Voor ons klinkt het vreemd maar vijf eeuwen terug was het heel gewoon als iemand vertelde dat hij “in de sack” woonde. Mensen zoals Jan Dirckzoon of Mees Corneliszoon, boeren aan het Noordwijkerhoutse Westeinde op de boerderijen de Klijne en de Groote Sack. De term verwijst naar een lager gelegen gebied tussen dat Westeinde en de westelijker gelegen Duinsloot. Levensgenieter jonkheer Pieter Tedingh van Berkhout die iets zuidelijker op de buitenplaats Hofwijk heeft gewoond schrijft in zijn dagboek over wandelingen die hij maakte in “de vallei” achter zijn woning. In ons perfect geëgaliseerde bollenlandschap kunnen we dergelijke hoogten en diepten in het land nauwelijks meer voorstellen maar die zijn er dus wel degelijk geweest. En hoewel de naam de Sack nog altijd gebruikt wordt geldt dat niet voor de naam van de polder waarin de boerderijen aan het Westeinde stonden. Tot de “Noordbroek” behoorden alle landerijen tussen Westeinde en de Duinsloot. In dit gebied stonden verhoudingsgewijs veel boerderijen en soms zo dicht op elkaar dat zij door de beperkte omschrijvingen in archieven niet uit elkaar te houden zijn. Dit geldt met name voor de Klijne en Groote Sack, Vredebest en de daarnaast staande woning of buitenplaats Hofwijk. Die stonden allen in een straal van slechts een paar honderd meter.
Het Westeinde of Groeneweg liep tot het einde van de 18e eeuw in een rechte lijn richting de dorpskern van Noordwijkerhout, stak daarbij de Schulpweg over en kwam ongeveer uit op de huidige kruising van Zeestraat en Victoriberg. De polder Noordbroek hield op bij de huidige Z-bocht in het Westeinde, die vroeger de Mollemanslaen genoemd werd. Dat laantje verbond de oude Groeneweg met het noordelijke gedeelte van het Westeinde dat in de middeleeuwen waarschijnlijk doorliep naar kasteel de Boekhorst aan de Langevelderweg. Boerderij de Klijne Sack werd pas begin twintigste eeuw door de familie Van Ruiten omgedoopt in Annahoeve en verwijst naar een familielid. Nog geen 100 meter noordelijker stond de Groote Sack, waarschijnlijk een grotere boerderij. De twee Sackgebouwen stonden zo ver van de Groeneweg dat het niet uitgesloten is dat zij oorspronkelijk geen uitweg op die weg hadden maar op het gedeelte van het Westeinde ten noorden van de Z-bocht. Op de kadasterkaart elders in dit verhaal komen we hier nog op terug. Dirk Koudijs die op de Klijne Sack woonde was ook eigenaar van de Groote Sack. Hij heeft die boerderij rond 1800 afgebroken.
Bewoners de Klijne Sack voor 1550.
Uit de late Middeleeuwen dateren de oudste gegevens rond bewoning aan het Westeinde. Zoals gesteld zijn de boerderijen in dat archiefmateriaal moeilijk uit elkaar te houden. Vredebest, de Klijne en Groote Sack stonden binnen een straal van nog geen 300 meter. De verpachting van landerijen door het klooster Leeuwenhorst vormt onze belangrijkste en oudste bron. Helaas is die bron niet beperkt informatief over de woningen die er op de verpachte landerijen stonden of vermeldt simpelweg niet waar pachters woonden.
Toch valt er met redelijke mate van zekerheid vanaf midden 15e eeuw een lijstje op te maken van gebruikers van de landerijen in de Sack en daarmee mogelijke bewoners van een boerderij op de locatie de Klijne Sack. Deze zijn hieronder weergegeven in een tabel. Cursief zijn de gebruikers waarvan we niet zeker weten of zij al op de locatie woonden. De oudste eigenaren kennen we helaas niet. Vanaf Jan Dirckszoon Schenaert en zijn opvolger Cornelis Janszoon Swan mogen we zeker uitgaan van een woning. Zo wordt over de weduwe van Cornelis gesteld in het belastingregister van Tiende Penning uit 1556: “de weduwe van Cornelis Janszoon Swan gebruikt haar woning van Huijch van Bergen en Claes Reyerszoon tot Leiden met veertien morgen vier en een half hond land. En nog van Leeuwenhorst één morgen land”. Haar man Cornelis Janszoon leefde drie jaar eerder nog en de omschrijving in de Tiende Penning van dat jaar is nagenoeg gelijk. Helaas is de versie van het vergelijkbaar belastingoverzicht uit 1542 zeer beknopt. Jan Dirckszoon Schenaert was dat jaar gebruiker van de landerijen en ook dat jaar lijkt er sprake van een woning. Hij gebruikte al vanaf 1519 landerijen in het gebied maar of de woning er tussen 1519 en 1542 al stond blijft onduidelijk.
De eerste bewoners van de boerderijlocatie de Klijne Sack
Eerste bewoners locatie de Klijne Sack | ||
Vanaf | Eigenaar | Gebruikers/pachters |
1464 | Huijch van Bergen; vanaf 1480 zijn erfgenamen | |
1472 | Willem Andrieszoon | |
1482 | Jan Claeszoon Karremans, 1484 zijn wed. Marietje | |
1507 | Claes Willemsz Andrieszoon | |
1512 | Cornelis Meeszoon | |
1519 | Jan Dirckszoon Schenaert | |
1542 | Claes Reyerszoon en Huijch van Bergen, Leiden *** | Jan Dirckszoon Schenaert; Jan Dircksz “in de Sack” met woning |
1553 | Claes Reyerszoon en Huijch van Bergen, Leiden | Cornelis Janszoon Swan (Zwan) Met woning |
1556 | Claes Reyerszoon en Huijch van Bergen, Leiden | De weduwe van Cornelis Janszoon Swan met woning |
1561 | Claes Reyerszoon en Huijch van Bergen, Leiden | Garbrant Claeszoon, vanaf circa 1564 met Marijtje Gijsbertsdochter met woning |
*** We weten niet of de Huich van Bergen die in 1464 dezelfde is die 100 jaar later nog altijd genoemd wordt; kan ook een gelijknamige afstammeling zijn.
Het Noordwijkerhouts boerenbedrijf aan het einde van de 16e eeuw: Garbrant Claeszoon en Marijtje Gijsbertsdochter
Garbrant en Marijtje zijn rond 1565 getrouwd. Dat kunnen we afleiden van de leeftijd van hun zoon Gijsbert, die in 1614 “omtrent” vijftig jaar oud was volgens een notarisakte. In dezelfde akte is zijn moeder Marijtje zo’n 80 jaar. Terugrekenend voor Marijtje komen we dan op 1534 als haar mogelijke geboortejaar. Daarmee was zij enkele jaren ouder dan Garbrant, die in 1577 twee keer met zijn leeftijd genoemd wordt, hij is dat jaar 38 jaar oud, dus omtrent 1539 geboren. Garbrant legt dat jaar bij de notaris verklaringen af ten gunste van zijn kennissen over hun landerijen en woningen die niet gebruikt konden worden tijdens het beleg van de steden Haarlem en Leiden tijdens de 80-jarige oorlog. Doel is om de pacht over die landerijen of woningen kwijt te laten schelden. Uit de vele vergelijkbare verklaringen leren we dat veel woningen en boerderijen in Noordwijkerhout in die roerige periode verlaten werden door de bewoners. Maar dat lijkt niet het geval bij Garbrant en Marijtje op de Klijne Sack. Dat zou erop kunnen wijzen dat zij al voor 1577 eigenaar geworden waren van de boerderij, want de meeste vluchtende bewoners waren pachters. Eigen bezit verlaat je toch minder makkelijk, althans dat is de voorzichtige conclusie uit het beschikbaar archiefmateriaal. Zij krijgen een forse korting op de pachtprijs voor hun landerijen van het klooster Leeuwenhorst. In plaats van de 24 pond met vier schapenkazen die zij in 1571 nog betaalden hoeft het echtpaar over 1577 en 1578 slechts 10 pond af te dragen aan de rentmeester van Leeuwenhorst.
