Je bekijkt nu Hoe schoon waren de duinen. Deel 5. Noordwijkerhoutse stropers 1500-1800
De Houtvester van Holland heeft zijn handen vol aan stropende Noordwijkerhouters

Hoe schoon waren de duinen. Deel 5. Noordwijkerhoutse stropers 1500-1800

Een goede stroper maakt een beste jachtopziener.

Onder deze titel, een oud Noordwijkerhouts gezegde, gaan we in dit verhaal in op de eeuwenoude strijd tussen stropers en het gewestelijk gezag van de houtvesters van Holland. Als kleinzoon van een opa die zijn bijnaam dankte aan inzet als drijver tijdens jachtpartijen in de duinen, georganiseerd door één van zijn vijf broers die jachtopziener waren kent uw schrijver de invloed van de stroperij op de sociale geschiedenis van zijn geboortedorp maar al te goed uit familieverhalen. Dwars door families liep de fragiele scheidslijn tussen illegaal en legaal, tussen stropers en jachtopzieners. Daarom in dit verhaal veel aandacht voor de stropende voorouders van menige Noordwijkerhouter.

Het kan niet genoeg benadrukt worden dat de geschiedenis van de Bollenstreek vooral bepaald is door de mogelijkheden die natuur en strandwallenlandschap boden. De streek kende eeuwenlang een éénzijdige agrarische ontwikkeling. Het boerenbedrijf maakte plaats voor de bollenteelt in de tweede helft van de 19e eeuw en pas in die periode wordt schoorvoetend wat industriële activiteit ontwikkeld. Het dorp Noordwijkerhout heeft in deze ontwikkeling zeker niet voorop gelopen, niet verwonderlijk want het bestond tot 1850 nog altijd voor een kleine helft uit onbewerkt binnenduin. Terwijl in Lisse en Hillegom al in de eerste helft van de 16e eeuw de afzanding of afvlakking van duin op gang was gekomen liet een vergelijkbaar proces in Noordwijkerhout nog bijna drie eeuwen op zich wachten.

Een visie van het landsbestuur op de ontwikkeling van het platteland is nauwelijks te vinden in archieven voor 1800. Steden waren ruim vertegenwoordigd in de Staten van Holland, belangen van het platteland werden alleen door de leden van de Ridderschap Holland verdedigd. Zij bemanden ook de belangrijkste posten bij de houtvesterij en de hoogheemraadschappen. Pas bij het ontstaan van de Bataafse Republiek (1795) lijkt het land bestuurlijk wakker te zijn geworden uit haar18e eeuwse lethargische slaap. Een Bataafse commissie verbaast zich over het geringe gebruik van de mogelijkheden die de uitgestrekte binnenduinen van Noordwijkerhout boden voor de landbouw maar de landelijke en lokale economie is op een dramatisch dieptepunt aanbeland dus geld voor ontwikkeling is er niet.

Voor de plattelanders was het Haagse bestuur van het gewest Holland dan ook minder belangrijk dan twee andere instellingen, het Hoogheemraadschap Rijnland en de Houtvesterij Holland. Dat heeft vooral te maken met het feit dat deze instituten hun eigen rechtspraak en vergunningenstelsels kenden. Dit verandert pas met de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1813, de reorganisatie van de rechtspraak en de komst van de kantonrechter. Tot die tijd kon je na een uitspraak van één van de twee instellingen alleen nog je zaak bepleiten bij het Hof van Holland of de Hoge Raad. Maar die stap was voor veel veroordeelden te groot of te kostbaar, het aantal zaken waarbij een uitspraak van het waterschap of de houtvesterij wordt aangevochten is zeldzaam en blijft beperkt tot welgestelde Hollanders.

Het Hoogheemraadschap Rijnland was voor het waterrijke Groene Hart veel belangrijker dan voor de “droge” duindorpen aan de kust. Dat valt simpel af te lezen aan het aantal overtredingen van de regels van dit waterschap zoals de illegale turfwinning, maar ook van het verzet tegen nieuwe regels. Hoewel het waterschap ook in de Bollenstreek leidend was regelden de ambachtsbewaarders van Noordwijk en Noordwijkerhout tot diep in de 19e eeuw veel infrastructurele zaken zelf. Turfwinning was in de regio al begin 16e  eeuw verdwenen, de relatie met “Rijnland” betrof voornamelijk de hoofdwateren.

De kans dat een Noordwijkerhoutse voorouder op het matje werd geroepen bij de Houtvester van Holland was dus vele malen groter dan voorgeleid te worden bij het Hoogheemraadschap. Zonder precies geteld te hebben: de inwoners van het dorp met haar uitgestrekte duingebied vormen de belangrijkste “klanten” van de opeenvolgende houtvesters. Zij komen zeer prominent voor in de archieven. Voor wie op zoek is naar een voorouder is het archief van de houtvesterij dan ook een rijke bron. Het laatste boek met processen eindigt rond 1793. Maar ook tussen dat jaar en pakweg de Tweede Wereldoorlog zijn Noordwijkerhoutse stropers vaste klanten van de kantonrechter. Die informatie is echter lastig in kaart te brengen. Informatie over bestraffing van stropers van voor het jaar 1500 is summier. Ondanks hiaten zijn archieven uit de eeuwen voor dat jaar nog altijd rijk te noemen, maar van structurele aanpak en administratie van de stroperij door het gewest Holland lijkt nauwelijks sprake.

Ordonnantie 1477 vormt belangrijke basis

In 1477 vaardigen de gravin van Holland, Maria van Bourgondiën en haar man Maximiliaan van Oostenrijk vanuit Brugge een “Ordonnantie” uit ter verbetering van de dramatische toestand van hun grafelijke bezit in het gewest Holland. Er is sprake van ontbossing, verstuivingen en stroperij maar ook van het onrechtmatig opleggen van belastingen aan inwoners. Het echtpaar legt stevige maatregelen vast .Vanaf 1477 wordt het houtvesterschap gecombineerd met dat van castelein (beheerder) van het slot Teijlingen dat na de dood van Jacoba van Beieren als jachtslot van het landsbestuur was aangewezen. De stadhouder van Holland is vanaf dat jaar opperhoutvester, dus direct verantwoordelijke maar gezien de zwaarte van zijn primaire functies wordt een luitenant-houtvester benoemd die belast wordt met het dagelijks beheer van het grafelijk bezit. Door de verantwoording en uitvoering te scheiden met het instellen van het opper- en luitenant houtvesterschap kwam er voor de landsbestuurders meer controle op het beheer, zij hoefden zich alleen met hoofdzaken bezig te houden. Gezien de afstand tot het landsbestuur dat in Vlaanderen gevestigd was klinkt dat als logisch beleid.

