De opmerkelijke omstandigheden bij het huwelijk van de stamvader van de Katwijkse familietak Van Duijvenvoorde.
Lijsje Schaap en Arij Duijvenvoorden waren dappere mensen. Heel dappere mensen. Althans volgens de normen van onze tijd. Maar in hun 18e eeuw werd daar heel anders over gedacht. Lijsje en Arij waren onbezonnen, domme jonge mensen die niet goed nagedacht hadden over wat zij wilden gaan doen. Zij wilden namelijk trouwen, de sluwe Amor had hen verleid, betoverd. Maar Lijsje was gereformeerd en Arij een paap. Dat kon niet goed gaan. Dom, heel dom Lijsje. Dom, heel dom Arij.
Het is in de 21e eeuw niet ongewoon om gebeurtenissen uit het verleden te isoleren binnen de tijd of omgeving waarin zij plaatsvonden, deze vervolgens met eigentijdse normen te onderzoeken en daarna het stadium van het objectieve oordeel maar over te slaan om gelijk tot veroordeling te komen. Dit vernauwen of isoleren van gebeurtenissen maakt het tot enge geschiedschrijving, zowel letterlijk als figuurlijk. Slavernij en kolonisatie zijn voorbeelden van gebeurtenissen waar geen zinnig mens nog positief over wilde zijn maar die constatering is voor sommigen niet genoeg. Daarom volgt nieuw onderzoek met – bijna voorspelbaar – verdieping van de afkeur en meer distantiërende conclusies.
Wie pleit voor het in het juiste perspectief of breder verband plaatsen van historische gebeurtenissen verliest op voorhand de strijd van staatsburgers die zich gekwetst voelen door een woord, een cultureel verschijnsel, een gebeurtenis. De andere kant van het gelijk is anno 2023 opgesloten achter slot en grendel met de Nederlandse Staat als cipier. Vraag is of hiermee de geschiedenis van dit land en alle mensen die er ooit gewoond hebben recht wordt gedaan. Alsof men in het verleden bewust ervoor gekozen heeft “de fout” in te gaan.
De vraag hoe het zo ver heeft weten te komen is dan ook interessant bij de achtergrond van de huwelijksplannen van Lijsje en Arij. Zij gingen tegen de stroom van hun tijd in en dat hebben zij geweten want voor hun wittebroodsweken aanbraken was er eerst een lange periode van hoopvol en geduldig afwachten. Zij trouwden in februari 1773 en dat is zestien jaar na het van kracht worden van een opmerkelijk onderdeel van onze landsgeschiedenis, de wet of “Het plakkaat van de Staaten van Holland, raakende de huwelyken tusschen Gereformeerden en Roomschgezinden”, van 24 januari 1755. En om u als lezer in de juiste geest of stemming te krijgen is de inleiding van deze wet hieronder ongewijzigd weergegeven. De tekst is met wat inspanning goed te volgen.
Placaat van de Staaten van Holland, raakende de Huwelyken tusschen Gereformeerden en Roomschgezinden. Den 24. January 1755.
De Staaten van Holland en Westvriesland; Allen den genen die deesen zullen zien of hooren, salut: Doen te weeten: Alsoo wy niets meer ter harte neemen als de conservatie en vermeerdering van de waare Gereformeerde Religie, en zoo veel in ons is willen voorsien, dat deselve geen inbreuk of nadeel koome te lyden, en wy egter tot ons leedweesen verneemen, als of het voor een indifferente zaak zoude kunnen werden aangesien, dat Persoonen van de Gereformeerde Religie zig in Huwelyk begeeven met de Roomsche Religie, waar uit in het vervolg een indifferentie van Religie meer en meer te vreesen is, buyten dat uit zoodanige Huwelyken niet alleen veele twisten en oneenigheeden tusschen zoodanige Egtgenooten, derselver Kinderen en Huysgezinnen ontstaan, maar waar door ook komt te gebeuren, dat eenige, zoo niet alle de Kinderen, uit zoodanige Huwelyken gebooren, in de Roomsche Religie worden opgevoed, ja dat zelfs zulke Gereformeerde Egtgenooten door lastige aanhoudingen en vexatien van haar Roomschgesinde Mans of Vrouwen, en derselver aanhang, worden gepermoveert en verleid, om tot openbaare ergenisse, de waare Gereformeerde Religie te verlaaten, en zig te begeeven tot de Roomsche Religie.