Sluitend bewijs voor het jaar van de overdracht van het eigendom van de Klijne Sack aan Garbrant en Marijtje voor het jaar 1577 is er niet. Ook het jaar waarin zij de woning als pachters betrokken staat niet vast, dat moet tussen 1556 en 1562 hebben plaatsgevonden. Voor het laatste jaar sluiten zij een pacht voor vijf jaar af bij het klooster, de gebruikelijke periode die het klooster aanhield. Maar wellicht begon die pacht al vijf jaar eerder. De documenten uit de late 16e eeuw leveren niettemin een aardig beeld van de omvang van hun boerenbedrijf. Die valt te herleiden uit de nauwkeurige vermelding van alle percelen die onder hun Tiende Penning belasting uit 1561 vielen, met de polder waarin deze percelen lagen.
P | Polder 1562 | Eigenaar | Grootte in Rijnlandse Roe | Subtot |
1 | Tussen Gooweg en Westeinde | Huijch van Bergen Claes Reyersz | 4879 RR | |
1 | Tussen Gooweg en Westeinde | Huijch van Bergen met de kerk van Noordwijkerhout | 549 RR | 5428 |
2 | Aan het Westeinde (met het huis) | Huijch van Bergen Claes Reyersz | 3903 RR | 3903 |
3 | Duinsloot-Woensdagse Wetering | Gerrit van der Laen | 1029 RR | |
3 | Duinsloot-Woensdagse Wetering | Huijch van Bergen Claes Reyersz | 1818 RR | |
3 | Duinsloot-Woensdagse Wetering | Huijch van Bergen Claes Reyersz | 3400 RR | |
3 | Duinsloot-Woensdagse Wetering | Meester Cornelis Mors | 327 RR | |
3 | Duinsloot-Woensdagse Wetering | Garbrant Claeszoon | 1200 RR | 7774 |
4 | Tegen het zeeduin | Klooster Leeuwenhorst | 868 RR | |
4 | Tegen het zeeduin | Garbrant Claeszoon | 806 RR | 1674 |
Totaal gebruik (1 RR=14,2 m2; 700 RR = 1 hectare) | 18779 RR Of ca 27 ha | |||
Waarvan eigendom Garbrant zelf | 2006 RR of ca 3 ha |
NB. Het begrip polder werd in die tijd gebruikt voor gebieden die binnen water- of zandwegen vielen. Noordwijkerhout telde 19 polders, enkele werden gedeeld met Noordwijk.
Het overzicht maakt duidelijk dat Garbrant en Marijtje in 1561 het overgrote deel van hun weilanden en akkers pachten van particulieren of van het klooster Leeuwenhorst. Zelf hebben zij maar zo’n drie hectare in eigendom. De overdracht van onroerend goed in Noordwijkerhout valt pas vanaf het jaar 1612 in het Rechterlijk Archief te volgen. Garbrant is ruim voor dat jaar overleden. Dat neemt niet weg dat we met wat gepuzzel uit de nalatenschap van dit echtpaar kunnen vaststellen dat zij behalve het boerderijgebouw de nodige weilanden hebben aangekocht. Die worden verdeeld onder hun vijf kinderen, waarbij ieder zijn rechtmatig deel krijgt of via een geldsom gecompenseerd wordt. Hier valt op dat de dochters in enkele gevallen samen eigenaar van percelen weiland worden. De achtergrond kan zijn dat Garbrant en Marijtje graag wilden dat het land eigendom zou blijven van de familie zodat het boerenbedrijf door de vrijgezelle zoon/broer Gijsbert op werkbare schaal kon worden voortgezet, hij pachtte de percelen dan van zijn zussen.
Gijsbert blijft na de dood van zijn moeder bewoner van de boerderij. Maar hij is maar voor een vierde deel eigenaar. De andere drie delen zijn aan drie zussen toebedeeld. Zijn zus Jannetje is jong overleden, haar weduwnaar Jacob Harmanszoon ontvangt uit de erfenis alleen een perceel weiland van zo’n twee hectare, gelegen bij de Duinsloot. Trijntje Garbrantsdochter en later de kinderen die zij samen met Cors van der Kluft (Klugt) kreeg zijn eigenaar van meerdere percelen, bij elkaar ruim vier hectare. Trijntje is daarnaast samen met haar zus “oude” Marijtje Garbrantsdochter ook eigenaar van twee andere percelen, die bij elkaar bijna vier hectare groot zijn.
Huwelijksperikelen op de Klijne Sack
Garbrant Claeszoon en Marijtje Claeszoon kregen vijf kinderen, één zoon en vier dochters. Garbrant is al overleden als in 1614 zijn jongste dochter Maritje een vaag gebleven relatie krijgt met ene Adriaen Dirkszoon uit Katwijk. Hoe die tot stand gekomen is weten we niet maar tijdens een ontmoeting tussen de twee in de gang van de boerderij wordt broer Gijsbert, inmiddels 50 jaar oud, wakker van “het rumoer” en neemt polshoogte. Dat leidt ertoe dat het huwelijksaanzoek dat Adriaen enkele dagen later doet en waarvoor hij toestemming aan Gijsbert vraagt als heer des huizes, wordt afgewezen. Adriaen biedt nog aan om het wegvallen van Maritje als werkkracht op boerderij de Klijne Sack te willen compenseren. Het geld dat hij hiervoor “op de kast laat vallen” zoals het zo mooi omschreven wordt bij de notaris, weigert hij terug te nemen als Gijsbert hem nog eens duidelijk maakt dat er van een huwelijk met zijn zus geen sprake kan zijn.
De notaris schrijft ook de verklaring op van moeder Marijtje Gijsbertsdochter, zij blijkt 80 jaar oud te zijn en vult haar zoon Gijsbert aan met de uitspraak die haar dochter Marijtje gedaan zou hebben richting haar liefdesprins bij een nieuw bezoek waarbij hij een getuige had meegenomen. Marijtje zou duidelijk gemaakt hebben dat zij “nimmer meer zoude consenteren (instemmen) met hem, Adriaen, noch met iemant anders in huwelick te treden tegens wil en danck van heur vrunden”. Duidelijke taal. Uit de akte blijkt dat Adriaen een vasthoudend man moet zijn geweest want hij blijkt achteraf ook nog twee zussen benaderd te hebben met de vraag of zij een rol wilden spelen bij het tot stand komen van het huwelijk. Maar ook Jannetje in Voorhout en oude Marijtje in Sassenheim, beiden volgens de notaris rond de 40 jaar oud geven geen toestemming. Er is dan nog één zus die niet in de akte voorkomt, Trijntje Garbrantsdochter. Trijntje trouwde in tweede huwelijk met Willem Sijmonszoon, weduwnaar van Marijtje Florisdochter uit Sassenheim. Haar eerste huwelijk was met Cors Gerritszoon van der Cluft uit Voorhout, met wie zij meerdere kinderen kreeg. Die kinderen vinden we later terug als erfgenamen van vrijgezel Gijsbert Garbrantszoon. Uiteindelijk heeft jonge Marijtje Garbrantsdochter de liefde van haar leven toch gevonden en wel in de persoon van Sijmon Willemszoon Casteleijn.