Eerste stadhouder die ook opperhoutvester is betreft Wolfert van Borsselen, hij ontvangt voor zijn werk duizend pond per jaar en wordt aangesteld voor een periode van 20 jaar. Hij ontvangt naast zijn jaarlijkse salaris ook betaling in natura via aanlevering van “hofkonijnen” en hakhout uit de Haarlemmerhout. Zijn beheerkosten worden gedragen door het incasseren van boetes, die voor de helft moeten worden afgestaan aan de rentmeesters van het landsbestuur. Hun administratie is tegelijk middel tot controle op het werk van de houtvesters. Alle duinen en gebieden die onder de Houtvesterij Holland behoren mogen volgens de Ordonnantie onder strakke voorwaarden verpacht worden aan duinmeiers, die naast het recht op de wildvangst ook tekenen voor de plicht tot onderhoud door de aanplant van helm. Opvallend detail is dat over het werkgebied van de Houtvesterij Holland vermeld wordt dat het bestond uit “de houtvesterie van de Haerlemmerhout en het opperste duynmeyerschap van Hollandt metten de duynen van Brederode ende van Noortich”. Het gebied van de heren van Brederode heeft nog lang een aparte status gekend met ook een eigen houtvester, maar blijkbaar had ook het gebied “Noortich” vanouds zo’n status binnen het graafschap Holland. We mogen aannemen dat het hier gaat om de hele kuststrook tussen de Oude Rijn en de grens met Brederode bij de Stockweg in De Zilk. De aparte status van Noortich zou voortgekomen kunnen zijn uit de ontstaansgeschiedenis van het graafschap Holland; volgens historici behoorde het gebied tot het oudste bezit van het graafschap.

In september 1477 werd met de Ordonnantie dus een belangrijke stap gezet in het verbeteren van het functioneren van de houtvesterij. Helaas is over de dertig jaar daarna weinig terug te vinden wat de aanpak van overtreders van wetten en regels betreft. En pas vanaf 1565 vindt een verbeterslag plaats in de vorm van structurele administratie van processen bij de rechtbank van de houtvester met zijn meesterknapen. De houtvester bracht verdachten aan en fungeerde als aanklager, de meesterknapen als rechters. Toch valt ook voor 1565 een beeld te vormen van wie werd aangeklaagd wegens overtreding van de jachtwetten, nalatig onderhoud of misbruik van de grafelijke bossen en duinen. Naast stroperij  en illegaal hondenbezit die onder de jachtwet vielen zag de houtvester vooral toe op diefstal van zand, graszoden en kaphout. Ook de aanplant van helm door duinmeiers en dorpsbesturen werd gecontroleerd en zonodig beboet. Net als het los laten lopen van vee in het grafelijk duin zonder vergunning en de deugdelijkheid van houtwallen of heiningen als begrenzing van duinpercelen.

Houtvestersboeten tot 1565

Te beginnen met het jaar 1512 volgen hier voorbeelden van Noordwijkerhoutse overtreders in de periode tot 1565. Het pond is de voorloper van de gulden.

Jan Duijcker en Steven Stevenszoon worden in dat jaar 1512 beboet met acht pond wegens het vrij rond laten lopen van twee dieren; voor hetzelfde feit betaalt Geryt Pieterszoon zes pond. Dirck Gerytszoon en jonge Pieter van Duijn betalen respectievelijk zestig en dertig stuivers omdat hun kinderen hout hadden gesprokkeld in het duin. Pieter Kerstantszoon die op een boerderij aan de Duindam woonde, de latere Witte Raaf, krijgt eveneens een boete van dertig stuivers, zijn kinderen sprokkelden bij nacht en ontij. De paarden van Pieter Hendrickszoon graasden illegaal in het Duinschoten, hetgeen Pieter een boete van dertig stuivers oplevert. Voor hetzelfde delict betaalt zijn dorpsgenoot Willem Sijmonszoon vijftig stuivers. Tenslotte wordt Marthijn Floriszoon in De Zilk een boete opgelegd van veertig stuivers omdat hij zijn land niet goed heeft “afgeheynt van de wildernisse”.

Het losbreken van vee kwam veel voor. De dieren werden “geschut” of afgevoerd naar het “schuthok” waar de eigenaar tegen betaling van een boete zijn dieren terug kon krijgen. De boetes waren niet mals. De “schutters” waren meestal dorpsgenoten en er zijn voorbeelden van stevige ruzies tijdens het ophalen. Er was legaal gebruik van het binnenduin voor het laten grazen van dieren mogelijk maar het verpachten van deze zogenaamde “grashuren” was niet jaarlijks van toepassing. Als je afhankelijk bent van zo’n perceeltje en de grashuur was een jaar niet mogelijk leverde dat ongetwijfeld problemen voor het gezinsinkomen op. Dan is de verleiding groot om je dieren in het duin te laten grazen. Dat illegaal weiden van vee was één van de oorzaken van de desastreuze achteruitgang die in de Ordonnantie van 1477 wordt genoemd. Het onvoldoende afscheiden van de eigen grond van het grafelijk duin werd bestraft omdat men wilde voorkomen dat het wild het duin te gemakkelijk zou kunnen verlaten. Het bestraffen van het sprokkelen van hout komt voor ons wat kinderachtig over, maar brandhout was in die tijd kostbaar. Ook dor of afgewaaid hout, de zogenaamde “windval” werd per veiling verkocht. Daar werden naast complete bomen ook takken separaat verhandeld. Vooral het afzagen van “groen hout”, dus levende takken, werd een verdachte zwaar aangerekend. We spreken hier over de periode waar op het Duinschoten maar ook ten westen van Hillegom nog volop bos te vinden was. Eind van de zestiende eeuw zijn die bossen geheel verdwenen, een proces dat versnelde tijdens de 80-jarige oorlog en de slag om Leiden en Haarlem.

Cornelis Hendrickszoon heeft in 1518 ’s-nachts hout verzameld op het Duinschoten. Hij wordt betrapt en zijn straf liegt er niet om. Hij krijgt een boete van tien “philipsguldens” en zijn paard en wagen worden verbeurd verklaard. Maar Cornelis is “een arm en schamel gezel die op deze wereld niets anders heeft dan zijn wagen met de drie paardekens waarmee hij zijn brood verdient voor zijn wijf en drie kleine kinderkens”. De pastoor van Lisse houdt een pleidooi voor het gezin en de meesterknapen zijn geraakt door de armoede van Cornelis en handelen uit barmhartigheid. Besloten wordt dat Cornelis paarden en wagen mag behouden maar de geldboete in delen alsnog moet betalen. Of dit uiteindelijk gebeurd is valt te betwijfelen, want de rentmeesters schrappen menige oninbare boete.

Een strakke aanpak van de houtsprokkel wilde dus zeker niet betekenen dat de houtvester en zijn meesterknapen blind waren voor de armoede waarin verdachten leefden. Een ander voorbeeld vinden we in 1516. Noordwijkerhouter Floris Doesenszoon wordt betrapt, hij heeft wat dor hout van de bomen getrokken en zou daar een boete van drie gulden voor moeten krijgen. De houtvester houdt de zaak echter voor “onnosel” en legt geen boete op, temeer omdat “zijn wijf dood is en zijn drie kinderen recht hebben op hun moeders goed(eren), hetgeen zo weinig is dat zelfs daar de boete niet van betaald zou kunnen worden”. Arme Floris wordt dus gered door zijn armoede. Vergelijkbaar is het geval twintig jaar later van de overleden Willem Dirckszoon Velleman uit De Zilk. Zijn kinderen zijn “moerloos en vaerloos” (wezen) geworden en kunnen een openstaande oude boete van vijftig stuivers niet betalen, zij moeten om brood bedelen bij dorpsgenoten. Het begrip “om brood gaan” komt vaak terug bij de houtvesters en rentmeesters.

