tegelijk werd een kleinere dorschvloer in de wagenschuur ingericht, terwijl tevens in dit gebouw de nog overige paarden werden gestald. Eén van de beide rijen standplaatsen van den koestal werd verlengd in de richting van den ouden paardenstal. Het overige deel daarvan werd boenhoek, die naderhand weer van de stal werd afgescheiden. (…) Hier wordt de kaas bereid; te vorm gebeurde dit in de zomerwoning. De karn heeft haar oude plaats behouden. Het schot ter afscheiding van den boenhoek is betrekkelijk kort geleden aangebracht. Voor een aantal jaren heeft ook de jongere dorschvloer zijn functie verloren; thans dient hij ter stalling van het rijtuig van den boer. De overgang van het akkerbouw- naar het graslandbedrijf toont in dit gebouw dus twee stadia: eerst een inkrimping, dan een geheele verdwijning van het bouwland. Met de eerste verbouwing ging reeds een vergrooting van den melkkelder gepaard…’
Ouderdom
De aandacht van Uilkema voor de veranderingen in de opzet van het gebouw werd vooral ingegeven door zijn visie op boerderijen als bedrijfsgebouw. Nuttigheid was voor hem belangrijker dan schoonheid. Dat hij ook in bovenstaande passage nadrukkelijk de overgang van akkerbouw naar veeteelt noemt is van belang voor het dateren van de boerderij. De vlasteelt was in Noordwijkerhout en omgeving in de zeventiende 17e eeuw sterk krimpende en een eeuw later nagenoeg verdwenen. Alleen rogge en haver werden nog op de akkers verbouwd, tarwe en gerst veel minder. Een analyse van de functie van alle landbouwpercelen in Noordwijkerhout op de eerste kadasterkaarten uit begin 19e eeuw laat zien dat het aantal akkers dat toen nog in gebruik was heel beperkt bleef. En die lagen nagenoeg altijd op de zandgronden die traditioneel ook gebruikt werden voor het weiden van schapen. Het geringe aantal akkers bevestigt de overschakeling naar de melkveehouderij die Uilkema constateerde. Helaas geeft Klaas ons geen jaartal of periode voor de bouwdatum van Vredebest, waar hij dat elders wel deed zoals bij Puikendam dat hij dateerde op plusminus het jaar 1600. Voor de Witte Raaf zijn door uw onderzoeker sterke aanwijzingen gevonden dat het originele gebouw dateerde van circa 1590. En het oorspronkelijke Breelandgebouw in De Zilk dat sterke gelijkenis met de Witte Raaf vertoonde zou tussen 1560 en 1590 gebouwd zijn. Uilkema’s keuze voor gedetailleerde uitwerking van Puikenduin, Witte Raaf, Vredebest en Puikendam zal ingegeven zijn door zijn inschatting van de ouderdom. Hoe ouder hoe groter de mogelijkheid om over een langere periode de ontwikkeling als bedrijfssgebouw te kunnen volgen.
Voor Vredebest gaan we hier vooralsnog uit van een gebouw uit de tweede helft 16e eeuw. Niet alleen vanwege de analyse van Uilkema maar ook door de indruk die het gebouw maakt op de bewaard gebleven foto’s. Met name het woongedeelte, de dwars geplaatste opkamer en steunberen voor de muren lijken van oudere datum dan de rompboerderijen in het dorp uit de zeventiende en achttiende eeuw. Daarbij is ook kennis van de eigenaren van nut, want het plaatsen van een geheel stenen gebouw vereiste het nodige kapitaal. Als boerenlocatie kent Vredebest waarschijnlijk een nog veel oudere geschiedenis want via de pachtgegevens van het klooster Leeuwenhorst weten we dat in het zuidelijk gedeelte van Noordwijkerhout nagenoeg alle woonlocaties ontstaan zijn in de periode voor het jaar 1400.
Eigenaren en pachters van 1542 tot circa 1623
Terwijl voor de naastgelegen boerderij de Klijne Sack de geschiedenis al moeilijk te onderscheiden viel van de overige boerderijen aan het Westeinde valt voor Vredebest zeker niet met 100 procent zekerheid te zeggen wie wanneer eigenaar of pachter was. Extra lastig is in dit geval dat Vredebest de noordelijkste van drie gebouwen was, die vlak naast elkaar stonden. Hou het dan maar eens uit elkaar als alleen een naam genoemd wordt en de grootte van percelen die gedurende de eeuwen opgesplitst of samengevoegd werden. Maar met een combinatie van gegevens uit allerlei beschikbare bronnen kunnen we toch een betrouwbaar beeld van de bewoning geven. Daarbij beginnen we omgekeerd in de tijd en starten met het vaststaand feit dat in 1623 in het bekende Hooftgeltdocument alle huizen en boerderijen met bewoners genoemd worden en precies op volgorde. In dat jaar woont Jaapje Jacobsdochter, weduwe van Cornelis Lenaertszoon op Vredebest samen met haar zoon Mathijs en zijn echtgenote Neeltje Jansdochter en hun twee kinderen. Mathijs wordt later “Van de Linde” genoemd, dus mogelijk droeg zijn vader die achternaam ook al.
