De geschiedenis van het Noordwijkerhoutse boerenbedrijf gaat ver terug, al is er in onze tijd nog maar weinig tastbaars van terug te vinden. De boerderij aan de Zeestraat die wij kennen als Groenewege is één van de laatste gebouwen in het dorp met wortels in de 17e eeuw. Vaststellen welk deel van de huidige boerderij nog uit die tijd dateert is lastig want de geschiedenis van Groenehove zoals de locatie oorspronkelijk genoemd werd is veel ouder dan het gebouw dat we aan de Zeestraat vinden. Uit documenten uit het midden van de 16e eeuw wordt duidelijk dat er meer woningen geweest moeten zijn dan de vijf die wij kennen uit documenten. Tussen de Schulpweg en het kasteel de Boekhorst aan de Langevelderweg zijn dat vanaf het zuiden de Keukendel, Groenewege, de Hut, Bouwlust en Sprockelenburg. Hier de geschiedenis van het huidige Groenewege, samengesteld uit alle tot nu toe gevonden documenten zoals overdrachtsakten, nalatenschappen, belastingregisters en stambomen.
Op zoek naar een bouwheer
Hoewel de gemeentelijke monumentenlijst het jaar 1700 verbindt aan het ontstaan van de boerderij zijn er voldoende aanwijzingen voor een oudere bouwdatum. Uit het jaar 1680 dateert een onweerlegbaar bewijs voor het bestaan van een boerderij op de locatie aan de Zeestraat, toen nog Schulpweg, Buurweg of Binnenweg genoemd. Het is een overdrachtsakte waarbij jonkheer Adam van der Duijn de nauwkeurig beschreven boerderij verkoopt aan Hagenaar Pieter Stalpert van der Wiele. De akte vermeldt ook de pachter: Cornelis Huibertszoon Alckemade. We hebben dus twee namen, van een eigenaar en van een pachter.
Vraag is dan hoelang de boerderij al eigendom was van deze adellijke heer en verpacht werd. Gebruikelijk was om in akten eerdere overdrachtsdatums te vermelden, de eigendomspapieren werden doorgegeven voor zover beschikbaar. Een oudere verkoop ontbreekt in deze akte uit 1680. Dat kan men vergeten zijn of die datum was niet bekend. Ook is het mogelijk dat het gebouw door jonkheer Adam van der Duijn en zijn familie gebouwd is. De gevonden namen kunnen ons verder helpen door simpelweg hun familieverbanden te onderzoeken. Over de Alckemadefamilie is veel informatie beschikbaar en Adam van der Duijn is ook geen onbekende naam want hij is verwant aan de Bouckhorsten met hun lange geschiedenis in de Bollenstreek.
Om verder terug te gaan in de tijd kunnen we zoeken in het “Verpondingenregister van 1633”, een betrouwbaar overzicht waarin de waarde van landerijen en gebouwen in Noordwijkerhout wordt vermeld als basis voor belastingheffing door het dorpsbestuur. Daarbij gebruikte men geen huisnummering, maar plaatste de gebouwen en percelen wel op volgorde, alsof men huis aan huis langs liep. Beginnend aan de westzijde van het dorp zou je in de volgorde van de boerderijen ook Groenewege mogen verwachten. Maar de boerderij wordt niet genoemd. Daar is een goede verklaring voor want in dit belastingregister staan geen woningen van eigenaren die buiten het dorp woonden. Dit gegeven is lang onbekend gebleven, vandaar dat in menige historische publicatie het dorp kleiner wordt geschat dan het in werkelijkheid was. De opsomming van woningen aan het einde van het register laat dat het beste zien. Er worden slechts een 60-tal huizen genoemd, terwijl er in het dorp aantoonbaar ruim 90 stonden rond het jaar1633.
Een ander bruikbaar belastingoverzicht is het Hooftgelt van 1623. Betrouwbaar wat de gegevens betreft met netjes op locatievolgorde de bewoners van panden, echter geen eigenaren genoemd. Dat overzicht en specifiek de volgorde van namen leveren ons de bewoners van woningen of boerderijen aan de Zeestraat. En daarin komen we de namen van leden van de Alckemadefamilie tegen als bewoners van de boerderijen de Hut en Groenewege. Met een klein voorbehoud kunnen we Cornelis en Huibert Corneliszonen Alckemade koppelen aan Groenewege. Het Hooftgeltdocument vermeldt bij hun namen “op haer selven sijn en haer eigen werck doende”. Daarmee wordt waarschijnlijk bedoeld dat zij al op jonge leeftijd zelfstandig hun boerderij runden.
Met de vondst van de naam van Huibert Corneliszoon Alckemade en zijn zoon Cornelis die in de overdrachtsakte van 1680 genoemd wordt kan verder gezocht worden. Nuttige informatie komt uit een akte uit het jaar 1649. Huibert Corneliszoon blijkt niet in staat om zijn pacht te betalen aan Willemina van der Noot, de weduwe van jonkheer Nicolaes van de Bouckhorst en grootmoeder van Adam van der Duijn, de man die in 1680 de boerderij verkoopt. En Huibert betaalt in 1636 “Hoefslaggelt” voor landerijen die aan de Woensdagse Wetering liggen. En al wordt zijn woning niet genoemd in het Verpondingenregister van 1633 staat hij daarin wel enkele keren vermeld als gebruiker van percelen van Nicolaes van de Bouckhorst in de Noordzijder polder.
Hiermee hebben we voldoende bewijs verzameld voor de stelling dat Groenewege in de eerste helft van de 17e eeuw in gebruik was als boerderij, met Nicolaes van de Bouckhorst als eigenaar en Huibert Corneliszoon Alckemade als pachter. De overdracht van boerderij en landerijen aan Nicolaes van de Bouckhorst zou te vinden moeten zijn in het Rechterlijk Archief van Noordwijkerhout dat met het jaar 1612 begint, maar dat is niet het geval. Nicolaes moet de boerderij en of landerijen dus eerder gekocht hebben. Als boerenlocatie is Groenewege ouder en we kunnen daar ook nog een aantal namen aan verbinden maar die gegevens zijn teveel gebaseerd op aannames.