Boetes worden regelmatig van jaar naar jaar doorgeschoven, betalingen blijven openstaan. Mensen die zich borg hadden gesteld voor de betaling van boetes van één van hun vrienden of bekenden proberen met uitstel hun plicht te ontlopen. Zoals de Noordwijkerhoutse schout Pouwel Claeszoon uit het Langeveld, die zich met enkele dorpsgenoten borg had gesteld voor de betaling van de boete van Cornelis van der Delle (Verdel), die konijnen had gestroopt. Als borgen waren zij verplicht Cornelis tot betaling te dwingen of zelf te betalen. Maar de heren wijzen naar elkaar en de zaak wordt aangehouden en uiteindelijk twintig jaar later alsnog geschrapt. Bij dezelfde kwestie blijkt ook nog een compagnon van Cornelis van der Delle betrokken te zijn. Die is echter zo arm dat er door de houtvester geen stuiver te halen valt. De arme Sijmon Doncker krijgt als straf opgelegd dat hij met Pinksteren naar de kerk van Noordwijkerhout moet lopen met zes konijnenvellen om de hals en een kaars van één stuiver in de hand, die hij moet opsteken in de kerk met de pastoor als getuige.

Vergelijkbaar is de straf die Hillegommer Anckgaert Hillebrants wordt opgelegd voor houtsprokkelen. Hij moet voorafgaande aan een processie in zijn dorp rondlopen in een linnen gewaad (symbool van nederigheid) met een bos takken om de hals. Doet hij dit niet of komt er geen getuigenverklaring van de pastoor dan raakt de arme man “de voorste twee van zijn vingeren van zijn rechterhand” kwijt. Het is één van de zeldzame lijfstraffen die in de houtvestersboeken te vinden is. De norm was overigens een complete rechterhand dus met twee vingers was de houtvester zowel praktisch als mild. In de kantlijn van de kwijtgescholden geldstraf staat gelukkig ter geruststelling van de gevoelige 21-eeuwse lezer vermeld dat de pastoor de boetedoening heeft bevestigd.

Waren het dan alleen maar arme drommels die berecht werden? Nee zeker niet, het geval van de Noordwijkerhoutse baljuw Bartholomeus van Cattendijck, wonend op het Huis ter Lugt aan de Delfweg toont aan dat de houtvester als een blinde Vrouwe Justitia handelde zonder aanziens des persoons. Nog geen maand nadat Bartholomeus zijn taken als baljuw van Noordwijkerhout had neergelegd wordt hij in januari 1519 bestraft voor acht loslopende koeien en een stier, die in het Duinschoten waren aangetroffen en naar het schuthok waren afgevoerd. Bij wanbetaling van de forse boete zouden zijn beesten verbeurd worden verklaard. Dit was conform een nieuwe Ordonnantie van het grafelijk gezag uit 1517 en verbood elke vorm van begrazing van duinen en bossen door “koyen, paerden, scapen, kalveren, verckens of diergelijcke”. Tenzij men plaatselijk een uitzondering mocht maken want we vinden nog altijd verpachting van weidegrond onder de term “grashuren” terug in archieven. Door de nieuwe regels zien we in de houtvestersboetes meer namen opduiken van inwoners van duingebieden van wie het vee illegaal rondliep in de duinen. Maar dat zijn relatief kleine bedragen en van verbeurd verklaren lijkt geen sprake dus de zware aanpak voor voormalige baljuw Bartholomeus met een boete van veertig pond is extra interessant. Vooral omdat het kwaad waarschijnlijk nog was geschied tijdens zijn actieve baljuwschap. De goede man pikt het niet en stapt naar het Hof van Holland en uiteindelijk belandt de zaak zelfs bij de Grote (Hoge) Raad in Mechelen. Vele jaren blijft de kwestie vermeld staan als openstaande post omdat het proces nog altijd niet afgerond zou zijn in Mechelen.

Ordonnantie 1517

De nieuwe Ordonnantie voorzag in het stopzetten van de turfwinning in het grafelijk gebied. De uitvoering van dat besluit wordt bij de hoogheemraadschappen neergelegd tenzij sprake is van winning van turf in gebied dat onder de Houtvesterij viel. Het betekent voor Noordwijkerhout dat aan het turfsteken in het Langeveld, De Zilk en de Ruigenhoek definitief een einde komt. In de aanpak van het houtsprokkelen wordt bepaald dat zelfs de laatste dorre tak die gevonden werd in de grafelijkheidsbossen verkocht dient te worden. De in natura betaling van de houtvester en andere “officieren” in de vorm van gratis brandhout uit de grafelijke bossen wordt geschrapt, de houtvester krijgt ter compensatie jaarlijks dertig pond extra betaald. Hij wordt verplicht dagelijks twee “rijders te paerden” op pad te sturen, oost- en westwaarts, om toe te zien op het gebruik van de duinen en bossen. Hij had hier al “duinwaerders” voor in dienst maar het paard, hoewel duur, voegde flink wat snelheid en bereik toe. Het aantal aanhoudingen en dito opbrengsten lijkt inderdaad wat toe te nemen maar we spreken nog altijd niet van de getallen die we na 1565 noteren. Bovendien vallen hieronder ook zaken die van jaar tot jaar doorgeschoven waren, dus het is wat lastig uit elkaar te houden.

De procesgang wordt ook aangescherpt. De houtvester dient aan het begin van elk kwartaal zitting te houden en alle lopende kwesties te behandelen binnen twee dagen. Processen dienen secuur vast gelegd te worden door een bekwame klerk. Loopt een kwartaalzitting uit dan krijgen de meesterknapen per dag vijftien stuivers extra betaald. Kleine boetes beneden zes gulden mogen zonder veel rechtspleging worden afgehandeld door de houtvester zelf mits in aanwezigheid van twee meesterknapen en voldoende geregistreerd. Criminele zaken, forse beledigingen of geweldsdaden die de juridische competenties van de houtvester te boven gaan dient hij over te dragen aan de procureur-generaal in Den Haag. De houtvester behoudt de helft van alle boetes waaruit vervolgens alle aanhoudings-, proces- en inningskosten betaald dienen te worden. De andere helft ontvangt het grafelijk gezag. Voor het stropen van konijnen, hoe dan ook gevangen komt een minimum boete van tien pond per geval met verbeurd verklaring van netten, fretten, haviken, honden, “bussen” en bogen. Afhankelijk van het hulpmiddel kan bij een eerste vergrijp een boete opgelegd worden tot wel veertig gouden Philipsguldens. Bij een tweede overtreding verliest men het licht in het rechteroog, bij de derde het licht in het andere oog. Het eerder genoemde dreigement aan het adres van Hillegommer Anckgaert Hillebrants dat hij twee vingers zou verliezen als hij de opgelegde boete niet zou voldoen past binnen de lijfstraffen. Wie grote partijen hout roofde verloor bij een derde overtreding de rechterhand en werd verbannen uit het gewest Holland. Vergelijkbare gestaffelde boetes of lijfstraffen waren er ook voor andere overtredingen.

De Ordonnantie van 1517 herhaalt de voorrechten van  leden van de Ridderschap Holland en andere “principale officiers”. Zij blijven als enige gerechtigd tot de vrije jacht, maar mogen niet meer dan één keer per week jagen en dat alleen tijdens het jachtseizoen, dat grofweg van half september tot februari duurde. Zij mogen niet meer dan twee paar konijnen per keer vangen. Overtreding kost deze “gekwalificeerden” tot de jacht “vijftig  gouden Philipsguldens”.

1545. Gratie van koning Karel de Vijfde voor Roelant, heer van Heemstede die 2 stukken wild had gevangen, maar slechts recht had op 1 stuk groot wild (hert/ree/zwijn) per jaar en daarom 200 Philips guldens boete was opgelegd door de houtvester.