ZOO IS ‘T, dat wy met communicatie en overleg van haare Koninglyke Hoogheid de Vrouwe Gouvernante, na ingenoomen advis van den Præsident en Raaden van onsen Hove, willende voorkoomen, dat onse goede Ingezeeteten door jonkheid van jaaren, onbesonnen driften, verkeerde insigten, en zonder overweeging van de beklaaglyke en verderffelyke gevolgen van de voorschreeve Huwelyken, zoo voor het eeuwige als tydelyke, tot het aangaan van deselve worden verleid, en inteegendeel aan de zulken die daar toe reeds een voorneemen mogten hebben, of in eenige zoodanige Huwelyks- of Trouwbeloften zyn ingewikkeld, de tyd en geleegenheid willende geeven om te luisteren na goede raadgeevingen, en van het voltrekken van die voorneemens of engagementen af te zien, goedgevonden hebben te statueeren en vast te stellen, zoo als wy statueeren en vaststellen by deese. (Het orgineel van deze tweede alinea uit het plakkaat vindt u boven dit verhaal).,
Bij uw onderzoeker was al langer bekend dat de Reformatie ingrijpende gevolgen heeft gehad voor het roomse deel van de bevolking. De kwalificatie tweederangsburger is dan ook in meerdere verhalen op deze website opgenomen. Niettemin gaf het lezen van bovenstaande passage uit de wetten van het bestuur van het gewest Holland koude rillingen. In wat voor wereld leefden deze bestuurders, vanuit welke visie op de samenleving schrijf je zoiets? Welke haat zit hier achter? Bij het formuleren van de bewoordingen is men niet over één nacht ijs gegaan, dat kan niet anders. En daarmee is het bijna misdadig welke kijk op de werkelijkheid hier zwart op wit voor de eeuwigheid bewaard is gebleven. Dan is het met de normen van onze tijd een overduidelijk geval van openlijke discriminatie van een bevolkingsgroep.
Maar onze normen hanteerde men niet in 1755. De wereld zag er heel anders uit en de mensen waren niet dommer of slimmer, beter of slechter dan nu. Het gebruik van de term “waare religie” voor de leer van Calvijn (en op gepaste afstand Luther) is niet voor niets. Men achtte die leer de enige goede uitleg van christelijke beginselen en was er oprecht van overtuigd dat het roomse geloof niets goeds in zich droeg of te brengen had. Afkalving van de positie van de gereformeerden zou tot ondergang van het land leiden. Vooral de tweede alinea uit dit plakkaat springt eruit. Burgers van jonge leeftijd, die door hun “driften” en verkeerde inzichten, naïef over de verderfelijke gevolgen van een gemengd huwelijk tijdelijk of voor altijd verloren zouden gaan. Daarom moesten zij tot andere gedachten worden gebracht. Zij konden beter niet met elkaar trouwen.
In het midden van de 18e eeuw worden de touwtjes door de Staten van Holland op religieus en ethisch niveau strak aangehaald. Vijfentwintig jaar voor het hier besproken plakkaat hadden de Staten nog eens gewaarschuwd voor de verderfelijke invloed van de paus in Rome. Het is mede door de zorgvuldig geformuleerde tekst en uit onze taal verdwenen woorden een fraai stukje proza, waar je ondanks de inhoud nog van zou kunnen genieten. Ook hier is de tekst van de inleiding uitgeschreven, maar nu in gewone spelling en her en der vereenvoudigd voor een beter begrip. Dit plakkaat dateert van 21 september 1730.
De Staten van Holland laten weten dat: “…wij niet minder genegen als verplicht zijn met alle bekwame middelen overeenkomende met de macht en constitutie van de regering van dit land en met de toegeeflijkheid welke wij menen in zaken van religie (uit te) moeten oefenen naar onze goede onderdanen waaronder mede hen die onder het helder licht der reformatie ongelukkig blijven aankleven (aanhangen) de grove dwalingen en superstitien (bijgeloof) van het pausdom en om dit tegen te gaan en te beletten het inkruipen en verspreiden van de gevaarlijke leer omtrent de onbepaalde macht der pauzen in zaken niet alleen van religie maar zelfs van de burgerlijke regering welke de aanhangers en suppoosten van de stoel van Rome pogen uit te oefenen aan onze roomsgezinde onderdanen. En daar tevens willen remedieren (oplossing bieden voor) aan de menigvuldige klachten over de stoutigheden (brutaliteiten) gepleegd worden door dezelve in de steden en in het bijzonder op het platteland….”