We beperken hier tot de geschiedenis van de boerderij vanaf circa 1600. Dan rest nog de vraag hoe oud de bestaande stenen gebouwen zijn. Het staat vast dat we hier spreken van een samengesteld geheel. De gebouwen dateren uit verschillende perioden. Een paar jaar geleden is samen met Bert Hogervorst gezocht naar aanwijzingen, zoals het gebruik van type bouwsteen of kloostermoppen als fundering. Die kennis is gecombineerd met gegevens uit documenten, kadastergegevens en kaarten. Het woonhuisgedeelte lijkt het oudste deel, de fundering van een oude aanbouw aan de zuidzijde kon niet gevonden worden. De schuur of stal achter het woonhuis lijkt later aangebouwd. De voormalige stallen of schuren aan de noordoostzijde zijn ook van latere datum en bovendien van verschillende leeftijden.
Het woonhuis als oudste gedeelte zou door Nicolaes van de Bouckhorst gebouwd kunnen zijn en dateert dan uit de periode voor 1640 (zijn sterfjaar). Onderbouwing van deze stelling:
– De vorm van het hoofdgebouw staat al ingetekend op de eerste kadasterkaart van 1818.
– Vanaf 1680 tot 1818 zijn overdrachten bekend. Nieuwbouw werd vaak als pluspunt vermeld bij verkoop, maar staat voor Groenewege nergens opgetekend.
– De woning staat niet vermeld in het Verpondingenregister van 1633 hetgeen aantoont dat Nicolaes al voor dat jaar eigenaar was.
– Nieuwe woningen die tussen 1633 en circa 1660 gebouwd zijn staan bijgeschreven in datzelfde register maar Groenewege wordt niet genoemd.
– Willemina van der Noot woonde in Den Haag en had na de dood van haar man moeite om haar bezit bij elkaar te houden. Haar belangen worden mede behartigd door haar zoon Amelis maar die sterft vier jaar voor Willemina in 1669. Het ligt niet voor de hand dat zij op hoge leeftijd zelf tussen 1640 en 1673 (haar overlijdensjaar) nog ïnvesteerde in de bouw van een nieuwe boerderij.
– Noordwijkerhoutse boerderijen uit de 17e eeuw of van latere datum kennen vaak een rompvorm, een hoofdgebouw met daarachter in lijn de stallen. Groenewege wijkt daarvan af, de stallen staan bijvoorbeeld haaks op het woongedeelte.
– Veel van de oudere boerderijen in onze regio waren gewild bezit van rijke of adellijke families werden gebruikt als buitenverblijf, in de vorm van “herenhuizen” als onderdeel van de hofstede. Met de niet onbemiddelde Bouckhorsten als eigenaar is het ook niet zo vreemd om te stellen dat het vanaf het begin de bedoeling moet zijn geweest om een respectabel gebouw neer te zetten dat als buitenverblijf kon dienen. Het onderscheid dat gemaakt wordt in de overdrachtsakten vanaf 1680 tussen de “huizinge” en het “bouwhuis” wijst ook in de richting van een buitenverblijf.
Bouwkundig onderzoek zou uitsluitsel kunnen geven maar door het nijvere recyclen van bouwmateriaal door onze voorouders zijn ook daar kanttekeningen bij te plaatsen.Vooralsnog houden we daarom voor Groenewege aan dat het oudste gedeelte door Nicolaes van de Bouckhorst is gebouwd voor 1633.
Eigenaren en pachters van Groenewege.
1. Tot 1640 Nicolaes van de Bouckhorst en Willemina van der Noot.
2. 1640-1673 Weduwe Willemina van der Noot.
Nicolaes en Willemina trouwden in 1606 en kregen 4 kinderen: Aleid, Beatris, Margaretha en Amelis. Nicolaes had het nodige bezit in het gewest Holland, bekleedde vele bestuurlijke functies en was enige tijd eigenaar van de heerlijkheidsrechten over Noordwijk en Wimmenum (bij Egmond). Hij overlijdt eind 1640 en wordt in Den Haag begraven. Willemina bereikt een hoge leeftijd en zal haar man zo’n 32 jaar overleven. Zij wordt bij het beheer van haar bezit bijgestaan door haar zoon Amelis, tijdens zijn leven een topbestuurder van het gewest Holland. Zou zijn moeder Willemina voor hem overleden zijn dan zou Amelis mogelijk Groenewege uit de erfenis verkregen hebben maar zij overleeft hem en benoemt in 1670 in haar testament kleinzoon Nicolaas van der Duijn, uit het huwelijk van haar dochter Beatris, tot erfgenaam, samen met een nichtje van hem.
Gelet op de vermelding in het Hooftgelt van 1623 is Huibert Corneliszoon van Alckemade pachter van de boerderij in de periode 1623-1673, dus zeker zo’n 50 jaar lang. Huibert leefde van 1599 tot 1673, helaas weten we (nog) niet met wie hij trouwde. Hij behoort tot de dorpsnotabelen. Als “geswoore man”, schepen en burgemeester heeft hij lang bestuurlijke taken en verantwoordelijkheden gekend. Bij de inventarisatie van Weerbare mannen in 1653, die dorp en land dienden te verdedigen, is hij “serjant” en één van de vier aanvoerders van het boerenkrijgsvolk.
Van hem is bekend dat hij eens 30 dagen werd gegijzeld in Den Haag door de belastinginner van de overheid omdat hij met zijn medebestuurders verzuimd had tijdig de dorpsbelastingen af te dragen. De eerder genoemde achterstand van 1000 gulden in het betalen van zijn pacht (1649) heeft welhaast zeker te maken met een andere belastingkwestie die zo’n 25 jaar lang zwaar heeft gedrukt op de welvaart van het dorp. De dorpsbestuurders waren in de fout gegaan gemaakt bij het innen van belastingen en na meerdere rechtszaken legt de overheid een flinke naheffing op. Die moet opgebracht worden door de burgers en door de verantwoordelijke bestuurders. Voor de betaling sluiten de bestuurders voor duizenden guldens leningen af en worden daarbij hoofdelijk aansprakelijk. Huibert komt hierdoor mogelijk in de problemen en is gedwongen om de betaling van zijn pacht aan Willemina van der Noot in natura af te handelen door koeien, boerengereedschap en zelfs huisraad af te staan.
