Zoals bij andere historische boerderijen op deze website al aangegeven is kunnen we in veel gevallen een bewoningsgeschiedenis volgen tot in de zestiende eeuw en in een enkel geval zelfs nog verder terug. Voor de boerderijen die in het Langeveld stonden rond de verdwenen kapel is dat iets lastiger. Dat heeft te maken met het ontbreken van informatie uit de zo betrouwbare Leeuwenhorstarchieven. Het voormalige klooster waarvan het bezit na de Reformatie is overgegaan naar de Ridderschap Holland had slechts een paar percelen weiland in eigendom in het Langeveld. De verpachting daarvan is opgetekend in de archieven van de rentmeesters van de Ridderschap en levert nuttige informatie op maar tekort om conclusies te trekken over de eigenaren van huizen en boerderijen. We zijn dus afhankelijk van andere bronnen en die leveren met elkaar een ingewikkelde puzzel op rond de hier beschreven boerderij, die waarschijnlijk nooit een naam heeft gehad. We gebruiken voor deze oude boerenlocatie de naam die de volksmond eraan gaf: “Jan van Joppe”. Voor de herkenbaarheid noemen we ook de naam van jeugdherberg Stayokay die op dezelfde plek aan het eind van de Langevelderweg gebouwd is in 1960.
Op zoek naar de oudste bewoning: een kaart uit 1615 als referentie
Overdracht van onroerend goed werd vanaf einde 16e eeuw bijgehouden in de Rechterlijke Archieven. Voor Noordwijk beginnen die in 1574, voor Noordwijkerhout in 1612. Deze archieven hebben we beide nodig want de weilanden en akkers van deze boerderij lagen in beide dorpen. De informatie rond overdrachten loopt door tot 1811, na dat jaar zijn we afhankelijk van kadastergegevens en notarisakten. We knippen hier de beschrijving van de geschiedenis in twee delen, voor en na het jaar 1615 dat we als referentie kunnen gebruiken omdat het Hoogheemraadschap Rijnland toen een kaart heeft laten maken van haar werkgebied, waaronder ook de boerderijen aan de duinkant.
De punten 7 (kasteel de Hooge Boekhorst), 8 (Langevelder Kapel), 9 (Woeste Hoeve of “moeder Koomen”) en 10 (boerderij Plesman) zijn als locatie toegevoegd ter oriëntatie maar ook omdat die boerderijen de 20e eeuw nog hebben gehaald. De ongenummerde bebouwing in de Langevelder Geest is na 1615 verdwenen.
De genummerde locaties kennen we onder hun latere namen. Onder nummer 1 boerderij de Witte Raaf en onder 2 een boerderij aan de Duindamse Slag die (mogelijk) in de 16e eeuw “huize Langevelt” als naam droeg. Onder 3 een huis dat alleen op deze kaart staat ingetekend en bekend staat als het huis op de Duinweide. Een kleine boerderij die zoals we hieronder nog zullen zien een aanknopingspunt levert om de opeenvolgende eigenaren en bewoners van boerderij “Jan van Joppe” uit elkaar te kunnen houden. Deze woning op de Duinweide is rond 1635 afgebroken. Onder 4 boerderij “Jan van Joppe”, onder 5 de Duinpoort en onder 6 is een leeg perceel ingetekend als aanduiding voor een afgebrande woning. Die plek is in 1848 opnieuw bebouwd als boerderij De Blink, het nog altijd bestaande gebouw is een herbouw uit 1880.
We kennen alle bewoners en eigenaren van genoemde boerderijen na 1574 en gedeeltelijk van de periode daarvoor, zij het dat die niet via direct bewijs aangetoond kunnen worden maar door een combinatie van informatie uit bronnen. Overdracht van onroerend goed kon plaatsvinden via verkoop of nalatenschappen. Is dit laatste het geval dan is het veel moeilijker om het bewijs daarvan terug te vinden. Kennis van familierelaties wil dan wel eens helpen. Voor dit onderzoek is eerst gekeken naar de Noordwijkse Verpondingsregisters, betrouwbare overzichten van betalers van dorpsbelastingen. Die gaan in Noordwijk ver terug, al is zeker niet van elk jaar een afschrift bewaard gebleven. Belastinggegevens van na 1574 en 1612 kunnen we vergelijken met informatie uit de rechterlijke Archieven. Maar ook andere bronnen zijn nuttig, zoals de jaarrekeningen van rentmeesters van de gewestelijke organisatie in Den Haag.
Eigenaren en bewoners boerderij “Jan van Joppe”.
1. Jacob Janszoon en Jan Jacobszoon (van Langevelt) vanaf 1496 tot 1512/1515
We beginnen het bewonersoverzicht met Jacob Janszoon en Jan Jacobszoon, zij hebben volgens bronnen aan het eind van de Langevelderweg gewoond en worden in de dorpsbelasting van 1496 genoemd. Waarschijnlijk vader en zoon, maar wie van de twee de vader was blijft onduidelijk. Ook weten we niet of beiden op de hier besproken boerderij woonden of dat één van de twee op de tegenover gelegen Duinpoort het boerenbedrijf uitoefende. Hun aanwijzing als oudst bekende bewoners vergt enige uitleg vanwege de opmerkelijke polderindeling die vanaf 1542 gehanteerd werd als basis voor belastingheffing. De belasting werd in de regel door bestuurders op volgorde van de huizen of boerderijen bijgehouden. Zo wist men zeker dat de bewoner van elk huis was aangeslagen, ongeacht wie er op dat moment woonde. Voor de boerderijen aan de duinkant maakt die vaste volgorde het mogelijk om met vrij grote zekerheid vast te stellen wie waar woonde. Van de boerderijen de Witte Raaf (uitgewerkt op deze website) en huize Langeveld aan de Duindamse Slag zijn de bewoners bekend. Tussen die twee boerderijen en boerderij “Jan van Joppe” heeft lange tijd geen enkele andere woning gestaan. De eerste naam die tot circa 1580 genoemd wordt na de bewoners van de Witte Raaf en huize Langeveld is dus de bewoner van onze “Jan van Joppe” woning. Storende factor is dat de zogenaamde Morgenboeken van het Hoogheemraadschap Rijnland die vanaf 1542 in gebruik zijn iets anders ingedeeld werden. Het Hoogheemraadschap had dat jaar alle grondpercelen opgemeten en ingedeeld in polders, maar na 1620 splitst men voor het noordelijk deel van het Langeveld een polder in twee delen en staat ook het Duinschoten vermeld, dat voor die tijd nog eigendom was van het gewest Holland of Graaffelijkheid.
We onderscheiden voor de duinkant drie polders aan de Noordwijkse kant van het Langeveld. Tussen de Duindam of Schulpweg en de kop van het Langeveld bij de boerderij Sasbergen lag een polder die we hier A noemen. De Langevelder Geest rond de kapel is polder B. Polder C loopt vanaf het duingebied bij de Ruigenhoek en het Paardenkerkhof langs en over het Duinschoten maar wordt pas circa 1620 als polder toegevoegd. Logischerwijs valt de woning “Jan van Joppe” dan onder polder A, immers ten zuiden van de Langevelderweg liggend en ten oosten van het zeeduin. Maar in de polderoverzichten zien we wel de landerijen van deze boerderij terug onder polder A, maar niet de woning. Die wordt gerekend tot de Langevelder Geest, polder B. Daar is wel een verklaring voor te geven. Aan de zuidoostzijde van de Langevelder Geest lag een smal en langwerpig duintje dat door de Graven van Holland in leen was gegeven aan Floris van de Boekhorst en verpacht werd voor de konijnenvangst. Het zuidelijk gedeelte van de huidige Kapelleboslaan loopt over dit voormalige duintje. De drie genoemde boerderijen lagen op de rand van dit duintje of er vlak naast en vielen mogelijk oorspronkelijk onder dit leengoed van Floris van Boekhorst en zijn erfgenamen.
Dit duintje levert ons een tweede bewijs op dat Jacob Janszoon en Jan Jacobszoon aanwijst als bewoners van de boerderijen. De rentmeester van de Graaffelijkheid beschrijft de ligging begin 16e eeuw als volgt: “…bij de Langevelder duijn bij de capelle van Langeveld ligt een klein duijnke, behoord toe aan de kinderen van Floris van de Bouckhorst en is leengoed, … ’t gaat langs voor bij de woningen van Jan Jacobszoon en Jacob Janszoon en boven (noordoostelijk) aan Geryt Jacobszoons hofstede.“.
Jacob Janszoon en Jan Jacobszoon (soms “Van Langevelt” genoemd) worden tot circa 1515 genoemd als bewoners van het Langeveld en gebruikers van percelen land van derden, waaronder de zogenaamde grashuren van het gewest, maar heel veel meer weten we niet van hen. Dat geldt ook voor de nog oudere bewoners van deze Langeveldse boerenlocatie die er ongetwijfeld zijn geweest. We kennen namen vanaf begin van de veertiende eeuw maar die zijn niet zonder meer te koppelen aan de woonlocaties die we kunnen onderscheiden, zoals op de kaart van 1615.
Het besproken duintje wordt overigens in de 19e eeuw eigendom van Huibert Duivenvoorden, vanaf die tijd draagt het ook zijn naam.
2. Mees Reijerszoon en Aechte Jansdochter circa 1512/1515 tot 1547
Vanaf circa 1515 komen we een zekere Mees Reijerszoon of Reijntgenszoon tegen als gebruiker van landerijen rond het Duinschoten en Langeveld. Hij blijkt de tweede bewoner van boerderij “Jan van Joppe” die we met bewijs kunnen aantonen. Mees wordt in 1512 nog genoemd als pachter van “grashuur” in Noordwijkerhout, hij mocht een paar beesten laten grazen in het duin van het gewest Holland. Direct na hem wordt een Willem Reijerszoon genoemd, mogelijk zijn broer. Naast de pacht van grashuur is Mees Reijerszoon volgens de Leeuwenhorstarchieven van 1511 tot 1521 pachter van het Kievitsveld, een drie hectare groot perceel. Voor hem was Dammas Janszoon pachter van dat perceel en het archief vertelt ons dat Dammas datzelfde perceel in 1503 had verkocht aan het klooster samen met zijn broer Mees Janszoon. Dat Mees Reijerszoon de pacht overnam van Dammas Janszoon veronderstelt een mogelijke familierelatie met Aechte Jansdochter, de vrouw van Mees. Daar is ook een tweede aanwijzing voor die hieronder volgt. De ligging van dat Kievitsveld is een raadsel. In de 19e eeuw droeg een gebied tussen Herenweg en Robijnslaan in Noordwijkerhout de naam Kievitsveld maar dat is toch op ruime afstand van het Langeveld. Het ligt voor de hand te concluderen dat er verschillende percelen in Noordwijkerhout de naam Kievitsveld droegen of dat dit een aanduiding is voor een heel groot gebied.