In dit uitgebreide plakkaat van 1730 volgen na bovenstaande verantwoording van de Staten van Holland een aantal gedetailleerde maatregelen. Die richten zich in de eerste plaats op de rol van aartspriesters of pastoors als vertegenwoordigers van de kerk van Rome. Zij worden alleen toegelaten in hun functie als zij zich melden en laten registreren bij de plaatselijke autoriteiten. Dit wordt vastgelegd in een akte van admissie, die op verzoek getoond moet kunnen worden. Van hen wordt verwacht dat zij tekenen voor of onderschrijven dat de leer en regels van de roomse religie het gezag van de burgerlijke overheid niet mogen ondermijnen en zij dienen zelf ook te verklaren dit gezag te zullen gehoorzamen alvorens toegelaten te worden. Anders gezegd, het gehoorzamen aan de burgerlijke overheid gaat boven het gezag van de paus. Daarnaast stelt het plakkaat dat er geen nieuwe roomse kerken mogen worden gebouwd buiten die er al stonden, dat er geen nieuwe statiën (gemeenschappen of parochies) mogen worden gevormd en dat vernieuwing of uitbreiding van bestaande gebouwen alleen kan na toestemming van de plaatselijke autoriteiten. Alle lasten verband houdend met de handhaving van de maatregelen uit dit plakkaat zullen alleen verhaald mogen worden op roomsgezinde inwoners. Tenslotte worden baljuws en andere gerechtsdienaren opgeroepen waar mogelijk de bedevaarten en andere uitingen van rooms bijgeloof te verstoren en “perturbateurs van de publieke rust”, lees roomse opstandigen, aan te pakken.
Vergelijkbare aanscherping van maatregelen vinden we in hetzelfde jaar 1730 terug bij het instellen van de doodstraf voor homofiele medemensen. En zeven jaar later wordt per wet geregeld dat gereformeerde militaire officieren hun ambt niet langer konden vervullen als zij plannen hadden opgevat om met “vrouwen van de roomsche Religie” te trouwen. Het lijkt op het afdichten van een hiaat in de wetgeving ter ontmoediging van het roomse geloof. Daarmee was het leiding geven aan militairen toegevoegd aan het rijtje openbare functies die al een dikke 150 jaar niet bekleed mochten worden door katholieken. Bestuurders, notarissen, schoolmeesters, gerechtsbodes, kerkmeesters en kosters zijn bekende voorbeelden. Het verschil is hier gelegen in het feit dat de uitsluiting gebaseerd wordt op de religie van de echtgenote, niet van de uitgesloten ambtsdrager zelf.
Nu kwamen gemengde huwelijken betrekkelijk weinig voor, men trouwde traditioneel met iemand uit de eigen geloofsgemeenschap. Bij wet verboden situaties werden vaak gedoogd en bovendien was controle op handhaving van wetten niet gecentraliseerd, dus beperkt effectief. Het werd aan individuen en instanties per dorp of stad over gelaten. Maar blijkbaar was er voor het gewestelijk bestuur in het geval van militairen aanleiding om roomse invloeden binnen het leger geheel uit te bannen, dus ook via echtgenotes. Die maatregel was ook goed te handhaven met de hiërarchie binnen een leger. De weg naar de ingrijpende nieuwe wet op gemengde huwelijken was met boven beschreven plakkaten van 1730 en 1737 in feite al geplaveid, maar het duurt nog tot 1755 alvorens deze wet wordt gepubliceerd.
De maatregelen van het plakkaat 1755.
De wet uit 1755 herhaalt in de eerste plaats de principes en maatregelen die in de wet op gemengde huwelijken van militairen waren geformuleerd. Zij worden in deze nieuwe huwelijkswet nog eens bekrachtigd. Vervolgens komt men tot de volgende puntsgewijze uitwerking voor huwelijken tussen gereformeerden en katholieken.
1.Bij het sluiten van een gemengd huwelijk mochten geen wettelijke huwelijkse geboden of aanvullende voorwaarden opgesteld worden door en voor personen beneden de vijfentwintig jaar, de leeftijd waarop men voor de wet volwassen was. En dat gold ook als men van ouders van beide zijden toestemming hiervoor had gekregen. Werden die toch gesloten, dan waren deze voor de wet waardeloos en was het huwelijk onwettig, net als kinderen die binnen zo’n huwelijk geboren werden. Daarbij stelt de wetgever ten aanzien van die kinderen dat zij: “zonder ooit dan om groote bysondere en dringende reedenen, die ons daartoe zouden mogen moveeren, gelegitimeert kunnen worden”. Anders gezegd, een illegaal geboren kind bleef in principe illegaal tenzij de overheid dringende redenen had om over het hart te strijken. Als uitvoerende maatregel volgt de opdracht aan degenen die het huwelijk sloten om de volwassenheid van de trouwlustigen te controleren aan de hand van een geboortebewijs.