Tip: meer informatie over Nicolaas van de Bouckhorst en Willemina van der Noot is te vinden in het standaardwerk “Rechtsprekers en schuinsmarcheerders” van Noordwijker Frans Angevaare. Een boek dat van harte aanbevolen wordt!
2. 1673-1680 Adam van der Duijn
Adam is zoon van Nicolaes van der Duijn en Beatrix van der Bouckhorst. Geboren in 1639 overlijdt zijn moeder als hij goed drie jaar oud is. Zijn vader Nicolaes zal hij ook niet lang mogen meemaken, deze sterft in 1649, waarna Adam onder voogdij geplaatst wordt van zijn oom Amelis van der Bouckhorst, een jonkheer met een waslijst aan titels, waaronder voorzitter van de Staten Generaal van de nog jonge republiek der zeven verenigde provincien.
Kortom: een belangrijk bestuurder uit de Nederlandse geschiedenis; Adam was dus in goede handen! Adam van der Duijn, heer van ’s-Gravemoer, trouwde Geertruid Pieterson.
Na de dood van zijn oma Willemina van der Noot heeft Adam nog zo’n 7 jaar haar goederen beheerd en had conform haar testament Groenewege toebedeeld gekregen, samen met zijn nichtje Margaretha de Brais.
Willemina had in haar testament “om redenen mij daer toe moveerende”gesteld dat andere familieleden uitsluitend aanspraak zouden mogen maken op hun “naeckte legitime portie, soo als deselve haer op ’t scherpste naer rechten kan worden aengerekent”. Vrij vertaald kwam deze passage met de inhoud van andere akten erop neer dat zij eigenlijk haar andere neven en nichten niets gunde. De erfgenamen besluiten tot verkoop van Groenewege. Al eerder verkochten zij zestien percelen weiland van Nicolaes en Willemina, gelegen in Noordwijk.
In deze periode is de weduwe van Huibert Corneliszoon Alckemade korte tijd pachtster en wordt daarin opgevolgd door haar zoon Cornelis.
3. 1680-1682 Pieter en zijn erfgenaam Odilia Stalpert van der Wiele
Als het geërfde bezit verkocht wordt in 1680 voor 9000 Carolus guldens is de nieuwe eigenaar geen onbekende voor het dorp, al is het een Hagenaar van oorsprong. Pieter Stalpert van der Wiele, oud-burgemeester van Den Haag en “Ontvanger van de Sociëteit” heeft vanaf 1665 een indrukwekkend bezit opgebouwd, waaronder enkele woningen in het dorpscentrum, de boerderijen Puijckendam en Westerhout en vele landerijen. Waar de koopdrift van deze nog jonge telg uit een Haags geslacht van notabelen vandaan kwam valt helaas niet te achterhalen, maar nog geen jaar na de aankoop van de kapitale boerderij Westerhout aan het Westeinde laat hij ook zijn oog vallen op Groenewege. In februari 1680 wordt de koop formeel afgewerkt, datzelfde najaar overlijdt vrijgezel Pieter, die dus weinig plezier van zijn laatste aankoop heeft gehad. De overdrachtsakte uit 1680 levert een eerste, gedetailleerde indruk van de grootte van de boerderij en bijbehorende landerijen.
De omschrijving luidt:
“…de navolgende wooninge en landen, groot met de huijsinge, bouwhuijs, stallinge, schuere, barge, erve en werve, met de navolgende parthijen soo weij- als teellandt, alle gelegen onder Noortwijckerhout…”,… “de wooninge met een kroftje land daer aangelegen en noch terzijde achter de wooninge en daar de wooninge op staet, ’t samen omtrent drie morgen, belent ten zuijtoosten de buerwech, ten zuijtwesten de weduwe van Jacob Corneliszoon aen Duijndam, ten noortwesten deselve wooning en ten noortoosten Leendert Corneliszoon Rotterdam….”
Schilderij 1645 van Jan Mijtens. De Haagse familie Stalpert van der Wiele; Pieter staat tweede van links. Leden van de familie vinden we vanaf begin 17e eeuw in Leiden en omgeving.Onder de dochters Odilia, zij verkoopt haar in 1680 geërfde boerderij.
Hierna volgt een opsomming van de landerijen, die samen 23 morgen en 350 roe groot zijn. Een morgen land is ruim 8500 m2, omgerekend komen we dan op ongeveer 20 hectare uit. Een deel van dit land bevindt zich op Noordwijks grondgebied, westelijk van de “Crayelaan” (Kraaierslaan).
In de omschrijving worden twee buren genoemd. Jacob Corneliszoon aen Duijndam heeft eigenlijk Alckemade als achternaam maar bij zijn persoon wordt verwezen naar zijn woning, boerderij de Keukendel, die aan de Duijndamse weg stond (Schulpweg). Leendert Corneliszoon Rotterdam bewoonde de boerderij die wij kennen als de Hut. Leendert trouwde Pietertje Cornelisdochter van Griecken. Deze boerderij zal rond 1732 afbranden maar wordt herbouwd in de vorm van een eenvoudige hoeve, die in de volksmond de “Hut” wordt genoemd, hetgeen volgens de overlevering verklaard wordt door het feit dat de hoeve tussen twee kapitale boerderijen stond, Groenewege en Bouwlust.
De akte uit 1680 vermeldt ook de pachter van Groenewege, Cornelis Huibertszoon (van) Alckemade. Als Odilia Stalpert van der Wiele de boerderij erft van haar broer maakt zij op 1 augustus 1682 een nieuw pachtcontract op voor Cornelis met een looptijd van tien jaar tegen 310 gulden per jaar, aanzienlijk minder pacht dan zijn vader bij Willemina van der Noot betaalde, 500 gulden. Bij de ondertekening wordt de looptijd nog eens bijgesteld naar vijftien jaar. Tien wordt doorgehaald en vijftien erboven geschreven. Gegeven de akte die 3 weken later door Odilia getekend wordt waarbij zij opdracht geeft de boerderij te verkopen lijkt het er sterk op dat zij met Cornelis via het huurcontract eerst de voorzetting van zijn pacht veilig hebben willen stellen. Pachtcontracten werden immers gerespecteerd bij overdracht van eigendom.
