Familie Van der Slot 400 jaar verbonden aan de (2e) Poellaan in Lisse.
Familienamen verdwijnen soms. Wie onderzoek doet naar voorouders zal dit fenomeen wel eens tegen gekomen zijn. Nog vaker is het uitsterven van een naam of familietak op een haartje na voorkomen. Bekendste voorbeeld is het huis van Oranje dat via Wilhelmina en Juliana maar net kon blijven voortbestaan. Hoewel, als de monarchie gered had moeten worden hadden de Oranjes vast nog wel een verre neef of nicht tevoorschijn getoverd om hun comfortabele maatschappelijke positie veilig te stellen. Bovendien kon de adellijke achternaam Van Oranje via de vrouwelijke lijn worden doorgegeven. Dat kwam onder gewone stervelingen niet voor omdat kinderen eeuwenlang alleen de achternaam van de vader konden krijgen. Door dat principe verdwenen achternamen omdat er simpelweg geen zonen in een huwelijk werden geboren, dezen vroegtijdig stierven of vrijgezel bleven.
In onze regio kwamen familienamen als Erffoort, Van der Fits en ’s-Gravendijck in de 17e en 18e eeuw veel voor, maar hoewel niet uitgestorven moet je tegenwoordig zoeken naar mensen met deze achternaam. In de historie van de Bollenstreektak van de familie Van der Slot vinden we ook meerdere generaties waarbij slechts één zoon de achternaam doorgaf. Deze familie waarvan de oudste generaties aan de Haagse Schouw woonden vestigde zich via Willebrord van der Slot in de Bollenstreek. Via zijn enige zoon Gerrit die met Gerritje Hoogkamer trouwde heeft de familie inmiddels zoveel leden dat deze maar net in het stamboomboek van Bert Hogervorst pasten. Maar het had ook anders kunnen uitpakken als Gerrit vroeg gestorven zou zijn of geen zonen gekregen zou hebben. Over de voor- en tegenspoed van het echtpaar Gerrit en Gerritje is het nodige te vinden in archieven waarbij de details het zelfs mogelijk maken een virtuele rondgang te maken door hun boerderij en stal.
De tegenslag voor onze voorouders bij het uitbouwen van hun familie had ook een keerzijde. Een algemene regel is dat de welvaart van een familie toenam naarmate in meerdere generaties het aantal erfgenamen beperkt bleef. En ook dat zien we mooi terug in het leven van Gerrit en Gerritje Van der de Slot – Hoogkamer. Hun boerenbezit leert ons bovendien dat de “Van der Slotten” die nu op de hoek van de Heereweg en (2e) Poellaan in Lisse wonen en werken dat doen op de plek waar zo’n 400 jaar lang hun voorouders en verwante families woonden.
Eerste generaties Van der Slot in het kort
In het overzicht is in de rechter kolom in rood weergeven welke zonen uit de familie de achternaam doorgaven. Met een kleine slag om de arm omdat we geen gegevens kennen van twee mannelijke naamdragers kregen is de conclusie dat in de 2e, 3e en 4e generatie slechts één zoon de naam Van der Slot in leven hield. De werkelijke groei van de familie in de Bollenstreek ontstaat pas vanaf de zesde generatie. Jan en Willem van der Slot staan aan de basis van die uitbreiding.
Met de huwelijken van Willebrord van der Slot (1733) en zijn zoon Gerrit (1774) ontstond een verbintenis met zeer oude families of familienamen uit de Bollenstreek. De voorouders in de vrouwelijke lijn woonden begin 17e eeuw dicht bij elkaar rond het buurtschap De Engel tussen Sassenheim en Lisse. Onder hen de families Langeveld (alias van ’t Nest), Hoogkamer en Van Beijeren. Waarschijnlijk is de verbondenheid van deze families met dit deel van Lisse nog veel ouder. Maar er zijn ook al vroeg lijntjes met Noordwijkerhout via de families Van der Fits en Kerkvliet. Met elkaar bezitten deze voorouders de nodige weilanden en boerderijen in dit gebied. Een deel van dat bezit komt uiteindelijk via huwelijken, erfenissen en aankopen samen bij het huwelijk van Gerrit van der Slot met Gerritje Hoogkamer. Zij trouwen op 30 januari 1774 in Lisse. Gerrit heeft van zijn vader Willebrord weinig kunnen erven, maar Gerritje Hoogkamer, die haar vader Jan Hoogkamer al op jonge leeftijd verloor, zal na de dood van haar moeder Maria van Beijeren een aanzienlijke erfenis ontvangen met haar twee zussen. Die bestaat uit twee boerderijen aan weerszijden van de (2e) Poellaan en vele weilanden in de directe omgeving.