2. Voor een man of vrouw die beloofd had een huwelijk aan te willen gaan maar deze belofte niet nakomt vervalt in het geval van een gemengd huwelijk de wettelijke verplichting die belofte alsnog na te komen. Een niet nagekomen trouwbelofte kon men bij de rechter aankaarten, maar hierop wordt dus een uitzondering gemaakt in het geval van een gemengd huwelijk. Zelfs na het aantekenen of afkondigen van het huwelijk was er geen enkele verplichting voor beide partijen om daadwerkelijk tot het sluiten ervan over te gaan. En geen enkele rechter was met deze nieuwe wet bevoegd om een dergelijke ingetrokken trouwbelofte te behandelen of te veroordelen. Een interessante regel: een katholiek kon een gereformeerde verloofde niet aanspreken op het oude recht de trouwbelofte na te komen. En elke trouwbelofte van een katholiek die niet nagekomen werd was “winst” voor de overheid.
3. In een gemengd huwelijk kon geen gemeenschap van goederen ontstaan. De in het huwelijk gebrachte eigendommen of vermogens bleven strikt gescheiden en hieruit konden ook na het sluiten geen onderdelen door huwelijkse voorwaarden, testament, giften of anderszins alsnog eigendom worden van de huwelijkspartner.
4. Kinderen die binnen gemengde huwelijken werden geboren en die rooms werden opgevoed mochten nooit en op geen enkele manier worden bevoordeeld ten opzichte van kinderen die gereformeerd werden opgevoed of dat geloof beleden. Niet bij testament, codicil, gift, contract of ander formeel document. Werd bevoordeling toch op papier gesteld dan had dit voor de wet geen enkele waarde. Opvallend: de wet stelt dat de ouders geen wettelijke of andere inhoudelijk steekhoudende argumenten konden hebben om rooms opgevoede of rooms belijdende kinderen te bevoordelen. Andersom gold deze maatregel blijkbaar niet want het plakkaat “zwijgt” veelzeggend op dit punt, men mocht gereformeerde kinderen dus wel bevoordelen boven katholieke!
5. De aan het huwelijk voorafgaande drie wettelijk verplichte, wekelijkse aankondigingen worden in het geval van een gemengd huwelijk vervangen door drie aankondigingen per zes weken. Het huwelijk kon dus pas doorgang vinden achttien weken na de eerste publicatie in uitgesproken woord of geschrift. Bovendien moest bij de afkondiging specifiek aangegeven worden dat het hier handelde om een afwijkende zes-wekelijkse aankondiging conform het Plakkaat van 1755. Doel was om de trouwlustigen te laten inzien dat men een verkeerde richting voor de eigen toekomst was ingeslagen en hun omgeving ruim de tijd te geven om hen tot andere gedachten te brengen. Het staat zo bijna letterlijk in het plakkaat.
6. Voor een gereformeerde man of vrouw die naar het roomse geloof wilde overstappen om de bepalingen van de nieuwe huwelijkswet te kunnen omzeilen gold een wachttijd van minimaal een jaar vanaf de eerste constatering dat die stap daadwerkelijk was gezet. Pas dan kon men de eerste van drie wekelijkse huwelijksaankondigingen doen. Zou aangetoond kunnen worden dat men zich niet aan deze wachttijd van een jaar had gehouden dan golden dezelfde uitsluitende of beperkende voorwaarden of ongeldig verklaringen die voor een gemengd huwelijk golden. Andersom was deze wachttijd ook van toepassing op een roomse man of vrouw die over wilde stappen naar het gereformeerde geloof. Die dienden ook extra streng ondervraagd te worden over hun voorgenomen overstap.
7. Alle bij het sluiten van een huwelijk betrokken overheidsvertegenwoordigers werden gelast nauwkeurig te letten op nakoming van de in het Plakkaat opgenomen bepalingen en tevens bevolen om hierover op tijdige en volledige wijze publicatie te verzorgen.
Korte schets achtergrond.