Cornelis wordt in 1682 “omtrent 47 jaar” genoemd en is dus zoon van de eerdere pachter, Huibert Alckemade. Hij wordt behoorlijk oud voor zijn tijd, circa 90 jaar, overlijdt pas in 1724. Rekenend met de eerste bewoningsdatum die we van zijn vader hebben, 1623, komen we dan uit op een eeuw voor vader en zoon Alckemade als bewoners van Groenewege. Dirck Corneliszoon Alckemade zal daar nog enkele jaren aan toevoegen.
Cornelis Huibertszoon Alckemade trouwde Leentje Dirksdochter Zeestraten (Seestraeten), een bekende boerenfamilie uit die tijd, die ook wel “De Boer” genoemd werden. Leuntje of Leentje was een dochter van Dirck Claeszoon de Boer en Grietje Erffoort. Haar broer Sijvert Dirkszoon Zeestraten was buurman van het echtpaar, hij kocht in 1685 De Keukendel op de kruising met de Schulpweg.
4. 1682-1714 Geldoph van Vladeracken
Odilia Stalpert van der Wiele heeft uit de imposante nalatenschap van haar broer Pieter Stalpert boerderij Groenewege toegewezen gekregen, maar besluit in Den Haag te blijven wonen en het verworven bezit te verkopen. Koper voor 7250 gulden wordt Geldoph van Vladeracken, een jonkheer wiens familie we in de omgeving van Haarlem en Alkmaar moeten zoeken. Ook Geldoph is een “verzamelaar” van boerderijen en landerijen in de omgeving. Aan de toenmalige Buurweg (Westeinde) bezit hij o.a. de boerenwoning die door zijn nazaten uitgebouwd wordt tot de hofstede met herenhuis Dijckenburg. Hoewel de samenstelling van gebouwen en landerijen gelijk is gebleven aan de omschrijving van twee jaar eerder levert Odilia toch 1750 gulden in op de prijs die haar overleden broer betaalde, een toch wel forse aderlating.
Het langdurige pachtcontract van Cornelis Huibertszoon van Alckemade wordt door Geldoph overgenomen.
5. 1714-1724 Anthony de Glargos
Geldoph van Vladeracken trouwde Anna van Druijvestein, een bekende naam in De Zilk want haar Haarlemse familie had daar twee boerderijen in eigendom. Na Anna’s dood hertrouwt Geldoph met Maria Roosterman, ook zij komt uit uit een rijk Haarlems geslacht. Maria is in 1712 gestorven en blijkbaar is in haar nalatenschap geregeld dat Geldoph die zelf pas in 1723 overlijdt de boerderij Groenewege overdraagt aan zijn dochters Maria en Johanna, want deze zusters verkopen mede namens hun broer Tieleman in 1714 de boerderij aan Anthonij de Glargos, “Raad en Regeerend Burgemeester van de stad Haarlem”. De Glargos betaalt 2805 gulden, daarmee lijkt de waarde van dit bezit met 2/3e teruggebracht ten opzichte van de 9000 gulden die Pieter Stalpert in 1680 nog betaalde. Waarbij direct de aantekening gemaakt moet worden dat niet te zeggen valt of de Carolus gulden van 1680 één op één in waarde te vergelijken valt met de gulden van 30 of 40 jaar later. In het algemeen is het wel zo dat de prijzen die tijdens de Gouden Eeuw voor onroerend goed betaald werden fors daalden in de daarop volgende eeuw.
Pachter van de boerderij is dan nog altijd Cornelis Huibertszoon Alckemade. Na de dood van Cornelis in 1724 wordt in detail zijn boedel beschreven. Dat geeft een aardig inkijkje in de welvaart van deze pachtboer op hoge leeftijd. Veel contant geld is er niet, sieraden worden niet genoemd en de bedragen aan schulden en vorderingen zijn gangbaar voor die tijd. Aan pacht is Cornelis nog 600 gulden schuldig aan eigenaar De Glargos, voor twee jaar huur, dus de pachtprijs voor boerderij en circa 25 morgen aan landerijen bedroeg 300 gulden per jaar. Ter vergelijk: zijn vader Huibert betaalde 75 jaar eerder nog 500 gulden per jaar!
Er zijn meer interessante details te lezen, want de rijkdom van een boer was met name in de stal of het weiland te vinden. Paarden en koeien waren in vergelijking met onze tijd erg kostbaar. En de samenstelling van de veestapel geeft een indicatie van het specialisme van de boer. In de stal staan 8 kalfkoeien, gewaardeerd op 336 gulden, 7 vaarsen op 217 gld, 4 kalfvaarsen op 100 gld, 4 jonge “beesten” op 34 gld, een “halve stier” op 4 gld (gezamenlijk gebruik), 2 oude paarden op 30 gulden en nog een kalf op 12 stuivers. Omdat er geen melkkoeien genoemd worden, maar vooral jongvee ligt de conclusie voor de hand dat Cornelis op late leeftijd afgestapt is van het melken en kaasmaken en alleen nog handelt in vee, voor een man op leeftijd een logische keuze. Ook blijkt uit het lijstje met vorderingen dat hij geld tegoed heeft voor geleverd “vleesch”, iets wat niet zo vaak te zien is in boedels van bouwmannen, dus mogelijk slachtte Cornelis ook voor anderen.
Uit de nog te verrekenen schulden kunnen we opmaken dat de karnmolen niet lang daarvoor was gerepareerd, Cornelis Oostdam de winkelwaren leverde; dat met molenaar Willem van Leeuwen een vaste afspraak over het bakken van brood was gemaakt en dat dienstmeid Pleuntje Willemsdochter nog 40 gulden tegoed had als dienstloon. De overige schulden betreffen vooral belastingen en heffingen.
Op volgorde: een kaaspers 14 gulden, berrij, porteltobbe, kaasvat, zakplanken samen 2 gulden, twee wringkuipen, zes melkschalen, een wringschaal en een trechter op 2 gulden, twee botervloten op 2 gulden, 6 vlootjes op 1 gulden en 5 stuivers, eenentwintig melkmouwen op 11 gulden en vier melkemmers op 1 gulden en 10 stuivers.