Mees pachtte dus rond 1512 percelen land in Noordwijkerhout en er is ook een aanwijzing dat hij daar een woning had. De combinatie van de namen Mees en Reijer is tamelijk uniek voor de besproken periode, waardoor we de vermelding van “de woning van Mees Reijerszoon” in de Leeuwenhorstarchieven als betrouwbare informatie kunnen beschouwen. Gelukkig is tijdens dit onderzoek de locatie van deze “woning van Mees Reijerszoon” gevonden. Uit de Morgenboeken van Rijnland blijkt dat het huis niet ver van de boerderij van schout Pouwel Claeszoon stond bij de bekende scherpe of haakse bocht in de Langevelderweg. Daardoor weten we ook dat Mees in 1542 niet in deze boerderij woonde maar verhuurd heeft aan een zekere Gerrit Gerritszoon, een naam die we nog tegen zullen komen. Zelf woonde Mees vanaf circa 1515 op boerderij “Jan van Joppe”, daar zijn aanwijzingen voor en een bevestiging komt uit de Noordwijkse dorpsbelasting van het jaar 1536, waarin Mees genoemd wordt na de bewoners van de Witte Raaf en huize Langeveld.
Het Langeveld, lang omdat het zo smal was.
De volgorde van de huizen uit de dorpsbelastingen levert hier dus een betrouwbare aanwijzing voor de bewoners van de duinkant, een gebied dat aangeduid wordt als de Nes (tot aan de Duindamse weg of Schulpweg) en het Langeveld. De wat merkwaardige verdeling van het grondgebied Noortich rond 1231 tussen twee adellijke broers maakt dat de grens tussen de twee daaruit ontstane dorpen slechts een paar honderd meter van het zeeduin ligt. Het Langeveld ligt ingeklemd tussen zeeduin en binnenduin en is vooral lang omdat het zo smal is. Ook in het noordelijk deel want daar wordt in oude archiefstukken het Duinschoten apart genoemd dus niet als onderdeel van het Langeveld. Wij beschouwen dat voormalige geestland van het Duinschoten wel degelijk als onderdeel van het Langeveld, maar dat was lang niet het geval. Dat flink gebied viel voor de 17e eeuw direct onder het beheer van de Graaffelijkheid of het gewest Holland. De rentmeesters verpachtten het opgesplitste duin- of geestland aan duinmeiers, meestal boeren uit het Langeveld. Maar de dorpsbestuurders hadden weinig tot geen zeggenschap over het gebied, het viel bijvoorbeeld wat rechtspraak betreft direct onder de Houtvester van Holland.
De Morgenboeken van Rijnland geven vanaf het jaar 1542 een precieze opgave van alle opgemeten percelen met de eigenaren en gebruikers in dat jaar. Daardoor kunnen we vaststellen hoe groot het boerenbedrijf van Mees Reijerszoon en Aechte Jansdochter was. We houden hier dezelfde eenvoudige polderindeling aan: A voor gebied tussen Duindam en Ruigenhoek, B voor de Langevelder Geest en C voor een smalle strook langs en op het Duinschoten. Ook zijn er twee percelen van Mees Reijerszoon in Noordwijkerhout gevonden.
Polder | Grootte perceel in Rijnlandse Roe | Eigenaar 1542 | Gebruiker 1542 |
A | 780 | Mees Reijerszoon | Mees Reijerszoon |
A | 795 | Klooster Noordwijk | Mees Reijerszoon |
A | 3.832 | Mees Reijerszoon | Mees Reijerszoon * |
A | 634 | Weduwe Gijsbert v.d. Bouckhorst | Mees Reijerszoon * |
A | 1.407 | Langevelder Kapel met anderen | Mees Reijerszoon * |
B | 919 met een woning | Mees Reijerszoon | Mees Reijerszoon * |
Nwh | 725 met een woning | Mees Reijerszoon | Gerrit Gerritszoon |
Nwh | 2.790 | Diverse eigenaren; de “Lijfhuur” | Mees Reijerszoon |
De met een asterisk (*) aangemerkte percelen behoren in 1640 nog altijd tot de boerderij, dat jaar eigendom van Niesje Sijmonsdochter. Zij blijven tot in de 20e eeuw de kern vormen van boerderij “Jan van Joppe” en zijn opgeteld zo’n 10 hectare groot. De bewoners van de boerderij na Mees Reijerszoon pachtten percelen bij waardoor we de grootte van het bedrijf dat uitgeoefend werd op deze locatie zien fluctueren. Vanaf 1663 is sprake van een groter kernbezit van zo’n 18 hectare dat aan de volgende eigenaren wordt doorgegeven en tot in de 20e eeuw in stand blijft. Bovenstaande gegevens van Mees en Aechte dateren van enkele jaren voor de dood van Mees. Naast de eigen woning had Mees Reijerszoon vanouds ook nog het huis waarin Gerrit Gerritszoon woonde in eigendom. Bij elkaar had het echtpaar zo’n 19 morgen of 17 hectare land in gebruik voor hun boerenbedrijf. Allemaal in het Langeveld op het grote perceel van de Lijfhuur na, dat lag aan de Herenweg in wat nu de Hoogeveense Polder is.
Uit het jaar 1547 blijkt dat Mees Reijerszoon overleden is en wordt door een zekere Gerrit Gerritszoon als voogd van weduwe Aechte Jansdochter zijn nalatenschap geregeld. We weten dit uit het archief van de rentmeester van de Domeinen van Holland, die in de tweede helft van de zestiende eeuw de overdrachten van onroerende goederen bijhield waarover het gewest Holland inkomsten in de vorm van oude rechten verkreeg. In feite was zijn werk een inhaal- en correctieslag, blijkbaar had men de administratie jarenlang laten versloffen. De registratie van de rentmeester dateert dus van zo’n 20 jaar na genoemde boedelscheiding, is zeer summier en wordt ook nog eens cryptisch omschreven. Volgens de rentmeester heeft er op 7 maart 1547 een verdeling van de boedel van Mees Reijerszoon plaatsgevonden waarbij de overdracht van een perceel van Mees dat eerder in twee helften was gesplitst nu beide op naam van Gerrit Gerritszoon wordt gesteld.
De rentmeester had geen hekel aan papier want hij gebruikt veel ruimte voor een relatief korte aantekening, die na 1565 gemaakt werd. Vrij vertaling van zijn tekst: “…Gerrit Gerritzoon heeft bij scheiding en deling van de erfgenamen van Mees Reijerszoon als voogd van Aecht Jansdr gekomen van Jan Dammasz de ene helft. Dezelfde Gerrit Gerritszoon gecomen als voren die ‘t gehad heeft van zijn wijfs evenkniën de ander helft…”. De rentmeester verbindt beide helften met een accolade, daarmee aangevend dat die twee helften samen het bedrag van twee pond moeten gaan opleveren voor het gewest. Vervolgens gaat hij verder met een ander perceel van Gerrit: “…Dezelfde heeft bij koop van Pieter Gerytszoon gekomen van heer Cornelis Croesink, ridder, gekomen van Jacob Janszoon aan dat westeinde van Duinschoten, het oosteinde van Floris van de Bouckhorst, de noordzijde Besloten Duinschoten, omtrent twee morgen land….”. Hierop rust een recht van negen stuivers per jaar voor het gewest Holland. De Pieter Gerytszoon die hier genoemd wordt was de schoonzoon van schout Pouwel Claeszoon. En we komen inderdaad een Gerrit Gerritszoon tegen in de Morgenboeken van Rijnland als gebruiker van erfpachtgrond in dit gebied.
De waarde van deze aantekeningen van de rentmeester ligt in het familieverband dat we hieruit mogen suggereren tussen Mees Reijerszoon en Gerrit Gerritszoon. Er zijn drie aanwijzingen voor die mogelijke relatie. Ten eerste was Gerrit voogd van Aechte Jansdochter, de weduwe van Mees Reijerszoon en voogden werden meestal uit familiekringen aangesteld. Ten tweede schrijft de rentmeester dat Gerrit één helft via “zijn wijfs evenkniën” verkrijgt, waaruit we voorzichtig mogen afleiden dat Gerrits “wijf” en haar broers/zussen familie waren van de eigenaren van de andere helft. Omdat de rentmeester een Jan Dammaszoon noemt en we al eerder een mogelijke relatie tussen Dammas Janszoon en Aechte Jansdochter zagen bij de pacht van het Kievitsveld zullen genoemde helften voortgekomen zijn uit de familie van Aechte. En ten derde weten we uit de Morgenboeken dat Gerrit Gerritszoon vijf jaar voor deze boedelverdeling het huis van Mees Reijerszoon en Aechte Jansdochter bewoonde aan de Langevelderweg.
Aechte Jansdochter verliet na deze boedelscheiding boerderij “Jan van Joppe”, zij is in het dorp Noordwijk gaan wonen volgens de belastingregisters. De veronderstelde familierelatie van Mees, Aechte en Gerrit Gerritszoon is ook een bruggetje naar de volgende bewoners, Gerritje Pietersdochter en haar man Jan Gerritszoon. Deze Jan zou dan de zoon van Gerrit Gerritszoon geweest kunnen zijn.