De vernieuwde huwelijkswet kan niet los worden gezien van een politieke geest die al zo’n 170 jaar heerste binnen de Lage Landen en dan specifiek het gewest Holland. De Akte van Verlatinghe uit 1581 wordt min of meer beschouwd als document van de nationale onafhankelijkheid maar in de jaren daarvoor werd al gewerkt aan het vormgeven van de nieuwe staat. De leiding van de Opstand tegen het Spaanse gezag had al in februari 1573 tot een verbod op de katholieke eredienst geleid, een doorn in het oog van de heersende Spaanse koning. Willem van Oranje slikte zijn verzet tegen het verbod in na enkele maanden eerder nog vurig gepleit te hebben voor het instellen van geloofsvrijheid. Bij de Unie van Utrecht uit 1579 werd in de oorspronkelijke tekst die vrijheid nog als onderdeel meegenomen maar de inkt was nog niet droog of het gewest Holland benoemde de gereformeerde kerk alsnog tot staatskerk in combinatie met een definitief verbod op de katholieke eredienst. Waarmee effectief de katholieken in dit gewest tot tweederangsburgers werden gedegradeerd.
De nieuwe Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden nam dus niet alleen afstand van haar katholiek Spaanse vorst maar daarmee ook van de kerkorganisatie van Rome. Die organisatie had tijdens de gehele Middeleeuwen niet alleen religieuze maar vooral ook veel politieke macht. Die positie werd niet alleen in ons land doorbroken maar bijvoorbeeld ruim 40 jaar eerder al in Engeland waar Hendrik de Achtste vanwege geweigerde echtscheiding afstand van de paus in Rome nam en de Anglicaanse kerk oprichtte. Frankrijk en Zuid-Europa bleven rooms, in het noorden steunde men de Reformatie en was de rol van de paus uitgespeeld. Daarmee verdween echter de invloed van de geestelijke klasse op de politiek niet. Predikanten werden betaald door de staat en lieten in woord en geschrift weten welke richting het land uit moest. Wat de koning van Spanje werd verweten, het halsstarrig vasthouden aan het katholicisme als enig geloof voor het volk, werd als principe zonder discussie overgenomen door de gereformeerde kerk en landsbestuur. De term “waare religie” spreekt boekdelen.
De geloofsvrijheid en de scheiding tussen kerk en staat zoals we die vandaag de dag kennen ontwikkelde zich pas met de grondwet van 1848. Beide principes bestonden niet in de 18e eeuw al kwamen er aan het einde daarvan meer vrijheden tijdens de Bataafse Republiek en de korte periode onder Frans bewind. De verweving van politiek en religie, herkenbaar in de regels van de hier besproken plakkaten lijkt in de 18e eeuw ook aanmerkelijk sterker dan in de eerste 100 jaar na de Reformatie. Uit 1580 dateert een eerste wet van de nieuwe Republiek op het aangaan van huwelijken. Dit betreft nauwelijks aangepaste roomse voorschriften uit de eeuwen daarvoor waarbij huwelijken tussen bloedverwanten waren verboden naast enkele “geestelijke” verwantschappen die door de verbinding ontstonden. Zo mocht men niet trouwen met de zoon of dochter van de stiefouder van de eigen overleden partner. Ingewikkelde materie dus.
Op deze eerste wet volgde in 1626 en 1656 nieuwe huwelijksreglementen maar die hebben meer betrekking op de wijze waarop een huwelijk formeel tot stand kon komen en wie er gerechtigd waren tot sluiting ervan. De echtverbintenis was niet geldig als het alleen door roomse geestelijken was gesloten en opgetekend, in dat geval moest men het ook bij de dorps- of stadsbesturen vastleggen. Verder wijkt de hierboven besproken nieuwe huwelijkswet uit 1755 nauwelijks af van eerdere wetten en vertoont op het gebied van de bloed- of geestverwantschappen geen nieuwe inzichten. De wet houdt zich bijna uitsluitend bezig met de verbintenis van personen met verschillende religieuze achtergrond.
Theorie en praktijk
Hoewel gemakshalve nogal eens wordt beweerd dat het gewest Holland calvinistisch werd na de Reformatie lijkt de nieuwe religieuze wind in de Bollenstreek maar beperkt doorgedrongen te zijn. Noordwijkerhout bleef voor 85 % katholiek. Tot circa 1650 zijn van beperkende wetten op geloofsgebied weinig gevolgen bekend, pas daarna worden de touwtjes aangetrokken en met name in de 18e eeuw volgen meerdere regels en wetten en die worden ook strenger. De eerder genoemde doodstraf die ingevoerd werd met de wet tegen de homoseksualiteit leidt bijvoorbeeld al enkele jaren na invoering tot het vluchten van dorpsgenoten, die vervolgens bij verstek voor eeuwig verbannen worden uit het gewest. Zie het verhaal Sodom op deze website.