In zijn testament van 1723 benoemt Cornelis zijn oudste zoon Dirck Corneliszoon Alckemade tot enig erfgenaam buiten de legitieme portie waar de andere kinderen aanspraak op kunnen maken. Deze keuze valt te begrijpen wetende dat zoon Dirck al die jaren inwonend is gebleven en na de dood van Cornelis pachter kan blijven op de boerderij. Hierdoor was het mogelijk om vee en boerengereedschap bij elkaar te houden en het bedrijf voort te zetten.
Dirck Corneliszoon Alckemade trouwde Grietje Pietersdochter van den Berg(h). Haar vader Pieter Pieterszoon was bouwman op Kijkduin, een boerderij aan de Duinweg, ten zuiden van de Witte Raaf. Dirck heeft niet lang van zijn erfenis kunnen genieten, in 1729 blijkt bij een volgende eigendomsoverdracht dat Grietje van den Berg weduwe is en de boerderij verlaten heeft. Zij hertrouwt drie jaar later met Jacob Janszoon Kroon.
6. 1724-1729 Gillis de Glargos
Erfgenaam van Anthonij de Glargos is zijn zoon Gillis, Raad en oud Schepen van Haarlem. In oktober 1724 wordt Gillis bij de notaris via “blinde loting” eigenaar van de boerderij Groenenhove als deel van de nalatenschap van Anthonij. In de verkoopdocumenten wordt voor het eerst de naam Groenenhoven genoemd, blijkbaar de originele naam van deze boerderij aan de Buurweg. Pas midden 19e eeuw zullen we de naam Groenewege zien verschijnen in akten.
Gillis zal de boerderij zo’n vijf jaar in bezit houden. In die periode is Dirck Corneliszoon Alckemade zijn pachter. Maar Dirck overlijdt en zijn weduwe, Grietje van den Berg zet de pacht voort, maar moet bij de verkoop in 1729 plaats maken voor de nieuwe eigenaar.
In de akte is sprake van 21 morgen 104 Rijnlandse Roe aan landerijen. Hierbij moet ook nog de 3 morgen grond opgeteld worden waar de boerderijgebouwen zelf op staan. De omvang van het boerenbezit lijkt nauwelijks veranderd sinds de bouw, alleen Pieter Stalpert van der Wiele heeft er een paar percelen weiland aan toegevoegd. Bij veel Noordwijkerhoutse boerderijen waar “buitenstaanders” eigenaar van waren zien we in de 17e en 18e eeuw dat zij hun bezit intact laten, dus nauwelijks landerijen bij- of verkopen. Pachters met ambitie kopen dan ook wel eens zelf weilanden in de omgeving van hun boerderij om hun bedrijf te kunnen laten groeien.
7. 1729-1731 (ca) Marijtje van Grieken, weduwe Mees Janszoon van Bourgondiën
Marijtje van Grieken (Griecken) is blijkbaar niet van plan om na de dood van haar man Mees Janszoon van Bourgondiën bij de pakken neer te zitten. Zij neemt in 1729 de “welgelegen woning” Groenenhove over van de familie De Glargos en betaalt daar 2700 gulden voor, waarvan 1/3e deel contant betaald wordt. Het is tamelijk onwaarschijnlijk dat de weduwe de boerderij in haar eentje beheert, ongetwijfeld kreeg zij vanaf het begin de steun van haar zoon Jan, de latere eigenaar. Als Marijtje in 1733 een testament laat opmaken vermeldt de notaris Lisse als haar woonplaats. In deze plaats is zij dan ook overleden in 1747. Het is dus goed mogelijk dat zoon Jan al in een vroeg stadium de boerderij in beheer heeft gekregen en er ook woonde, want hij wordt bij zijn huwelijk in 1731 als inwoner van Noordwijkerhout vermeld.
Als dochter van “biersteker” Dammas Corneliszoon van Grieken geboren op een boerderij bij Puijkendam was Marijtje niet onbekend in Noordwijkerhout. Haar oom en tante Leendert Rotterdam en Pietertje Cornelisdochter van Grieken woonden lange tijd op de boerenlocatie die wij kennen als de Hut. De keuze voor de aankoop van boerderij Groenewege valt verder te verklaren uit een erfenis die Marijtje ontvangt van haar neef Cornelis Corneliszoon Langelaan, bijgenaamd Cornelis Tromp, die via familiebanden eigenaar van de Hut is geworden. Cornelis benoemt in zijn testament van 1724 zijn volle nicht Marijtje tot zijn “enige en universele erfgenaam”. Andere neven en nichten ontvangen wat geld en sieraden.
Marijtje is in het jaar van dat testament al weduwe. Wanneer haar neef Cornelis Langelaan precies is overleden valt niet terug te vinden, maar aangezien hij bij het opmaken van het testament “sieck is en sittend op een stoel voor de bedde” is het goed mogelijk dat zijn dood snel volgde en Marijtje reeds eigenaresse was van de Hut en aanliggende landerijen op het moment dat zij Groenehove of Groenewege aankocht. Een belastingregister uit 1732 helpt ons niet verder bij het vinden van een overdrachtsmoment, dat vermeldt slechts de “erfgenamen Cornelis Langelaan” als eigenaren van de Hut; verklaarbaar omdat de dorpsbestuurders niet altijd te horen kregen aan welke persoon een inwoner zijn onroerend goed had nagelaten.
8. 1731-1784 Jan Meeszoon van Bourgondiën
Met Jan Meeszoon van Bourgondiën (1701-1784) en Willemijntje Sonnevelt woont voor het eerst een boerenechtpaar als eigenaar op de boerderij. Uit de latere nalatenschap van Jan Meeszoon kunnen we opmaken dat het echtpaar geen kinder(en) als erfgenaam heeft, al zijn die er wel geweest want net als zoveel ouders uit hun tijd maken zij de droeve tocht naar het kerkhof om een kind te begraven (van 1 kind bekend, 30-7-1731, Maria, 3 maanden oud).
Jan zal enkele keren weiland aankopen en daarmee zijn bezit vergroten. Daaronder behoorde dus ook de naastgelegen boerenhoeve de Hut, want die was via de erfenis van Cornelis Langelaan deel uit gaan maken van het familiebezit.