Met deze namen als uitgangspunt kunnen we vervolgens in oudere bronnen zien wie er voor hen op de boerderij woonden en dezelfde percelen land gebruikten, maar ook wie eigenaar daarvan waren. We lopen echter in eerste instantie vast bij het jaar 1542, want voor die tijd zijn er geen complete overzichten van eigenaren en pachters beschikbaar, maar kunnen we alleen de pachtregisters van het klooster Leeuwenhorst nog inzetten. De gegevens uit dat register zijn echter voor deze boerderij ontoereikend om harde conclusies te trekken voor de periode voor 1542. Maar datzelfde register levert ons in een krabbeltje van rentmeester Adriaen Mourijnszoon een goud extraatje op. Hij bevestigt namelijk in 1600 dat “Jaapje, de weduwe van Cornelis Lenaertszoon woonachtig is op de woning die zij huurt van lieden van Delft”. En die lieden betreft de familie van ene Volckje. We komen puzzelend met archiefmateriaal tot het volgende overzicht van eerste pachters en eigenaren en kunnen met dank aan het toeval ook voor 1542 namen invullen.
Genoemd in: | Pachter | Eigenaar |
1623 | Jaepje Jacobsdr, weduwe Cornelis Lenaertszoon met haar zoon Mathijs Cornelisz van der Linde | Adam Willemsz van der Burch; erfgenaam van zijn moeder Joosje Adriaensdr Groenewegen uit Delft |
1604 | Jaepje Jacobsdr. , weduwe. Haar echtgenoot Cornelis Lenaertszoon is overleden voor 1600 | Joosje en Corstiaan Groenewegen uit Delft |
1580 | Cornelis Lenaertszoon | Adriaen Sijmonsz Groenewegen uit Delft; ovl 1603; zoon van Volckje |
1561 | Jacob Sijmonszoon | Volckje, weduwe van Sijmon Dirckszoon uit Delft |
1556 | Cornelis Gerytszoon Cuijck Jacob Sijmonszoon onderhuurder woning | Volckje, weduwe van Sijmon Dirckszoon uit Delft |
1553 1545 1542 | Cornelis Gerytszoon Cuijck Idem Idem | Volckje, weduwe van Sijmon Dirckszoon uit Delft |
1523 | Cornelis Gerytszoon “Cuijck” na het overlijden van zijn vader Geryt Janszoon | Sijmon Dirckszoon uit Delft? |
1495 | Geryt grote Janszoon alias Ridder, vader van Cornelis |
Eigenaresse Volckje, de weduwe van Sijmon Dirckzoon uit Delft
In de bronnen die voor bovenstaand overzicht gebruikt zijn komt Volckje, de weduwe van Sijmon Dirckszoon uit Delft prominent voor. Het echtpaar behoorde tot de elite van Delft, maar hoe zij aan het Noordwijkerhoutse bezit zijn gekomen is nog niet bewezen. Toch kunnen we daar een theorie op loslaten. Volckje blijkt de dochter te zijn van ene Adriaen Pijnssen van der Aa en stamt daarmee uit een bekende adellijke familie uit onze regio met bezit vanaf de late Middeleeuwen. Leden van deze familie waren bijvoorbeeld eigenaar van de heerlijkheid Offem bij Noordwijk en de boerderijlocatie Bouwlust in Noordwijkerhout, ten westen van de nieuwe Landgoedwijk. Er is dus een gerede kans dat de familie Pijnssen ook eigendom aan het Westeinde heeft verworven waarop uiteindelijk de boerderij is gebouwd. En zo zou Volckje Adriaensdochter Pijnssen van der Aa door vererving binnen haar familie eigenaresse kunnen zijn geworden en na haar dood haar zonen Adriaen en Corstiaen Sijmonszonen Groenewegen.