Vervolg houtvestersboeten tot 1565

De nieuwe Ordonnantie was vooral een aanscherping van de regels. Geldend voor alle grafelijke gebieden in het gewest Holland betekende dit met name voor Noordwijkerhout  dat de plaatselijke rechtbank of vierschaar weinig bevoegdheden had in bijna driekwart van het grondgebied van het dorp want naast de grafelijke duinen vielen ook de jachtterreinen van de Vrijheid van Teijlingen en de Vrijheid van Leeuwenhorst onder het houtvestersgezag, zoals we hieronder nog zullen zien. Dat gezag betrof ook verrassende onderwerpen. Zoals het honden- en kattenbezit. In 1523 worden Cornelis Dirckszoon en Dirck Stevenszoon beboet, zij betalen twaalf en vijf stuivers. De hond van Cornelis was “ongepoot” aangetroffen en de kat van Dirck had zijn beide oren nog. Honden mochten niet vrij rondlopen, enerzijds omdat men bekend was met de verspreiding van hondsdolheid maar ook omdat zij schade aan de wildstand konden berokkenen. Eén hondenpoot werd daarom beperkt bruikbaar gemaakt, mogelijk zelfs verwijderd. Het dier lag continu aan de ketting of liep rond met een blok aan de kop. Net zo wreed was het afsnijden van kattenoren. Dat wordt verklaard met het feit dat het beest in de konijnenholen dook maar dit wel naliet als er zand in haar kwetsbare oren terecht kwam. Poeslief heeft tegenwoordig als huisdier een heel andere status maar net als toen leidt het nachtelijk jachtinstinct van het beestje tot slachtoffers onder muizen en vogels, volgens deskundigen gaat het om miljoenen. Het is maar wie je als dader en  slachtoffer in het dierenrijk benoemt. Daar had men in die tijd dus heel andere opvattingen over, Maar een dier de oren afsnijden lijkt niet echt een oplossing voor moderne problemen.

De fret werd veel gebruikt voor de vangst, het kleine roofdier jaagt konijnen uit hun hol, waarna die onder een net gevangen worden. Toch is er ook in de eerste helft van de zestiende eeuw al sprake van het gebruik van strikken en het schieten met “bussen”, maar ook van de aloude pijl en boog. Dat laatste verdwijnt na pakweg 1600. Bij een moord op het Huis ter Lugt aan de Noordwijkerhoutse Delfweg in 1530 had dader Adriaen Claeszoon het moordwapen pijl en boog kort daarvoor nog gebruikt voor de konijnenjacht. Naast konijnen wordt relatief weinig ander gestroopt wild vermeld. Opmerkelijk want in genoemde Ordonnanties is naast konijnen telkens sprake van “perdrijzen” (patrijzen) als belangrijk wild. En wat het overige wild betreft: een enkele gevangen reiger, wat fazanten en een paar herten worden genoemd, maar daar blijft het bij. Vermeldenswaard is nog de boete voor het spreeuwentouw dat Noordwijker Sijmon Nagel in de duinen van pachter Mourijn Claeszoon had liggen. Hij was betrapt en de heren hadden felle woorden uitgewisseld. Bij het bepalen van de boete van vijftig stuivers wordt rekening gehouden met de schamele leefomstandigheden van dader Sijmon.

De boetes gaan voor de helft naar de kas van de houtvesters, de andere helft naar het bestuur van het gewest, voor en namens de Spaanse koning als graaf van Holland. Ook wordt de boete wel eens in drie delen gehakt en wordt het extra deel uitgekeerd aan een benadeelde partij, meestal een duinmeier in wiens duin wild gestroopt was. De rentmeesters van de “Wildernisse” administreren tot 1565 de boetes. Afgezien van de jaarlijkse lijstjes met illegaal grazend vee worden opvallend weinig konijnenstropers genoemd. Hun aantal is nauwelijks groter dan inwoners die hun percelen niet goed afgeheind hebben. Dat begrenzen van percelen gebeurde in het Duinschoten bijvoorbeeld met dijkjes van zoden uit het duin waar dan vervolgens dicht of doornig struikgewas op aangeplant werd. Het beperkte de migratie van het wild maar maakte ook duidelijk wie waar mocht jagen. Als overheid had men de belangen van alle partijen te dienen. Duinmeiers die naast hun pachtprijs ook plichten kenden zoals de helmplant hadden het in de 16e eeuw zeker niet makkelijk. Een fraai voorbeeld vormt de duinmeier van het zeeduin ten noorden van Noordwijk aan Zee, zijn gebied liep tot aan het Langeveld.

In 1533 heeft Floris Mourijnszoon een contract voor tien jaar afgesloten bij de rentmeesters van de graaffelijkheid. Hij moet dit voor februari 1544 verlengen maar kan de pachtsom niet meer opbrengen. Om een betere prijs te bedingen en opgelopen schade te verhalen richt hij zich tot zijn pachtheren met het verzoek om korting op zijn achterstallige pacht. Citaat in leesbare taal: “… dat het duin voor de helft zo goed niet meer is als die was bij het begin van zijn pacht, door de grote “tempeeste” (stormen), waardoor de duinen die niet beplant waren zijn verstoven. En dat langs hetzelfde duin geschoten (aangelegd) zijn grote sloten, zodat de konijnen de cost nijet en hebben connen gekrijghen en veel van honger gestorven zijn, of verdronken…”. De rentmeester heeft nog 54 gulden pacht tegoed en Floris vraagt om algehele kwijtschelding. Het gewestelijk bestuur vraagt één van de meesterknapen van de houtvesterij om advies. Die bevestigt de toestand van het duin zoals beschreven door Floris, veel “konijnengaten” zouden dicht gestoven zijn en de aangelegde sloten waren te breed om konijnen over te kunnen laten zwemmen of springen. In samenspraak met de rentmeester krijgt Floris éénmalig achttien gulden korting. Daarmee was het medeleven van de rentmeester wel uitgeput want het contract van Floris wordt niet verlengd. Hij krijgt als opvolger Jacob Mathijszoon, die per jaar juist dertig pond meer gaat betalen. Zo was de korting snel terugverdiend.

In een notendop zien we in dit voorbeeld de problemen terug waar in de genoemde Ordonnanties juist beleid voor was ontwikkeld. Het konijn is koning van de paradox. Enerzijds richtte het diertje grote schade aan in het duin waar juist door het grote aantal konijnen waar Floris belang bij had de genoemde verstuivingen ontstonden. Maar ook richtte het schade aan bij de boeren die haver en rogge teelden in en buiten het duin. Anderzijds mocht niets verhinderen dat het konijn rond kon zwerven om aan voedsel te komen en zich kon voortplanten in haar “konijnnesten”. De sloten mochten niet te breed zijn en de walkanten niet te steil. Men werd beboet als konijnen niet vrij konden bewegen. Maar daar tegenover stond dan weer dat percelen goed afgeheind moesten worden om het zwerfgedrag van het wild tegen te gaan omdat duinmeiers anders hun broodwinning zagen verhuizen. De ogenschijnlijke tegenstrijdigheden in het beleid rond het wild en met name het konijn blijven eeuwenlang terugkomen en zijn dus lastig te doorgronden. Toch is er actueel vergelijkingsmateriaal, want de discussie over de herten in het Langevelderduin kent dergelijke tegenstrijdigheden.

