Op die mooie zomerdag in 1795 moet het er heftig aan toe gegaan zijn in de kleine woning van Dirck Gerritszoon Duijvenvoorden aan het haventje bij de Noordwijkerhoutse Schippersvaart. Dochter Teuntje krijgt stevig de wind van voren. Zij had kort daarvoor toegegeven dat haar stevig uitgedijde buikje onmogelijk het gevolg kon zijn van de niet al te overvloedige maaltijden in het ouderlijk huis. “Wat donder, hoe heb je dat nou kunnen laten gebeuren?” vraagt vader Dirck zuchtend, nadat hij enigszins gekalmeerd is en zich ook wel schaamt voor de waterval aan vloeken die kort daarvoor tot bij de Witte Kerk te horen waren geweest. Maar Teuntje had geen antwoord op deze voorspelbare vraag van haar vader. Sterker nog, zij wist het zelf ook pas toen zij haar getrouwde halfzus Anna achter het schuurtje met angst in de ogen haar opzwellend buikje had laten zien. Was zij ziek? Anna, getrouwd en zelf ook zwanger had eerst hard moeten lachen om daarna het bekende verhaal van de bloemetjes en de bijtjes te vertellen. “En hoe mot dat nou verder”. Ja, dat wist Teuntje ook niet, zij keek hoopvol haar vader aan. “Laat het kind eerst maar eens kommen, dan zien we wel verder”, mompelde Dirck, zijn vrouw Marijtje van Eeningen verwijtend aankijkend. “Zorg dat ze jou vertelt wie de vader is, anders zitten we met de gebakken peren”.
Het is niet zo heel moeilijk om de gegevens van het gezin van Dirck Duijvenvoorden (1727-1811) tot leven te brengen in een geromantiseerd verhaal, al was er in werkelijkheid weinig romantiek in het leven van Teuntje Duijvenvoorden. Op 5 februari 1796, één dag voor haar zus Anna, wordt Teuntje in dubbele betekenis verlost van haar buitenechtelijk kindje, een zoon. In de doopakte, niet meer dan een paar regels lezen we naast haar ouders ook de namen van twee extra getuigen die bij bevalling waren geweest. “In partus presentia Pieternelletje Theunisdochter Does en Crijntje Teunisdochter Ruijgrok”. Dat zullen waarschijnlijk de vroedvrouwen zijn geweest. Normaal worden die nooit genoemd maar de vermelding is dan ook niet voor niets. Als het Marijtje van Eeningen als moeder van Teuntje niet gelukt was om de naam van de vader te ontlokken bij haar dochter werd in dergelijke gevallen een vrouw tijdens haar bevalling onder druk werd gezet om die naam alsnog te openbaren. In dit geval is in het bijzijn van getuigen een naam genoemd, “patrem Jacobus van Immerzeel”. Deze zoon van Cornelis van Immerzeel en Helena Oudshoorn wordt bij de doop vermeld, of dat op hetzelfde moment gebeurd is of later bijgeschreven weten we nooit zeker.
Nu het kind gezond en wel geboren was stapt Dirck met zijn dochter in oktober 1796 naar het gerecht om het vaderschap van het kind Jacobus door zijn vader Jacobus erkend te krijgen. Dat lijkt rijkelijk laat, ruim een half jaar had Dirck gewacht. Of had hij in de voorafgaande maanden al contact gelegd met de twintigjarige Jacobus, die als onvolwassene wordt bijgestaan door zijn vader Cornelis van Immerzeel, maar dat gesprek zal op niets uitgelopen zijn. Dirk schakelt de notaris en jurist Hoepeling in voor een rechtzaak. Kort daarvoor was de Bataafse Republiek opgericht en het oude rechtssysteem van de schout met zijn Vierschaar was vervangen door het “Committee van Civiele Justitie” zoals de aanhef van Dircks aanklacht luidt. Hij voert aan dat zijn dochter Teuntje” in het afloopen jaar 1795 met zeekeren Jacobus van Immerzeel, toen meede wonende onder deesen ambagt en tans te Sassenheijm in gemeensaamen ommegang geraakt is ten dien effecte dat zij daar naar is beswangert geworden en op den 5e maart 1796 van een zoon verlost is. Dat zij de gemelde Jacobus van Immerzeel met interative (herhaalde) maalen heeft aangemaand om haar te trouwen of voor het onderhoud van haar kind te sorgen, dan dat het selve tot heeden toe van geen het minste efffect geweest zijnde”. Los van de geboortedatum die een maand te laat is wordt snel duidelijk dat Jacobus van Immerzeel dan wel genoemd is als potentiële vader maar dat hij die verantwoordelijkheid heeft afgewezen. Niettemin heeft Teuntje haar zoontje de naam Jacobus gegeven, dat lijkt een stellige daad ontstaan met de overtuiging dat Van Immerzeel daadwerkelijk de vader was.