Hoewel er al in 1495 sprake van zou zijn dat Geryt grote Janszoon, de onderste naam uit het schema een huis op de locatie bewoonde hoeft dat niet het stenen Vredebestgebouw te zijn dat we hier bespreken. In 1542 worden niet drie huizen rond de locatie genoemd zoals daarvoor en daarna gebeurt maar is er voor de Vredebestlocatie van Volckje alleen sprake van een “werf”, de twee naastgelegen gebouwen worden wel genoemd. Onder “werf” zouden we het erf van een afgebroken huis kunnen verstaan, waar nadien Vrederust op gebouwd is maar het is slechts een aanwijzing. De verschillende archieven spreken elkaar voor dat jaar 1542 ook nog eens tegen. De familie van eigenaresse Volckje was vermogend genoeg om een nieuw gebouw te financieren maar uit de Tiende Penningbelasting van 1556 wordt duidelijk dat Cornelis Gerytszoon de woning verlaten heeft en in een ander huis op de Noordwijkerhoutse Geest woont. Er is dan sprake van dat hij Vredebest zou verhuren aan Jacob Symonszoon. Er wordt gesteld: “Jacob Symonszoon gebruikt van Cornelis Gerytszoon Cuijck tot Noordwijkerhout zijn woning met twee morgen anderhalf hond land”. Dat houdt dus in dat Cornelis zelf eigenaar van de woning was en het omliggende land gepacht werd van genoemde Volckje.
1495 – 1527 Geryt grote Janszoon “Ridder”, pachter van Vredebest en stamvader Van der Klugtfamilie uit de Bollenstreek
Een bij toeval gevonden document uit de processen bij het Hof van Holland levert bewijs op voor een niet eerder gevonden stamvader voor de Van der Klugtfamilie uit de Bollenstreek. Maar ook bevat het document informatie over bezittingen die rond Vredebest lagen waardoor we met zekerheid kunnen vaststellen wie er voor 1542 op de boerderij hebben gewoond. Dammas Gerytszoon van der Cluft die later met die achternaam in documenten wordt genoemd blijkt een broer te zijn van Lijsbeth Gerytsdochter, van wie bekend is dat zij met Steven Janszoon getrouwd was en met hem aan de basis van een familie met de naam Duijndam heeft gestaan. Dammas en Lijsbeth hebben volgens het document ook nog een broer Cornelis Gerytszoon. Dit trio koopt uit de boedel van hun ouders landerijen aan die allemaal in Noordwijkerhout liggen. Hun ouders zijn daarmee ook bekend, het zijn Geryt Janszoon en Maritje Cornelisdochter.
De verkochte landerijen bestaan uit drie hectare aan de Robijnslaan en vier percelen van bij elkaar zo’n vier hectare rond boerderij Vredebest aan het Westeinde. Die vier percelen worden gekocht door Cornelis Gerytszoon waarbij ten aanzien van het grootste perceel wordt gesteld dat het klooster Leeuwenhorst daarvan een deel in eigendom heeft. Dat perceel ligt voor de boerderij, tussen de Buurweg (Westeinde) en de Gooweg en ligt naast een ander perceel waar Cornelis Gerytszoon al eigenaar of gebruiker van is. In de Leeuwenhorst pachtregister komen we dit perceel ook tegen, het klooster verhuurt dit vanaf 1495 tot 1523 aan Geryt grote Janszoon alias “Ridder”. Na dat jaar volgt Cornelis Gerytszoon “Cuijck” Geryt Janszoon op en leert de rentmeester van het klooster ons dat Geryt de vader is van Cornelis, die in of kort voor 1559 overleden is. En dus ook van Lijsbeth en Dammas waarvan de laatste de achternaam van der Cluft (Klugt) draagt. Dat bijnamen als Ridder of Cuijck werden gebruikt hoeft nog niet te betekenen dat Dammas als enige Van der Cluft werd genoemd, we hebben simpelweg niet meer informatie.
Dankzij dit ene document kunnen we wat de bewoners van de Vredebestlocatie betreft dus toch nog verder terug in de tijd dan 1542, het jaar van de eerste betrouwbare officiële onroerend goed registraties maar het levert ons in combinatie met andere bronnen ook een Noordwijkerhoutse stamvader op voor de Van der Klugtfamilie uit de Bollenstreek. Een man die ruim vijfhonderd jaar geleden leefde en waarschijnlijk voor het jaar 1470 geboren is. Hij is tussen 1523 en 1527 overleden. Zijn weduwe Maritje Cornelisdochter verhuist dan naar Noordwijk, haar zoon Cornelis gaat op Vredebest wonen.
Cornelis Gerytszoon “Cuijck” wordt met al zijn landerijen genoemd in de Tiende Penningbelasting van 1553. Hij woont op een flinke boerderij van zo’n dertig hectare, van acht hectare is hij zelf eigenaar, de rest wordt gepacht van Volckje Adriaensdochter, weduwe van Sijmon Dirckszoon, van het klooster Leeuwenhorst, van de abt van het klooster van Egmond en van het Regulierenklooster uit Leiderdorp.
Vredebest 1623 – 1942
Vanaf 1623 zijn de opeenvolgende eigenaren en bewoners van Vredebest met zekerheid vast te stellen. Pachters van de woning hebben vaak ook eigen weilanden en akkers.