Het welwillend oor van de hoge heren uit Den Haag voor een eenvoudige boer of konijnenjager zoals Floris is al eerder genoemd. We ronden deze periode af met een glimlach vanwege de fraaie bewoordingen die men koos in de kwestie van Dirck Janszoon uit het Langeveld. Dirck wordt in 1528 betrapt in het Duinschoten met gesprokkeld hout “om de hals”. Hij krijgt zes pond boete, te betalen in drie halfjaarlijkse porties. Maar bij Dirck valt helemaal niets te halen, deze Langevelder is straatarm. De rentmeester noteert: “Ende alzoo den voornoemde Dierick Janszoon ter werelt niets heeft dan twee arme koygens (koetjes) en twee olicke paerdekens ende belast met wijf en een huijs vol cleijne kinderkens daar (waarvan) zij leven moeten en heeft dese rentmeester daer off nijet(s) connen gecrijgen. Niettemin den voornoemde rentmeester doet alle dage zijn naerstichheijt ende nog doen sal, indien Dierick Janszoon niets beclijven ofte veroveren mochte ‘tzelve daer om te verhalen, daer omme hier over ‘teerste derde halve jaer: niets…”. Vertaald: de rentmeester ziet in dat hij het eerste van de drie halfjaarlijkse boetes niet zal ontvangen, hoe “naerstig” hij ook zijn best doet. Dirck heeft het gewoon niet. Maar die “olicke paerdekens”, wat zouden dat toch geweest zijn, lieve lachende paardjes in de stal?

Eerste blad van de houtvestersboeken, eerste zitting nieuwe stijl 1565

Houtvestersboeten, de periode 1565-1813

De wil was er en het beleid uit de genoemde Ordonnanties lijkt duidelijk, maar de praktijk is weerbarstig. Veel boetes blijven onbetaald, de rentmeesters blijven jaarlijks openstaande boeten noteren en de oninbaarheid leidt uiteindelijk tot het afschrijven ervan vanaf circa 1535. De administratie wordt simpelweg opgeschoond. Uit de jaren hierna ontbreken helaas wat jaarrekeningen, maar het beeld lijkt weinig te veranderen. Dat blijkt uit het jaar waarin veranderingen plaatsvinden, 1565. Het beheer wordt aanzienlijk efficiënter. Vanaf dat jaar wordt de administratie van de rentmeester van de Wildernisse overgenomen door zijn collega van de Rekenkamer van de Graaffelijkheid, maar die verwerkt alleen de kosten en opbrengsten van de Houtvesterij Holland. De houtvester houdt voortaan zelf administratie van de processen en boeten bij, waarvan het archief bewaard is gebleven tot 1793.

Dit valt min of meer samen met de publicatie van het “Gerenoveerde placcaet van de Wildernisse” dat op naam van landvoogdes Margaretha van Parma wordt gepubliceerd, maar in feite is dit niet meer dan een licht aangepaste herhaling van eerdere Ordonnanties. De strekking is duidelijk, het gaat nog altijd niet goed met de duinen en bossen in Holland en steviger ingrijpen is nodig. Er zou sprake zijn van “dagelijkse grote excessen, geperpreteerd (overtreden) door vele en diverse personen, edele en onedele, bij het vangen van overtallig en onbehoorlijke aantallen hazen en konijnen en ander lopend wild”. Dat hier de adel als daders worden genoemd is opmerkelijk. Ook verder tussen de regels valt op dat de onbetwistbare positie van de adel als houders van het privilege van de vrije jacht rafelrandjes begint te vertonen. Zij mogen alleen als gerechtigd persoon jagen, dus niet in groepen of in gezelschap van ongekwalificeerden. Ook mogen zij niet meer dan vijf honden gebruiken, “spangolen of winthonden”. Als er op hun naam wild wordt gevangen door hun dienaren dan wordt dat gezien als in strijd zijnde met de jachtwet.

Het konijn krijgt de meeste aandacht. Of zoals het plakkaat het beschrijft in aangepaste spelling: “…dat niemand hem vervordere (bezighouden met) enige konijnnesten te roven of naar konijnen te schieten met bussen noch met bogen of in de bergen naar konijnen te rommelen of te stommelen, konijnen uit te delven of in de waranden en duinen naar hazen en konijnen te jagen met haviken of met andere vogels te vliegen, boete tien carolus guldens…”.

Naast het konijn als belangrijkste wild geven de namen van het overig wild een indruk van de diersoorten die in de tweede helft van de zestiende eeuw in de bossen en duinen rondliepen. Naast konijn en haas noteren we: “cranen, reijgers, fazan(t)en, putoers, moeshoenderen, wilde zwanen, perdrijsen, quacken, trapganzen, kieviten en plevieren”. Haviken worden genoemd als vogels waarmee gejaagd werd en specifieke aandacht is er voor snippen, omdat bij de jacht op dit diertje bos werd vernield. De belangrijkste overtredingen worden hieronder genoemd met bijpassende boetes. De Karolusgulden was de gangbare muntsoort, wordt opgevolgd door de Philipsgulden, verwijzingen naar de Spaanse koningen Karel de Vijfde en Philips de Tweede, graven van Holland.

OnderwerpOmschrijving(1e/2e/3e ) Overtreding en boete Ponden of Karolus guldens (Kgld)
Lopend en vliegend wildVangst verboden; vergunningstelsel ingesteld  Elk geval: 10 Kgld plus verbeurd verklaren van vangstmiddelen Vrije jachtrecht voor adel wordt opgeschort voor 4 jaar; bij overtreding daarvan: 50 Kgld boete
IdemBij gebruik van netten Indien kinderen betrapt worden gaat straf over naar ouders1e: 40 Kgld; 2e: rechteroog 3e:linkeroog Ouders voor kinderen; geldstraf om te zetten in lijfstraf bij wanbetaling
IdemIn bezit van strikken aangetroffen10 Kgld
Hert, ree, zwijnJacht alleen voor “baanderheren”Bij meer dan één geschoten exemplaar p.jr bedraagt boete 125 gouden Kgld
Wild algemeenAankoop van illegaal gevangen wildAankoop of heling: 10 Kgld
Zand, zoden etc.Het weghalen van zand, zoden, ruigt, het zogenaamde gheijl en helm1e: 5 Kgld, 2e: 10 Kgld, 3e: 20 Kgld Lijfstraf bij wanbetaling.
HoutkapWindval; dorre bomen, takken “om de hals” gedragen, dus zonder kar1e: 3 Kgld, 2e: 6 Kgld, 3e: 12 Kgld Lijfstraf bij wanbetaling.
IdemBij gebruik van paarden, karren, wagens en schuiten1e: 10 Kgld, 2e: 20 Kgld, 3e: 40 Kgld Plus verbeurd verklaring middelen Lijfstraf bij wanbetaling
IdemBij afzagen van (groen) hout1e: 20 Kgld, 2e: 40 Kgld + geseling, 3e:verlies rechterhand +10 jr verbanning
HondenBezit honden zonder jachtvergunningHonden moeten “opgepoot” worden of blok rond de kop dragen
HeiningenOndeugdelijke heiningen10 Kgld
DuinhekkenHekken in de duinafscheiding dienen altijd gesloten te worden.De laatste (..) die het hek open heeft laten staan wordt beboet met 3 Kgld

Het plakkaat gaat ook in op de jacht rond het slot Teijlingen, vestigingsplaats van de Houtvesters van Holland. Binnen een mijl rond dat slot is elke vorm van jacht verboden. Tevens geldt dat voor de “hooge en laege veenen omtrent de huijse van Teijlingen”. Dit klinkt wat vaag maar blijkbaar viel hier ook het hele gebied van de (latere) Hoogeveense Polder in Noordwijkerhout onder, want een enkele keer wordt daar een stroper betrapt en het gebied dan de Vrijheid van Teijlingen genoemd. Daarnaast bestond ook nog de Vrijheid van Leeuwenhorst, het kloostergebied, zodat we rustig kunnen stellen dat naast de grafelijke duinen en bossen en deze twee vrijheden van Teijlingen en Leeuwenhorst vrijwel nergens in Noordwijkerhout een legaal konijntje gevangen kon worden door de gewone man of vrouw.