Tot de kleine boerderij aan de noordzijde van de laan behoort vanouds 3 morgen en 417 Rijnlandse Roe grond, al sinds tijden aangevuld met de pacht van 4 percelen van de abdij Leeuwenhorst. Rond de grote boerderij aan de zuidzijde van de Poellaan hoort 5 morgen en 400 roe land en in de nabijgelegen Roverbroekpolder ligt het grootste deel van het weiland. Maar ook aan de westzijde van de Herenweg liggen twee percelen van ruim vijf morgen land waarop de katholieke schuilkerk van Lisse met pastorie gebouwd was. Het door de overheid gedoogde kerkgebouw was geen eigendom van de familie Hoogkamer maar wel de grond waarop het stond. Het totaal aan landerijen behorend tot de boerderijen komt uit op 37 morgen en 152 RR (32 hectare). Het kost Gerrit en Gerritje van der Slot 6000 gulden om dit deel van de boedel van Gerritjes vader Jan Hoogkamer te kopen. Het bedrag wordt omgezet in een lening tegen een rente van 3 %.
Ambitieus koopt het echtpaar in 1781 nog een flinke partij grond bij, gelegen in hetzelfde gebied, totaal 12 morgen en 360 RR. Koopsom 3500 gulden, waarvoor een lening van 3000 gulden wordt afgesloten bij de heer Spekslager uit Leiden. In 1788 volgt nog een derde lening, dit keer bij de heer Lutsenburg uit Leiden, groot 1500 gulden. Gerrit en Gerritje van der Slot-Hoogkamer waren daarmee eigenaar van twee boerderijen met zo’n 50 morgen of 43 hectare aan weilanden. De kleinste boerderij wordt verhuurd aan Willem Slootbeek. Het echtpaar woont zelf op de boerderij aan de zuidzijde van de Poellaan.
Met hun woningen en landerijen behoorde het echtpaar tot de grotere boeren van Lisse. Dat maakt het interessant om na te gaan hoe dit bezit door de voorouders van Gerritje Hoogkamer is doorgegeven. Temeer omdat de locatie aan de noordzijde van de Poellaan nog altijd wordt bewoond door nazaten van Gerrit en Gerritje. Voor de liefhebbers van ingewikkelde puzzels is een schema gemaakt hoe via de familielijnen het bezit terecht is gekomen bij Gerritje Jansdochter Hoogkamer en haar man Gerrit van der Slot. Waar mogelijk zijn huwelijksdatums vermeld.
Voor percelen weilanden valt nauwelijks te bepalen wanneer die eigendom zijn geworden. Zij worden vaak in combinatie met andere percelen of gebouwen vermeld. In het schema is uitgegaan van drie groepen onroerend goed van Gerrit en Gerritje waarvan we herkomst kunnen vaststellen. Zij zijn hieronder vermeld onder de letters A, B en C. Het gaat daarbij om de twee boerderijgebouwen en de percelen waar deze op stonden en om een groot perceel weiland in de Lisserbroek met de naam de Grevelingkampen. Van een vierde groot perceel (D) in de Westgeest, die ook lang eigendom van de familie moet zijn geweest viel de herkomst niet met zekerheid vast te stellen. Het onder E genoemde weiland werd door Gerrit van der Slot zelf aangekocht in 1781.