Willemijntje Sonnevelt overlijdt in 1778; zij wordt begraven in de klasse van 6 gulden, daar waar de meeste dorpelingen pro-deo hun laatste rustplaats vinden. Een indicatie voor de welvaart van het echtpaar. Weduwnaar Jan overleeft haar zo’n 5 jaar. Bij gebrek aan opvolgers wordt zijn hele bezit in veiling gebracht, na eerst inventaris opgemaakt te hebben. Die inventaris is bewaard gebleven en geeft ons een bijna intiem kijkje in het leven van deze man en vrouw, want hun bezit werd zeer gedetailleerd vastgelegd. Zo weten we dat er een slaapkoets met beddegoed in de stal stond (ledikant), misschien voor de boerenknecht, misschien om kalverende koeien ’s-nachts in de gaten te kunnen houden. En al is Willemijntje Sonnevelt dan al 5 jaar eerder overleden, Jan Meeszoon kon het niet over zijn hart verkrijgen om haar kleren weg te doen, haar kast hangt nog vol.
Andere leuke details: in de stal staan 16 melkkoeien, 3 vaarskoeien, 5 vaarsen, 4 hokkelingen, 1 bul, 3 paarden en 4 varkens. Op de zolder liggen 22 comijnen kazen. En uit het juwelenkistje en de kleerkast lijkt een voorliefde van Jan voor zilveren knoopjes en gespen op te maken, want zowel los als op broeken en hemdrokken tellen we er ruim 100! En dat naast 2 zilveren snuifdozen, 1 paar gouden knopen, 4 gouden ringen en 1 goud “dopie”.
In de loop der jaren is geld uitgeleend aan een viertal buren en bekenden, goed voor een bedrag van 3115 gulden, met een rendement van 4% rente per jaar.
Bij de veiling en ook later bij de overdrachtsdocumenten worden in de inventaris de weilanden en akkers apart vermeld, met omvang. Dat levert een goed beeld op van het toch wel indrukwekkende bezit van Jan Meeszoon en zijn vrouw Willemijntje, waarvan het grootste deel via nalatenschap is verkregen, maar ook een deel door Jan werd aangekocht. De gekochte landerijen blijken toch wat verder van de boerderij in de Hoogeveense polder te liggen en werden door Jan verhuurd aan Dirk van den Berg, Jan Verbeek en de broers Van der Kolk.
Na veiling wordt het bezit als volgt overgedragen:
Aan Hendrik Verdegaal en Jan Pieterszoon Langeveld
Boerderij Groenewege en boerenhoeve de Hut
3 morgen land waar Groenewege op staat en ruim 1 morgen van de Hut
11 morgen en 542 roe land achter de boerderij op Noordwijkerhouts grondgebied
22 morgen en 535 roe land ten westen van de boerderij op Noordwijks grondgebied
16 morgen en 420 roe land, oostelijk en noordoostelijk van de Zeestraat
Aan Dirk van den Berg
2 morgen land
Aan Pieter Warmerdam
1 morgen en 475 roe
Aan Pieter Dammiszoon van Rijn
1 morgen en 100 roe
Samen ruim 60 morgen of 51 hectare totaal; met de roerende goederen erbij vormt dat een flinke nalatenschap al waren de prijzen voor onroerend goed in die tijd bijzonder laag voor onze begrippen. Over de erfenis zal nog jaren strijd gevoerd worden door familieleden, tot wanhoop van de burgerrechters van het dorp die in hun “Dingboeken” bladzijde na bladzijde verslag doen van de vele rechtszittingen die nodig zijn om tot een oplossing te komen.
9. 1784-1797 Hendrik Verdegaal en Jan Pieterszoon Langeveld
Zoals uit bovenstaande opsomming blijkt gaat het overgrote deel van de boerenlocatie Groenewege naar Hendrik Verdegaal en Jan Pieterszoon Langeveld, twee zwagers met boerderijen in De Zilk. Enkele jaren daarvoor zijn zij rijk bedeeld uit de nalatenschap van Simon Verdegaal en Huibertje Heemskerk, een boerenechtpaar dat misschien wel het grootste agrarisch bezit in de geschiedenis van Noordwijkerhout opbouwde met acht boerderijen of woningen in de omgeving. Hendrik en Jan zullen de aankoop van Groenewege als investering gezien hebben, want zij zullen de boerderij niet zelf betrekken en een pachter aangetrokken hebben. Helaas ontbreekt informatie over pachters in de akten en documenten van die periode.
10. 1797-1806 Geertje Verdegaal.
In 1797 zijn zowel Jan Pieterszoon Langeveld als Hendrik Verdegaal overleden en hun weduwen besluiten om hun bezit te herschikken, waarbij Ermpje van der Voort als weduwe van Hendrik haar helft in boerderij Groenewege, de Hut en de bijbehorende landerijen overdraagt aan Geertje Verdegaal. Vermoedelijk speelt hierbij de verdeling van de nalatenschap van hun echtgenoten onder de kinderen een rol naast het zekerstellen van de boerentoekomst van de zonen uit hun huwelijken.
Geertje Verdegaal blijft wonen op boerderij Druijvestein in De Zilk, Ermpje op het familiebezit op de locatie die we later als Bouwlust aan de Zilkerduinweg leren kennen.
Ook nu wordt in de overdrachtsakte geen pachter vermeld. Vier jaar later, in 1801 wordt “boelhuis” gehouden worden op Groenenhoven, zoals de boerderij nog altijd genoemd wordt, waarbij een omvangrijke veestapel geveild wordt, misschien het vee van een pachter die de boerderij moest verlaten?
11. 1806-1813 Erven Geertje Verdegaal.
In november 1806 herziet Geertje bij de notaris een eerder testament van haarzelf en haar overleden echtgenoot Jan Pieterszoon Langeveld. Daarbij voorziet zij in een regeling voor de kinderen van haar overleden dochter Aaltje, spreekt de wens uit dat haar eigen minderjarige kinderen op de boerderij Druijvenstein blijven wonen en deze ten gunste van haar gezin beheren en exploiteren tot de jongste 25 jaar is geworden. Ook verdeelt zij haar nalatenschap in gelijke portie onder haar kinderen. Zij overlijdt een maand later. Om gestelde redenen duurt het dan ook tot 1813 voor de finale boedelscheiding plaatsvindt, waarbij de kinderen via inschrijving een deel van het boerenbezit kunnen overnemen.