In contrast met de strakke regels van de overheid staat in Noordwijkerhout vanaf eind 17e eeuw de openlijke beleving van het katholieke geloof in de kerkboerderij aan de Kerkstraat. Formeel een illegaal kerkgebouw maar zo breed bekend dat de term schuilkerk de lading niet dekt. In documenten wordt gesproken over kerkmeesters en worden pastoors met naam en functie genoemd. De moeizame verhouding van enkele zielenherders met hun gemeenschap wordt door dorpsrechters behandeld en kerkelijke eigendommen ook als dusdanig beschreven al bestond er volgens de wet niet zoiets als rooms eigendom. Het kerkgebouw wordt met een aparte wet op de erfbelasting drie keer per eeuw extra belast naast de gewone dorpsbelastingen. Het gebouw maakte immers nooit deel uit van een nalatenschap en dus liep de overheid inkomsten mis uit erfbelasting. Opvallend is wel dat de voormalige boerderij van de familie Verdel het hoogst aangeslagen gebouw uit de dorpsbelastingen is, terwijl de gereformeerde kerk en bezittingen volledig waren vrijgesteld.
Het beheer van de Witte Kerk mocht na 1650 alleen nog door gereformeerde inwoners worden uitgevoerd en het gebruik van de kerk was aan deze kleine gemeenschap voorbehouden. De kosten voor het onderhoud vertonen structurele tekorten die tijdens de hele 18e eeuw uit de dorpsbelastingen worden gedekt. De grote katholieke meerderheid katholieken betaalde daarmee aantoonbaar het overgrote deel van de onderhoudskosten van een kerk waar zij geen gebruik van mochten maken. Wel werden zij rond de kerk begraven, dat was ook de enige begraafplaats in het dorp.
De wetten van de overheid uit de 18e eeuw lijken op papier erg streng, maar in de praktijk hield men zich in Noordwijkerhout aan het hoogstnoodzakelijke. Je zou kunnen stellen dat de macht van het getal hier haar invloed deed gelden. De gereformeerde minderheid, bestaande grotendeels uit ambachtslieden had geen belang om de grote katholieke gemeenschap voor het hoofd te stoten. Er werd door beide gemeenschappen veel gedoogd, je zou dat een Hollandse bestuurstraditie kunnen noemen. Veel uitingen van fanatieke geloofsbeleving die dezelfde geest ademen als de wetten en regels van de overheid zijn in Noordwijkerhout niet te vinden. Maar er zijn niettemin voorbeelden die een indruk geven hoe leden van de beide gezindten soms tegenover elkaar stonden. Zoals het huwelijk van de gereformeerde Gerrit Maarlevelt met de katholieke Magdaleentje van der Linde, weduwe van Huibert Pieterszoon Heemskerk. Dat huwelijk vindt in 1714 plaats maar kort voor het gesloten wordt gaan de huwelijkskandidaten naar de notaris waarbij Gerrit uitdrukkelijk laat vastleggen dat zijn kinderen in de gereformeerde religie moeten worden opgevoed. Magdaleentje moet daar voor tekenen en zij of haar familie mogen ook nooit aan dit principe tornen. Saillant detail is dat Magdaleentje op dat moment al zwanger was van Gerrit en zij bij het huwelijk de kapitale boerderij Landzigt aan de Herenweg inbracht. Gerrit kwam dus in een gespreid bedje terecht, maar had niettemin in al zijn bescheidenheid nog wat principiële eisen…..
Dezelfde Gerrit wordt zakenpartner van de katholieke Dirck Coenraatszoon Oostdam. Zij handelen in varkens met gereformeerde families in Oost-Nederland. Als een conflict ontstaat over de administratie van het bedrijf blijft de plaatselijke rechtbank opvallend op de achtergrond en wordt eerst de predikant ingeschakeld om Dirck te bewerken om tot een oplossing te komen.
De boerderij van de familie Verdel wordt in 1710 via een ingewikkelde constructie eigendom van de roomse kerkmeesters. De weduwe Verdel schenkt de kerk aan haar enige dochter, die het gebouw met wat grond voor een vastgesteld bedrag moet verkopen aan de roomse kerkmeesters die met naam genoemd worden. Men hield zich via deze constructie aan de overheidsregels maar er is openlijk sprake van bezitvorming door roomse kerkmeesters en de bestemming van het gebouw is ook duidelijk, want de weduwe heeft als enige wens bedongen dat zij in een kamertje mocht blijven wonen.