3. Jan Gerritszoon en Gerritje Pietersdochter 1547-1576
Aangezien Aechte Jansdochter na de verdeling van haar mans nalatenschap verhuisde mogen we aannemen dat de nieuwe bewoners Jan Gerritszoon en Gerritje Pietersdochter de boerderij hebben betrokken in 1547 en rond dat jaar ook getrouwd zijn. In de Tiende Penning van het jaar 1553, een belastingregister wordt Jan vermeld als “gebruiker van de woning van Aichgi Mees Reijnen tot Noortich”. Dat doet vermoeden dat Jan geen eigenaar was van de woning en Aechje een inkomen hield door haar boerderij aan hem te verhuren. Maar uit latere documenten weten we dat de boerderij eigendom is geworden van dit echtpaar.
De samenstelling van het boerenbedrijf van echtpaar Jan Gerritszoon en Gerritje Pietersdochter wijkt flink af van hun voorgangers, waarschijnlijk het gevolg van de nalatenschapsverdeling van 1547 van Mees Reijerszoon . Eén groot perceel van zo’n 4 hectare dat in 1553 op naam staat van “de schout van Noortigerhout” Pieter Gerytszoon, is waarschijnlijk ingebracht door Pieters dochter Gerritje bij haar huwelijk met Jan. Tot de boerderij hoort volgens deze Tiende Penningbelasting zo’n 16 morgen of 14 hectare aan Langevelder weilanden.
Als Jan Gerritszoon zoals hierboven aangenomen wordt inderdaad een zoon van Gerrit Gerritszoon was dan heeft hij zijn levenspartner Gerritje niet ver hoeven te zoeken. Zij is dochter van Pieter Gerytszoon Aelwijnszoon, die enkele jaren schout van Noordwijkerhout was als opvolger van Gerritjes grootvader, schout Pouwel Claeszoon. Jan zal als zoon van Gerrit zijn jeugd doorgebracht hebben in de boerderij die zijn ouders pachtten van Mees Reijerszoon, niet ver van de boerderij van Pouwel Claeszoon. Zijn echtgenote Gerritje Pietersdochter woonde een kilometer oostelijker, aan de Herenweg in Noordwijkerhout. Deze constatering over de woonplekken van de familie is een goed moment in dit verhaal om wat langer stil te staan bij de families die in de zestiende eeuw het leven in het Langeveld kleur gaven. We hebben die informatie ook nodig om te kunnen begrijpen hoe boerderij “Jan van Joppe” tussen 1547 en 1663 via familieverbanden van eigenaar is gewisseld.
Achtergrond: De dominante rol van Pouwel Claeszoon en zijn familie in het Langeveld.
In de 16e en 17e eeuw zijn in het Langeveld twee families dominant aanwezig. In het noordelijk deel is dat de familie Roo, in het zuidelijk deel schout Pouwel Claeszoon en zijn nageslacht. Deze schout mogen we de “oervader” van de oude Noordwijkerhoutse families noemen. Familieleden die hun stamboom natrekken komen via verschillende lijnen uit bij schout Pouwel, en veel verder terug gaan in de tijd dan zijn generatie is zeldzaam mogelijk, vandaar de typering oervader. Pouwel Claeszoon is in 1542 zo’n 72 jaar oud volgens een bron, waardoor we zijn geboortejaar op circa 1470 kunnen vastleggen. Hij overlijdt rond 1553, werd dus een dikke tachtiger. Tussen 1522 en 1551 was hij schout van Noordwijkerhout. Maar een recente vondst leert ons dat hij voor 1513 al schout zou zijn geweest van Zandvoort en in dat dorp ook het ambt van dorpsbode uitoefende. Het is dus niet onmogelijk dat Pouwel oorspronkelijk uit dat dorp afkomstig was of er gewoond heeft. Rond 1508, het jaartal is niet goed leesbaar, wordt hij eigenaar van een boerderij ten noordoosten van het kasteel de Boekhorst, aan de zuidzijde van de scherpe bocht in de Langevelderweg. We kennen die boerenlocatie als “’t Ent” of “Hoogeveen”. Zoals gesteld is dat niet ver van de boerderij van Mees Reijerszoon die we eerder noemden en door Gerrit Gerritszoon bewoond werd.
Naast schout en boer was Pouwel bosbewaarder, in het Langeveld stond in zijn tijd nog het nodige bos op het Duinschoten. Hij verleende diensten aan de Houtvester van Holland Cornelis Croesink. De naam van deze belangrijke man komen we tegen als eigenaar van percelen land in het Langeveld. Hij kocht ook boerderij of hofstede Erffoort aan de Herenweg in Noordwijkerhout en pachtte het circa 100 hectare grote Kerkeduin rond het dorpscentrum. Of deze houtvester ook daadwerkelijk gewoond heeft in het dorp op zijn hofstede is niet zeker, maar hij was beroepsmatig veel in het gebied. Pouwel Claeszoon is volgens de aanwijzingen in de periode 1490-1500 getrouwd met Angniesje Sijmonsdochter, dochter van Sijmon Brantszoon en zijn echtgenote Marieke waarvan we alleen de voornaam kennen, die genoemd wordt in verschillende documenten. Angniesje had drie broers, Gerrit, Jan en Willem Brantszonen.
Pouwel en Angniesje krijgen in ieder geval drie dochters: Claesje, Maritje en Agniesje en er zou ook een zoon Dirck zijn geweest volgens genealogen. Met name de dochters Claesje en Agniesje spelen een rol in dit verhaal. Claesje omdat zij trouwde met Lissenaar Cornelis Jan (Floriszoon) Ruijgeneel met wie zij samen de ouderlijke boerderij erfde. En Agniesje omdat zij met Pieter Gerytszoon Aelwijnszoon trouwde, die zijn schoonvader opvolgde als schout van Noordwijkerhout, overigens voor slechts een paar jaar. Dit echtpaar krijgt maar liefst tien kinderen die een rijke bijdrage leveren aan de Noordwijkerhoutse familiestambomen, waaronder Gerritje die met Jan Gerritszoon trouwde, zij zal één van de oudste kinderen zijn geweest. Oudste kind was waarschijnlijk Cijtje, een vrijgezelle vrouw van wie in 1610 de nalatenschap over een flink aantal familieleden wordt verdeeld. Een genealoog heeft aan de hand hiervan in 1994 Cijtjes grote familie kunnen reconstrueren. Dat is hier aangevuld met het nodige eigen onderzoek en aangevuld met informatie uit de betrouwbare genealogische overzichten van Noordwijkse en Noordwijkerhoutse families van Frans Angevaare en Bert Hogervorst/Charles Horsthuis.
Na het overlijden van Pouwel Claeszoon medio 1553 nemen zeven jaar later zijn twee schoonzonen Pieter Gerytszoon en Cornelis Jan Ruijgeneel samen alle lasten die op het bezit van Pouwel en zijn vrouw Angniesje Sijmonsdochter rustten over. Dit betekent waarschijnlijk dat Angniesje kort daarvoor overleden is. Vanaf die periode zien we in de Morgenboeken van Rijnland dat het rijke bezit van dit echtpaar in het Langeveld vele verschillende eigenaren krijgen maar die we allemaal kennen als kinderen of kleinkinderen van Pouwel en Angniesje. Hieronder ook kleindochter Gerritje Pietersdochter die met Jan Gerritszoon getrouwd was. Dit echtpaar heeft nog geen dertig jaar op boerderij “Jan van Joppe” gewoond. Jan is voor 1576 overleden, Gerritje overleefde hem slechts kort. Het echtpaar kreeg vier kinderen: Mees, Marijtje, Neeltje en Adriaen. Neeltje is dan nog onvolwassen, haar voogd bij de boedelscheiding van haar ouders is Sijmon Pieterszoon, haar oom aan moederszijde. Hij is de vader van Niesje Sijmonsdochter, die in dit verhaal terugkomt als één van de volgende eigenaren van boerderij “Jan van Joppe”.
4. Mees Janszoon en Marijtje Jeroensdochter 1576—1604
Bij de boedelscheiding van zijn ouders Jan en Gerritje in maart 1577 wordt de boerderij aan Mees Janszoon toegewezen. Zijn broer Adriaen en twee zussen Marijtje en Neeltje krijgen percelen land toegewezen of worden financieel gecompenseerd. Mees Janszoon is ongetrouwd en dat hij een echtgenote heeft gehad voor zijn huwelijk met Marijtje Jeroensdochter aan het einde van de 16e eeuw blijkt nergens uit. We moeten dus aannemen dat Mees pas op late leeftijd getrouwd is. Het echtpaar Mees en Marijtje had geen kinderen, niet verwonderlijk vanwege de leeftijd van Marijtje, die al rond de vijftig jaar oud was bij dit voor haar tweede huwelijk. Maar ook blijkt dat Mees slechts enkele jaren na zijn huwelijk is gestorven. In 1604 wordt Marijtje Jeroensdochter al weduwe genoemd, zij koopt dat jaar twee morgen land dat blijkbaar eerder aan haar schoonzus Marijtje Jansdochter en zwager Claes Jacobszoon ’s-Gravendijck was toegewezen uit de boedel van haar overleden echtgenoot. Op dezelfde dag verkoopt Jan Willemszoon die met Neeltje Jansdochter getrouwd was twee percelen die Neeltje uit de nalatenschap van haar broer Mees ontvangen had. Koper is Cors Pieterszoon die met Trijntje Gerritszoon trouwde, zij is mogelijk de zus van eerder genoemde Jan Gerritszoon. Het was in het verleden niet ongebruikelijk dat na de verdeling van de nalatenschap familieleden over en weer ontvangen landerijen verkochten. Zo’n herschikking is nodig om een voldoende groot boerenbedrijf voort te kunnen zetten. Maar in dit geval tonen deze twee aankopen uit mei 1604 ook aan dat de nalatenschap van Mees al voor die maand geregeld moet zijn. Het betekent ook dat de zussen Neeltje en Marijtje met hun echtgenoten geen verdere aanspraken meer kunnen maken op de rest van het bezit van weduwe Marijtje Jeroensdochter.
