Het geschreven woord is misschien wel de belangrijkste norm voor het meten van beschaving en ontwikkeling van een land of volk. Over de duizenden jaren oude Egyptische beschaving weten we meer dan over onze eigen Middeleeuwen. Het verschil is simpelweg de beschikbaarheid van geschreven bronnen. En toch mogen we ook weer niet mopperen want ons land is rijk aan archief. Dat dit veelal overzichten van betaalde belastingen zijn zal de huidige belastingbetalers doen verzuchten dat er in de afgelopen eeuwen maar weinig veranderd is in dit land. Maar met een open blik bekeken leveren de eeuwenoude belastingregisters ook een ander inzicht op, namelijk de vroege organisatiegraad van ons land. Net als bij de rechtspraak liggen de wortels van de inrichting van onze democratische samenleving in de vroege Middeleeuwen, beiden brachten structuur in het dagelijks leven. Daarbij ontwikkelde het belastingsysteem geleidelijk van heffingen door de landsheer op basis van zijn rechten naar belastingen die betaald moesten worden voor geleverde diensten door een overheid die niet langer eigenaar van het land is.
Vanaf begin 14e eeuw zijn complete overzichten van de belastingheffing door de Graven van Holland en hun instituten beschikbaar. De graaf verkreeg inkomsten door de verhuur van land, hofsteden en tal van rechten op zaken zoals de jacht, visserij, het hakken van hout, het delven van veen of de vondst van goederen op de stranden. Het geld werd naast de Grafelijke Hofhuishouding en oorlogsvoering voornamelijk uitgegeven aan de bouw en het onderhoud van het Binnenhof in Den Haag, de betaling van ambtenaren, geestelijken en andere rechthebbenden. Het heffen van belasting gebeurde centraal maar was opgesplitst. Zo werden boetes voor het stropen in de duinen eerst door de rekenmeesters van de domeinen ingecasseerd maar vanaf midden 16e eeuw door de Houtvesters van Holland. De binnenduinen hadden lange tijd hun eigen Rekenmeester van de Wildernisse, net als de Haarlemmer Hout. Gedurende de eeuwen onderging de belastingheffing samenvoeging of herindeling.
De jaarrekeningen van de diverse Rekenmeesters geven ons een prachtig overzicht van de ontwikkeling van de heffing in het gewest Holland, dat uit Noord-en Zuid-Holland bestond. Noord-Holland besloeg overigens een veel groter deel van het land dan tegenwoordig, het strekte zich uit tot aan de Hollandse eilanden ten zuiden van Rotterdam. Alle inkomsten en uitgaven werden volgens een vaste indeling vermeld door de rekenmeesters in hun jaarrekeningen, ook als posten al geruime tijd vervallen waren. Alleen op die manier kon men het overzicht behouden, zaken overdragen aan opvolgers en eventuele vragen of klachten gefundeerd beantwoorden met bewijzen uit het verleden. In menige jaarrekening vind je in de kantlijn dan ook aantekeningen over historisch onderzochte zaken.
De jaarrekeningen werden samengesteld aan de hand van onderliggende documenten, die echter voor het grootste deel verdwenen zijn. Slechts van een enkel jaar is die documentatie bewaard gebleven en dat levert ons via de jaarrekening van 1358 een lijst op van betalers van erfhuur in Noordwijkerhout. Erfhuur is het bedrag dat men moest betalen voor het gebruik van een stukje grafelijke grond, waar een woning op stond. Veel particulier grondeigendom was er in de 14e eeuw nog niet. Hoe compleet het beschikbare overzicht is weten we niet. De grenzen die gehanteerd werden voor belastingheffing wilden nogal eens verschillen, zo werden ambachtsgrenzen gehanteerd maar ook parochiegrenzen. En ook niet alle inwoners waren heffingplichting. Adellijke families waren soms uitgezonderd. Ook het klooster Leeuwenhorst betaalde maar mondjesmaat mee en heeft in enkele gevallen zelfs het recht op een bepaalde heffing aangekocht van de Graaffelijkheid. Zoals de zogenaamde lente- en herfstbeden die het dorp Noordwijk moest afdragen, die moest men betalen aan het klooster.