Groep | (1 morgen=0,85 hectare) | |
A | 5 morgen 400 RR | bij de boerderij aan de zuidzijde van de Poellaan |
A | 3 morgen 349 RR | in 2 percelen in de Roversbroekpolder |
A | 4 morgen 385 RR | in 3 percelen in de Roversbroekpolder |
A | 1 morgen 450 RR | in de Roversbroekpolder |
A | 1 morgen 500 RR | in de Roversbroekpolder |
A | 1 morgen 500 RR | in de Roversbroekpolder |
A | 1 morgen 321 RR | in de Roversbroekpolder |
B | 3 morgen 417 RR | bij de boerderij aan de noordzijde van de Poellaan |
B | 1 morgen 450 RR | in de Roversbroekpolder |
C | 5 morgen 565 RR | in de Lisserbroekpolder de Grevelingkampen |
D | 5 morgen 15 RR | in de Westgeest (ten westen van Heereweg met de schuilkerk) |
E | 12 morgen 360 RR | in 2 percelen in de bedijkte Poelpolder, aangekocht 1781 |
A. Boerderij zuidzijde Poellaan, 1647
Uit het onderzoek naar de herkomst van het bezit blijkt dat het deel dat onder de letters A, B en C is weergegeven al zeer lang eigendom was van voorouders en verwante families. De boerderij tussen de Poellaan en het Mallegat werd gekocht door Cornelis Pieterszoon van Heemstee in 1647. Hij kocht daarmee de woning van een buurman van zijn ouders. Pieter Floriszoon Heemstee en Geertje Jansdochter woonde net aan de andere zijde van het Mallegat, een kanaal of vaart dat water afvoerde naar het Leidse Meer (zie kaartje boven dit verhaal). Cornelis trouwde met Maertje Gerritsdochter Langeveld. Dat huwelijk heeft slechts enkele jaren geduurd, want Cornelis overlijdt jong. Het echtpaar had toen twee dochters, Geertje en Annetje. Weduwe Maertje hertrouwt in 1658 met Jan Janszoon van der Fits, geboren op de boerenlocatie Welgelegen aan de Kerkstraat in Noordwijkerhout. We kennen van Jan en Maertje maar één dochter, Anna. Zij erft met haar twee halfzusters die vrijgezel zijn gebleven de goederen van hun gezamenlijke moeder. En daarboven ook nog het deel van de erfenis die de twee halfzussen in 1678 ontvangen van hun grootouders Heemstee.
B. Boerderij noordzijde van de Poellaan, 1613
Ook voor de boerderij aan de noordzijde van de Poellaan, dus op de locatie waar nog altijd leden van de familie Van der Slot wonen, geldt dat Anna Jansdochter van der Fits centraal staat bij de herkomst van deze boerderij. Als vertrekpunt nemen we de familie Santvliet, genoemd op het kaartje van de abdij Leeuwenhorst. Begin 17e eeuw heeft deze familie de boerderij in eigendom, net als grote partijen weiland in de naaste omgeving. In 1613 delen de broers Jan en Sijvert van Santvliet de gezamenlijke boedel. Sijvert ontvangt een grote boerderij aan de noordoostzijde van Lisse, Jan wordt eigenaar van de boerderij aan de Poellaan. Via zijn dochter Anna Santvliet, die met Nanning Beverwijck trouwde wordt de boerderij onderdeel van een ingewikkelde verervingsroute. Nanning en Anna krijgen meerdere kinderen maar het is zoon Cornelis Nanningszoon Beverwijck die de boerderij overneemt. Hij trouwt in 1693 met Anna Jansdochter van der Fits. Hij heeft kort na zijn huwelijk een testament opgemaakt en heeft daarin “zijn lieve huisvrouw Anna” tot zijn enige erfgenaam benoemd. Cornelis overlijdt kort daarna, het echtpaar kreeg geen kinderen. Anna erft van haar man, van zijn broer Maarten die in hetzelfde jaar overlijdt en in de jaren 1698 en 1722 ook nog van twee zussen van Cornelis. In 1698 hertrouwt Anna met de hierboven al genoemde Jan Janszoon van der Fits, het grootste deel van het latere bezit van Gerrit en Gerritje van der Slot onder A en B is dan bij Anna samengevoegd
C. Grevelingenweiland, 1631
Tot dat bezit van Anna in 1698 hoort dan ook al een groot weiland, de Grevelingencamp. Ook dit weiland heeft Anna geërfd van haar moeder Maertje Gerritsdochter Langeveld, maar dit weiland was niet Maertjes eigendom geworden via haar huwelijk met Cornelis Pieterszoon Heemstee, zoals de boerderij onder A. Dit ruim vijf hectare erfde Maertje van haar grootvader Gerrit Claeszoon van Langeveld, ook wel Gerrit Claeszoon op ’t Nest genoemd. Gerrit kocht de Grevelingenkamp in 1631. Dit weiland blijft 5 generaties lang, tot 1799, eigendom van de familie. Mogelijk is ook de 5 hectare weiland in de Westgeest dat in het schema onder D genoemd wordt via Gerrit Claeszoon eigendom geworden. Maar daar doet zich ook de mogelijkheid voor dat een broer van Gerrit, Pieter Claeszoon Langeveld of Van ’t Nest dit weiland heeft doorgegeven aan zijn nazaten. Dan zou dit weiland via de vader van Gerrit van der Slot in de familie gekomen zijn, want zijn moeder was Guurtje Gerritsdochter Langeveld, een kleindochter van Pieter Claeszoon. Dit weiland in de Westgeest lag nabij de Engel; de familie Langeveld of Van ’t Nest woonde op een boerderij aan de Akervoorderlaan, we vinden daar nu nog altijd een buurtje dat “het nest” genoemd wordt
Anna, spil in de bezitsvorming.