De eed van de duinmeier; belangenverstrengeling bij houtvesters.

De Ordonnantie van 1477 had de verpachting van duinen aan burgers officieel ingesteld. De achterliggende gedachte was dat de duinmeiers een bijdrage konden leveren aan het onderhoud van hun gebied en de aanpak van de stroperij. De houtvesters hadden hiervoor duinwaarders in dienst maar hun controle op misbruik schoot tekort. De duinmeiers hadden zelf groot belang bij het voor de rechter brengen van stropers en onderdeel van de eed die zij af moesten leggen was dan ook de plicht om binnen veertien dagen na het constateren van stroperij of het gijzelen (aanhouden) van stropers dit te melden bij de houtvester en zijn meesterknapen. Op straffe van het verlies van hun pacht bij nalatigheid. Deze eed en plicht is al vroeg ingevoerd en in een enkel geval zien we duinmeiers die daadwerkelijk op hun eed en plicht worden aangesproken. Zoals Claas Mouwerijnszoon, duinmeier van het Noordwijkse duin die in 1545 drie overtreders niet heeft aangemeld in strijd met zijn eed en daarvoor vijfentwintig pond boete krijgt. Dat wordt nog eens verhoogd met twintig pond extra omdat Claas weliswaar een aanklacht tegen twee gewelddadige stropers had ingediend maar die vervolgens weer had laten vallen. De houtvester spreekt van een schandelijke daad waaruit we af kunnen leiden dat hij vermoedde dat Claas door zijn aanvallers was afgekocht.

Ook Jan Hendrickszoon van Dam, boer en duinmeier op de Boekhorst bij het gelijknamige kasteel krijgt te maken met de dreiging van het intrekken van zijn pacht. Details uit zijn dagelijks leven zijn te lezen in een ander verhaal op deze website, zie https://www.noortigerhout.nl/noordwkerhoutse-verhalen/verhalen-rond-een-thema/de-boekhorst/jan-hendrickszoon-duinmeier-op-kasteel-de-boekhorst

De invloed die deze plicht tot het aanbrengen en voorleiden van “delinquenten” bij de houtvester had op de sociale verhoudingen in de duindorpen is goed voor te stellen. Er ontstaat een krachtenspel waarbij duinmeiers elkaar het licht in de ogen niet gunden terwijl zij richting andere dorpsgenoten verplicht waren hen aan te geven, ook als het buren of familie was. Maar dit was niet de enige factor die een rol speelde tijdens de processen van de Houtvester van Holland op het slot Teijlingen. Ook zijn beloning die traditioneel voor de helft bestond uit de opbrengst van de boeten maakte dat een rechtvaardige behandeling van stropers in onze ogen neigt naar belangenverstrengeling. Toch vinden we in die tijd zelf daar geen duidelijke aanwijzingen voor, het lijkt niet dat daar door de bevolking ook zo over gedacht werd. Dat valt ook wel te verklaren want er zijn genoeg voorbeelden te vinden waarbij de houtvester afzag van ontvangst van zijn deel en de straf alleen nog bestond uit eventuele compensatie van slachtoffers en proceskosten. We kunnen dit vergelijken met de discretionaire bevoegdheid die ministers en rechters in onze tijd hebben.

Een houtvester ontving aan het einde van de 16e eeuw een jaarlijkse beloning van 300 pond, zijn meesterknapen kregen voor vier kwartaalbijeenkomsten van twee dagen 16 pond per zitting uitgekeerd. De houtvester had het alleenrecht op de jacht in het gebied rond het jachtslot, de Vrijheid van Teijlingen. En de houtvesters waren ook heer van Sassenheim, een heerlijkheidstitel die wat inkomsten opleverde. Daarnaast kon men traditioneel aanspraak maken op bijzondere opbrengsten, waaronder een vergoeding van 30 pond voor hout dat aangekocht werd voor verwarming van het slot Teijlingen tijdens aanwezigheid. Voor het drogen van netten door Scheveningse, Katwijkse en Noordwijkse vissers in het zeeduin ontving men een vergoeding naast levering van vaatjes vis. Andere betaling in natura betrof de levering van snippen uit de bossen. En kapoenen (gecastreerde haantjes) en grote hoeveelheden hofkonijnen vormden het aandeel bij duinverpachtingen. Net als paling uit de Hillegommer beek, een oud verdwenen recht.

De huur van de Duindam, ’s-Gravendam,  Poockendam, Espellaan en Robijnslaan in Noordwijkerhout ging traditioneel naar de houtvester. De inwoners van Lisse en Voorhout waren verplicht paard en wagen beschikbaar te stellen voor het ophalen van brood en bier en het vervoer van zand. Allemaal oude rechten of privileges die langzaam verdwenen zijn. De echte inkomsten voor de houtvester moesten voortkomen uit de opbrengst van opgelegde boeten. Uit een document uit 1603 weten we dat de incidentele toekenning van een derde deel van de boetes aan slachtoffers of derden geformaliseerd werd. Veel voorbeelden van uitgewerkte boetes zijn er niet maar de regeling is prima te herkennen in de boete van Noordwijkerhouter Dirck Corneliszoon Oostdam die in 1678 wordt gepakt op stropen in de Vrijheid van Leeuwenhorst.

Van de boete voor Dirck Oos(t)dam van 27 gulden en 6 stuivers gaan 13 gulden en 16 stuivers naar de houtvester, terwijl duinmeier Jan Dirckszoon van der Meer, de “delateur” voor het aanhouden van Dirck 7 gulden en 10 stuivers ontvangt. De rest van het bedrag bestaat uit proceskosten.

Als we in termen van belangenverstrengeling redeneren dan werd iedere betrokkene door de verdeling van de boete daar gevoelig voor. En het werd er niet beter op toen bepaald werd dat alle processen die volgens de normen zouden afgesloten worden met boetes beneden de 100 gulden zonder veel plichtplegingen afgewerkt konden worden. Dat betekende niet dat men geen verdediging kon voeren, dat principe bleef overeind staan. Men kon dat zelf doen, laten uitvoeren door een vertrouweling of hiervoor een jurist inschakelen, voor dit laatste moest men dan wel genoeg geld achter de hand hebben.

De Houtvestersboeken

Het is onmogelijk om alle processen uit de periode tot opheffing van de Houtvesterij te noemen, vandaar zijn die in drie delen opgesplitst en beperkt tot Noordwijkerhouters met enkele bijzondere gevallen van buiten dit dorp. In het eerste deel de stropers uit het eerste boek van de houtvester dat zeven jaar beslaat vanaf 1565 om een indruk te geven van het soort zaken dat de houtvester in zo’n periode behandelde. In het tweede deel een selectie van zaken uit de periode tot 1700. En om onderzoekers een plezier te doen zijn in het derde deel Noordwijkerhoutse stropers uit de 18e eeuw op familienaam in een tabel geplaatst, zodat men kan nagaan of er nog stropers in de stamboom voorkomen en lezen wat zij uitspookten.