Tot circa 1680 kunnen we van inwoners van Noordwijkerhout niet altijd met zekerheid stellen of zij katholiek of gereformeerd waren omdat de katholieke doop- en trouwboeken pas vanaf dat jaar beschikbaar zijn. Er zijn genoeg bij het gerecht ingeschreven huwelijken, vaak ook buiten het dorp gesloten, waar mogelijk sprake was van twee verschillende religies. De overstap van het ene naar het andere geloof lijkt ook zeker geen beletsel te zijn geweest om de geliefde in de armen te kunnen sluiten. In de 18e eeuw noteren we slechts een handvol gemengde huwelijken. Een voorbeeld daarvan is het huwelijk van Gelderlander Jan Dijkaart met de gereformeerde Aagje Glasburg op 8 november 1777. Al vier maanden later wordt dochter Hendrica geboren, waarbij fijntjes bij de doop wordt geschreven dat de moeder “conversa” (bekeerd) is. Volgens de bovenbeschreven wet zou dat niet kunnen, overstap van geloof binnen een jaar na het huwelijk zou betekenen dat de verbintenis niet geldig was en het kind daarmee illegaal. Maar moeder Aagje overlijdt nog geen tien maanden later, in december 1778. Nog geen jaar later komen we een opmerkelijke gebeurtenis tegen in de boeken van baljuw Boers. Jan Dijkaart heeft met een onbekende vrouw in het diepste geheim het dorp verlaten, wat spullen achterlatend samen met een “jong geboren dood kraamkind”. Het kind wordt door de dorpsbestuurders begraven en wordt als een dochter van Sijtje Glasburg, een zus van Aagje in het overlijdensregister opgetekend. De gevluchte ouders waren ongetrouwd, een doodzonde. Er rustte blijkbaar geen zegen op het gemengde huwelijk van Jan Dijkaart, maar er kon volgens het plakkaat dan ook niets goeds voortkomen uit zo’n verbintenis…….
Lijsje en Arij
Wat betekende de huwelijkswet nu concreet voor de door Amor getroffen Lijsje Schaap en Arij (van) Duijvenvoorden? De twee woonden bij hun huwelijksaankondiging in Katwijk. Van Lijsje, dochter van Amerik Schaap en Ariaantje Reus, weten we niet zo veel maar over Arij valt wat meer te vertellen. Hij werd in 1741 aan de duinkant geboren, was daarmee formeel een inwoner van het dorp Noordwijk. Het gezin van zijn ouders Jan Arijszoon Duijvenvoorden en Marijtje Pietersdochter van den Bosch woonde daar in een huisje op een perceel grond dat nu onderdeel is van camping het Lappe(n)nest, een naam die Jan mogelijk meegenomen heeft van zijn ouderlijk huis op het Kerkeduin van Noordwijkerhout. Het Lappenest verwijst naar de bijnaam van de eerste generaties Duivenvoorden in Noordwijkerhout, “Lap of Lapper”. Marijtje, de moeder van Arij woonde voor haar huwelijk op een boerderij aan de Duindamse Slag.
Het gezin van schelpenvisser Jan heeft het niet breed en kent veel tegenslag. Moeder Marijtje overlijdt als Arij pas 8 jaar oud is, vader Jan blijft achter met zeven kinderen, waaronder een baby van vijf maanden. Arij leert het schelpenvissen van zijn vader en kan hem als één van de oudste kinderen tot Jans dood in 1765 bijstaan. Jan huurde enkele hectaren weiland aan de duinkant van het klooster Leeuwenhorst en bij zijn woning hoorde nog een kleine drie hectare eigen grond. Het geheel wordt verkocht in 1766 en mogelijk is Arij kort daarna al vertrokken naar Katwijk aan Zee. Daar woonden vele schelpenvissers. In dat dorp en in Valkenburg had de firma Van Lelyvelt enkele kalkbranderijen dus het is goed mogelijk dat Arij via de oude relatie van de Duivenvoordens met deze Leiderdorpse kalkbranders in Katwijk terecht gekomen is en daar zijn Lijsje ontmoette.
Op 10 oktober 1772 tekenen de twee geliefden hun huwelijksplannen aan in Noordwijk. De secretaris van dit dorp geeft Arij als achternaam Van Duivenboden mee en maakt deze fout opnieuw bij het uitschrijven van een zogenaamd indemniteitsbewijs voor Arij. Dit bewijs is nodig voor het dorp waar men zich vestigt als garantie voor vergoeding van kosten mocht een nieuwkomer binnen vijf of zes jaar tot armoede vervallen. Secretaris Hoogop maakt het zelfs zo bont dat hij Arij in ditzelfde document zowel Duijvenvoorde als Duijvenbode als achternaam meegeeft.