Met Anna Jansdochter van der Fits en haar moeder Maertje Gerritsdochter als spil in de opbouw van de onroerende goederen die eigendom worden van Gerrit en Gerritje van der Slot zien we een patroon dat in veel Bollenstreekfamilies terug te vinden is. Gezinnen waarbij vele kinderen de boedel van hun ouders moesten verdelen komen niet zo vaak voor. Er waren genoeg echtparen met veel kinderen maar de kindersterfte lag tot diep in de 19e eeuw op zo’n hoog niveau dat de gang naar een kerkhof voor het begraven van een kind een breed gedeeld verdriet was. Ook ouders vielen vaak totaal onverwacht weg. Er waren veel vrouwen die in het kraambed stierven. Toch waren er meer weduwen dan weduwnaars. Hertrouwen was voor beiden min of meer een noodzaak, het gebeurde traditioneel binnen twee jaar. Er zijn dan ook veel samengestelde gezinnen met ingewikkelde nalatenschappen, vooral als er niet tijdig een testament was gemaakt door de hertrouwde partners. Ook waren er door het vrouwenoverschot veel ongetrouwde dochters, die hun geërfde of verdiende vermogen alleen aan familie konden nalaten.
Gerritje Hoogkamer erft onroerend goed uit drie verschillende familiebronnen, die op zichzelf weinig met elkaar te maken hadden maar door een speling van het lot bij elkaar komen. Waarbij in de Hoogkamer familielijn het principe van de enige zoon een rol speelt. De vader van Gerritje was Jan Hendrickszoon Hoogkamer, enig zoon en erfgenaam van Hendrick Gerritszoon en Anna Jansdochter. Het door Anna van der Fits in het huwelijk gebrachte vermogen blijft na haar dood intact, het hoeft niet verdeeld te worden. Haar enige erfgenaam Jan Hendrickszoon Hoogkamer trouwt met Maria van Beieren, krijgt met haar vier kinderen, maar overlijdt op jonge leeftijd, slechts 45 jaar oud. Dochter Anna overlijdt op jonge leeftijd, kinderloos. Maria van Beieren hertrouwt met Dirck Vrouw maar overleeft ook deze tweede echtgenoot. Zij had met hem geen kinderen en is zijn enige erfgenaam.
Tegenslag
Geld is niet alles en dat zien we ook hier weer. Het mooie bezit dat Gerrit van der Slot en zijn vrouw Gerritje Hoogkamer bij de start van hun huwelijk goed konden gebruiken staat in schril contrast met hun persoonlijke tegenslag. Van de vijf kinderen die het echtpaar krijgt overlijden twee dochters en een zoon. Oudste kind Guurtje, in 1776 geboren wordt nog geen maand oud. Hierna worden Marijtje en Willem geboren, in 1778 en 1779. Twee jaar later kan het echtpaar het bezit uitbreiden met de aankoop van zo’n elf hectare land in de omgeving. In datzelfde jaar wordt zoon Jan van der Slot geboren. Na het verlies van een dochter lijkt het echtpaar dat jaar de wind in de rug te hebben maar niet lang daarna wordt hun huwelijk zwaar op de proef gesteld.