Deel 1. De stropers van 1565-1572, eerste houtvestersboek.

In dit eerste boek worden veel zaken uit 1564 behandeld met name uit de winter van 1564/65 toen er blijkbaar “dijcke snee” lagen. Stroperij in de sneeuw was extra strafbaar. Als eerste de zaken rond boer Willem Stevenszoon aan de Herenweg in Noordwijkerhout en zijn collega Jacob Claes Foppenszoon naast de Galgenberg. De kinderen van beide boeren waren betrapt op het stropen met een lang net. Daar stond een flinke straf op die aan de ouders wordt opgelegd. Dirck en Cornelis, de twee zoontjes van Jacob Claes Foppenszoon hadden hun net op het eigen erf geplaatst, maar pal op de grens met het Stelduin van duinmeier Adriaen Jacobszoon. Stropen op eigen terrein was net zo strafbaar, dus hun vader krijgt veertig gouden Philipsguldens boete opgelegd. Die boete zou er ook geweest zijn voor Willem Stevenszoon, ware het niet dat zijn vrouw de nodige leugens had verteld bij de aanhouding en een omkopingspoging gewaagd had. De meesterknapen besluiten daarom een straf op te leggen van honderd Philipsguldens of een lijfstraf voor de vrouw van Willem. De arme boer moest dus kiezen tussen een waarschijnlijk onmogelijk te betalen boete of een geseling van zijn echtgenote.

De lijfstraf zien we ook terug in de zaak van Adriaen Sijmonszoon. Hij was al voor meerdere vangsten en verkoop van konijnen aangehouden en heeft geprobeerd zijn dorpsgenoten Maerten en Lenaert Corneliszoon te verleiden tot het afleggen van een “quade eed”. De houtvester en zijn meesterknapen pikken dat niet en oordelen dat Adriaen “crimineel gestraft moet worden aan zijn lijf en bloed” of honderd gouden Philipsguldens moet betalen. Bij zo’n bedrag laat zich eenvoudig raden wat het lot van Adriaen was. Lenaert Corneliszoon had een valse verklaring voor Adriaen geweigerd, hij had immers al genoeg eigen problemen. Hij wordt beschuldigd van meerdere strooptochten waarbij hij een groot aantal konijnen gevangen zou hebben. De rechtbank kan hier niet precies noemen hoeveel dieren dit betrof, lastig omdat de boete per konijn bepaald werd. Men houdt de straf daarom in overweging.

Oude Dirck Gerritszoon heeft 16 koppel konijnen gestroopt, dat tikt lekker aan voor de houtvester bij 10 pond per konijn. Hij wordt nadien nog twee keer betrapt met 5 en 2 gevangen dieren. Maar de grote fout die Dirck maakt is zijn poging tot omkoping van Maerten Corneliszoon om onschuldig verklaard te kunnen worden. Dat komt hem pas echt duur te staan. Ook voor hem wordt het een lijfstraf of honderd gouden Karolusguldens.

Langevelder Lenaert Claeszoon pakte zijn stroperij groot aan met een lang net dat hij in het duin van Cornelis Gerritszoon geplaatst had. Het net wordt verbeurd verklaard en Lenaert mag veertig gouden Karolusguldens ophoesten. Die straf geldt ook voor Cornelis Claeszoon, die op dezelfde avond in hetzelfde duin betrapt wordt en dus hoogstwaarschijnlijk de broer van Lenaert is. De kassa van de houtvester rinkelt flink door deze broers.

Adriaen Jacobszoon uit de Grote Zilk heeft illegaal turf gedolven en normaal zou het Hoogheemraadschap hem beboeten, maar aangezien het uitgedolven gebied binnen de “Graaffelijkheids Wildernisse” ligt moet hij voor de houtvester verschijnen. Daar krijgt hij te horen dat hij twintig pond moet betalen plus de waarde van de turf, die blijkbaar niet meer in beslag kon worden genomen. Ook zijn buurtgenoot Maerten Floriszoon heeft turf gedolven met twee knechten, hij krijgt eveneens twintig pond boete met verbeurd verklaring van de turf. Beide heren hadden een paar jaar eerder ook al eens zand gehaald uit het Zilker duin. Adriaen beweerde daarbij dat hij toestemming had gekregen van dorpsgenoot Maerten Floriszoon maar dat blijkt onzin. Maerten krijgt hiervoor een boete van vijftig gouden Philipsguldens opgelegd en wordt later ook nog eens aangehouden wegens het jagen met een net in het duin van duinmeier Jan Corneliszoon, samen met zijn echtgenote. Beiden krijgen een boete van veertig gulden al wordt niet duidelijk of die bij elkaar opgeteld mogen worden.

Het illegaal halen van zand wordt ook Dirck Claeszoon die op boerderij Vaartwel in De Zilk woonde aangerekend. Hij krijgt naast de boete ook de mededeling dat zijn kar verbeurd wordt verklaard. Het gebruik van zand uit het Keukenduin dreigt voor Leidenaar Cornelis van der Laen een kostbare zaak te worden. Hij heeft er zijn land in de omgeving van Lisse mee verbeterd maar heeft nagelaten het duin weer te beplanten waardoor het verstoven is. De boete weet hij te vermijden met de belofte de schade te herstellen. Diverse leden van de van oorsprong Haarlemse familie Van der Laen waren actief in de verbetering van hun landerijen in De Zilk en Lisse en hebben daarvoor ook een deel van het Kleine Zilker duin afgezand.

Langevelder Willem Janszoon heeft vijf dieren laten grazen in de Wildernisse. Volgens het verslag van de secretaris van de houtvester is dit kostbare bezit verbeurd verklaard. En volgens dezelfde secretaris is Sijmon Hendrickszoon Swaen niet verschenen om verantwoording af te leggen voor de tien koppel konijnen die hij in het Keukenduin gevangen zou hebben, waardoor hij bij verstek veroordeeld wordt in een boete van tachtig pond. Hij noteert ook diverse boetes voor Noordwijkerhouters die een hond houden maar niet aan de voorschriften rond het “poten of blokken” van hun dier hebben voldaan.

Tenslotte noemen we uit dit eerste houtvestersboek nog duinmeier Adriaen Jacobszoon van het Stelduin en zijn collega Jacob Claes Foppenszoon van het Boekhorsterduin. Zij hebben onenigheid over de plek waar Adriaen zijn netten had geplaatst. Dat past wel bij een andere kwestie die we na hun geruzie terugvinden in de archieven. De grensscheiding tussen het duin van heerlijkheid de Boekhorst, het Kerkeduin en het Stelduin wordt jaren later opnieuw onderwerp van discussie en leidt uiteindelijk tot een lange juridische strijd tussen de eigenaren van het kasteel de Boekhorst en het dorpsbestuur.

Deel 2. De stropers uit de periode 1577-1700

Na Leidens Ontzet in oktober 1574 duurt het nog enkele jaren vooraleer de Spaanse troepen verdwijnen uit de Noordelijke Nederlanden. De Bollenstreek lag er verlaten en platgebrand bij, de veestapel is door roofpartijen sterk geslonken, landerijen verwilderd. De duinen waren meerdere jaren niet meer verpacht en de wildstand is gedecimeerd door hongerige, onderbetaalde soldaten van alle strijdende partijen. De zuidelijke Haarlemmerhout is verdwenen door houtkap. Wat eens bos was zoals dat van het Duinschoten wordt omgevormd tot landbouwgrond. Dat is de beginsituatie waar de nieuwe houtvester Francois de Viry mee te maken krijgt vanaf 1577. Zijn eerste zittingen vinden niet op het door de oorlog gehavende slot Teijlingen plaats maar in Den Haag. Het slot is weliswaar door hem hersteld maar wordt na 1600 nog maar beperkt als plaats van rechtshandeling gebruikt. Onder de opvolgers van Viry noteren we onder meer de houtvesters Van Wassenaar en Van Duvenvoorde die het Huis te Warmond of hun woning in Den Haag gebruikten als plaats waar verdachten voorgeleid worden maar eind 17e eeuw zouden ook de Sint Jorisdoelen in dezelfde stad gebruikt zijn.