5. Weduwe Marijtje Jeroensdochter 1604-1624
Het overlijden van Mees Janszoon maakte Marijtje voor de tweede keer weduwe. Eerder was zij getrouwd met Hendrick Janszoon, waarvan het nageslacht de naam Van Langevelt is gaan voeren. Hendrick woonde ook in het Langeveld, op of nabij het terrein van kasteel de Boekhorst. Met Hendrick kreeg Marijtje in ieder geval één kind dat volwassen geworden is, zoon Jan. Deze Jan Hendrickszoon trouwt met Niesje Sijmonsdochter en wordt met haar eigenaar van de boerderij van Marijtje Jeroensdochter. Die boerderij is na de verdeling van de nalatenschap van Mees Janszoon in omvang gekrompen door de toebedeling van percelen aan de zussen van Mees. Dat is waarschijnlijk de reden waarom Marijtje Jeroensdochter het geërde perceel van haar schoonzus Marijtje Jansdochter overkoopt in 1604. Naast deze twee morgen land uit de nalatenschap van haar man koopt zij in 1609 nog twee flinke percelen in de Langevelder Geest, bij elkaar zo’n 12 morgen of tien hectare. Deze laatste aankoop wordt echter “genaast” door de familie Roo, die wettelijk gezien meer aanspraken kon maken en daarom eigenaar wordt. Niettemin: weduwe Marijtje timmerde flink aan de weg en is dat blijven doen tot circa 1624, daarna zien we haar naam niet meer terug in relevante bronnen zoals de dorpsbelastingen. Waarschijnlijk is zij in of rond dat jaar overleden en daarmee zo’n 80 jaar oud geworden. Of er een document met betrekking tot haar nalatenschap gemaakt is blijft onduidelijk, het is in ieder geval tijdens dit onderzoek niet gevonden. Er zijn wel twee testamenten. In het eerste van 1605 schenkt zij een legaat aan het geestelijk gehandicapte kind van haar zoon Jan en Niesje Sijmonsdochter. Kleindochter Annetje Jansdochter ontvangt bij Marijtjes dood een perceel land van twee morgen aan de Langevelderweg.
In een tweede testament enkele jaren later regelt Marijtje Jeroensdochter dat een lijfrente die zij in 1599, dus nog tijdens het leven van Mees Janszoon met hem had aangekocht voor Grietje, oudste dochter van Jan Hendrickszoon en Niesje Sijmonsdochter, gerespecteerd dient te worden door alle erfgenamen na haar dood. Hiermee dient Neeltje Jansdochter, haar schoonzus met haar echtgenoot Jan Willem Cortszwager in te stemmen. Zij wordt expliciet genoemd. Marijtje Jeroensdochter betoogt dat haar overleden man Mees Janszoon deze regeling zo gewild zou hebben. Voor haar “algehele” nalatenschap benoemt Marijtje Jeroensdochter haar enige zoon Jan Hendrickszoon als haar enige erfgenaam, of bij voortijdig overlijden zijn kinderen.
6. Jan Hendrickszoon van Langevelt en Niesje Sijmonsdochter 1624-1630
Dit ervende echtpaar wordt dan ook na 1624 genoemd als gebruikers van de landerijen van Marijtje, maar zij wonen zelf tot het overlijden van Jan in of kort na 1630 op de Boekhorst. Jan Hendrickszoon is daar boer en duinmeier. Hij pacht het duin rond kasteel de Boekhorst van het echtpaar Andries van Bronckhorst en Anna van Woerden van Vliet. Als duinmeier of konijnenboer heeft Jan de nodige aanvaringen met concurrenten en krijgt regelmatig te maken met het gezag van de houtvesters van Holland. Zie het verhaal op deze website:
Kasteel de Boekhorst 11. Jan Hendrickszoon, duinmeier op kasteel de Boekhorst – Noortigerhout
Niesje en Jan zijn nog voor de wisseling van 16e naar 17e eeuw getrouwd en kregen maar liefst elf kinderen, die allemaal voor 1630 geboren zijn, Jans vermoedelijke overlijdensjaar. Na zijn dood verhuist weduwe Niesje Sijmonsdochter naar haar boerderij “Jan van Joppe” in het Langeveld, door haar man in het huwelijk gebracht als enig erfgenaam van Marijtje Jeroensdochter. In 1632 koopt zij een woning met ruim vijf morgen landerijen aan van Jaepje Adriaensdochter, weduwe van Sijmon Janszoon. Daarmee lijkt het alsof Niesje in die woning is getrokken maar dat is dus niet het geval. We spreken hier over de woning op de Duinweide, zo wordt het huis genoemd in een hypotheek die weduwe Jaepje Adriaensdochter twee jaar eerder nog had afgesloten. De achtergrond van deze woning is interessant omdat ook deze woning voortgekomen is uit het bezit van schout Pouwel Claeszoon en echtgenote Angnietje Sijmonsdochter. En er zit het bijzondere verhaal aan vast van Adriaen Sijmonszoon van Alckemade die rond 1574 in handen valt van Spaanse troepen tijdens het beleg van de steden Haarlem en Leiden. Adriaen overlijdt tijdens die heftige periode en zijn weduwe Geertje Jansdochter hertrouwt maar moet eerst de twee kinderen van Adriaen hun vaderlijk erfdeel garanderen. Jaepje Adriaensdochter trouwt ene Sijmon Janszoon en neemt met hem in 1605 de zorg op zich van de “innocente” Marijtje. Hiervoor mag het echtpaar als genoegdoening gebruik maken van Marijtjes helft van het perceel de Duinweide dat hun vader Adriaen nagelaten heeft. Hij kocht dit perceel de Duinweide in 1564 van de Lissenaren Cornelis Jan Ruijgeneel en Claesje Pouwelsdochter die het hoogstwaarschijnlijk enkele jaren daarvoor uit de boedel van schout Pouwel Claeszoon toebedeeld hadden gekregen. Op de Duinweide is na 1564 een woning gebouwd, die wordt dan ook genoemd in 1632 als weduwe Jaepje de woning met vijf morgen land verkoopt aan Niesje. Het is de woning met nummer 3 op de kaart uit 1615 hierboven. Uit de dorpsbelasting blijkt enkele jaren na de aankoop dat de woning is afgebroken. Niesje was blijkbaar alleen in de landerijen geinteresseerd.
Niesje is met de aankoop van dit huis op de duinweide met bijna 5 hectare geestgrond nog niet uitgekocht. Een jaar later koopt zij van de regenten van het Catharina Gasthuis een weiland dat bekend staat als het Verckeschot, zo’n drie hectare groot. Ditzelfde weiland werd door vorige bewoner Mees Janszoon gepacht van de regenten en zal ook in de eeuwen erna onderdeel blijven van het boerenbezit “Jan van Joppe”.
7. Niesje Sijmonsdochter, weduwe van Jan Hendrickszoon van Langevelt en vanaf 1659 haar erfgenamen 1630-1663.
Vanaf 1659 komen we in de relevante bronnen de erfgenamen van Niesje Sijmonsdochter tegen als nieuwe eigenaren van boerderij “Jan van Joppe”. De hypotheek die nog rustte op de inmiddels afgebroken woning op de Duinweide wordt door de erfgenamen van Niesje in 1660 afgelost. Alles wijst er dus op dat Niesje kort daarvoor is overleden, we houden hier 1658 aan als haar sterfjaar. Dat is veertien jaar na het opmaken van haar testament. Daarin legt zij vast dat vier van haar nog onvolwassen kinderen die dat jaar bij haar wonen elk 40 gulden zullen ontvangen uit haar nalatenschap voor bewezen diensten maar ook als toekomstige huwelijksuitzet. Haar andere zes kinderen zijn getrouwd en hebben die uitzet al gekregen. Van haar elf kinderen leven er in 1644 nog tien, dat is best opmerkelijk want de kindersterfte was groot in die tijd. Buiten dit legaat voor de ongetrouwden bepaalt Niesje dat haar tien kinderen in gelijke porties haar nalatenschap zullen moeten verdelen.
De opbouw van het bezit van Niesje Sijmonsdochter vindt vooral plaats via de personen die met blauwe lijnen zijn aangegeven maar ook andere genoemde personen vormden bezit in het Langeveld waarvan een deel uiteindelijk bij Niesje terecht is gekomen, zoals haar broer en zussen, ook kinderen van Sijmon Pieterszoon.
De opbouw van het bezit van Niesje Sijmonsdochter is ook in de Morgenboeken van Rijnland van het jaar 1640 terug te vinden. En door te vergelijken met oudere Morgenboeken zien we dat de percelen A3, A4 en B8 het kernbezit vormen van de opeenvolgende bewoners van boerderij “Jan van Joppe”. Ook is bij perceel A2 te zien dat Niesje Symonsdochter die via vererving heeft ontvangen met schout Pouwel Claeszoon als oudste eigenaar. Haar vader Sijmon Pieterszoon, kleinzoon van Pouwel wordt immers genoemd als gebruiker en was met zijn neef Mees Janszoon eigenaar.