Wij spreken over heftige tijden als een rollercoaster aan gevoelens waar je in terecht kan komen. Maar beschrijft dat voldoende wat Gerrit en Gerritje meemaakten? In april 1783 overlijdt Willem, nog geen 4 jaar oud. Gerritje is dan net zwanger geworden van een tweede zoon Willem, die op 12 december van datzelfde jaar geboren wordt. Hij wordt vernoemd naar zijn net overleden broertje. Nog geen maand later slaat het noodlot hard toe. Marijtje overlijdt kort voor haar 6e verjaardag in januari 1784. Vreugde en wanhoop vechten om voorrang in hoofd en hart van Gerrit en Gerritje
De zonen Jan en Willem blijven over maar zijn nog maar 15 en 12 jaar oud als Gerritje Hoogkamer overlijdt in 1796, zij werd 53 jaar oud. Het echtpaar was toen zo’n 22 jaar getrouwd. Gerrit van der Slot benoemt voogden voor zijn minderjarige kinderen, maar drie jaar overlijdt hij zelf. De broers Jan en Willem vallen onder de voogden Arij Trompert en Jan Timmer die bewindvoerders zijn over het boerenbezit. Gegeven de leeftijd van de twee jongens die zelf nog niet in staat zijn een inkomen te verwerven wordt door de voogden besloten de boerderijen in veiling te brengen. De boedelbeschrijving levert ons nauwkeurig inzicht in de samenstelling van het aanzienlijke bezit dat Willem en Jan van hun ouders erfden. Naast de eerder beschreven onroerende goederen wordt door de voogden en de notaris een nauwkeurige inventaristatie gemaakt van alle roerende goederen. Iedere kop, schotel, lepel, kast en jas wordt geteld. Het geeft ons een inkijkje in het leven op een boerderij rond het jaar 1800. Het gezin woonde toen op de boerderij aan de zuidzijde van de Poellaan.
Inventarisatie 1799 vanaf artikel 13, de roerende goederen, woordelijk overgenomen
Artikel 13 Papier van consideratie. 1. Een akte van scheiding tussen de kinderen en erfgenamen van Marijtje Cornelisdochter van Beijeren, eerder weduwe van Jan Gerritszoon Hoogkamer, de 28e augustus 1778. 2. Transportbrief waarbij door de bovengenoemde personen aan Gerrit Sloth wordt overgedragen 2/3e van de hiervoor omschreven bouwmanswoningen mede in dato 28 august 1778. 3. Opdrachtbrief waarbij aan de overledene is getransporteerd eerstelijk tien morgen 300 roeden land in de bedijkte Lisser Poel en nog twee morgen 60 roeden land in de Poelpolder in datum 2 april 1781. 4. Een grote partij oude opdrachtbrieven relatie hebbend tot de hier voorstaande landen en andere, doch van weinig belang. 5. Mutueel testament door de overledene met zijn huisvrouw Grietje Jansdochter Hoogkamer op de … En laastelijk de akte van voogdij door de overledene op de .. februari 1799 voor mij notaris en getuigen gepasseerd en in het hoofd hier vermeld. Nog enkele quitanties. |
Artikel 14 Contante Penningen. Van diverse specien is in kassa gevonden een som van 193 gulden, 11 stuivers en 8 penningen. Idem een zak met 28 stuiverstukken bedragende een somma van 420 gulden. Samen 633 gulden, 11 stuivers en 8 penningen. |
Artikel 15 Te innen schulden. Staat te ontvangen van juffrouw Hotson overgeleverde boter de somma van 515 gulden en 17 stuivers Idem van de heer Van Stirum ter zake voorgaande de som van 195 gulden, 3 stuivers Idem van de weduwe Baarbank te Haarlem 26 gulden, 15 stuivers Idem van juffrouw Peltenburg een som van 20 gulden, 20 stuivers Hetgeen van oud goud en zilver geprovenieerd wordt, dat zal worden verruild en als ontvangst in de boedels rekening worden verantwoord dus alhier alleen pro memorie. |