Vanaf | Bewoner | Eigenaar |
1619 1623 | Jaapje Jacobsdochter met het gezin van haar zoon Mathijs Cornelisz van der Linde | Joosje Adriaensdr Groenewegen tot 1619 daarna zoon Adam Willemsz v.d. Burch |
1629 | Mathijs Corneliszoon van der Linde Neeltje Jansdr Santvliet | Mathijs en Neeltje van der Linde -Santvliet |
1629 | Mathijs Corneliszoon van der Linde Neeltje Jansdr Santvliet | Boudewijn de Man, Delft Eigenaar via “naasting” van de woning |
1643 | Mathijs Corneliszoon van der Linde Neeltje Jansdr Santvliet | Curatoren Boudewijn de Man Clara van Sparwoude |
1646 | Mathijs Corneliszoon van der Linde Neeltje Jansdr Santvliet | Curatoren Clara van Sparwoude Everard van Lodensteyn, Delft |
1666 | Cornelis Mathijszoon van der Linde Trijntje Jansdochter | Paulus Tedingh van Berkhout |
1668 | Cornelis Mathijszoon van der Linde Trijntje Jansdochter; tot ca 1673 | Pieter Tedingh van Berkhout |
1673 1683 1711 | Tussentijds wonen Jan Sijmonsz Achthoven, Dirck Jacobszoon Warmenoven, Dirck Janszoon van der Son en Sijmon Janszoon Achthoven op de woning | Pieter Tedingh van Berkhout |
1713 | Trijntje Teunisdochter van Schie, weduwe van Sijmon Janszoon van Achthoven | Jacoba Tedingh van Berkhout Weduwe van Isaack de Lespaul |
1722 plm | Jan Janszoon Oosterbaan, 2 echtgenotes 1. Annetje Claasdr over Duijn tot 1726 2. Maartje Dirksdr Rhijnsburger | Jacoba Tedingh van Berkhout en vanaf 1750 haar zoon Isaack de Lespaul |
1758 | Leendert Groenendijk (overlijdt sept 1776) Wijntje Jansdochter Verdel | Leendert Groenendijk Wijntje Jansdr Verdel |
1776 sept | Jan Leenderts Groenendijk (ovl nov 1776) Marijtje Jansdochter van Nobelen | Jan Leendertszoon Groenendijk Marijtje Jansdochter van Nobelen |
1776 nov | Marijtje Jansdr van Nobelen (weduwe) | Marijtje Jansdr van Nobelen (wed) |
1777 | Cornelis Oostdam Marijtje van Nobelen | Cornelis en Marijtje Oostdam-Van Nobelen |
1629 De naasting van Boudewijn de Man
Op 7 mei 1629 heeft pachter Mathijs Corneliszoon van der Linde genoeg geld bij elkaar weten te krijgen om Vredebest te kunnen kopen voor 11.500 gulden van Adam Willemszoon van der Burch uit Delft. Adam is de zoon en erfgenaam van Joosje Adriaensdochter en een kleindochter van de bovengenoemde Volckje Pijnssen van der Aa. Een aankoop was in die tijd nog geen garantie dat men definitief eigenaar werd want er bestond het naastingsrecht. Directe familie van de verkoper of partijen die hun belang bij het onroerend konden aantonen hadden het recht om de verkoop te “naasten”, dus teniet te doen en vervolgens op eigen naam te stellen. Boudewijn de Man, belastingontvanger van Delft maakt gebruik van dit recht en na toetsing door de schout en de kleine rechtbank van het dorp worden zijn aanspraken erkend en wordt hij in oktober van hetzelfde jaar 1629 eigenaar van Vredebest. Dat Mathijs en zijn vader Cornelis Lenaertszoon al zo’n vijftig jaar pachter waren geweest werd blijkbaar ondergeschikt geacht. Mathijs en vervolgens zijn zoon Cornelis blijven niettemin boer op Vredebest tot circa 1673 waarna Cornelis verrassend verhuist naar de naastgelegen woning. Hij overlijdt tussen 1683 en 1686.
Een familieverwantschap van Boudewijn de Man met de verkopende partij Van Groene(n)wegen is niet gevonden en die was er misschien ook niet. Het belang van Boudewijn zou voortgekomen kunnen zijn uit het feit dat hij de woning naast Vredebest had gekocht twee jaar eerder. Die woning stond in de eeuw ervoor op naam van “Pontiaan Pieterszoon van Zandvoort”. Onderzoek leert dat Pontiaan een bastaardzoon was van jonkheer Pieter van Treslong. De Treslongfamilie had vanouds veel bezit in zuidelijk Noordwijkerhout en daarvan lag een deel rond deze woning die door Boudewijn de Man wordt gekocht in 1627. Zelf erfgenaam van moederszijde van Pieter van Treslong koopt hij van de overige erfgenamen deze middelste van de drie dicht op elkaar staande woningen aan het Westeinde. Omdat de landerijen achter deze woning niet mooi aaneengesloten lagen had Boudewijn belang bij de aankoop van Vredebest om er een mooi geheel van te maken. Dat is mogelijk de reden waarom hij twee jaar later eigenaar wordt na Vredebest “genaast” te hebben.