Gijsbert Garbrantszoon, “jonge” Marijtje Garbrantsdochter en Sijmon Willemszoon Casteleijn.
Sijmon Casteleijn woonde met jonge Marijtje, die bij haar huwelijk waarschijnlijk al boven de 40 jaar oud was op boerderij de Klijne Sack en huurde in die periode ook wat land van het klooster Leeuwenhorst op eigen naam. Dat was naast enkele aankopen van weiland die hij samen met zijn zwager Gijsbert Garbrantszoon in de directe omgeving van de Klijne Sack zal doen tijdens zijn huwelijk. Na Maritjes dood in 1635 verhuist Sijmon Willemszoon Casteleijn naar Noordwijk-Binnen waar hij enige tijd molenaar is geweest op de korenmolen. Sijmon hertrouwde nog drie keer en raakt volgens een eigen verklaring aan het einde van zijn leven in armoedige omstandigheden. Dat blijkt ook wel als hij op een bepaald moment al zijn vee moet verkopen om uit de schulden te geraken.
Vrijgezel Gijsbert Garbrantszoon kreeg na de dood van zijn moeder, die hoogstwaarschijnlijk in of rond het jaar 1620 overleden is vrijwel direct gezelschap van zijn zus Marijtje en haar kersverse echtgenoot Sijmon Casteleijn. Dat echtpaar kreeg maar één kind, dochter Willemijntje, de hoge leeftijd van Marijtje zal meer kinderen onmogelijk gemaakt hebben. Gijsbert ziet wel brood in de samenwerking met zijn zwager Sijmon en samen worden meerdere percelen weiland of akker bijgekocht, waaronder ook overname van percelen die door de zussen Trijntje en “oude” Marijtje Garbrantsdochters waren geërfd.
Naast de percelen die zijn ouders Garbrant en Marijtje hadden aangekocht wordt de Klijne Sack door de nieuwe aanwinsten een boerderij met aaneengesloten liggende weilanden en bijna allemaal eigen bezit. Zo’n ontwikkeling waarbij boeren minder afhankelijk worden voor hun bedrijfsvoering van de pacht van particulieren of kloosters zien we tussen 1550 en 1650 meer in Noordwijkerhout, maar wordt ook weer gevolgd door een periode waarin opgebouwd boerenbezit wordt opgekocht door rijke families uit de omliggende steden, bij wie het geld tegen de plinten klotste. Toch blijft ook Garbrant pachter van de paar percelen van het klooster Leeuwenhorst die al zo lang verbonden waren aan de Klijne Sack. Daarbij doet zich nog wel een opmerkelijk feitje voor. Als het klooster in 1625 haar hele bezit doorlicht en op kaart laat zetten wordt ook Gijsbert door de kaartmaker bezocht om aan te geven waar de door hem gepachte percelen lagen. De zeven akkers geestland (binnenduin) aan de oostzijde van de boerderij en de Groeneweg weet Gijsbert niet precies aan te wijzen. Dat komt waarschijnlijk omdat het klooster in het verleden slechts voor een deel eigenaar was. Men had dan bijvoorbeeld een aandeel van 4 morgen in een perceel van 7 morgen. De zeven akkers die Gijsbert gebruikte heeft de rentmeester van Leeuwenhorst, Adriaen Mourijnszoon nooit specifiek beschreven. Het valt Gijsbert dan ook niet te verwijten dat hij de vijf plus twee akkers waarvan sprake is niet kon onderscheiden binnen een groter geheel. De kaartmaker Jan Pieterszoon Dou vermeldt de uitspraken van Gijsbert op zijn kaart om nieuwe rentmeesters te informeren.
De pachtcontracten van het klooster Leeuwenhorst waren begin 17e eeuw al voorbedrukt, de rentmeester hoefde alleen de naam van de pachter en percelen in te vullen. De administratie van het enorme bezit van het klooster vroeg dan ook om voorbedrukte contracten.
Gijsbert Garbrantszoon, eigenaar van de Klijne Sack moet gezien het feit dat hij in 1614 al vijftig jaar oud wordt genoemd een behoorlijke leeftijd hebben bereikt want pas in 1649 is er sprake van zijn nalatenschap. De (klein)kinderen van zijn zus Trijntje Garbrantsdochter en haar man Cors van der Cluft zijn voor een derde deel eigenaar geworden van zijn bezit. “Oude” Marijtje Garbrantsdochter, zo’n 75 jaar oud, is de enige nog in leven zijnde zus van Gijsbert, zij bezat ook een derde deel en het laatste derde deel moet dan van Gijsbert zelf geweest zijn. Die derde delen verwijzen naar de nalatenschap van hun ouders Garbrant Claeszoon en Marijtje Gijsbertsdochter die nooit onder de kinderen verdeeld was maar gezamenlijk eigendom bleef. Oude Marijtje Garbrantsdochter is als weduwe van Jan Willemszoon Bentvelsen teruggekeerd naar haar geboorteplaats. In 1649 koopt zij enkele percelen weiland rond de Klijne Sack en daaruit mogen we afleiden dat zij op de boerderij woonde en het bedrijf van haar broer erfde. De aankopen betreft percelen die haar samen met haar zus Trijntje eerder toebedeeld waren uit de erfenis van hun ouders.
Haar dochter Marijtje Bentvelsen die met Cornelis Corneliszoon Erffoort getrouwd was woonde met hem in Heemstede aan de Herenweg, nabij herberg De Dorstige Kuijl. Dit echtpaar koopt het derde deel uit de erfenis van vrijgezel Gijsbrant dat de kinderen van Trijntje Garbrantsdochter hadden ontvangen. Oude Marijtje Garbrantsdochter met haar dochter en schoonzoon worden zo met de aankopen algeheel eigenaar van de boerderij met daarbij 13.829 Rijnlandse Roe aan eigen landerijen (bijna 20 hectare), voor die tijd een mooi bezit. Hoelang “oude” Marijtje Garbrantsdochter nog geleefd heeft is niet bekend maar zij is voor 1659 overleden want in dat jaar wordt Cornelis Corneliszoon Erffoort omschreven in een Noordwijkerhoutse belastingkwestie als haar “enig en universeel erfgenaam”. Vermoedelijk heeft de dood van Marijtje Garbrantsdochter meegespeeld bij de beslissing van Cornelis Erffoort en zijn vrouw Marijtje om in 1658 in Haarlem hun testament te laten opmaken. Het echtpaar werd nu immers eigenaar van twee boerderijen, die van zowel de zijde van de man als vrouw kwamen. Reden om dit voor de wederzijdse families goed vast te laten leggen bij de notaris.