Artikel 16 Levende have. Een bruin aftandig ruin paard, een zwart dito, achttien kalfdragende koeien, een vaars dito , twaalf vaarskoeien, een guste vaars, drie hokkelingen, een stier, vijf vette varkens, een zog dragende, acht schapen. |
Artikel 17 Meubelen en inboedel. In de keuken: een Friese klok, zeven blauwe Delftse schotels op de schoorsteenmantel, twintig tegen de muur. Een rek met vijf schotels en acht borden. Een rek met vier schotels en zes borden. Een theerekje daarop zes schoteltjes, twee trekpotten, een melkkan, drie glazen. Een eiken kast waarop drie pullen. Een lepelrek waarop twaalf tinnen lepels. Vijf schilderijtjes, een eiken kastje, drie tafels, een kapstok, twaalf stoelen, een vuurscherm, twee blikken trommels, een koffiemolen, een spiegeltje, een heugel (ophangijzer voor een ketel), tang, blaaspijp, vuurijzer, staande en losse plaat, koekenpan, ijzeren aspot. Een aarden doofpot, een voetenbank en twee stoven. |
In het bierkeldertje: twee lampen, een blaker, enige aarden potten en pannen. In de schoorsteen: twee zijden spek, diverse stukken rookvlees, losse planken Voor de bedstee: een val en twee gordijnen, een schoorsteenkleed Beddegoed in het gehele huis: vijf bedden en peluwen, zeven kussens, zestien dekens, twee strijkdekens. |
In het kelderhuisje: drie schotels, 24 borden, een boterschoteltje, een vleeskuip, zoutton, twee spektonnen, losse planken. |
In het voorhuis: een eiken kast waarop drie pullen, een eiken kast waarop vijf pullen, een oude opgelegde kast waarop drie pullen, één en dertig schotels hangende of staande, vier schilderijtjes, een spiegeltjes, vier tafels, zeven stoelen met 3 kussens, op de lange tafel onder de schoorsteen: een koperen braadpan, twee koffieketels, een koperen kandelaar, een koperen beddepan, een tinnen schotel, een tinnen bierkan, twee tinnen kandelaars, een tinnen boterpot, een tinnen theebosje, een blikken trechter, een servetkleed op de tafel, een schoorsteenkleed, een theerekje waarop twee halve dozijnen thee, goed, een halve dozijn, defect. |
In de kast bij de deur: zes vrouwenjakken, zes vrouwenrokken, een rokslijf, een blauwe boetelaar, regenkleed, hoepelrok, een paar fluwelen moffen, een zwart zijden schort, een blauw en een roodbont schort, drie tafellakens, dertien servetten, vijftien bedlakens, vijftien kussenslopen, twee lange slopen, drie witte en vier bonten peluw(kussen)slopen, acht neteldoeken halsdoeken, dertien geborduurde halsdoeken, zeven mutsen, drie mopmutsen, voorts enige rommel, kindergoed, twee bedgordijnen, zeven kroplappen, vier zakdoeken, een vrouwenhemd een schoorsteenkleed. Een tafelkleed, een paar plooimouwen, vijf ondermutsen, twee strijkbanden, een zwarte mansrok en camisool. |
In het klein kamertje: drie potten vet, een lepelrek, een oude snaphaan. |
Op de zolder: drie stoelen en twee kussens. |
Op de kelderkamer: gordijnen en val voor de bedstee, drie stoelen, een dekkleed, een klerenrekje, een evenaarschaal (weegschaal/bascule), twee en veertig ijzeren en twaalf loden gewichten, drie kleerstokken, een hoofdstel, mondstuk, lijst, paardekluister en slot. Een partij erwten en bonen. |
Melkgereedschap: acht en twintig melkmouwen, elf koperen melkketels, een koperen welketel, vier pootketels, een waterketel, een porteltobbe, burrie en plank, een melkkarntje, drie kaasvaten, een partij vloten zowel vierendeels als achtendeels. Twee zestiendelen. Een karn, wringkuip, kaaspers en zakpers. |
