Eén van de pareltjes in de Noordwijkerhoutse archieven is de veiling van de bezittingen van Frans Gerritszoon van den Berg in 1784. Het geeft ons in detail inzicht in het wel en wee van een gewone 18e eeuwse dorpeling al betreft het een trieste kwestie. Frans is failliet; zijn boedel wordt geveild. De veiling is symbolisch voor een moeilijke periode in onze dorpsgeschiedenis, de 18e eeuw. Het is geen geheim dat Noordwijkerhout tot diep in de vorige eeuw weinig rijkdom gekend heeft en in economisch opzicht achterliep bij omliggende dorpen. Daar zijn meerdere oorzaken voor aan te wijzen en één daarvan betreft de veeziekten van de 18e eeuw. Deze hadden voor het hele land grote gevolgen maar zeker voor ons eenzijdig agrarisch ontwikkelde dorp. Vanaf het begin van die eeuw teistert de runderpest het land. De sterftecijfers zijn onthutsend, bij de eerste uitbraak in 1713 stierf 2/3e van al het vee in het gewest Holland. Een boer kon in één klap zijn veestapel kwijt zijn. En als hij al in staat was om zijn stallen weer vol te krijgen dan volgde een nieuwe golf. Pas aan het einde van die eeuw vindt men methoden om de veesterfte in te dammen.
Frans van den Berg (1732-1813) trouwt in 1766 Pieternelletje van der Hans van boerderij Westerhout aan de Boerenkant. Hij was toen al jaren bouwman op de grootste pachtboerderij van de voormalige abdij Leeuwenhorst. Deze verdwenen boerderij met ruim 26 hectare aan weilanden stond aan de ’s-Gravendamse weg, westelijk van de Maandagse Wetering. Door de aanhoudende runderpest is Frans binnen enkele jaren negentig van zijn koeien verloren en niet langer in staat pacht te betalen. Zijn schuld is opgelopen tot bijna 2800 gulden, voor die tijd een groot bedrag.
De schuldeisers van de Ridderschap Holland zijn lange tijd welwillend voor hun getroffen pachters geweest, maar de exploitatie van hun omvangrijke abdijbezit komt in gevaar. Bovendien zijn er al kandidaten langs geweest om de pacht van de boerderij over te nemen. Ook in die tijd gold: de één zijn dood… Uiteindelijk besluit de Ridderschap om Frans failliet te verklaren en worden al zijn bezittingen geveild, ook het laatste kommetje, schilderijtje en kaasvat. De documenten laten zien wat een boer uit die tijd aan gereedschap gebruikte en waar zijn veestapel uit bestond. Zo weten we dat Frans een negental “bonte, blauwe en stekelharige” koeien overgehouden had, waarvan een deel nog altijd ziek.
Indrukwekkend is de brief die vlak voor de veiling gestuurd wordt aan de abdijbeheerders. Een persoonlijke smeekbede van Frans en Pieternelletje die je niet onberoerd laat. Zij proberen nog één keer om de veiling te voorkomen, beloven nog 155 gulden te betalen.
Hun woorden spreken voor zich:
“…zo keere wij met gevouwe hande en met betraande ooge, biddende en smeekende aan de edele mogende heere van de ridderschap dat het de edele mogen behaage een gunstig oog op ons en de kindere needer te slaan, versoekende dat het de edele mogende heere behaage om ons in de huur van de wooning en lande te laate continuere..”
Uit de stukken blijkt verder dat enkele van de koeien die Frans overhield aan familie, vrienden en buren toebehoren en niet verkocht mogen worden. Zij leggen hierover een officiële verklaring af. Nu was het niet ongewoon dat men vee bij derden onderbracht maar in dit geval heeft het een beetje de schijn dat de dorpelingen Frans hebben willen helpen. Zodat hij in ieder geval nog een paar beesten overhield. Maar misschien bekijken we het dan door een te romantisch brilletje.
Frans van den Berg is voorvader van heel veel huidige Noordwijkerhouters.