Net als veel andere Noordwijkerhoutse grondeigenaren besluiten ook de erfgenamen van Geertje om het waardeloos geachte geestland, ten oosten en noordoosten van de boerderij en de Zeestraat te verkopen aan de Leidenaren Gijsbert Hoppestein en Jan van Heukelom. Deze twee heren kopen vanaf 1804 op grote schaal en voor spotprijzen honderden hectaren geestland aan, waaronder een groot deel van de huidige wijk Zeeburg. We kunnen slechts raden waarom, want ruim 30 jaar later doet Gijsbert Hoppestein, die het aandeel van zijn compagnon heeft overgenomen, alles van de hand. De wolfabrikant zag zijn plan om grootschalig schapen te houden in Noordwijkerhout waarschijnlijk mislukken. De ruim 8 morgen land die de erven Langeveld-Verdegaal hier hadden liggen blijken bij nauwkeurige meting ook nog eens flink groter te zijn, bijna 12 morgen of ruim 10 hectare. Maar het levert hen niet meer op dan de 108 gulden die de Leidenaren ervoor over hebben!
Hendrik Warmerdam en zijn vrouw Huibertje Langeveld schrijven in 1813 bij de uiteindelijke boedelverdeling van Geertje in op de woning Groenewege voor een bedrag van 9000 gulden en zijn daarmee de hoogste inschrijvers. Zij krijgen de boerderij dan ook toebedeeld. De boerenhoeve de Hut wordt niet specifiek genoemd maar valt wel onder de gebouwen die tot hun aankoop behoren.
Tussen de jaren 1784 en 1813 zijn er geen aanwijzingen te vinden over pachters in die periode. Gezien de leeftijd van Hendrik Warmerdam en het feit dat hij op de iets verder gelegen boerderij Bouwlust geboren en getogen is, is de gedachte aannemelijk dat Hendrik al ruim voor 1813 pachter op Groenewege was en extra belang had bij het verkrijgen van de boerderij bij de inschrijving en nalatenschapsverdeling.
12. 1813-1844 Hendrik Warmerdam en Huibertje Langeveld.
Voor de aankoop van Groenewege uit de boedel van Geertje Verdegaal sluit Hendrik Warmerdam een lening af bij de Amsterdamse hoogleraar Latijn en Grieks David van Lennep. Voor leningen of hypotheken was men in die tijd voornamelijke afhankelijk van particulieren. De familie Van Lennep bezat een buitenplaats aan het Manpad in Heemstede, niet ver van de Vogelenzang waar verwanten van Hendrik en zijn vrouw, de Verdegaalfamilie, lange tijd een boerderij in eigendom had. Dat verklaart wellicht hoe Hendrik aan het contact met deze Amsterdammer is gekomen. De lening bedraagt 7000 gulden, een deel van de koopprijs van 9000 gulden heeft Hendrik dus uit eigen middelen kunnen betalen. In de overdrachtsakte is de beschrijving van het aangekochte nauwkeuriger dan in de eerdere boedelinventaris. Daardoor weten we dat de Hut wel degelijk tot de aankoop behoorde en dat er ook een kleine 7 hectare tot deze boerenhoeve behoorde.
Tot Groenewege behoort ruim 35 hectare aan landerijen, de perceeleenheid in de acte is vanaf dat jaar de hectare in plaats van de eeuwenoude “morgen”. Bij elkaar kocht Hendrik dus ca 43 (35 en 7+) hectare aan, voor het overgrote deel weiland.
Dat nieuw verworven bezit is op de eerste officiële kadasterkaart van 1818 terug te vinden, in 1832 wordt per perceel ook de eigenaar in dat jaar vastgelegd. In bovenstaande bewerking van deze kadasterkaart(en) zijn de percelen van Hendrik en Huibertje Warmerdam-Langeveld ingekleurd.
En het geeft ons tevens de gelegenheid om een detail van de kaart te bekijken, de directe omgeving van het boerderijgebouw, waarmee een goede vergelijking met de huidige situatie mogelijk wordt.
De oprijlaan naar boerderij Groenewege wordt aan weerszijden omgeven door een boomgaard. Het gebouw staat op een ruim erf. De bijgebouwen (zomerhuis?) ten noorden van het hoofdgebouw zijn op de originele kadasterkaart later ingetekend. Dat is een indicatie voor de periode waarin deze gebouwen neergezet zijn. De kaart is gemaakt in 1818, de bijgetekende gebouwen dateren van voor het jaar 1832, want staan dan al met oppervlakte vermeld in de zogenaamd minuutplannen. Links achter het hoofdgebouw bevindt zich een tuin. Gebouwen, tuin, erf en boomgaarden worden omgeven door stroken “bos”. Ten zuiden ligt een flinke lap akkergrond of teelland.
Een vergelijkbare indeling zien we bij de woning de Hut, rechts. De akkers rechts van de Hut sluiten aan op een vergelijkbaar perceel teelland van boerderij Bouwlust. Tezamen vormen deze akkers het gebied dat als de “Spanjaarskrocht” bekend staat in het dorp.
De 43 hectare landerijen van Groenewege en de 36 hectare van het noordelijker staande Bouwlust met daartussen boerenhoeve de Hut besloegen een belangrijk deel van de Noordzijderpolder ten noorden van de Schulp- of Duindamse weg.
13. 1844-1877 Jan Warmerdam en Marijtje van Tol
Na het overlijden van Hendrik Warmerdam besluiten zijn zeven erfgenamen na inventarisatie van de boedel direct tot veiling en verdeling van de boedel over te gaan. De boerderij die in de notarisakte van 1844 voor het eerst “Groenewege” wordt genoemd draagt dat jaar huisnummer 47, drie nummers hoger dan bij de start van de gemeentelijke nummering begin 19e eeuw. Een gevolg van de bouw van nieuwe woningen aan het Westeinde en Zeestraat. De omvang van het boerenbezit is nauwelijks veranderd, 32 hectare van Groenewege en 11 van de Hut, samen dus nog altijd 43 hectare, maar wel anders verdeeld over de twee boerderijen. Daarnaast zijn er nog enkele landerijen die door Hendrik zelf zijn aangekocht. Bij de veiling wordt het bezit in drie delen te koop aangeboden.