In de wagenschuur: een hoge wagen, twee halfslag wagens, twee karwagens, twee gierbakken, een chaise (rijtuig), een kar, een ploeg met tuig, twee houten tandeggen, een ijzeren tandeg, een partij planken, negen vorken groot en klein, vijf harken, drie korenzichten (zeis), twee hakmesjes, twee disteltangen, vier sloothaken, twee slootzennen, twee zeisen, een ijzeren klauw, drie schoffels, een houtbijl, trekspan en handzaag, een windmolen, drie graven (schop), een stikgraaf, een zandspaan, drie mestvorken, een houweel. |
Op de zolder boven de stal: een partij turf en brandhout voor dagelijks gebruik, twee bargspillen, een heef, drie ladders, twee zoutplanken, acht droge kaasplanken, vier korte kaasplanken. Vier houten melkemmers met beslag, twee wei-emmers, vier jukken, chaise-, kar- en wagentuigen. |
In de varkensschuur: vijf varkens- of waterkuipen, een voerkist. |
Op de werf (erf): een schelf oude takken, wijders is er nog een partij brandhout gekocht, nog onopgemaakt. Hooi in de bargen en nog een schelf hooi daarvan wordt dagelijks het vee gevoerd, oude stenen en puin, drie planken, boon- en ander rijshout, zeven losse hekken, een schuitje, drie kruiwagens, zes vlonders en vier leggers. |
In het bakhuisje: een grote en kleine wasbobbe, een baktrog met toebehoren, een koperen ketel en deksel in het fornuis, twee bouwvloten, vier lege viertels, twee roomstaren, twee zouttonnen, een tafelkastje, theewater ketel en treeft. |
Op de dorsvloer: een partij onopgemaakte rogge vijftien en een halve zak, een korenaggel, twee wannen, twee dorsvlegels, twee schoppen, twee rogge- en tien aardappelzakken. Bij de pomp: een tenen (rijshouten) vogelkooi, negen schotels, drie koperen koffieketels, een koperen schuimspaan, een koperen zoutpan, drie meel- en gersttobbetjes. Tinnen lepels en aardewerk. |
Op de til: een partij schoten en gruijsstro, een oude wringkuip, twaalf schragen, vier losse bankjes, een peilijzer, een losse bedstee, een kribbe en een slaapbank, voorts rommel, Twee en zestig komijnen kazen. |
In het boenhok: een zuurkuip Nog op de werf en elders: een partij rommel. |
Artikel 18 Schulden en lasten voor zoverre die bekend zijn. – Doodschulden, pro memorie vermeld – Schuldbrief ten behoeve van Gijsbert Schrama, groot zes duizend gulden tegen vier procent – Twee hypotheekbrieven ten behoeve van Jacobus van Lutsenburg, groot vijftienhonderd gulden en duizend gulden – Onderhandse obligatie ten behoeve van Grietje Pietersdochter Langveld, groot drieduizend gulden tegen 3 %. Met nog een som van vierhonderd gulden blijkens een handschrift. – Onderhandse obligatie ten behoeve van Willem Schrama, groot tweehonderd gulden tegen 3 % – Onderhandse obligatie ten behoeve van de weduwe Baasbank, groot 600 gulden – Een schuld aan Grietje Hoogkamer, groot 3000 gulden – Achterstallige verpondingbelastingen en andere lasten, pro memorie – Nog te ontvangen declaratie notaris Heijkoop voor boedelbeschrijving en –afhandeling, pro memorie. |
Afwikkeling van de boedel, vanaf 1809 Willem en Jan van der Slot eigenaar
Uit de gedetailleerde beschrijving wordt duidelijk dat Gerrit van der Slot na de dood van zijn vrouw Gerritje nog wat extra schulden heeft gemaakt; naast enkele kleinere betreft dat een grote schuld van 3000 gulden bij Grietje Pietersdochter Langeveld, de oma van zijn kinderen. De totale schuldenlast van in totaal 13.000 gulden moet zwaar meegewogen hebben bij de beslissing van voogden en erfgenamen om over te gaan tot verkoop van de boedel. In de periode waarover we spreken was de waarde van onroerend goed historisch laag. Pas zo’n 25 jaar later begonnen de verkoopprijzen voor agrarisch onroerend goed uit het diepe dal te klimmen. De twee zonen Willem en Jan waren te jong om de rentelast over deze schuld terug te kunnen verdienen.