Wisseling van de Delftse wacht
Boudewijn de Man is slechts 14 jaar eigenaar geweest van Vredebest. Hij raakt in financiële problemen en de ingeschakelde curatoren verkopen de boerderij aan wederom een inwoner van Delft, Clara van Sparwoude maar ook haar eigenaarschap is van korte duur en eindigt met een gedwongen verkoop in 1646. En hoewel advertenties in kranten al gangbaar waren en aanplakbiljetten verspreid werden bereikte een aankondiging van een verkoop maar een beperkte regio. Het is dan ook niet zo vreemd dat opnieuw een Delftenaar eigenaar wordt, in dit geval burgemeester Everard van Lodensteijn, die overigens niet alleen Vredebest koopt maar ook het nodige andere onroerend goed in de omgeving. Waaronder ook de andere woning van Boudewijn de Man. Everard houdt zijn bezit aan het Westeinde aan tot 1666 en verkoopt dan aan stadsgenoot Paulus Tedingh van Berkhout, die beide woningen twee jaar later schenkt aan zijn zoon Pieter Tedingh van Berkhout, ook een Delftenaar.
Pieter Tedingh van Berkhout uit een van oorsprong Noord-Hollandse familie die nog familiebanden heeft met de voorouders van de Noordwijkerhoutse boerenfamilie Heemskerk zal de middelste van de drie woningen ombouwen tot zijn buitenplaats Hofwijk, uitgebreid beschreven elders op deze website. Echter heel lang heeft hij niet genoten van zijn buitenhuisje bij duinen en strand want al in 1691 verkoopt hij Hofwijk of Vijverbeek zoals het ook wel genoemd werd aan de jurist Frederick Rooseboom. Vredebest echter blijft eigendom van Pieter en na zijn overlijden in 1713 neemt zijn dochter Jacoba die met Isaack de Lespaul getrouwd was het eigendom over. Een buitenplaats leverde hooguit wat plattelandsplezier op, het verpachten van een boerderij harde guldens. Dat zou wel eens de reden kunnen zijn waarom Vredebest niet verkocht werd door Pieter.
Pachters van de familie Tedingh van Berkhout.
Negentig jaar lang is Vredebest eigendom van de familie Tedingh van Berkhout. Pas in 1758 zal Isaack de Lespaul, zoon en erfgenaam van Jacoba en kleinzoon van Pieter de boerderij verkopen. Dan komt ook een einde aan het tijdperk van de “Delftse” verpachting. In de loop van die negentig jaar hebben meerdere families op Vredebest gewoond. Voor het beantwoorden van de vraag wie nu pachter waren van de drie naast elkaar staande woningen was veel gepuzzel nodig en noteren we na Cornelis Mathijszoon van der Linde achtereenvolgens vanaf 1683 Jan Sijmonszoon van Achthoven, Dirck Jacobszoon van Warmenoven en Dirck Janszoon van der Son. De laatste blijkt in 1705 een flinke pachtschuld te hebben opgebouwd en wordt door pachtheer Pieter Tedingh van Berkhout gedwongen die schuld te voldoen door overdracht van zijn vee en landbouwwerktuigen. Zie het verhaal over Hofwijk. Kort na hem wordt Sijmon Janszoon van Achthoven pachter en na Sijmons dood blijft zijn weduwe Theuntje van Schie nog enkele jaren op Vredebest wonen. Zij wordt rond 1722 opgevolgd door Jan Janszoon Oosterbaan, hij is de laatste in het rijtje van pachters van Vredebest en zal in 1758 in opdracht van Isaack de Lespaul de boerderij verkopen aan Leendert Groenendijck.
Jan Oosterbaan woont bijna veertig jaar aan het Westeinde en je verwacht dan wel iets over hem terug te kunnen vinden, maar dat valt in dit geval tegen. Zijn moeder Maartje is een zus van Dirk Jacobszoon Warmenoven die enkele jaren op Vredebest heeft gewoond. Ook de Van Achthovens die Jan vooraf gingen als pachters kunnen voor hem geen onbekenden geweest zijn want zij deelden hetzelfde remonstrantse geloof, net als de Warmenovens. In Noordwijk was na 1619 een levendige remonstrantse gemeenschap ontstaan, maar in haar buurdorp heeft die geloofsrichting nooit voet aan de grond gekregen. Jan Oosterbaan speelde een rol in het bestuur en de kleine rechtbank van Noordwijkerhout. Die verantwoordelijkheid was bij wet voorbehouden aan protestanten en hoewel de remonstranten niet altijd even goed lagen bij de gereformeerde geloofsgenoten was dit hier blijkbaar geen enkel probleem. De remonstrantse families die pachter van Vredebest waren doopten hun kinderen in Noordwijk. Jan Oosterbaan trouwt in 1712 met Annetje Claasdr Over Duijn en krijgt met haar acht kinderen, maar daarvan overlijden er drie op jonge leeftijd. De vijf overgebleven dochters zijn niet ouder dan twaalf jaar als hun moeder Annetje overlijdt. Jan hertrouwt in 1726 met Maertje Rhijnsburger uit Oegstgeest, een weduwe met één dochter. Zij verliest die dochter nog voor haar eigen overlijden en heeft alleen één kleinkind dat zij kan benoemen in haar testament van 1747. Het persoonlijk leed dat deze echtparen overkwam is zo kenmerkend voor het bestaan van onze voorouders en zal ook aan het leven van de nieuwe eigenaren van Vredebest een bizarre wending geven.