Perc | Groot in RR | Eigenaar 1542 | 1542 Gebruiker | 1604 Gebruiker | 1640 Gebruiker en eigenaar |
A1 | 1.686 | Jan Roelofsz | Jacob Joosten eigenaar | Mees Jansz | Niesje Sijmonsdr |
A2 | 3.091 | Pouwel Claesz | Gerrit Gerritsz | Mees Jans met Sijmon Pietersz | Niesje Sijmonsdr |
A3 | 3.832 | Mees Reijersz | Mees Reijersz | Mees Jansz | Niesje Sijmonsdr |
A4 | 634 | Wed Gijsbert v.d. Bouckhorst | Mees Reijersz | Mees Jansz | Niesje Sijmonsdr |
A5 | 1.407 | Langevelder Kapel e.a. | Mees Reijersz | Mees Jansz/Jacob Gerritszoon Roo | Niesje Sijmonsdr |
A6 | 1.878 | Catharina G.huis Het Verckeschot | Jeroen Jansz Jacob Woutersz | Mees Janszoon | Niesje Sijmonsdr |
A7 | 1.094 | Pouwel Claesz | Geryt Claesz | Mees Janszoon | Niesje Sijmonsdr |
B8 | 919 | Mees Reijersz | Mees Reijersz | Mees Janszoon | Niesje Sijmonsdr |
Tot | 14.541 |
De totale grootte van het bezit van Niesje Sijmonsdochter is 14.541 Rijnlandse Roe of 24 morgen en 42 roe. Als haar tien kinderen de nalatenschap van Niesje in gelijke porties moeten verdelen, zoals zij dat had beschreven in haar testament kan dat niet door verdeling van landerijen omdat de helft van hen buiten het dorp woont op een onwerkbare afstand van het Langeveld. En zoon Adriaen Janzoon (van Langevelt) die op de boerderij van Niesje is blijven wonen en na haar overlijden het bedrijf heeft overgenomen met echtgenote Machtelt Gerritsdochter Verdel kon de getaxeerde waarde waarschijnlijk niet in zijn eentje opbrengen. De broers/zussen besluiten daarom het geheel te verkopen. Nicolaas van Lier wordt eigenaar van de boerderij met 21 morgen 174 Rijnlandse Roe aan bijbehorende weilanden. Plus daarnaast nog eens de ruim 3 morgen van het Verckeschot (in de tabel A6), het perceel dat door Niesje zelf was aangekocht na het overlijden van haar man en daarom apart vermeld wordt. Adriaen Janszoon blijft als pachter op de boerderij wonen, een voorwaarde die mogelijk bij de verkoop was bedongen.
8. Nicolaas van Lier 1663-1712 eigenaar, Adriaen Janszoon van Langevelt en Pieter Arentszoon pachter.
In het midden van de Gouden Eeuw is de rijke elite in het gewest Holland, bij wie het geld tegen de plinten klotst op zoek naar rendement op dit kapitaal. We zien in deze periode door hen veel agrarisch onroerend goed opgekocht worden dat daarmee ook aan de neus voorbijgaat van de boeren in de regio. Zij worden veroordeeld tot pachten. Ook in het Langeveld zien we namen verschijnen van welgestelde families die woningen en landerijen in eigendom krijgen zoals Pauw, Vladeracken en Teding van Berkhout. De aankoop van onze Langeveldse boerderij met 24 morgen (21 hectare) past precies in dat plaatje. Nicolaas van Lier, heer van Berckou (Berkwoude) heeft er 16.000 gulden voor over. Of de dan nog ongetrouwde man zijn nieuwe bezit veel heeft bezocht valt te betwijfelen. Nicolaas trouwt in 1674 met Margaretha van der Capellen maar dat huwelijk duurt door het vroege overlijden van Nicolaas maar zo’n vijf jaar. Weduwe Margaretha erf de boerderij en hertrouwt een jaar later met Eustatius van Bronckhorst. Maar in 1697 verliest zij ook die echtgenoot. Bij beide partners heeft zij geen kinderen gekregen. In 1702 gebruikt zij haar boerderij in het Langeveld als onderpand voor een lening van ruim 4.000 gulden. Daarvoor is toestemming nodig van de rentmeester van de familie Van Bourgonje, eigenaren van het kasteel de Boekhorst. Enkele weilanden van de boerderij vielen onder de leengoederen van het kasteel, iets wat we in geschiedenis telkens zien terugkomen. Weduwe Margaretha is al boven de 70 jaar als zij besluit de boerderij via een openbare veiling te verkopen in 1712.
In de vijftig jaar waarin deze boerderij buiten de regio wonende eigenaren had werd zij verpacht. Adriaen Janszoon van Langevelt was na de verkoop van zijn ouderlijke woning aan Nicolaas van Lier nog zeker zo’n tien jaar boer op “Jan van Joppe”. Hierna werd hij opgevolgd door Commertje Leendertsdochter Duijndam, weduwe van Engel Gijsbertszoon van der Plas. Dit echtpaar woonde eerst op een boerderij in de Langevelder Geest maar na de dood van Engel verhuisde Commertje met haar gezin naar de Langevelderlaan. Een dochter en zoon trouwden met buren waardoor de familie Van der Plas stevig bijdroeg aan de hechte gemeenschap die in in de 18e eeuw in het Langeveld ontstaat. Laatste pachter is Pieter Arienszoon, hij wordt genoemd in de verkoopadvertentie die in november 1712 geplaatst wordt om de boerderij per openbare veiling te kunnen verkopen.
9. Cornelis Janszoon van der Speck en Commertje Arijsdr van der Plas 1712-1759
De omvang van de boerderij is bij de veiling in november 1712 nog altijd 24 morgen, waaronder de drie morgen van het Verckeschot die door Niesje Sijmonsdochter was toegevoegd. Kopers zijn Cornelis Janszoon van der Speck en Commertje Arijsdochter van der Plas, beiden worden vermeld in de overdrachtsakte van maart 1713, gewoonlijk werd alleen de man genoemd. De vermelding van Commertje heeft een simpele verklaring, zij was nog niet getrouwd met Cornelis. Hun huwelijk vindt pas een jaar later plaats. Een tweede opvallend feitje in de akte betreft de verkoopprijs. Weduwe Van der Capellen ontvangt slechts 3.800 gulden, terwijl voor de boerderij vijftig jaar eerder nog 16.000 gulden was betaald door Nicolaas van Lier, haar eerste echtgenoot. Hoe de waarde van de gulden zich gedurende de eeuwen precies heeft ontwikkeld is een lastige factor in elke waardevergelijking van onroerend goed maar feit is dat de economie in de Republiek en het gewest Holland na het Rampjaar 1672 behoorlijk was ingestort, met alle gevolgen voor de prijzen van agrarisch onroerend goed. De rijke bovenlaag die te lang wachtte met verkoop van hun bezit leverde in de 18e eeuw fors wat familiekapitaal in. Het bedrag dat Margaretha van der Capellen ontvangt ligt zelfs nog 400 gulden lager dan zij tien jaar eerder had geleend met de boerderij als onderpand.
Cornelis van der Speck is geboren in Voorhout, zijn familie vestigde zich ook op het Westeinde in Noordwijkerhout. Commertje is vernoemd naar haar oma, de eerder genoemde Commertje Leendertsdochter Duindam. Haar vader Leendert Pieterszoon woonde kort in het dorp Noordwijkerhout naast de familie van Engel van der Plas, de grootvader van Commertje van der Plas. Zij is dochter van Arij Engelszoon van der Plas en Fijtje van Dam en woonde met haar ouders op de Duinpoort, de boerderij tegenover “Jan van Joppe” aan de Langevelderweg. Commertje zal haar aangekochte boerderij mogelijk al gekend hebben uit de tijd dat haar grootouders er nog woonden als pachters van Nicolaas van Lier. Het echtpaar erft in 1751 nog van Commertjes overleden ouders maar nemen genoegen met uitbetaling in contanten. Cornelis en Commertje krijgen vier kinderen maar veel gezinsgeluk kent het echtpaar niet want voor hun eigen dood overlijden twee van de vier. Alleen de dochters Fijtje en Marijtje blijven over als de boedel van hun moeder geregeld moet worden met haar vader Cornelis Janszoon, die zelf vier jaar later in 1759 overlijdt. Cornelis heeft een nieuw testament opgemaakt waarin hij drie erfgenamen beschrijft. Marijtje, het dochtertje van zijn overleden zoon Jan krijgt een vast bedrag van 1.300 gulden toegekend ook als mocht blijken dat de boerderij bij verkoop een tegenvallende opbrengst kent. Besluiten zijn dochters de boerderij te behouden dan kent Cornelis deze toe aan zijn nog ongetrouwde dochter Fijtje. Haar zus krijgt dan contant betaald uit de getaxeerde waarde. Notaris Hoogop maakt met deskundigen de inventaris op en boeren uit de omgeving taxeren de weilanden. De notaris gebruikt het nodige papier voor de akte en liet zich misschien wel betalen per bladzijde want hij schrijft meer dan vijftig bladzijden uit! De inventaris geeft ons leuke details, zoals de bewoners van de stal. Cornelis was een middelgrote boer met zijn 19 melkkoeien, 5 pinken en 5 kalveren. De deskundigen taxeren die aangevuld met twee paarden op 920 gulden. De totale boerderij is volgens hen nog geen 7.000 gulden waard, waar tegenover nog 1.150 gulden aan schulden staan. Er blijft na de toekenning van de 1.300 gulden voor de kleindochter zo’n 4.500 gulden over voor de zussen Fijtje en Marijtje.
In de stal valt op dat onder de negentien melkkoeien één koe wordt omschreven als “gebeterd” (hersteld). Dit verwijst naar de runderpest die in de 18e eeuw regelmatig toesloeg. Cornelis van der Spe(c)k heeft dus vlak voor zijn overlijden nog te maken gehad met deze epidemische ziekte, maar is blijkbaar in staat geweest zijn bedrijf voort te zetten, dat alles in een periode waarin hij ook een volwassen zoon verliest en zijn echtgenote.
10.Cornelis Huibertszoon Heemskerk en Fijtje Cornelisdochter van der Spek 1759-1779
Fijtje van der Spek kan na de verdeling van de nalatenschap van haar vader de boerderij overnemen, zoals hij ook graag gewild had. Zij moet echter haar Marijtje en de dochter van haar overleden broer Jan nog wel uitbetalen. Uit 1761 dateert een hypotheekakte van 1.600 gulden, schuldig aan de voogden over dat dochtertje van Jan, maar die akte is doorgehaald omdat hij na het opstellen door de notaris nooit ondertekend is. Fijtje is haar verplichtingen aan haar zus en nichtje dus op een andere manier nagekomen. En de oplossing ligt misschien wel in haar huwelijk in datzelfde jaar met Cornelis Huibertszoon Heemskerk. Mogelijk bracht deze zoon van Huibert Hendrickszoon Heemskerk en Lijsbeth Verdel (en kleinzoon van Hendrick Heemskerk en Marijtje Admiraal) voldoende kapitaal in bij zijn huwelijk om daarmee de verplichtingen van Fijtje in te kunnen vullen. Fijtje was bij haar huwelijk al zo’n 44 jaar oud en ruim 14 jaar ouder dan haar echtgenoot! Het echtpaar kreeg vanwege haar wat hogere leeftijd geen kinderen en heel lang heeft hun huwelijk ook niet mogen duren want Cornelis overlijdt in 1779. Kinderloos gebleven besluit de inmiddels 62 jarige Fijtje om haar boerderij nog datzelfde jaar te verkopen.