Vanaf | Eigenaar en gebruiker |
1561 | Garbrant Claeszoon; vanaf circa 1565 met Marijtje Gijsbertsdochter |
1610 | Weduwe Marijtje Gijsbertsdochter met haar zoon Gijsbert |
1620 | Gijsbert Garbrantszoon, tussen 1621 en 1636 met Sijmon Willemsz Casteleijn |
1649 | Cornelis Corneliszoon Erffoort, Marijtje Garbrantsdochter en de kinderen van Trijntje Garbrantsdochter. |
1658 | Cornelis Erffoort en zijn echtgenote Maria Jansdochter Bentvelsen als enige erfgenamen van de overleden “Oude” Marijtje Garbrantsdochter, hun (schoon) moeder. Dit echtpaar woont aan de Herenweg in Heemstede. |
1668 | Jan Corneliszoon Erffoort na het overlijden van zijn vader Cornelis |
Jan Corneliszoon Erffoort en Jannetje Jacobsdochter Warmont
Cornelis Corneliszoon Erffoort en zijn vrouw Marijtje Bentvelsen waren dan wel eigenaar geworden van de Klijne Sack, zij hebben er nooit gewoond. Tot zijn dood, waarschijnlijk tweede helft 1667, is Cornelis in Heemstede blijven wonen. Zijn boerderij wordt overgenomen door zijn zoon Cornelis en diens echtgenote Aagje Jansdochter van Velsen. De Klijne Sack is toebedacht aan zoon Jan die in 1660 in Heemstede met Jannetje Jansdochter (van) Warmont was getrouwd en die huwelijksdatum is mogelijk niet geheel toevallig. De oma van Jan, Marijtje Garbrantsdochter was waarschijnlijk niet lang daarvoor overleden en de boerderij stond leeg. Maar het kan ook goed zijn dat Jan zijn oma al enkele jaren had bijgestaan, hij had daar de leeftijd voor. Bij zijn huwelijk is hij vijfentwintig jaar oud, net als zijn bruid Jannetje uit Sassenheim.
Het echtpaar krijgt zover we weten zeven kinderen, maar heel oud worden de meesten niet. Dat geldt ook voor hun moeder Jannetje, zij overlijdt kort voor 24 september 1681, is maar zo’n 46 jaar oud geworden. Op die dag laat Jan door de notaris de voogdij over de kinderen en hun recht op hun moeders erfenis vastleggen. Jannetje is overleden zonder testament op te maken waardoor de kinderen bij wet aanspraak mogen maken op de helft van het bezit van het echtpaar. Leendert Warmont en buurman Pieter Janszoon van Velsen van boerderij Puijckenduijn zullen als voogd meekijken bij het beheer van dit bezit om de belangen van de kinderen zeker te stellen. Het waardevolle van voogdijakten zit voor ons in het noemen van de kindernamen en in dit geval zijn de vermelde leeftijden een extraatje. Jacob is twintig, Jan 18, Jannetje 16, Marijtje 14, Leentje 12, Maertje 7 en Cornelis 5 jaar. “Of daer omtrent” schrijft de notaris, daarmee aangevend dat de geboortegegevens waarschijnlijk niet bijgehouden waren. Verjaardagen werden niet gevierd.
Weduwnaar Jan Erffoort moet verder en krijgt in die jaren hulp van zijn oudste kinderen. Als vijf jaar na de dood van Jannetje de parochie van katholieke gezinnen precies in kaart worden gebracht blijkt dat Jan ook dochter Leentje heeft moeten begraven. De zes andere kinderen wonen nog altijd thuis. Datzelfde jaar 1686 is Jan als voogd aanwezig bij de boedelverdeling van zijn jong overleden broer Cornelis in Heemstede. Zijn weduwe Aechje Jansdochter van Velsen wil hertrouwen met Claes Pieterszoon van der Echt en moet nog voor dat huwelijk haar kinderen hun vaderlijk erfdeel uitkeren of de omvang daarvan laten vastleggen. Cornelis en Aechje waren eigenaar van de Erffoortboerderij aan de Herenweg in Heemstede en daarnaast ook van een boerderij in Sassenheim. De twee dochters van Cornelis, Marijtje (12) en Cornelia (10) hebben recht op de helft van dit bezit. Zelf wonen de kinderen in Heemstede, de boerderij in Sassenheim met elf hectare aan landerijen wordt verhuurd aan Dirck Pieterszoon Mottich. Ook mogen zij nog aanspraak maken op een vierde deel in de waarde van een boerderij in Rijpwetering. Jan Corneliszoon Erffoort verdedigt als voogd het belang van de kinderen en beslist mee bij eventuele verkoop van onroerend goed.
Veel over het boerenbedrijf van Jan Corneliszoon Erffoort is helaas niet gevonden. Af en toe komt zijn naam voor in een lijst met gekocht vee, zoals in 1682 waarin hij een koe koopt voor 26 gulden. De verkoopprijzen van vee werden sterk bepaald door de ouderdom van de dieren. Een jonge melkgevende koe bracht meestal meer op dan de koe die Jan hier voor 26 gulden koopt met zijn buurman Sijmon Janszoon van Achthoven als borg. De prijzen van koeien en paarden waren fors in verhouding tot bijvoorbeeld de waarde van huizen of landerijen en zijn niet meer te vergelijken met onze tijd.
Jan Corneliszoon Erffoort overlijdt in januari 1703, is volgens het overlijdensregister van de pastoor zo’n 68 jaar oud. Zes jaar eerder, in februari 1697 had Jan zijn oudste zoon Jacob verloren, die getrouwd was met Geertje Cleijpoel en met haar slechts één kind had. Drie dochters zijn getrouwd, alleen Cornelis en Maertje zijn nog vrijgezel. Zij blijven bij de boedelscheiding in 1703 bewoners van de boerderij maar delen het eigendom van de Klijne Sack met hun zussen en diens echtgenoten. Die hadden bij hun huwelijk als geschenk enkele landerijen ontvangen en krijgen nu alleen nog een geldbedrag toebedeeld. Die percelen lagen overigens niet in de omgeving van de Klijne Sack, maar in Sassenheim of Alkemade. Marijtje die met Jacob Huigenszoon van der Plas was getrouwd had een hectare land in Sassenheim ontvangen en heeft daarnaast nog 350 gulden tegoed. Maar dat bedrag blijven de overige erfgenamen aan haar schuldig en wordt omgezet in een lening. Dat dit niet al te grote bedrag niet direct betaald kon worden uit de boedel is een indicatie dat er niet veel contanten of tegoeden aanwezig waren. Dat past ook wel in het beeld dat we meer zien in Noordwijkerhout, vanaf het einde van de zeventiende eeuw daalt de welvaart. Die welvaartsdaling is ook te herkennen als we die afmeten aan de waarde van onroerend goed.
Cornelis en Maertje Erffoort
Al met al neemt het boerenbedrijf op de Klijne Sack door het gezamenlijk op naam stellen door de erven Erffoort niet in omvang af. Cornelis Janszoon en Maertje Jansdochter zijn in het jaar van de boedelscheiding nog ongetrouwd maar drie jaar erna trouwt Cornelis in Voorschoten met Marijtje Pietersdochter Adegeest. Zus Maertje trouwt pas in 1715, zij heeft toen waarschijnlijk de Klijne Sack verlaten. Cornelis en Marijtje Erffoort-Adegeest krijgen vijf kinderen maar zoals zo vaak treft ook dit echtpaar het verlies van drie jonge kinderen. Alleen de 10 jarige Ida en Jannetje van 7 zijn nog in leven als hun vader Cornelis Janszoon Erffoort in juni 1717 overlijdt. Hun moeder wil graag hertrouwen met Jacob Janszoon van der Speck (Houckman) en heeft de erfrechten van de kinderen te respecteren. Bij de notaris wordt vastgelegd dat zij haar twee kinderen “eerlijck sal moeten alimenteren & onderhouden, soo in spijs als drank en kleeding en reeding…, soo wel in siekte als gesondheijd, laatende deselve leeren leesen en schrijven met een goed en bequaam handwerk alles naar den staat en gelegentheijd des boedels en der voornoemde kinderens vernuft vereijsschen sal…”. Naast de onderhouds- en opvoedingsplicht zal zij ieder kind moeten uitkeren een aandeel dat bestaat uit een vijfde part in een derde part plus nog eens een zesde part in een vijfde part, alles uit het bezit van boerderij de Klijne Sack, die dat jaar bestaat omtrent 32 morgen (27 hectare) aan landerijen. Deze ingewikkelde berekening van het aandeel van de kinderen is terug te voeren op het onverdeeld blijven van de nalatenschap van hun overgrootvader Cornelis Corneliszoon Erffoort uit Heemstede. Zijn erfenis werd pas ruim drie jaar na zijn dood definitief verdeeld waarbij drie parten of aandelen ontstonden in het bezit van de Klijne Sack.