Leendert Groenendijck en Wijntje Verdel; Jan Leendertszoon Groenendijck en Marijtje Jansdochter van Nobelen
Jan Janszoon Oosterbaan verkoopt voor Isaack Lespaul zijn pachtboerderij aan Leendert Groenendijck en Wijntje Verdel. Hij verhuist zelf naar Noordwijk. De prijs van 1.930 gulden voor een fraai boerderijgebouw met 41 hectare weiland en akker komt in onze tijd als belachelijk over maar de markt voor agrarisch onroerend goed is midden 18e eeuw in een diepe crisis geraakt. Met die omvang behoorde Vredebest tot de grootste boerenbedrijven van Noordwijkerhout, terwijl het in de eeuwen ervoor een stuk kleiner was. De vader van Pieter Tedingh van Berkhout kocht 90 jaar eerder een woning met veel minder weiland maar Pieter had zelf niet veel aan de weilanden die bij zijn buitenplaats Hofwijk hoorden en heeft die toegevoegd aan Vredebest. Hofwijk wordt medio 1745 door een nieuwe eigenaar afgebroken, het perceel verkocht. Jacoba Tedingh van Berkhout zag er blijkbaar geen voordeel in om die grond aan te kopen, terwijl die toch pal naast het boerderijgebouw van Vredebest lag, zowel aan zuid- als aan westzijde.
De Woensdagse Wetering loopt op dit kadasterkaartje vrij dicht achter Vredebest. Op oudere kaarten wordt dit gedeelte aangeduid als Groenewegsloot. Achter de vijver van Pieter Tedingh van Berkhout buigt de wetering of sloot haaks af naar het westen.
Het zal tot circa 1865 duren alvorens de laatste herinneringen aan buitenplaats Hofwijk verdwenen zijn. Met name de grote vijver die Pieter had laten uitgraven heeft daar bijna tweehonderd jaar gelegen, niet ver achter de boerderij. Bij het uitgraven vond Pieter een munt van de Romeinse keizer Vespasianus en een grote aarden kruik. Een teken dat Romeinen ook in onze contreien kamp hielden? De familie Oostdam heeft die vijver gedempt. Naast sloten die de weilanden doorkruisten werd efficiente bedrijfsvoering voor de families Groenendijck en Oostdam dus ook beperkt doordat de percelen waar tot 1745 de andere twee woningen uit het rijtje van drie hadden gestaan nooit toegevoegd zijn aan de boerderij. De weilanden van Vredebest lagen als het ware om deze percelen heen. Niet handig voor een boer.
Achter de vijver boog de voormalige Groenewegsloot haaks af naar het westen en loopt daar als Woensdagse Wetering verder. In het verleden liep die sloot rechtstreeks richting het midden van de Schulpweg maar in de 19e eeuw is op kadasterkaarten al te zien dat de sloot precies bij Vredebest ophoudt. Dat is ook nu nog herkenbaar. Een belangrijk deel van de weilanden lag achter de Woensdagse Wetering, een tweede waterbarrière voor de boer. Zij reikten tot aan de Duinsloot. Daar lag ruim vier hectare op Noordwijks grondgebied. Tegenover de boerderij, aan de oostzijde van het Westeinde lag een flinke akker die tot aan de Gooweg reikte. Ten tijde van de Oostdammen blijkt dat perceel maar liefst zeven hectare groot te zijn. Een deel van dat geestland voert mogelijk nog terug tot op de tijd van de stamvaders Van der Klugt.