11. Cornelis Jacobsz Heemskerk en Willemijntje Sijmonsdr Oostdam 1779-1802
Uit de overschrijving van boerderij “Jan van Joppe” naar koper Cornelis Jacobszoon Heemskerk blijkt dat deze nagenoeg dezelfde omvang heeft. De verkoopprijs kan daarmee vergeleken worden met eerdere prijzen of taxatiewaardes en ligt in lijn daarmee. Fijtje Cornelisdochter van der Spek ontvangt 5.400 gulden voor haar bezit en zet dat geld onder andere uit in een lening, waarover zij drie procent rente ontvangt. Zij verhuisde naar het dorp Noordwijk en is daar in juni 1795 overleden in haar woning op de hoek van de Dwarskerkstraat. Haar erfgenamen zijn de kinderen van haar overleden zus Marijtje en Wouter van der Vlugt.
Koper Cornelis is een zoon van Jacob Corneliszoon Heemskerk uit het Langeveld die eerder voogd was bij de nalatenschapsverdeling van Cornelis van der Spek. Hij is drie jaar voor de aankoop van de boerderij getrouwd met Willemijntje Sijmonsdochter Oostdam. Zij is 21 jaar oud in 1776 bij haar huwelijk met Cornelis. Haar niet onbemiddelde ouders hadden een boerderij aan de Robijnslaan in Noordwijkerhout, waar haar vader Sijmon Pieterszoon Oostdam een jaar voor het huwelijk gestorven was. Willemijntje kreeg die boerderij toebedeeld en heeft die met haar man Cornelis in 1780 verkocht voor 6.000 gulden. De reden om die boerderij te verkopen is waarschijnlijk geweest dat zij al woonden op de pachtboerderij van de overleden ouders van Cornelis, boerderij de Duinpoort, pal tegenover hun nieuwe bezit. Ook de nalatenschap van de ouders van Cornelis werd in 1778 verdeeld en ook daaruit ontving het jonge echtpaar geld. Zij hielden na de aankoop van hun Langevelder boerderij nog een stevig bedrag in de achterzak over. Het echtpaar krijgt maar liefst 12 kinderen. Ondanks de financiële steun door de verkregen erfenissen was de start van hun huwelijk enkele jaren eerder niet makkelijk geweest want uit gegevens rond de runderpest uit het archief van Noordwijk blijkt dat een nieuwe epidemie vanaf circa 1775 weer hard had toegeslagen. De boeren uit het Langeveld leken aanvankelijk gespaard te blijven maar vanaf 1777 worden ook zij getroffen, zo ook Cornelis en zijn familie.
In 1785 en 1788 kopen Cornelis en Willemijntje nog twee weilanden aan, waaronder “de Hoorn”, niet ver van hun boerderij. Willemijntje overlijdt in 1795, haar oudste dochter Cornelia is dan nog maar zo’n 18 jaar oud. Cornelis Jacobszoon Heemskerk blijft achter met kinderen; ondanks enkele sterfgevallen op jonge leeftijd vormen zij nog altijd een groot gezin. Of hij zijn dood in maart 1802 aan heeft zien komen zullen we nooit weten, maar opvallend is dat Cornelis een jaar daarvoor zijn boerderij verkoopt aan Huibert Oostdam.
12. Huibert Oostdam en Dirkje van Wisseren 1802-1807
Voor 4.000 gulden wordt Huibert eigenaar van boerderij “Jan van Joppe”, die door de aankopen van Cornelis en Willemijntje uitgegroeid is naar ruim 32 morgen of 28 hectare. Desondanks is de waarde van de boerderij met nog eens nog zo’n 1.400 gulden gezakt in vergelijking met 1780. In het begin van de 19e eeuw bereikte de markt voor agrarisch onroerend goed bodemprijzen, vanaf circa 1825 wordt een stijgende lijn opgepakt.
Huibert Oostdam was in eerste huwelijk getrouwd met Maartje van Zomeren, dochter van Willem van Zomeren en Trijntje Kroon, die op een flinke boerderij in het zuiden van Noordwijk woonden. Het echtpaar trouwt in 1779 waarna zij boerderij de Boekhorster Wraa aan de Langevelderweg kunnen betrekken, gepacht van eigenaar Nicolaas de Stoppelaar. Hun eerste kinderen worden dan ook in Noordwijkerhout geboren en gedoopt. Maar lang hebben zij daar niet gewoond, want zij moeten de boerderij verlaten, die kort daarop door De Stoppelaar wordt gesloopt. Huibert en Maartje wonen hierna kort in De Zilk en vervolgens vertrekken zij naar Sassenheim waar Maartje in 1797 is overleden. Huibert hertrouwt twee jaar later met Dirkje van Wisseren (Wissen) en met haar koopt hij de boerderij van Cornelis Heemskerk in 1802. Helaas kan het echtpaar niet lang van hun bezit genieten want Huibert overlijdt al vier jaar later. Van de vijf kinderen die Huibert met zijn eerste echtgenote kreeg zijn er drie overleden. Zijn dochters Antje en Catharina (Trijntje) blijven met hun stiefmoeder Dirkje achter op de boerderij. Trijntje zal vijf jaar later trouwen met haar buurjongen Job Duivenvoorden.
Een jaar voor zijn dood kocht Huibert nog de helft over van een flink perceel aan de Langevelderweg waarvan de andere helft buitendorpse eigenaren kende. Een teken dat zijn overlijden onverwacht kwam en de leningen die hij afsloot voor dit perceel en de boerderij bij lange na nog niet terugverdiend waren. Bij inventaris blijkt dan ook dat op zijn boedel stevige schulden rustten die de taxatiewaarde van 5.700 gulden verre te boven gaan. De boerderij met 25 morgen (21 ha) aan landerijen wordt op nog maar 3.300 gulden getaxeerd. De 14 koeien, 7 kalveren, 5 schapen, 6 varkens, een paard en het hooi zijn met elkaar 2.300 gulden waard. De dieren in de stal hebben dus nauwelijks minder waarde dan de boerderij met haar landerijen. Weduwe Dirkje en haar twee stiefdochters met hun voogden Cornelis, Engel en Willem Oostdam kunnen niet veel anders dan de boerderij verkopen om nog enigszins uit de schulden te komen. Maar de 5.500 gulden die zij ontvangen was mogelijk niet genoeg, tenzij de stalbewoners niet tot de koopsom van de boerderij vielen en hun opbrengst mogelijk de restschuld heeft kunnen inlossen.
13. Roest van Alkemade en Van Oosthuijse eigenaar, 1807-1813
De Hagenaren Theodoor Jan baron de Roest van Alkemade en Petrus Judocus Oosthuijse zijn een korte periode eigenaar van de boerderij. Roest van Alkemade was opgeleid tot jurist en zal vele jaren later een prominent lid van Staten-Generaal en Tweede Kamer worden. Door zijn huwelijk met de jong overleden barones Margaretha van Wassenaar verkreeg hij een adellijke titel, al was dit vele jaren na haar dood. In 1798 kocht hij van Nicolaas Harting heerlijkheid de Boekhorst. Hij werd (noemde zichzelf) zo naast heer van Werkendam ook heer van de Hooge en Laage Boekhorst. De aankoop van boerderij “Jan van Joppe” waarvan de landerijen ten westen van de Hooge Boekhorst lagen lijkt een logische stap. “Grond van de buurman is maar één te koop”, luidt immers het gezegde. Maar het was blijkbaar ook één stap teveel, want al een jaar later, in 1808, verkoopt hij al zijn bezit in Noordwijkerhout en directe omgeving. Koper van de Boekhorst wordt Adriaan de Jongh uit Maassluis. De boerderij gaat naar Petrus Judocus Oosthuijse, van oorsprong een knopenmaker die succesvol zakenman werd en tot de rijkste inwoners van Den Haag gerekend werd. Petrus was een zwager van Adriaan de Jongh want hij trouwde met diens zus Margaretha. De twee zakenmannen zagen blijkbaar een buitenkansje in hun aankoop. Petrus neemt voor 5.300 gulden de boerderij over van Roest van Alkemade, die er zelf een jaar eerder 200 gulden meer voor betaalde. Wie in deze periode van zes jaar pachter van boerderij “Jan van Joppe” was is niet bekend. Mogelijk heeft de weduwe van Huibert Oostdam met haar twee stiefkinderen er nog enige tijd gewoond en is de volgende bewoner, Cornelis van der Zon er al gaan wonen voor de aankoop in 1813.
14. Cornelis van der Zon en Pietertje Leendertsdochter Langeveld 1813-1815
Nog korter dan de periode van de twee Hagenaren is de twee jaar waarin Cornelis van der Zon als nieuwe eigenaar op de boerderij woont met zijn grote gezin. Van Oosthuijse verkocht de boerderij aan hem in 1813 voor 6.500 gulden, pakte dus een winst van 1.000 gulden op zijn eerdere aankoopprijs. Wellicht heeft de boerderij enkele jaren leeg gestaan en is niet verhuurd maar wel verbouwd. In 1816 wordt de boerderij immers aangeprezen in een advertentie als zijnde een “landhoeve waarvan de getimmerten sedert weinige jaren veel verbeterd zijn”. Of Cornelis van der Zon die verbeteringen zelf doorgevoerd heeft of dat Van Oosthuijse dat al gedaan had blijft onduidelijk.
Cornelis van der Zon trouwde in 1800 met Petronella (Pietertje) Langeveld, dochter van Leen Langeveld en Geertje Oostdam. Haar ouders runden met hun twee boerderijen aan de Robijnslaan het grootste boerenbedrijf in Noordwijkerhout in het begin van de 19e eeuw. Cornelis en Pietertje kregen tien kinderen, maar het gezin werd al getroffen door kindersterfte nog voor zij naar het Langeveld verhuisden. Zij woonden voor die tijd als pachter op een boerderij van Pietertjes ouders. Aan de Robijnslaan kocht Cornelis in 1805en 1806 twee flinke percelen van ruim negen hectare en werd daarmee ook eigenaar van een deel van de laan. Die percelen worden tijdens de korte periode in het Langeveld verhuurd aan de familie Lijten.