Alles wordt in veiling gebracht, maar tijdens het bieden blijkt dat voogden en erfgenamen de koop van de kleine boerderij ophouden. Dat suggereert dat men al met het idee rondliep om de boerderij voor Willem en Jan te behouden, maar in 1809 zal bij de afwikkeling van de voogdij blijken dat zij er niet gewoond hebben. De boerderij blijft tot 1808 verhuurd aan Willem Slootbeek, voor 175 gulden per jaar. Saillant detail is dat de fornuisketel uit de grote boerderij buiten de veiling wordt gehouden. Ook daar zou je uit af kunnen leiden dat de twee broers plannen hadden om op de kleine boerderij te gaan wonen en daar de ketel te installeren, maar uiteindelijk blijkt deze ketel na de veiling alsnog verkocht. Uit de verkoopdocumenten blijkt dat oma Gerritje Pietersdochter Langeveld die weduwe was van Cornelis van der Horst de grote boerderij heeft gekocht en het ligt voor de hand dat zij de twee jongens ook onder haar hoede heeft genomen. Zij zijn waarschijnlijk tot hun huwelijk blijven wonen op de boerderij aan de zuidzijde van de Poellaan en deden dat mogelijk ook zelfstandig, want hun oma Gerritje Pietersdochter had een boerderij ernaast. Gerritje Pietersdochter Langeveld overlijdt in 1819, 82 jaar oud. Haar boerderij wordt verkocht aan de familie Wolf-Verdegaal.
Willem van der Slot en Jannetje Brandligt trouwen op 8 mei 1808. Broer Jan, die dat jaar in Noordwijkerhout woont trouwt een klein jaar later met Maria Buijten. Een maand voor dat huwelijk trekt Jan met zijn broer en voogden naar Den Haag, naar notaris Heijkoop. De reden om in Den Haag de voogdij af te wikkelen is simpel, Heijkoop was notaris in Lisse in de periode van het overlijden van de ouders van de twee broers en kent de situatie. De voogden leggen tot in de kleinste details rekenschap af voor hun werk tijdens de bijna 10 jaar durende voogdijperiode. De veiling in 1799 heeft uiteindelijk 19.794 gulden opgeleverd, inclusief de verhuur van de onverkochte kleine boerderij in de jaren erna. Schulden zijn afgelost en in de periode tussen 1799 en 1809 zijn nog wat kosten gemaakt, meestal belastingen. Willem en Jan hebben zelf niet meer dan een kleine toelage gehad van de voogden, tientjeswerk.
De totaal verrekende lasten bedragen 18.158 gulden. Per saldo blijft voor de twee broers een bedrag over van 1635 gulden, plus de waarde van de onverkochte boerderij/woning die getaxeerd wordt op 1500 gulden. Dus te verdelen is een bedrag van 3135 gulden. De woning aan de zuidzijde van de Poellaan wordt diezelfde dag bij de notaris op naam van Willem gesteld. En Jan van der Slot krijgt zijn erfdeel van 1567,50 gulden uitbetaald. Van het op papier kapitale bezit van hun ouders blijft voor de twee broers uiteindelijk geen groot bedrag over, direct gevolg van de tegenslag binnen het gezin.
Willem heeft geen geld nodig om de boerderij over te nemen maar de 67 gulden die hij overhield uit de erfenis vormen ook niet bepaald een leuk startkapitaal. In 1812 sluit Willem dan ook een lening af van 600 gulden bij Theodorus Specht uit Noordwijk, gevolgd in 1816 door een kleine lening van 200 gulden bij Cornelis van der Zon, zijn buurman. Onderpand is de boerderij met nog altijd 3 morgen en 417 Rijnlandse roe aanliggende gronden en nog een perceel van 1050 roe in de Roversbroekpolder, dat ook in 1799 onverkocht is gebleven. Als Willem de boerderij in 1822 verkoopt aan zijn broer Jan van der Slot bedraagt de koopsom maar 1400 gulden, daarmee 100 gulden beneden de overeengekomen taxatieprijs uit 1809 toen de boedel tussen de broers werd verdeeld. Na verrekening van de openstaande schulden houdt Willem nog maar 600 gulden over. Jan sluit een hypotheek van 1200 gulden af bij Pieter Romijn om de koopsom te kunnen betalen. De boerderij blijft echter door een fout van het kadaster nog lang op naam van Willem staan. De fout wordt vermeld door de notaris als in 1853 de weduwe van Jan overlijdt en haar kinderen op hun beurt tot boedelscheiding overgaan.
De bewoning van de familie Van der Slot van de percelen aan de noordzijde van de Poellaan begint “officieel” in 1809 als Willem van der Slot de woning trekt, want daarvoor heeft de familie er niet zelf gewoond, maar wel voorouders en de verwante families Hoogkamer, Beverwijck en Santvliet.
De boerderij en landerijen zijn altijd bezit geweest. En daarmee is de verbondenheid van de Van der Slotten aan deze locatie zo’n 400 jaar oud.