Marijtje Pietersdochter Adegeest trouwt na het opstellen van deze voogdij- en boedelakte met Jacob Janszoon van der Speck of Houckman, maar veel geluk kent dit nieuwe echtpaar niet want anderhalf jaar na het opmaken van de akte, notabene op hun huwelijksdag ondertekend, overlijdt Jacob. Weduwe Marijtje staat er opnieuw alleen voor en de pech blijft het gezin achtervolgen want haar twee dochters verliezen in 1723 hun moeder. Zij zijn te jong om zelf de boerderij over te nemen waarna het familieberaad besluit om het gezamenlijk bezit van de hand te doen.
1725 Engel van der Mij en Margaretha van der Lee
Koper in 1725 is Engel van der Mij uit Haarlem. Engel is deurwaarder van de gemene landsmiddelen, de landsbelastingen. Hij trouwde Margaretha van der Lee en woont met haar aan de Oude Gracht, nabij de Jacobijnebrug. Het echtpaar was op huwelijkse voorwaarden getrouwd maar komt opvallend vaak bij de notaris om deze huwelijkse voorwaarden niet van toepassing te laten verklaren voor een nieuwe investering die zij samen deden. Zij bouwen een behoorlijk kapitaal op, goed af te lezen aan hun boedelinventaris die opgemaakt is na de dood van Engel van der Mij in 1745. Meerdere huizen in Haarlem en vier hofsteden met bijbehorende “huijsmanswoninghe” leveren jaarlijks een huuropbrengst op waar ruim van geleefd kan worden. Bij de aankoop van de Klijne Sack valt in de omschrijving vooral op dat er sprake is van een “schone, weldoortimmerde woning”, een indicatie voor de ouderdom van de woning. Maar de vraag hoe oud het gebouw is dat we kennen van de foto’s uit de twintigste eeuw is lastig te beantwoorden.
Als boerenlocatie was de Klijne Sack middeleeuws, daar is geen twijfel over. Maar de woning Annahoeve is aanmerkelijk jonger, hoewel het hoofdgebouw en de nog altijd bestaande schuur te herkennen zijn op de eerste kadastertekening van februari 1813. Daarop is echter ook een interessant detail te zien, namelijk een ingekleurd blokje aan de noordoostzijde van de boerderij. Dit geeft aan dat die aanbouw welhaast zeker dateert uit de periode 1813-1832. In dat laatste jaar werden alle eigenaren van de kadastrale percelen opgetekend en zijn ook laatste wijzigingen in de kaarten doorgevoerd door inkleuringen of opsplitsing van perceelnummers. Het gebouw van de foto’s stond er dus al in 1813 maar is daarna nog gewijzigd. Mogelijk zijn meer wijzigingen in het oorspronkelijk gebouw doorgevoerd, verschillen in de muurdikte en de nok van het dak lijken daar op te wijzen. Een “schone” woning werden niet zo veel huizen in Noordwijkerhout genoemd, meestal is er alleen sprake van “sterk en weldoortimmerd”. Wellicht moeten we de term schone hier uitleggen als nieuw, herbouwd of verbouwd?
Die uitleg zou betekenen dat de familie Erffoort de bouw nog zelf heeft uitgevoerd. Gezien de kosten die hiermee gepaard gaan en de vele tegenslag die de familie tussen 1700 en 1725 kende ligt dat echter niet zo voor de hand. En het klinkt ook niet logisch omdat de boerderij gezamenlijk eigendom was en de hele familie moest meebeslissen over zo’n ingrijpende investering, ook als men zelf elders woonde. De beste kandidaat als opdrachtgever voor het bouwen of verbouwen van de woning die de 20 eeuw heeft gehaald lijkt dan ook het kapitaalkrachtige echtpaar van der Mij-Van der Lee. Zij vingen alleen al aan verhuur van hun onroerend goed een paar duizend gulden per jaar. De Annahoeve is dan te dateren op 1725-1751.
1751 Jan Janszoon en Hannes Janszoon Erffoort van pachter naar eigenaar
De twee dochters van Cornelis Janszoon Erffoort maakten op de Klijne Sack plaats voor twee neven. De familie Erffoort had de boerderij in 1725 weliswaar verkocht maar het boerenbedrijf als pachter voortgezet. Dit blijkt uit een verhuurcontract dat in 1729 door de nieuwe eigenaar Engel van der Mij wordt opgesteld bij de notaris. Voor 268 gulden per jaar mogen de nog zeer jonge Jan (19 jaar) en Hannes (17) Janszonen Erffoort de boerderij betrekken, in eerste instantie voor maar twee jaar, maar hun contract wordt in 1731 verlengd met telkens vijf jaar, nu voor 250 gulden. Engel van der Mij behaalde op zijn aankoopprijs van slechts 4.000 gulden zo jaarlijks een rendement van ruim 6 procent. Daar stonden wel kleine lasten tegenover in de vorm van specifieke belastingen die niet door de pachters betaald werd.
De twee zonen van Jan Janszoon Erffoort en Hillegond Jansdochter Houckman (Van der Spek) huren in 1729 samen de boerderij maar twee jaar later wordt alleen Jan Janszoon genoemd. Waarom zijn jongere broer Hannes niet meer genoemd wordt is niet direct duidelijk maar kan wel verklaard worden. Dit vervolgcontract wordt getekend op 21 mei 1731, slechts enkele weken nadat Jan getrouwd was met Neeltje Raaphorst uit Noordwijk, waarmee hij voor de wet volwassen verklaard was, een jaar voordat hij dat formeel via leeftijd zou zijn geworden (Jan Janszoon Erffoort: doop 24-7-1707; ovl 11-4-1752). Hannes was twee jaar jonger en woonde waarschijnlijk nog gewoon op de Klijne Sack maar verhuurder Engel van der Mij had aan één volwassene voldoende voor het afsluiten van het huurcontract, het betrekken van de onvolwassen Hannes in het contract zou betekenen dat hij borgen en voogden voor de jongeman moest inschakelen. Dat werd zo slim vermeden. Hannes trouwt pas in 1743 met Martijntje Wassenaar, is dan zo’n 34 jaar oud.