In de zijlijn van het aantekendocument wordt nadrukkelijk vermeld dat het gaat om een gemengd huwelijk gaat waarvoor conform “’s-lands plakkaat van 24 januari 1755” de afkondiging in drie perioden van zes weken moet plaatsvinden. Daarbij wordt expliciet bij Arij’s naam geschreven dat hij “van den roomschen godsdienst” is, dus afwijkend van gereformeerd als standaard. Interessant is dat na de afkondigingsperiode het gewoonte was om een document op te halen waarin bevestigd werd dat er geen bezwaren tegen het huwelijk bekend waren gemaakt, maar Arij en Lijsje hebben dit niet opgehaald in Noordwijk (zie op de afbeelding links). De huwelijksafkondiging vond immers ook al in Katwijk plaats. Ook in dat dorp wordt aangetekend: “deze personen zijn van 6 tot 6 weken gegaan, omdat de bruidegom roomsgezind was”. Anno 2023 klinkt dat alsof hij een enge ziekte onder de leden had, maar het was dan ook 1773. Op 14 februari van dat jaar is het huwelijk van Lijsje en Arij dan eindelijk voltrokken na de wettelijk verplichte bedenktijd van drie keer zes weken. Daarbij wel de kanttekening dat tussen het aantekenen op 10 oktober en het huwelijk op 14 februari geen achttien weken liggen, maar dat zal met de wijze van administreren van beide dorpen te maken hebben gehad. Het echtpaar krijgt 10 kinderen. Lijsje is net geen vijftig als zij overlijdt, een gemiddelde leeftijd voor de 18e eeuw. Arij is 56 als hij hertrouwt en krijgt met zijn 25 jaar jongere tweede echtgenote Ariaantje Vlieland nog eens zes kinderen. Hij overlijdt op vrij hoge leeftijd, 81 jaar, in Katwijk. Met de kinderen uit zijn twee huwelijken staat Arij aan de basis van een grote familietak Van Duijvenvoorde in Katwijk, van gereformeerde huize. En ook al is onze kennis over Lijsje en Arij slechts beperkt, er lijkt één grote winnaar te zijn in hun huwelijk: de liefde. Amor omne vincit!
De voor ons bizarre bepalingen uit de huwelijkswet uit 1755 zijn een kleine 40 jaar later opgeheven en vervangen door een wet, geïnspireerd op de vrijheden van de Franse Revolutie en Bataafse Republiek. De geloofsvrijheid werd pas in 1848 in de grondwet verankerd maar heeft er nooit toe geleid dat polarisatie tussen mensen met een verschillende geloofsrichting voorkomen wordt. Tot op de dag van vandaag zien we geloofsrichtingen elkaar het leven zuur maken is de geest die spreekt uit het plakkaat van 1755 nog altijd niet verdwenen al lijkt die alleen nog levend gehouden te worden bij enkele splintergroeperingen.
“Van de redactie”.
Het is op dit punt eenvoudig om een parallel met onze tijd te trekken. Immers, anno 2023 zal onze regering niet snel overgaan tot het verbieden van ongewenste ontwikkelingen of reeds bestaande situaties maar wil men deze bestrijden of ontmoedigen met een scala aan maatregelen. Dit lijkt precies wat er midden 18e eeuw plaatsvond op het terrein van de geloofsvrijheid. De maatregelen waren niet nieuw, vele waren al genomen bij het ontstaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Men schijnt te berusten in het feit dat het katholiek geloof nooit meer zou verdwijnen, iets wat men eerder mogelijk nog wel gehoopt had. Interessant zijn de nuances. Zo is er bij het verstoren van openlijke uitingen van de katholieke religie geen sprake meer van een verbod op de eredienst. En gebruik van bestaande roomse kerkgebouwen werd blijkbaar als voldongen feit beschouwd, men wil er slechts geen nieuwe meer bij. Het karakter van dit plakkaat is ronduit onvriendelijk en bijna agressief te noemen als het gaat om de paus in Rome maar in de praktijk lijkt er sprake van een sfeer van gedogen of passieve acceptatie van de roomse leer, hoewel dit per regio verschild zal hebben.
Met de normen van vandaag is het simpel om de eeuwenlange achterstelling van katholieken door de “ayatolla’s van de waare religie” te veroordelen als een zuivere vorm van discriminatie. Maar laat uw schrijver, als afgezwaaid katholiek, er hier voor mogen pleiten dit alstublieft niet te doen. Sterker: geen excuses voor zoveel onverdraagzaamheid. Daar worden voorouders mee beledigd. Die knokten zich door allerlei moeilijke omstandigheden, waarvan achterstelling op basis van geloof er slechts één van velen was door het leven. Zij verdienen respect en geen goedkoop nummertje excuses.” JD januari 2023