Leendert en Wijntje Groenendijck-Verdel waren eerder pachter geweest van het boerderijgedeelte van de buitenplaats Dijckenburg van de families Vladeracken en Van Dam. Hun eerste huurcontract leert ons dat het echtpaar 450 gulden per jaar pacht moest betalen. Vergeleken met de koopprijs voor Vredebest was dat nauwelijks meer dan vier jaar pachtgeld. Als je als boer nog een beetje geld achter de hand kon je de aankoop van Vredebest niet laten lopen. In het eerste jaar waarin zij Dijckenburg pachten zijn Leendert en Wijntje getrouwd. Het echtpaar krijgt vier zonen en een dochter. Drie zonen overlijden binnen 1, 2 en 5 jaar na geboorte. Dochter Emmetje overlijdt op 29-jarige leeftijd na één kind gehad te hebben dat nog geen veertien dagen oud werd. Alleen zoon Jan, tweelingbroer van Cornelis, blijft over. Jan maakt ook als enig kind de verhuizing naar Vredebest mee. Hij trouwt in 1763 met Marijtje Jansdochter van Nobelen uit Oegstgeest. De grote boerderij is ongetwijfeld door Leendert en zoon Jan gerund, samen met hun echtgenotes die vaak de kaasmakerij regelden. Ook Jan en Marijtje treft persoonlijk leed want het echtpaar blijft kinderloos.
Weduwnaar Leendert Groenendijck overlijdt op 19 september 1776, Wijntje is al zes jaar eerder gestorven. Vier dagen na de dood van zijn vader maken Jan en Marijtje hun testament op. Zo snel is opvallend, zou dit een indicatie zijn dat de gezondheid van Jan ook minder was geworden? Het zou verklaren waarom hij binnen vijf weken na zijn vader overlijdt. Ook de inhoud van zijn testament maakt duidelijk dat het echtpaar in een kwetsbare levensfase terecht was gekomen. Jan laat vastleggen dat enkele voor hem belangrijke mensen een legaat dienen te ontvangen. Hij bepaalt dat een nichtje al zijn goud en zilverwerk ontvangt en zolang zij onvolwassen is ook een jaarlijkse uitkering van 500 gulden uit zijn achtergelaten boedel. Er zijn ook eenmalige legaten van 500 en 250 gulden voor neven, nichten en het dochtertje van zijn ex-zwager Cornelis Romijn. Voor die tijd behoorlijke schenkingen. Ook de roomse kerk van Noordwijkerhout ontvangt een legaat, een flink perceel weiland aan de Trekvaart. Mocht Marijtje eerder dan Jan overlijden dan schenkt zij uit de gezamenlijke boedel haar vader bij leven een bedrag van tweeduizend en zus Neeltje duizend gulden.
Het zijn stevige bedragen die Marijtje van Nobelen moet betalen uit de nalatenschap van haar overleden man. En zij staat er alleen voor op het grote boerenbedrijf. Maar dat duurt niet lang, want voor zo’n kapitale boerderij als Vredebest zijn genoeg boerenzonen te vinden die een relatie willen aanknopen met de weduwe. En in dit geval hopen we dat er ook nog liefde in het spel was toen de twaalf jaar jongere Cornelis Hendrickszoon Oostdam zich aan het Westeinde meldde. Het huwelijk vindt in september 1777 plaats. Cornelis is zoon van Hendrick Oostdam en Antje Steenvoorden en geboren op Schimmelpennick aan de Schippersvaartweg. Een jaar na dit huwelijk kan zijn broer Engel de ouderlijke boerderij kopen van de adellijke familie Schimmelpenninck. Als weer een jaar later vader Hendrick overlijdt zal die misschien in zijn laatste levensuren bedacht hebben dat deze twee zonen allebei toch maar mooi “onder de boerenpannen terecht gekomen waren”.
Marijtje van Nobelen heeft bij het aangaan van dit huwelijk gezien haar leeftijd van ruim boven de veertig geen grote kans meer op het krijgen van kinderen en die zijn er dan ook niet meer gekomen al lijkt er in een nieuw testament van haar en Cornelis nog altijd rekening mee te worden gehouden. In 1785, Marijtje is dan bijna vijftig neemt de notaris toch nog maar even een alinea over eventuele kinderen op. De echtgenoten benoemen elkaar tot enig erfgenaam. Marijtje bereikt een voor die tijd respectabele leeftijd van 77 jaar maar overlijdt wel eerder dan Cornelis die zo algeheel eigenaar van Vredebest wordt. Hij besluit in 1821 om de boerderij te verkopen aan zijn neef Hendrik, zoon van broer Engel. Er behoren dan nog 50 morgen of 45 hectare aan landerijen bij de woning, een kleine krimp ten opzichte van de aankoop door Leendert Groenendijck. Dat is onder meer terug te voeren op de schenking van een perceel aan de roomse kerk. Als de kinderloze Cornelis acht jaar overlijdt is er een flinke lijst erfgenamen, bestaande uit zijn broers, zusters, neven en nichten en van de zijde van Marijtje van Nobelen leden van de familie Van der Fluijt.