De tegenslag voor het gezin van Jan Janszoon Erffoort is kenmerkend voor de geschiedenis van 18e eeuws agrarisch Noordwijkerhout. Jan verloor zijn eerste vrouw Neeltje een maand na de geboorte van hun eerste kind. Hij hertrouwt een goed jaar later met Maertje Jansdochter Wassenaar en krijgt met haar maar liefst 12 kinderen. Maar het echtpaar moet zes keer de gang naar het kerkhof maken om een kind te begraven, in het tweede halfjaar van 1742 zelfs drie keer na elkaar. Jan wordt zelf ook maar 44 jaar. Maar hij is als boer voldoende succesvol om in 1751 de Klijne Sack te kunnen kopen van de erfgenamen van weduwe Margaretha van Mij – Van der Lee. En dat voor wat je een spotprijs zou mogen noemen. Voor slechts 1.020 gulden en wat bijkomende kosten wordt hij eigenaar, gelijk aan vier jaar pachtbetaling. En het is nauwelijks meer dan een kwart van de prijs die zijn familie 25 jaar eerder ontving van Engel van der Mij. De Klijne Sack is weer eigendom van het nageslacht van Garbrant Claeszoon. Nog altijd met ruim 27 hectare of 32 morgen aan landerijen. Maar Jan kan slechts kort van deze gunstige ontwikkeling genieten. Hij overlijdt slechts zes maanden na het tekenen van het koopcontract.
Weduwe Maertje Wassenaar staat er nu alleen voor met haar resterende zes vrij jonge kinderen. De koopprijs voor de boerderij is afgedragen maar de pacht over het laatste jaar moet nog betaald worden aan de erfgenamen van Margaretha van der Lee. Maar Maertje kan het bedrag van 215 gulden nog niet opbrengen en in 1755 wordt een overeenkomst gesloten waarbij zij al haar vee en boerengereedschap verbindt aan de betaling, die voor het voorjaar van 1756 moet plaatsvinden. De 12 koeien worden bij de notaris beschreven met hun kleuren, zodat er geen sprake kan zijn van vergissingen mochten de dieren daadwerkelijk in beslag worden genomen door de Van der Lee vertegenwoordigers om te worden verkocht. Het is een bont gezelschap in de stallen van de Klijne Sack. Heel wat anders dan de uniforme kleuren van de roodbonte of zwartbonte veestapels van onze tijd. Grijs, rood, zwart, bont en zelfs blauw. En de blauwe koe is een “gebeterde”, de term geeft aan dat het dier hersteld was van de runderpest. Die ziekte teisterde in de 18e en 19e eeuw de boerenstand. De familie Erffoort had in de jaren ervoor te maken gehad met een zware uitbraak van deze besmettelijke ziekte, die in golven terugkwam en nooit helemaal weg is geweest.
Het lukt Maertje ook in de maanden daarna niet om het bedrag bij elkaar te krijgen. Pieter Huibertszoon Heemskerk springt voor haar in de bres, hij was eerder ook pachter van de familie Van der Mij en toont zich bereid de schuld over te nemen, hij onderhandelt voor haar met de Haarlemse erfgenamen. Dat neemt niet weg dat Maertje alsnog haar vee en boerengereedschap kwijt is want Pieter eist dat als onderpand. Van de twaalf koeien zijn er inmiddels drie gestorven. Maertje heeft geen schulden meer maar de boerderij en weilanden van de Klijne Sack zijn leeg. Verkoop van haar bezit is onvermijdelijk.
1757 Gerrit van Driehuizen en Catharina Slingerlant
Nieuwe eigenaar van de Klijne Sack met dat jaar nog ruim 26 morgen aan weilanden wordt Gerrit van Driehuizen, een gereformeerd man. Hij kwam vanuit Heusden naar Noordwijk en trouwde in 1746 met Catharina Gijsbertsdochter Slingerlant. Zij woonde met haar ouders op boerderij de Groote Sack, gekocht in 1724. Het gezin van Gijsbert van Slingerlant was eveneens gereformeerd en vormde daarbij een uitzondering in de boerenstand van Noordwijkerhout. Binnen de zeer kleine gereformeerde gemeenschap in het dorp was het vinden van een levenspartner niet eenvoudig. Vandaar zien we dat die partners elders in het land gevonden waren. Hoe die relaties ontstonden is niet helemaal duidelijk, waarschijnlijk via familienetwerken. Gerrit van Driehuizen was geboren in Amersfoort maar woonachtig in Heusden bij Den Bosch toen hij op flinke afstand in Catharina zijn levenspartner vond. De aankoop van de Klijne Sack was zijn tweede aankoop want vier jaar eerder had hij van zijn schoonmoeder, weduwe Pieternelletje Slingerlant-Van Duijnen boerderij de Groote Sack overgenomen. Voor die boerderij met 27 morgen weiland betaalde hij 1600 gulden. Met de koopsom van 1120 gulden voor de Klijne Sack en haar 28 morgen behoorden Gerrit van Driehuizen binnen vijf jaar tot de grootste boeren van Noordwijkerhout. Ruim 56 morgen of 48 hectare land, twee boerderijgebouwen en dat alles voor niet veel meer dan 2.700 gulden. Het is een mooi voorbeeld van de belachelijk lage prijzen van agrarisch onroerend goed in die periode. Herstel van die markt zal dan nog 60 jaar op zich laten wachten.
Twee jaar voor de aankoop van de Klijne Sack was Gerrit opnieuw getrouwd na het overlijden van Catharina Slingerlant met wie hij meerdere kinderen had die in Noordwijk gedoopt werden. Aaltje Brouwer uit Valkenburg is zijn nieuwe echtgenote en met haar krijgt hij nog zes kinderen. Gerrit en Aaltje overlijden kort na elkaar in 1785. Uit de boedelbeschrijving die een half jaar later wordt opgemaakt blijkt dat Gerrit Driehuizen zijn bezit nog aanzienlijk heeft uitgebreid. Boerderij Overgeest aan de Leeweg blijkt hij gekocht te hebben van de erfgenamen van de Noordwijkerhoutse predikant Vergunst. Naast nog wat kleinere percelen weiland rond de Roomse Kerk (Victorwijk) was het overleden echtpaar ook nog eigenaar van een huis in Noordwijk. Alles bij elkaar voor Noordwijkerhoutse begrippen een imposant bezit.
1788 Dirk Koudijs en Guurtje Driehuizen
Nog voor de nalatenschap van haar ouders verdeeld wordt trouwt erfgename Guurtje van Driehuizen met Dirk Koudijs uit Woudenberg, opnieuw een levenspartner die van verre moest komen. Guurtje en haar zus Cornelia die met Gijsbert van Parijs in Lisse woonde worden samen eigenaar van de Klijne en Groote Sack. Cornelia besluit in 1788 haar helft te verkopen aan haar zus en kersverse echtgenoot Dirk. Voor 3000 gulden worden de twee boerderijen overgedragen, niet veel meer dan wat haar vader Gerrit er dertig jaar eerder voor betaald had. Maar omdat het maar één helft betrof mogen we voor de Sack-boerderijen dus 6000 harde Hollandse pegels rekenen.
Als boer kwam Dirk Koudijs daarmee min of meer in een gespreid bedje terecht maar dat hij genoeg eigen ondernemerskwaliteiten in huis had blijkt ook uit het feit dat hij een belangrijke rol in het dorpsbestuur zal gaan spelen tijdens de roerige periode van de Bataafse Republiek en het Fransgetinte Koninkrijk Holland. Na het verdwijnen van de Fransen uit ons land in 1813 wordt Dirk de eerste officiële burgemeesterstitel toegekend. Hij leidt daarmee de gemeenteraad, de nieuwe bestuursvorm, waar vanaf 1795 ook katholieken deel van uit maakten.