Voor de gang naar de rechter moest Teuntje eerst nog als onvermogend, dus niet in staat tot het dragen van de gerechtskosten verklaard worden. Daarmee gaat het Noordwijkerhouts gerecht akkoord en vervolgens wordt de zaak overgeheveld naar Sassenheim, waar Jacobus van Immerzeel woonachtig is na zijn vertrek uit Noordwijkerhout. Hij is daar tuinman op de buitenplaats Terwegen. Beide partijen laten zich vertegenwoordigen door een jurist. Vanaf maart 1797 wordt proces gevoerd waarbij jurist Hoepeling namens Dirck en Teuntje eist dat Jacobus die weigert een huwelijk aan te gaan veroordeeld zal worden tot het levensonderhoud van moeder en kind. Hij moet 150 gulden als basisbedrag betalen voor de defloratie (ontmaagding) van Teuntje en haar zwangerschap, 50 gulden aan kraamkosten en vervolgens wekelijks twee gulden zolang het kind Jacobus de volwassen leeftijd van 25 jaar niet heeft bereikt. Teuntje is bereid onder ede te verklaren dat Jacobus van Immerzeel de enige is met wie zij “vleselijke conversatie” heeft gehad. Al gauw wordt duidelijk dat Jacobus alle beschuldigingen van de hand wijst. Zijn jurist en vader zijn duidelijk uit op het vertragen van de zaak onder meer door de status van onvermogende van Teuntje in twijfel te trekken. Het proces loopt door tot september maar eindigt met een sisser. Dirck en Teuntje zien er blijkbaar weinig heil meer in en accepteren de situatie. Jacobus van Immerzeel trouwt in 1801 met een andere vrouw en daarna zelfs nog twee keer. Maar Teuntje zag hij beslist niet zitten.
Een verstandig mens redeneert dan dat de arme Teuntje wel lering getrokken zal hebben uit deze ingrijpende periode uit haar leven. Helaas is dat niet het geval want vijf jaar later wordt zij opnieuw ongetrouwd zwanger en in september wordt dochter Marijtje “illegitima” geboren. Teuntjes naam wordt dit keer genoteerd als Trijntje, een gegeven dat later in documenten klakkeloos wordt overgenomen, maar zij was toch echt gedoopt als Anthonia, Teuntje was haar roepnaam. Een mogelijke vader van het kindje wordt niet genoemd. Zou Teuntje die naam geweten hebben of heeft zij die verzwegen om de schande van een tweede proces te vermijden? Het blijft duister. Tot 1811 heeft zij waarschijnlijk met haar twee vaderloze kinderen bij haar ouders gewoond, maar als Dirk Duijvenvoorden dat jaar overlijdt verhuist Teuntje met haar moeder naar Voorhout. Dat weten we uit een totaal onverwachte bron, de militaire stamboeken van 1814 en daarom verleggen we hier de aandacht van Teuntje naar haar zoon Jacobus.
De conscriptie of dienstplicht werd in 1810 in het Koninkrijk Holland dat deel uitmaakte van het Franse keizerrijk ingevoerd. Na de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 werd het systeem overgenomen en dienden alle twintigjarige mannen zich in te schrijven waarna via loting werd bepaald wie daadwerkelijk de dienstplicht diende te vervullen. De dorps- en stadsburen hadden zelf ook lijsten wie de juiste leeftijd had bereikt. Vrijwillig militair worden kon uiteraard altijd en de dienstplicht mocht tegen betaling overgedragen worden aan een vervanger. Het jaar 1813 was bijzonder want jongens die nog onder Franse vlag hadden gediend en zelfs mee hadden gedaan aan Napoleons veldslagen werden nu zijn tegenstanders als militair in het nieuwe koninkrijk van Willem 1.
Eind december van dat jaar meldt Jacobus Immerzeel zich vrijwillig in Haarlem en tekent voor zes jaar bij het zesde bataljon infanterie. Bij de inschrijving zijn lichaamskenmerken opgenomen, Jacobus meet 5 voet 2 duim en 1 streek, heeft een bol gezicht en blauwe ogen. Ook staan de gegevens van zijn ouders vermeld. Opvallend is dat Jacobus met zijn achternaam Immerzeel staat ingeschreven, met ook een Jacobus als vader, terwijl die zijn zoon toch nooit erkend had. Als plaats van herkomst wordt Voorhout genoemd.