Jan Warmerdam koopt Groenewege met de genoemde 32 hectare. Baron Gijsbert van Pallandt uit Lisse wordt eigenaar van de Hut met 11 hectare aan bijbehorende weilanden. En tabakshandelaar Willem De Sain koopt de overgebleven weilanden.
Jan Warmerdam trouwde Marijtje van Tol en woont volgens de koopakte in Oegstgeest. Maar hij zal naar Groenewege verhuizen en daar tot zijn dood blijven wonen. Jan overlijdt in 1879, Marijtje in 1901. Twee jaar voor zijn dood zal Jan zijn bouwmanswoning Groenewege en landerijen verkopen aan schoonzoon Dirk Oostdam, Bijzonder beding bij de verkoop is dat Jan voor zichzelf en Marijtje laat vastleggen dat hij met Marijtje samen of de langstlevende van de twee moet kunnen blijven wonen in de door hem “gestichte” woning op het perceel direct naast de boerderij. Deze woning zou Jan na 1844 gebouwd hebben in de noordelijke boomgaard.
14. 1877-1892 Dirk Oostdam en Geertruida Warmerdam
Dirk Oostdam en zijn vrouw Geertruida nemen in 1877 Groenewege over, maar het echtpaar zal er niet lang van kunnen genieten. Dirk overlijdt op 35-jarige leeftijd in 1890, Geertruida twee jaar later. Van de zeven kinderen die het echtpaar krijgt zijn er drie vroeg gestorven. Bij het overlijden van Geertruida zijn de vier andere kinderen nog zeer jong: Quirina (Krijntje) 14 jaar, Maria bijna 11 jaar, Agatha 6 jaar en Johannes Oostdam 4 jaar. Voor de kinderen zijn er dan nog wel drie grootouders in leven.
Hoewel we nooit zullen weten hoe de gevoelens van met name de kinderen en hun naaste familie in deze moeilijke situatie zijn geweest kunnen we uit de kale feiten uit nalatenschappen wel een beeld opmaken. Het laat een fraai stukje sociale geschiedenis zien. De voogden en grootouders zijn gedreven in het behoud en het voortzetten van bezit en bedrijf, zoeken een toekomst voor de kinderen. De gekozen weg is moeilijk en dwingt respect en bewondering af.
Met Klaas Hogervorst en Jacob Oostdam als toeziend voogden over de minderjarige kinderen wordt in 1892 de boedel opgemaakt. De gedetailleerde beschrijving vertelt ons dat de roerende goederen op een kleine 7000 gulden werden getaxeerd en het agarische onroerend goed, nu Groenewegen genoemd, op ruim 63.000 gulden. Boerderij met weilanden zijn ruim 31 hectare groot. Uitgezonderd wordt het huisje in de noordelijke boomgaard dat door weduwe Marijtje van Tol tot haar dood bewoond zal worden.
Door de relatief korte tijd dat Dirk en Geertruida op Groenewege gewoond hebben is het grootste deel van de lening die zij bij de vorige eigenaren Jan Warmerdam en Marijtje van Tol hadden afgesloten blijven staan. Samen met wat andere schulden komt dit neer op een bedrag van zo’n 53.000 gulden. De voogden besluiten gezien de jonge leeftijd van de kinderen het geheel onverdeeld te laten maar als oudste dochter Quirina/Krijntje in januari 1902 wil trouwen met Jan Pennings is het moment gekomen om alsnog tot boedelscheiding te komen. Er vindt vanwege de gewijzigde situatie na tien jaar eenn nieuwe taxatie van de waarde plaats.
De kinderen en hun voogden besluiten dat Krijntje Oostdam (met haar toekomstige echtgenoot Jan Pennings), de boerderij met het grootste deel van de weilanden over zal nemen Hiervoor worden alle schulden op haar naam gesteld. Haar broer Jan, nog altijd maar 14 jaar oud, wordt voor een getaxeerde waarde van 12.000 gulden zeven hectare weiland toebedeeld, liggend aan de Schulpweg, tussen Zeestraat en Kraaierslaan. Na verrekening van schulden en tegoeden blijft er voor hun twee zussen Maria en Agatha een erfenis over van bijna 4.600 gulden ieder.
15. 1892-1905. Erfgenamen Dirk en Geertruida Oostdam met hun voogden, vanaf 11 januari 1902 Krijntje Oostdam, vanaf 21 januari 1902 Krijntje Oostdam met Jan Pennings. Vanaf 1905 Jan Pennings.
Op de dag dat Krijntje boerderij Groenewege overneemt is zij nog ongehuwd en maar net 24 jaar oud. Zij trouwt tien dagen later, op 21 januari 1902, met Johannes Pennings en krijgt met hem één kind, Simon Pennings. Meer kinderen komen er niet want Krijntje overlijdt in januari 1905. Zij werd slechts 26 jaar. Haar man Jan en jonge zoon Simon zijn ieder voor de helft haar erfgenamen al krijgt Jan volgens Krijntjes testament volledige beschikking over haar gehele boedel. Jan moet hiervoor wel de schuldenlast die nog altijd flink drukt op het bezit van Groenewege herfinancieren en sluit hiervoor leningen af bij een jonkheer uit Den Haag en bij Klaas Hogervorst van boerderij Alkemade.
Weduwnaar Jan Pennings trouwt in 1906 met Maria van Leeuwen en krijgt met haar nog elf kinderen. Boerderij Groenewege blijft in de 20e eeuw nog lang eigendom van de familie Pennings.
NB. Het boerderijenonderzoek op deze website gaat in de regel niet verder dan begin 20e eeuw. Dat heeft te maken met de beperkte openbare beschikbaarheid van gegevens in archieven. Maar ook is het een stuk ingewikkelder om de snelle versnippering van onroerend goed die in de 20e eeuw plaats vond in Noordwijkerhout te kunnen volgen. Daarnaast is het om te voorkomen dat gepubliceerde feiten in twijfel getrokken of bediscussieerd worden door families die “ooit” van oom Jan, opa Piet of nicht Jo gehoord hebben dat het allemaal toch heel anders zat. JD mrt 2021.