De ervaring leert dat de inwoners van De Zilk niet altijd tot Noordwijkerhout werden gerekend en bij andere belastingvormen worden de bewoners van de Leeweg of het zuidelijk deel van het Westeinde onder Noordwijk opgenomen. Daarnaast is van de bewoners van de Heerlijkheid de Hooge Boekhorst niet altijd duidelijk of zij al dan niet in lijsten voorkomen. Conclusies trekken met betrekking tot het aantal inwoners van het dorp Noordwijkerhout moet dan ook met enige voorzichtigheid gebeuren.
Het erfhuuroverzicht dat aan de jaarrekening van 1358 van rekenmeester Philips van Tetrode van de Grafelijkheids Rekenkamer is toegevoegd laat ons 78 betalers zien, zowel mannen als vrouwen. De laatsten vaak als weduwen. De Noertick(er)houters – de dorpsnaam kent vele schrijfwijzen – betaalden hun erfhuur in ponden, schellingen, denieren, obolen en mijten, oude munteenheden. Dat er 78 unieke namen genoemd worden is een indicatie van het totale aantal inwoners. Tussen 1600 en 1800 lag dat aantal stabiel op zes- tot zevenhonderd en circa 115 woningen of boerderijen, inclusief De Zilk. Met de nodige voorzichtigheid komen we dan omgerekend voor 1358 of midden 14e eeuw uit op 400 tot 450 inwoners voor het dorp Noerticherhout. Uit de late 15e eeuw weten we dat het aantal inwoners nog wat gekrompen is om na 1600 weer te stijgen.
Er worden enkele weduwen genoemd zoals Alijd, de weduwe van Florijs Gerytszoon en Beatrijs Borst met haar kinderen. Niesje en Ermgart zijn hoogstwaarschijnlijk beide dochters van Ghisken Bruyensdochter maar betalen separaat huur voor gebruik van een erf, maar dat sluit niet uit dat zij in hetzelfde huis woonden. De voornamen Jan, Willem en Dirk klinken alledaags maar Femeijnse, Nyese, Ghisbrecht, Verdigher en Alijd zijn dat zeker niet meer.
Noertikerhout brengt samen 31 pond, 10 schelling en 3 obool erfhuur op voor de Graaf van Holland. De oude munteenheden en hun koersen vormen een ingewikkeld stelsel, we gaan er hier met de hulp van de Wikipedia vooralsnog van uit dat 1 pond staat voor 20 schellingen, 240 penningen of denieren, 480 obolen (of halve penningen) en 5760 mijten. De minste erfhuur, slechts 2 schelling wordt betaald door Hille Louwesdochter en Jacob Ghisebrechtszoon maar Mathijs Staverlinc, Jan Hobbe en Jacob van der Zipe betalen met 2 ½ schelling niet veel meer. Dirck van der Made en de neef van Symon Romburgh zijn na Willem, “jonge Neve” (37) het duurste uit met meer dan 34 schellingen, alle drie bijna twee pond dus. Zo’n driekwart van de erfhuurders betaalt minder dan een half pond of 10 schellingen. Dat kan zowel iets over de grootte van hun gehuurde percelen zeggen als over hun rijkdom. Het laatste is het meest waarschijnlijke, er waren veel arme dorpsgenoten en de verhoudingen tussen de hoogste en laagste bedragen zien we ook in vergelijkbare overzichten terug.
De bijlage van rekenmeester van Philips van Tetrode vermeldt ook de inwoners van het Langeveld. Omdat de koptekst luidt: “…van degene die wonen te houte en te langeveld” moeten we hier waarschijnlijk naast de woningen rond de kapel ook de huizen toe rekenen die in het bosrijke deel van het Langeveld woonden, waar nog veel “hout” stond in de 14e eeuw. Het lijstje bevat 13 Langeveldse hoofdbewoners.
Tenslotte noteert de rekenmeester ook nog enkele namen van dorpelingen die over de voorgaande jaren achterstallig zijn geraakt in de betaling van hun landhuur. Daaronder de eerder genoemde Alijd, de weduwe van Florijs Gerytszoon en haar kinderen. Zij betaalt per jaar nog geen 14 schellingen, maar achterstallig staat er nog bijna 26 schellingen open bij de rekenmeester. Een meerjarenschuld vervat in koude kale cijfers, die doen vermoeden dat Alijd en haar kinderen moeilijke jaren doormaakten.