Het bestuur in Noordwijkerhout wordt bepaald door de grootste boeren. Zij betalen ook verreweg de meeste belasting, de vele arme gezinnen van ambachtslieden en daggelders dragen aanzienlijk minder bij. Dirk wordt in 1808 als eerste vermeld op een lijstje met belastingplichtigen en het bedrag dat zij moeten gaan betalen. Een speciale commissie keek naar het onroerend goed bezit of de omvang van bedrijf en veestapel dat samen vormde de basis voor een inschakeling volgens een tabel die in dit geval met 10 gulden per stap omhoog ging. Omdat we uit dezelfde periode ook wat gegevens over de veestapel op de boerderijbedrijven kunnen inzien kan je als het ware meekijken over de schouders van de commissieleden. Dirk Koudijs heeft tussen 1812 en 1815 gemiddeld 40 koeien, vijf paarden en zo’n vijftien schapen op zijn boerderij rondlopen. Het aantal schapen varieert daarbij het meest. In omvang wordt hij in die periode alleen overtroffen door Pieter Langeveld op het Mossenest die meer dan 50 koeien molk, maar in 1808 nog niet voorkwam op het lijstje belastingplichtigen.
De familie Koudijs heeft ruim 100 jaar op de Klijne Sack gewoond. De Groote Sack wordt door Dirk Koudijs afgebroken. Zijn kinderen en kleinkinderen zullen door nalatenschappen en omstandigheden tot herschikking van de percelen komen maar gaan soms ook wel over tot verkoop. De toekomst van een groot bezit zoals dat van Dirk Koudijs werd vaak bepaald door het aantal erfgenamen in de nalatenschap. Afhankelijk van de ondernemerskwaliteiten blijft bezit dan in stand of werd het uitgebreid als men elders een tweede bedrijf begon voor een zoon of dochter. In dit geval zien we dat een zoon van Dirk Koudijs, ook een Dirk, naast de Klijne Sack ook eigenaar is geworden van boerderij Vredebest in Voorschoten, hij verhuurde deze aan zijn zoon Hendrik. Uiteindelijk zal een zoon van deze tweede Dirk Koudijs, je zou hem dus Dirk 3 mogen noemen, in 1870 de derde generatie Koudijs op de boerderij worden. Zijn neef Dirk Gerritszoon Koudijs bouwt rond datzelfde jaar een geheel nieuwe boerderij aan de Haarlemmer Trekvaart, een nog altijd bestaande woning.
In 1894 vindt een laatste overdracht van de Klijne Sack binnen de familie plaats. Vijf jaar later besluit Dirk 3 de Klijne Sack plus weilanden van de Groote Sack op een openbare veiling te verkopen. Hij vertrekt naar Aalsmeer.
De Klijne Sack op kadasterkaart, midden 19e eeuw
Rond 1850 sluit het beeld van boerderijen die ingetekend staan op de eerste officiële kadasterkaarten nog goed aan op informatie uit de eeuwen ervoor. Vaak zijn percelen één op één te vergelijken met bijvoorbeeld de kaarten van het klooster Leeuwenhorst uit 1625 en 1660. Maar vanaf tweede helft 19e eeuw verandert het Noordwijkerhouts landschap in snel tempo. De opkomende bollenteelt en afzanding van de binnenduinen voor steenbakkerijen zijn elkaar versterkende factoren. Maar ook de toenemende omvang van gezinnen door betere levensomstandigheden leidden tot versnippering van bezit bij de afwikkeling van nalatenschappen.
De Klijne Sack werd zoals de meeste boerderijen omgeven door stroken luwtegevend bos, met vlak bij het gebouw een boomgaard en bloemen- of groentetuin. Opvallend aan deze kaart is vooral de flinke afstand van de Klijne Sack ten opzichte van de Groeneweg of Westeinde. Vredebest, linksonder op de kaart met daarachter de vijver van Pieter Tedingh van Berkhout stond dicht bij de weg en dat geldt ook voor de verdwenen boerderij de Groote Sack die rechtsonder moet hebben gestaan. Het is niet uitgesloten dat de Klijne Sack de jongste van de twee Sack-boerderijen was en voor 1600 een uitweg had aan noord-oostzijde, maar bewijs hebben we daar niet voor. Wel staat vast dat al begin 17e eeuw de uitweg op het Westeinde onderwerp is van processen. De reden daarvoor is op de kaart goed te zien. Tussen de boerderij en het zeeduin lagen twee brede sloten, de Woensdagse Wetering (midden) en de Duinsloot (geheel boven, dorpsgrens). Wie land had tussen de sloten had een uitweg nodig.
Bovendien waren de boerderijen aan dat zeeduin zoals de Witte Raaf, Kijkduin en Puijckenduin onderling verbonden door niet meer dan een zandpad en dat bleef zo tot in de 20e eeuw. Tussen de Duinsloot en het zeeduin lag geen brede strook weiland en dus hadden de boeren daar vaak ook weiland aan de oostzijde van de Duinsloot of Woensdagse Wetering en daardoor vormden deze sloten flinke barrieres. Een vergelijkbare situatie deed zich voor bij boerderij Alckemade aan hetzelfde Westeinde. De eigenaren van de boerderijen onder duin zoals jonkheer van Meetkercke van de Witte Raaf of de rentmeesters van Leeuwenhorst met hun vele weilanden startten al begin 17e eeuw procedures tegen de boeren Garbrant Claeszoon en Cornelis van Alckemade aan het Westeinde. Dit leidt tot de toekenning van het recht van uitweg op het Westeinde voor weilanden achter de Klijne Sack, die tot de duinboerderijen behoorden. Dit is eeuwenlang zo gebleven.
De uitwegkwestie kwam telkens bij overdracht van eigendom in de omgeving om de hoek kijken. De familie Koudijs was de gehele 19e eeuw eigenaar van zowel de weilanden van de Klijne als Groote Sack en had verschillende mogelijkheden om het gebied te ontsluiten maar heeft nooit voor een tweede uitweg voor de Klijne Sack op het Westeinde gekozen. Dat had veel latere discussie kunnen voorkomen. Men achtte het voldoende om bij een overdracht binnen de familie de uitweg nog eens goed op papier te zetten bij de notaris. Dit gebeurt in 1895.Vijf jaar later wordt het hele familiebezit verkocht op een veiling waarbij de Klijne Sack met ruim 28 hectare gekocht wordt door Jacobus Adrianus van Ruiten. Omdat andere geveilde percelen verschillende eigenaren krijgen wordt in de akte in detail vastgelegd welke koper recht van uitweg op het Westeinde mag claimen. Na 1900 veranderen de percelen rond de Sack nog regelmatig van eigenaar maar de uitweg blijft eigendom van de eigenaren van de Klijne Sack. Tot op de dag van vandaag maakt de ingewikkelde uitwegsituatie overleg tussen gebruikers noodzakelijk.
1900 Jacobus Adrianus (roepnaam Arie) van Ruiten en Anna Pennings
Koper van de Klijne Sack in 1900 is Jacobus van Ruiten uit Lisse. Zijn ouders Aris van Ruiten en Mietje Duivenvoorden woonden aan de Beekbrug nabij de Engel. Mietje is een dochter van de welgestelde boer Job Duivenvoorden uit het Langeveld. Aris en Mietje bewoonden een boerderij die tot de buitenplaats Huis Ter Beek heeft behoord. Als Aris overlijdt in 1896 wordt de boerderij overgenomen door zijn oudste zoon Antonie/Teun. De buitenplaats wordt medio 1910 ingericht als opvanghuis voor verwaarloosde kinderen. Datzelfde jaar vernieuwt eigenaar Teun van Ruiten de complete boerderij. Voor zijn broer Jacobus is na de dood van vader Aris gezocht naar een eigen stek en die wordt gevonden in “de Sack” aan het Westeinde, toen nog Buur(t)weg genoemd.