Twintig jaar oud, met de voor- en achternaam van een vader die jou nooit erkend heeft en als militair inzetbaar tijdens een zeer roerige periode in de Europese geschiedenis, ga er maar aanstaan als jonge, nog onvolwassen man. Jacobus Immerzeel mag zijn vaderland verdedigen tijdens de laatste grote aanval van Napoleon in 1815, de bloedige veldslag bij Waterloo. Met tienduizenden andere Nederlanders neemt hij deel aan dit gevecht dat in een overwinning eindigt voor de geallieerde troepen. Die bestonden voor slechts een derde uit Engelsen, maar aan Wellington en zijn mannen wordt wel de overwinning opgedragen. Troostprijs voor Jacobus en zijn makkers was dat hij recht had op de Waterloogratificatie, een bedrag van enkele tientjes. Dat bedrag zou hij volgens de archieven ontvangen moeten hebben in 1817. Hij was echter na de veldslag overgeheveld naar de Oost-Indische troepen. Uitzending van militairen naar deze kolonie was nodig, want verzet van de bevolking was niet ongebruikelijk en tien jaar later breekt zelfs een grote opstand uit. Maar de arme soldaat Jacobus, die net een kleine promotie gekregen had heeft die gevechten niet mee hoeven maken. Hij overlijdt op 8 augustus 1817 in een hospitaal in Batavia, duizenden kilometers ver van huis.
Of Teuntje de dood van haar zoon ooit te horen heeft gekregen is de grote vraag. We kennen allemaal de brieven die tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog door commandanten werden verstuurd aan de ouders van overleden soldaten, maar het valt te betwijfelen of dit honderd jaar eerder ook al gebeurde. De stamboeken van militairen uit die tijd noemen wel geboorte- of woonplaats maar zelden een adres. En in dit geval is het ook nog eens een raadsel waar Teuntje is gebleven. Haar overlijden is niet gevonden, het enige dat wij nog van haar weten nadat Marijtje was geboren komt uit de huwelijksakte van deze dochter. Zij trouwt in 1824 in Lisse met weduwnaar Willem de Groot en woont volgens de huwelijksbijlagen als dienstbode in dat dorp. Bij het huwelijk is haar grootmoeder Marijtje van Eeningen nog aanwezig, zij is met haar 83 jaar al flink op leeftijd en zal enkele maanden later overlijden. Voor het huwelijk waren de gegevens van de ouders van Marijtje nodig, maar een vader ontbreekt in de doopakte en daarin staat haar moeder Teuntje als Trijntje vermeld. De ambtenaar van de “Burgerlijke stand van de gemeente Noordwijkerhout, Zilk en de Hooge Boekhorst” noteert om die reden de grootouders Dirck en Marijtje Duivenvoorden-Van Eeningen als haar verwanten. Hij vraagt de bruid en haar getuigen waar Teuntje gebleven is en daarop volgt de toch wel opmerkelijke verklaring van grootmoeder Marijtje van Eeningen dat zij niet weet of haar dochter nog leeft en waar zij gebleven is. Opmerkelijk want zo’n gegeven vind je niet veel terug in persoonsarchieven.
Je zou denken dat de naaste familie van Teuntje in 1824 toch wel enig idee gehad moet hebben waar deze onfortuinlijke dochter van Dirck Duijvenvoorden gebleven was. De verklaring worden onder ede afgenomen, een maatregel die tot de verbeteringen van de nieuwe burgerlijke stand van 1811 behoorden. Uit de eeuwen ervoor waren immers teveel voorbeelden bekend van mensen van wie de identiteit niet vaststond, onderzoekers kennen dat fenomeen. Teuntje, die waarschijnlijk nooit echte liefde gekend heeft maar wel moeder van twee “bastaardkinderen” was zal, gezien de getuigenverklaring, ruim voor dit huwelijk uit 1824 uit beeld verdwenen zijn, dat kan bijna niet anders. Dat het haar niet meezat in het leven is niet meer dan een voorbeeld uit talloze familieverhalen die de geschiedenisboeken nooit zullen halen. We kunnen allerlei verklaringen verzinnen, maar daarmee hebben we Teuntje niet terug. We moeten berusten in het feit dat zij is opgelost in de tijd. Niettemin gun je zo’n iemand een beetje meer zon in het koude water en hoop je nog ooit een straaltje te kunnen vinden.
Twee paar ogen zien meer.Het is onbevredigend als je als onderzoeker een feit niet terug kunt vinden in een tijdperk waarin men de persoonsgegevens in ons land aardig op orde had. Vandaar is genealoog Charles Horsthuis gevraagd mee te kijken en ook een poging te wagen. Helaas kwam hij ook niet verder. Met dank aan Charles voor zijn inspanningen