De stap naar een grotere boerderij met 34 morgen of bijna 30 hectare aan landerijen in het Langeveld getuigt van ambitie van het nog jonge echtpaar. Al in 1812, dus een jaar voor aankoop van de boerderij worden drie percelen land rond het Duinschoten aangekocht. Dat zou ook een bevestiging kunnen zijn voor een eerder vertrek naar het Langeveld. Maar het zit dit gezin zwaar tegen want Cornelis overlijdt op jonge leeftijd. Hij werd slechts 38 jaar oud en was maar twee jaar eigenaar van zijn Langeveldse boerderij. Geheel onverwacht was zijn dood niet, Cornelis was waarschijnlijk al ziek of door een ongeval getroffen. Twee weken voor zijn dood verhuurt hij tien koeien en een paard aan Jacob van Eeden, hij heeft misschien nog hoop gekoesterd ooit te herstellen, maar op 28 mei 1815 overlijdt hij. De boedel wordt opgemaakt en in november wordt door weduwe Pietertje Langeveld besloten de boerderij te verkopen. In dat besluit van de nog jonge Pietertje Langeveld heeft ook de dood van haar vader Leendert een belangrijke rol gespeeld. Hij sterft slechts twee maanden na haar echtgenoot Cornelis. De vier dochters van Leendert Langeveld en Geertje Oostdam, een zus van Willemijntje die eerder op de Langeveldse boerderij woonde, verdelen het omvangrijke bezit van Leendert. Dat heeft nogal wat voeten in aarde omdat Leendert een testament had gemaakt waarin de vastgelegde verdeling achteraf in strijd met de wet bleek te zijn.
Uiteindelijk krijgt iedere dochter haar deel. Pietertje Langeveld verhuist naar Hazerswoude, hoogstwaarschijnlijk trekt zij daar met haar kinderen in bij haar zus Huibertje, die met Piet Straathof is getrouwd. Vanaf die tijd wordt Pietertje beschreven als “dienstbaar in de landbouw”. Haar dood in 1820 op 43-jarige leeftijd was een tweede zware klap voor haar kinderen na het verlies van hun vader vijf jaar eerder.
Boerderij “Jan van Joppe” wordt in november 1816 in de krant aangeprezen als een landhoeve met 44 morgen aan landerijen. Dus niet alleen de boerderij die eeuwenlang in omvang nauwelijks veranderd was wordt verkocht maar ook de vijf percelen land die Cornelis en Pietertje zelf voor hun vertrek naar het Langeveld hadden aangekocht. Overigens vermeldt de advertentie het verkeerde huisnummer, 379 in plaats van 378. Een fout die ook in de verkoopakten terugkomt.
15. Job en Huibert Duivenvoorden 1816-1861
In 1793 koopt Huibert Dirckszoon Duivenvoorden boerderij de Duinpoort aan de Langevelderweg van de Amsterdamse familie Six. Hij trouwde de veel oudere Wilhelmina de Winter (Mijntje), dochter van Job de Winter, de man van wie de bijzondere voornaam via zijn nazaten voortleeft in meerdere Noordwijkerhoutse families maar ook in de naam van de hier besproken boerderij “Jan van Joppe”. Aan het zware leven van Job is op deze website een speciaal verhaal gewijd. Zo arm als Job (de Winter) – Noortigerhout
Job woonde in de laatste jaren van zijn leven in bij zijn dochter Mijntje, die in eerste huwelijk getrouwd was met Rijk van Rheenen. Hij pachtte boerderij de Duinpoort van de familie Six. Na de dood van haar vader en van haar man Rijk, kort na elkaar, trouwt Mijntje met Huibert Duivenvoorden in 1784 en is dit echtpaar op de Duinpoort blijven wonen. Daar wordt in 1787 zoon Job geboren, hun enig kind, want Mijntje was bij zijn geboorte al 43 jaar oud. Huibert was 10 jaar jonger dan zijn vrouw. Het huwelijk was voor hem misschien ook wel een uitweg uit de moeilijke situatie waarin het gezin van zijn vader Dirck Duivenvoorden terecht was gekomen. Dirck werd dat jaar failliet verklaard en moest al zijn onroerend goed verkopen, waaronder een perceel van bijna drie hectare in het Langeveld dat Huibert in 1797 zal terugkopen.
Mijntje de Winter overlijdt in 1804, weduwnaar Huibert blijft met Job achter. De laatste trouwt in 1811 met de evenoude Catharina Oostdam (Trijntje), in feite zijn overbuurmeisje, want tot 1807 woonde zij met haar vader Huibert Oostdam en moeder Maartje van Someren op boerderij “Jan van Joppe”. Het is in onze tijd maar moeilijk voor te stellen, maar in het Langeveld van begin 19e eeuw stonden nog maar vijf boerderijen, ver van de “bewoonde” wereld, dus de kansen voor een jonge boer om een levenspartner te vinden waren zeer gering. Dat Trijntje en Job elkaar al kenden heeft bij de totstandkoming van hun relatie ongetwijfeld een rol gespeeld. Maar veel gezinsgeluk kent het echtpaar aanvankelijk niet, want hun eerste drie kinderen leven slechts kort. Het derde overleden kind, zoontje Huibert, wordt vernoemd bij de volgende twee zonen die Job en Trijntje krijgen. Zij heetten allebei Huijbert. Was dat met de gedachte dat er dan de grootste kans was dat erin ieder geval één zoon de naam van opa zal doen voortleven? Of was dat omdat beide opa’s Huibert als voornaam hadden? Het blijft gissen. Willem is hun laatste kind, want twee jaar na zijn geboorte overlijdt Trijntje.
Tijdens dit huwelijk wordt in 1816 boerderij “Jan van Joppe” gekocht door Job, maar eigenlijk is dat met zijn vader Huibert samen, want de hypotheek die wordt afgesloten staat op beider naam. Job was wel voorbestemd enig erfgenaam te worden maar had zelf geen onroerend goed als onderpand. De omvang van de boerderij die op een veiling wordt gekocht voor 5.000 gulden is zelfs iets groter dan Jobs schoonouders Oostdam hadden gekend, want ook het weiland de “Oussen” is toegevoegd. Op dezelfde veiling kopen bakker Jan van Eeden en de Sassenheimse burgemeester Soetbrood Piccardt percelen in respectievelijk de Noordzijder polder en Hoogeveense polder. Huibert en Job sluiten voor hun aankoop een hypotheek af voor een bedrag van 6.000 gulden bij de Sassenheimse pastoor Meijendaal. Met zijn vader heeft Job nu twee boerderijen in eigendom met tientallen hectaren aan zowel geestland als weiland. Helemaal uitgekocht is hij nog niet want hij zal in 1829 en 1832 nog weilanden bijkopen. Waar zijn vader vooral geestland aankocht in 1793 is dat bij Job weiland. Uiteindelijk bereikt de boerderij in het midden van de 19e eeuw een omvang van maar liefst 110 hectaren, voor de helft weiland, de andere helft geestland in de Langevelder Geest en op het Duinschoten.
Weduwnaar Huibert overlijdt in 1825 in de Duinpoort, waar zijn zoon is blijven wonen. In tegenstelling tot wel eens gepubliceerd is door onderzoekers heeft Job Huibertszoon Duivenvoorden nooit op zijn aangekochte boerderij “Jan van Joppe” gewoond. De verwarring is mogelijk ontstaan door het huisnummer dat in 1816 in de advertenties en aankoopakten wordt gebruikt, nummer 379, waar het 378 had moeten zijn. In het jaar van aankoop is Laurens van Schie huurder van de landerijen, hij mag tot voorjaar 1817 de boerderij blijven bewonen. Zijn huurcontract was nog voor de verkoop van de boerderij afgesloten door Klaas Koning namens de erven Cornelis van der Zon. Laurens betaalt 900 gulden pacht per jaar; dat is toch wel een fors bedrag in verhouding met de 5.000 gulden die Job en Huibert voor het eigendom moeten betalen. Job heeft na het vertrek van Laurens van Schie zijn aankoop tot 1846 verhuurd, vanaf dat jaar wordt zijn zoon Huibert (oude Huibert) boer op “Jan van Joppe”. Tussen 1817 en 1846 is de boerderij bewoond door de weduwe Van Berkel-Gardeman en haar gezin. Marijtje Gardeman overlijdt in 1838, haar drie ongetrouwde kinderen Reinier, Jaapje en Grietje blijven dan nog tot 1846 in het Langeveld wonen. Onder welke voorwaarden de weduwe en haar kinderen de boerderij pachtten is helaas niet duidelijk. Het is goed mogelijk dat een deel van de weilanden door Job zelf werd gebruikt.
Slechts een paar maanden na het overlijden van zijn vader trouwt Job met Maria Zandvoort, Het echtpaar krijgt twee dochters, Mijntje en Anna, maar ook op dit huwelijk rust geen zegen want Maria overlijdt in 1831. Job gaat opnieuw op zoek naar een levenspartner en vindt die in de persoon van de 24 jaar jongere Hendrikje (Heintje) van der Klugt, boerenmeid op boerderij Erffoort aan de Herenweg in Noordwijkerhout. De jonge vrouw komt in een gezin terecht waarvan het oudste kind slechts zes jaar jonger is en dat zal toch wennen zijn geweest voor beide partijen. Aanvankelijk sluit Job zijn jonge echtgenote geheel uit als erfgenaam maar daar komt hij later in nieuwe testamenten op terug. Met Heintje van der Klugt krijgt hij zes kinderen, die allemaal volwassen geworden zijn.