Voor 43.000 gulden, het 40-voudige dat Koudijs had betaald, wordt de Klijne Sack eigendom van Jacobus – roepnaam Arie – van Ruiten. Hij trouwt een jaar later met Anna Pennings, geboren op het Huis Ter Lugt aan de Delfweg, dochter van Hein Pennings en Krijntje Oostdam. Voor het betaalde bedrag krijgt Jacobus een boerderij die iets groter is dan bij de aankoop door Dirk Koudijs. Enkele weilanden die oorspronkelijk bij boerderij de Groote Sack hoorden zijn aan de koop toegevoegd. Dirk Koudijs kocht de boerderij in 1788 met ruim 22 hectare aan weiland. Op de veiling in 1900 wordt door de familie Koudijs het bezit opgesplitst in negentien koopartikelen, waar eerst apart op geboden kan worden. Na dit bod kunnen kopers dan nog een verhogend bod uitbrengen. Maar de verkoper behield bij dergelijke veilingen het recht om eventueel de artikelen weer gedeeltelijk of geheel samen te voegen om zo de hoogste opbrengst te verkrijgen. Dat gebeurt ook hier want alle artikelen worden als één geheel verkocht en daarmee wordt Jacobus Adrianus van Ruiten eigenaar van de boerengebouwen plus ruim 28 hectare weiland. Aan de verkoop moet dus zo’n zes hectare van de Groote Sack zijn toegevoegd.
Jacobus Adrianus die vermoedelijk vanwege zijn roepnaam Arie in notarisakten vaak als A.J. of Adrianus Jacobus staat vermeld, betaalt ruim 43.000 gulden voor de Klijne Sack en financiert dat voor slechts 2/3e deel met een hypotheek. Arie doopt de boerderij om in Annahoeve, daarmee verwijzend naar de voornaam van zijn vrouw Anna Pennings. Vier jaar later worden nog eens zeven percelen door Dirk Koudijs junior per veiling aangeboden maar hiervan behoudt hij er uiteindelijk zelf vier. Jan Mooyman uit Stompwijk, een volle neef van Anna Pennings koopt twee percelen en Arie van Ruiten breidt zijn bezit uit met een dikke hectare noordwestelijk van de boerderij, waardoor het gehele bezit op zo’n dertig hectare uitkomt.
De echtgenote van Arie, Anna Pennings was het jongste kind van Hein Pennings en Krijntje Oostdam. Zij was zo’n vijf jaar oud toen haar vader overleed in december 1886. Uit zijn aanzienlijke nalatenschap erft zij net als broers en zusters ruim dertienduizend gulden. De aandelen van de kinderen van Hein Pennings worden echter niet uitbetaald maar blijven in de boedel van hun moeder. Als zekerheid voor de uitkering aan Anna verbindt weduwe Krijntje enkele percelen weiland achter het Huis Ter Lugt aan de Delfweg als onderpand. Deze weilanden worden in 1902 verkocht waarna Anna mogelijk alsnog haar erfenis heeft ontvangen. Zij bracht dus een aantrekkelijke bruidsschat in bij haar huwelijk. Ook na de dood van haar moeder Krijntje ontvangt zij in 1915 nog een bedrag van vier en een half duizend gulden naast enkele legaten die Krijntje al eerder voor haar dochter had gereserveerd als dank voor de goede verzorging in haar laatste levensjaren.
Volgens de overlevering heeft Ermpje het speculeren met vermogen meegekregen van haar vader die een groot pakket aandelen en obligaties bezat in uiteenlopende buitenlandse ondernemingen. In 1920 wordt op naam van zowel Arie als Anna een rekening-courant bij het Amsterdams/Haarlemse effectenkantoor F.Th. Everard afgesloten voor maar liefst 30.000 gulden. De rekening-courant is waarschijnlijk geopend om het handelen in waardepapier gemakkelijker te maken. Als onderpand stelt het echtpaar haar boerderij de Annahoeve. Dat jaar staat op de bestaande hypotheek met de Annahoeve nog altijd 2/3e deel of 20.000 gulden schuld open.
De beurskrach van 1929 en de wereldwijde economische crisis die erop volgde heeft vele vermogens doen verdampen. In hoeverre dit het echtpaar Van Ruiten-Pennings raakte is niet precies bekend maar in ieder geval krijgen zij te maken met het dreigende faillissement van het effectenkantoor Everard bij wie zij een rekening-courant hadden geopend. In 1932 wordt surseance van betaling verleend aan dit bedrijf. Een faillissement een jaar later kan nog net worden voorkomen door een onderhandse schikking met schuldeisers. Het is niet ondenkbaar dat de Annahoeve als onderpand voor de rekening-courant bij het effectenkantoor is doorgeschoven naar de nieuwe eigenaren van dat kantoor.
Het echtpaar Van Ruiten-Pennings blijft de veehouderij trouw maar zet met hun zonen voorzichtig de eerste stappen richting bollenteelt. Dat was niet eenvoudig in het Noordwijkerhout van die tijd omdat de noodzakelijke sanering in de bollensector tijdens de crisisjaren en de dramatische gevolgen van de Tweede Wereldoorlog menige ambitie in de kiem smoorden. De Annahoeve verwisselt tijdens de oorlog tijdelijk van eigenaar. Met dank aan Charles Horsthuis die uitgezocht heeft hoe dit precies zat weten we dat de zwagers Van Asten en Rademaker, industriëlen uit respectievelijk Helmond en Amsterdam, samen eigenaar worden in 1941. In hoeverre deze overdracht nog verband houdt met de overname van de hypotheek en rekening-courant bij het opgeheven effectenkantoor Everard is niet duidelijk.
De nieuwe eigenaren verkopen de boerderij echter een kleine tien jaar na de oorlog weer terug aan de familie Van Ruiten. Zij zijn er in die jaren gewoon blijven wonen en in 1943 wordt uit een aanmelding bij de Kamer van Koophandel duidelijk dat de zonen van Arie en Anna van Ruiten-Pennings in het bedrijf zijn gestapt. Ingeschreven wordt de firma J.A. van Ruiten en Zonen, Buurtweg 18, Noordwijkerhout, landbouw- en veehoudersbedrijf, kwekerij en handel in bloembollen en aanverwante artikelen. Firmanten zijn vader Arie met zijn zonen Hein en Toon van Ruiten. Na de oorlog vestigt ook broer Adrianus/Janus van Ruiten zijn bedrijf aan het Westeinde. Een deel van de weilanden is verkocht maar nog altijd woont de familie Van Ruiten op de gronden van de Klijne Sack. De Annahoeve al weer lang geleden afgebroken. Alleen een oude schuur is bewaard gebleven, die staat al ingetekend op de eerste kadasterkaart uit 1813. Aad “bollenjongen” van Ruiten schrijft op de plek waar 450 jaar eerder collega-agrariër Garbrant Claeszoon een plakkie gerookt spek op het brood moest verdienen zijn wekelijkse columns over de bollenteelt. Een ideaal pleitbezorger voor zijn sector. Had Aad geen bollenboerjongen geweest dan had hij in Den Haag als lobbyist een dikke boterham kunnen verdienen. Hoewel, je weet maar nooit!
Een schuur is het enig overgebleven restant van de boerengeschiedenis van de Klijne Sack
JD/dec2022 De genealogische gegevens in dit verhaal zijn afgeleid uit allerlei materiaal dat in de afgelopen 15 jaar voor deze website verzameld is. Voor enkele ontbrekende puzzelstukjes is dankbaar gebruik gemaakt van het werk van Bert Hogervorst&Charles Horsthuis en Noordwijker Frans Angevaare.