De eeuw van Oostdam
Om onderzoekers van de stamboom van de Noordwijkerhoutse Oostdammen niet te veel voor de voeten te lopen gaan we vanaf dit punt in een noodvaart door de negentiende eeuw, je zou het de eeuw van Oostdam kunnen noemen want pas in 1913 verdwijnt het rijke bezit Vredebest uit deze familie en gaat dan over naar jonkvrouw Gevers met Cornelis Leeflang als pachter. We vatten de generaties Oostdam samen:
Vanaf | Bewoners en eigenaren |
1813 | Cornelis Oostdam (weduwnaar) |
1821 | Hendrik Oostdam en Ermpje Verdegaal |
1854 | Ermpje Verdegaal (weduwe) |
1861 | Jacob Oostdam en Krijntje Goemans |
1902 | Krijntje Goemans (weduwe) |
1909 | Petrus Oostdam en Agatha Knijnenburg |
Vanaf 1913 | |
1913 | Cornelis Leeflang pachter Anna Cecilia van Haersma de With; weduwe Abraham Gevers eigenaresse |
1932 | Hein Hogervorst en Adriana Heemskerk |
1942 | Een vliegtuig van de RAF stort neer op de boerderij, waar niets van overblijft. |
Via nalatenschappen en verkopen is in 1909 de omvang van boerderij Vredebest een stuk kleiner geworden. Als weduwe Krijntje Goemans in 1909 besluit haar bezit te verkopen heeft zij negen van haar twaalf kinderen overleefd. Zij heeft nog drie zonen: Engel, Jacob en Petrus. De twee laatsten kopen haar opgesplitste bezit. Tot Vredebest behoort dan nog negentien hectare tot de aankoop. Petrus Oostdam wordt eigenaar voor 32.000 gulden en sluit hiervoor een hypotheek voor een iets hoger bedrag af. Om onbekende redenen geeft hij er vier jaar later de boerenbrui aan en verkoopt Vredebest aan Anna Cecilia van Haersma de With, weduwe van Abraham Gevers. In feite de buurvrouw van de Gooweg. Petrus ontvangt van haar 52.000 gulden voor de boerderij en had eerder al zijn vee en boerengereedschap verkocht voor ruim 5.000 gulden.
Door de verkoop aan Anna Cecilia’s familie, die eerder ook al enkele kleine perceeltjes had overgenomen wordt Vredebest weer een pachtboerderij. Cornelis Leeflang en zijn bruid Aaltje Schaap nemen samen met Catharina van Doorn, de moeder van Cornelis hun intrek in de woning van inmiddels respectabele ouderdom. Een goed jaar later overlijdt Catharina, weduwe van Cornelis Pieter Leeflang. Zij heeft bij testament bepaald dat van haar vier kinderen Cornelis al haar boerengereedschap zal mogen erven. Uit haar nalatenschap blijkt dat er op het bedrijf een aanzet is gegeven tot het telen van bloembollen. Die ontwikkeling zie je bij veel bedrijven vanaf circa 1850. Voorzichtige eerste stappen. De nog jonge Cornelis ontmoet in 1924 de boerderijenonderzoeker Uilkema en is door hem op foto vastgelegd bij het vullen van de hooiberg.
Het lukt Cornelis Leeflang maar niet om een rijk bestaan op Vredebest op te bouwen. In januari 1932 wordt zijn bedrijf failliet verklaard en verlaat hij de boerderij. Het gonst daarna in het dorp van de geruchten dat het oude en fraaie pand zal worden afgebroken. Het wordt zelfs in de regionale kranten vermeld door een plaatselijk correspondent. Dit bericht moet ook de Bond Heemschut bereikt en wakker geschud hebben want deze bewakers van historische panden ondernemen pogingen om de in hun ogen “pittoreske boerderij” te behouden. Dat lukt uiteindelijk in samenspraak met Hein Hogervorst, die bewoner en eigenaar van Vredebest zal worden. Alleen een bijgebouw wordt gesloopt, de woning wordt gerestaureerd en behoudt het oude aanzien. Hein en zijn gezin zullen Vredebest in de economisch zware dertiger jaren met de harde sanering in de bollenteelt toch weten om te vormen tot bollenbedrijf.
Bijna cynisch gezien de geslaagde poging tot behoud door Heemschut komt het einde van de boerderij alsnog, het komt letterlijk uit de lucht vallen. Een bommenwerper van de RAF met een bemanning uit alle windstreken wordt in oktober 1942 door Duits geschut geraakt en probeert brandend Engeland te bereiken. Het lukt de slechts 21-jarige piloot niet meer om de boerderij te ontwijken. Twee kinderen van Hein en Adriana Hogervorst-Heemskerk komen om het leven, net als de zevenkoppige bemanning.
Ter herinnering aan: Alida Hogervorst (26), Willem Hogervorst (16), Edward Warren Murphy (21), David Hackett (20), Maxwell Ben-Hertz (20), George Shannon (27), Sidney Messham (23), Charles Neubert (22) en Lionel Williams (24).
JD mei 2023