Rond 1845 vindt het echtpaar het tijd om het gezin letterlijk en figuurlijk wat ruimte te geven en aan de toekomst van de kinderen te werken. De oudste zoon is dan zo’n 28 jaar oud, het jongste kind ligt nog in de wieg. Het pachtcontract van boerderij “Jan van Joppe” loopt af en oudste zoon Huibert (1817-1897) mag daar zijn eigen boerenbedrijf beginnen. Job en Heintje zorgen ook voor jonge Huibert. In 1848 wordt iets noordelijker een eenvoudige boerenwoning gebouwd, bekend als De Blink, in 1880 door Huibert herbouwd in de boerderijvorm die nog altijd te zien is aan de Kapelleboslaan. Er is dan nog één zoon uit het eerste huwelijk, Willem, voor wie een eigen boerderij gezocht moet worden. Die wordt gevonden in Heemstede, al is niet bekend waar precies. Willem keert later terug naar Noordwijkerhout waar hij tussen 1868 en 1882 woont op de bijna nieuwe boerderij Duin en Dal aan de Haarlemmer Trekvaart. Hierna keert hij na verkoop aan Lambertus Bouwmeester terug naar Heemstede.
Als Job Duivenvoorden overlijdt in oktober 1860 hebben ook enkele andere kinderen uit zijn tweede en derde huwelijk het Langeveld al verlaten. Alleen de jongste vier zijn ongetrouwd. Zij delen mee in de omvangrijke erfenis van Job. Details uit die erfenis worden meegenomen in het verhaal over de woning van Job en Heintje, de Duinpoort, dat nog op deze website zal worden opgenomen. Job heeft de rechten van zijn kinderen uit eerdere huwelijken nog niet met hen verrekend. Na de dood van zijn tweede echtgenote Marijtje Zandvoort is zelfs geen inventaris opgemaakt, terwijl Job juist tijdens zijn huwelijk met haar nog diverse weilanden had aangekocht. Er is geld uitgeleend aan kinderen en aan derden, waaronder het kerkbestuur van Noordwijkerhout voor de bouw van de nieuwe Victorkerk. Het hele bezit staat nog op Jobs naam, dus ook de twee boerderijen die door zijn zonen Huibert en Huibert worden gebruikt. De notaris heeft de handen vol om in 1861 ieder een rechtmatig aandeel te geven in de nalatenschap die in totaal op een bedrag van meer dan 100.000 gulden wordt getaxeerd. Naast weduwe Heintje zijn er erfgenamen uit het eerste, tweede en derde huwelijk, die verschillende bedragen zullen ontvangen.
Jonge Huibert krijgt boerderij de Blink met 25 hectare weiland en geestland toebedeeld tegen een getaxeerde waarde van bijna 20.000 gulden. In de jaren daarvoor betaalde hij zijn ouders 390 gulden pacht per jaar. Oude Huibert die met zijn echtgenote Pietertje van Steijn op “Jan van Joppe” woonde vanaf 1846 en daarvoor 600 gulden pacht per jaar betaalde, verhuist naar de overkant van de weg. Daar heeft het echtpaar boerderij de Duinpoort met 58 hectare aan landerijen toegewezen gekregen uit de erfenis tegen een getaxeerde waarde van ruim 32.000 gulden. Weduwe Heintje van der Klugt wordt eigenaresse van “Jan van Joppe” en gaat met haar nog ongetrouwde kinderen op die boerderij wonen. De 26 ½ hectare aan weilanden bij deze boerderij liggen allemaal ten zuiden van de Langevelderweg. In 1865 verkoopt weduwe Heintje voor 29.000 gulden haar boerderij aan haar zoon Jan (1838-1903). Uit de nalatenschap van haar echtgenoot Job heeft zij een bedrag van een kleine 7.000 gulden ontvangen, een twaalfde deel. Dat is afgezet tegen de getaxeerde waarde van haar boerderij van 26.000 gulden lang niet toereikend om het verschil uit te betalen aan de erfgenamen die geen onroerend goed hebben ontvangen en contant moeten worden uitbetaald. Zelfs na ontvangst van het aankoopbedrag voor de boerderij moet Heintje nog een kleine lening afsluiten om alles financieel af te kunnen ronden.
16. Jan Jobszoon Duivenvoorden en Elisabeth van Leeuwen 1865-1905
17. Job Janszoon Duivenvoorden en Sijmetje van Schooten 1905-1937
18. Jan Jobszoon Duivenvoorden en Maria van der Poel 1937 -1947
De drie laatste generaties die de boerderij hebben bewoond behandelen we in het kort. Het eigendom ging van Jan naar Job naar Jan. In de volksmond werd de boerderij genoemd naar de laatste eigenaar en bewoner, “Jan van Joppe”.
Jan Jobszoon Duivenvoorden trouwde Elisabeth van Leeuwen in 1865, het jaar waarin hij de boerderij overnam van zijn moeder Heintje van der Klugt. Het echtpaar kreeg zes kinderen, maar verloor twee daarvan kort na de geboorte. Tragisch is ook het verlies van zoon Leen op 24-jarige leeftijd, hij raakte bedolven onder het zand bij het delven naar konijnen. Jongste zoon (Hu)Bertus neemt in 1901 boerderij Westerhout aan het Noordwijkerhoutse Westeinde over. De pachter van die boerderij van de familie Hartsen was Leendert Heemskerk, maar die wordt op de openbare veiling van Westerhout overtroefd door Bertus en vertrekt naar het Groene Hart. Het jaar van aankoop door Bertus is interessant want dat is ook het jaar dat zijn broer Job terugkeert uit datzelfde Groene Hart. Job was in 1894 getrouwd met Sijmetje van Schooten en vertrok met haar naar Zoeterwoude waar hun eerste vier kinderen zijn geboren. Het vijfde kind, Leen wordt echter weer in Noordwijk aangegeven bij geboorte en dat geldt ook voor het laatste, dochtertje Hendrika.
De overdracht van de boerderij van Jan en Elisabeth naar Job Janszoon Duivenvoorden heeft in 1905 plaatsgevonden, twee jaar na de dood van Jan. Helaas is die akte (nog) niet gevonden, want dat had duidelijkheid kunnen geven maar gezien de bovenstaande gegevens is het waarschijnlijk zo geweest dat Jan aan het einde van zijn leven met Elisabeth een beslissing heeft moeten nemen over wie van hun twee zonen de boerderij over zou moeten nemen. Misschien kwam het goed uit dat Bertus in oktober 1901 Westerhout kon kopen, maar ook is het mogelijk dat al besloten was dat Job terug zou komen naar de ouderlijke boerderij. Feit is dat Job in mei 1902 bij de geboorte van zoon Leen al in Noordwijk woont.
Herbouw van de boerderij 1888
De overdracht van hun boerderij was niet de enige belangrijke beslissing die Jan en Elisabeth hebben genomen. Al eerder hadden zij namelijk de boerderij “herbouwd”. Dat is de term die het kadaster vermeldt op de tekeningen in haar archief. De ervaring van uw schrijver leert dat die term niet te letterlijk moet worden genomen, ook gedeeltelijke herbouw of grote verbouwing valt er onder. Feit is dat op dezelfde locatie een nieuwe of gedeeltelijk herbouwde boerderij is verschenen, oude schuren afgebroken zijn en vervangen door nieuwe schuren op andere plekken. De karnmolen die na de afbraak van de boerderij in 1959 bewaard is gebleven en nog altijd te zien is naast de jeugdherberg dateert uit het herbouwjaar, is dus niet zo oud als vaak gedacht wordt. Oude kadastertekeningen uit verschillende periodes zijn soms ook niet over elkaar te leggen, dus enige voorzichtigheid is geboden maar in dit geval lijkt het er inderdaad op dat er sprake is geweest van algehele herbouw. De boerderij die Job en Sijmetje overnamen rond 1902 was dus in prima staat en is na de dood van Job in 1937 overgenomen door zijn zonen Jan en Leen. Toch valt in 1947 het doek voor deze eeuwenoude boerenlocatie.
Het einde van boerderij “Jan van Joppe”.
Het verdwijnen van de veehouderij in Noordwijkerhout en directe omgeving is beïnvloed door de komst van de bollenteelt en het toerisme. Boer zijn in het Langeveld was zeker niet eenvoudig want de kwaliteit van de weilanden verschilde sterk door de verschillende ondergrond, zand of veen. En de waterhuishouding was zo vlak onder het zeeduin regelmatig problematisch. Het was te nat of te droog, een kwestie die men pas bij de ruilverkaveling in de jaren vijftig van de vorige eeuw afdoende kon oplossen. Maar met haar geringe bewoning was het dicht bij de zee gelegen Langeveld zeer aantrekkelijk voor natuurliefhebbers. In de eerste helft van de vorige eeuw ontstaan de jeugdkampen van de Nederlandse Jeugdherbergen Centrale (NJC). De bouw van een flink houten gebouw, de Duinark aan de Boender in het Langeveld in 1933 is een groot succes. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt het gebouw echter door de Duitse bezetter afgebroken en afgevoerd. De NJC zoekt na de oorlog naar nieuwe vestigingsplekken en koopt in 1947 de boerderij aan van Jan van Job Duivenvoorden. Het zal echter nog tot 1959 duren voor het definitief besluit valt om de boerderij niet om te bouwen maar geheel af te breken. Jan stopt als boer en zijn broer Leen begint een camping, één van de vele die vanaf die tijd in het Langeveld zijn verschenen. In 1960 wordt op hetzelfde perceel jeugdherberg de Duinark gebouwd, nu bekend als Stayokay. Op boerderij De Blink na heeft het boerenbedrijf in het Langeveld geheel plaats gemaakt voor het toerisme en de bollenteelt. Ten zuiden van de jeugdherberg liggen nog wel enkele percelen weiland die eeuwenlang deel uitmaakten van “Jan van Joppe”.
Jan, wat een geweldig stuk. Ik heb het met bijzondere interesse gelezen.
Bewonderenswaardig hoeveel tijd je hier hebt moeten insteken, maar wel met boeiend resultaat.
In 1793 zit de Duivenvoorde tak in het Langeveld en de Warmerdamme tak in 1783 op Bouwlust aan de Zeestraat, een goede kilometer uit elkaar! Het kan verkeren,.