2a. Koude oorlog onder duinmeiers

Naast de boetes voor stropende burgers vormen de duinmeiers verreweg de belangrijkste bron van inkomsten voor de Houtvester. Want menig duinmeier was stroper bij zijn buurman. De Houtvester moet zich dan ook wel eens achter de oren gekrabd hebben met al het volk dat voor hem verscheen. De ene zitting als dader, een andere als slachtoffer, soms in beide rollen op dezelfde dag. De beschuldigingen vliegen over en weer en de kassa van de Houtvester rinkelt vrolijk door, want per gestroopt konijn was een boete van 10 gulden normaal. De onderlinge strijd tussen de duinmeiers een koude oorlog noemen is zeker niet overdreven en het bepaalt tot 1800 het dagelijks leven in de noordelijke helft van Noordwijkerhout en het Langeveld. Omdat het duinmeierschap vaak overging van vader op zoon zien we eeuwenlang dezelfde familienamen opduiken bij de houtvester, zoals de familie Huchtenburg rond het Stelduin en de uitgebreide families Roo, Admirael en Van Schoten in het Langeveld en Duinschoten. De konijnen waren altijd vetter in het duin van de buurman en de meeste ruzies betreft dan ook dieren die op de grenzen van de gepachte gebieden leefden. Konijnen uit andermans duin moesten eigenlijk met geluiden teruggejaagd worden, zoals een houtvester ooit adviseerde, maar die uitspraak lijkt niet te getuigen van veel realiteitszin.

Er wordt beledigd, in die tijd een flink vergrijp, er wordt geslagen en de “blote opsteker” (mes) wordt al snel getrokken. Er worden gaten in heiningen of afrasteringen gegraven om andermans konijnen te lokken, soms uit wraak. Vijandige honden worden zonder pardon aan het mes geregen en een enkele keer worden ook mensen gestoken. Opvallend is dat er meestal weinig verschil lijkt in strafmaat tussen het trekken van het mes een een grove belediging. Helaas vermelden de houtvestersboeken weinig details van de koude oorlog tussen de duinmeiers maar een enkel verslag leert ons veel, zoals de scheldwoorden die men gebruikte. We gaan daarom hieronder naar het jaar 1633, naar de strijd tussen de duinmeiers Maerten van Huchtenburg en zijn zoon Sijmon versus Cornelis Jacobszoon van Leeuwen, alias schout Quaatbeleijt. Maerten pachtte het Langevelder duin, Cornelis het Stelduin. Beide heren hadden al eens eerder een conflict aan de houtvester voorgelegd.

De twee duinmeiers ontmoeten elkaar op 26 oktober van dat jaar op het grensvlak van hun gepachte terrein. Daar heeft schout Quaatbeleijt een deel grafelijkheidsduin van Maerten met een heining (hier “delen” genoemd) begrensd. Hij wordt daar door duinmeier Maerten op aangesproken. Quaatbeleijt zegt hierop: “Ik heb de brui van u, ik ben al even blij of gij mij gijzelt of niet, ik wil de sloot toestoppen en hier een huis op timmeren en doen wat mij belieft. Ik pas op niemand niet”. In moderne samenvatting: Cornelis doet zijn bijnaam Quaatbeleijt eer aan, hij trekt zich van niemand iets aan, gaat zijn eigen gang en wil gaan bouwen op andermans grond. Op twee november volgt een tweede ontmoeting, nu met Sijmon, de zoon van Maerten erbij. Quaatbeleijt komt op Sijmon af met een verjager (lans/prikstok) en gebruikt daarbij de woorden: “Jou sacramenten schelm, ik zal jou daar van helpen”. Hierop duikt Sijmon weg achter de heining en stelt: “Ik sta op het onze, hebt gij wat te zeggen, procedeer dan na gegijzeld te zijn; of gijzel mij”. Waarop Cornelis, schout Quaatbeleijt, Sijmon uitgebreid uitscheldt, zoals met “eerloze schelm”. Zware woorden voor die tijd.

Hierna komt een nieuwe speler in beeld. Jacob Corneliszoon, de zoon van Quaatbeleijt verschijnt op het strijdtoneel met een graaf (schop) in de hand. Ook Jacob heeft een weinig bemoedigende boodschap voor Sijmon: “Hebt gij het, hond, ik zal u bij god de kop klieven”. Vader Quaatbeleijt daagt vervolgens Sijmon uit hem aan te geven bij de houtvester. Een week hierna ontmoet Sijmon tegenspeler Jacob opnieuw, die zit op een paard maar als hij dichterbij komt springt hij er af, trekt zijn mes en komt op Sijmon af. “Nu zal ik jou sacramenten schelm in jouw huid bruien”, steekgebaren makend naar Sijmon die achter het hek aan de Cluijslaan vlucht. Jacob probeert nog door en over het hek naar hem te steken. Sijmon wijkt achteruit en Jacob weet dan het hek open te krijgen en dreigt opnieuw Sijmon te steken. Die roept: “Doe ik u tekort of kom ik u te na, gijzel mij dan, ik ben op mijn vaders grond of veld, het is met geen steken of snijden te doen”. Waarop Sijmon na nog meerdere scheldwoorden en beledigingen te hebben ontvangen, Cornelis Jacobszoon heeft gegijzeld en bij de houtvester aanmeldt.

Bij deze lastig te volgen woordenwisseling is het van belang te weten dat pas na het uitspreken van vaste gijzelingswoorden  zoals “Onthou jouw dag” een tegenstander officieel aangehouden was en voor de houtvester gebracht kon worden. Hier hebben de beide partijen ruzie en kunnen zij als duinmeiers elkaar voor dat gerecht dagen om uitsluitsel te krijgen over wie hier nu gelijk heeft maar dat laten zij aanvankelijk na. Zij dagen elkaar hier dus uit tot gijzeling met als risico de proceskosten te moeten betalen. Pas als dit soort ruzies geheel uit de hand is gelopen wordt die stap gezet. Voor de houtvester is lastig te bepalen wie in dit specifieke geval nu het recht aan zijn zijde had. Salomonsoordeel is dat beide partijen achttien gulden moeten betalen en mogelijk ter plaatse een definitief besluit kan worden genomen. Er zijn genoeg voorbeelden waar betrokken partijen elkaar voor het gerecht dagen, soms over hetzelfde probleem maar nog vaker als wraakneming na een eerdere aanhouding of gijzeling.

2b. Hoge heren met deftige namen maar ook Jan Appelmoes en Adriaan Strooppotje.

De afgelegde eed dwong de duinmeiers tot aangifte van iedere overtreding, dus ook van hun buurman, oom of beste vriend. Het verstoorde nogal wat relaties maar dit voorschrift had ook een emanciperend kantje want ook de “hoge heren” konden worden gegijzeld zoals dat zo mooi heette in die tijd. En daarom komen we nogal wat deftige namen tegen van heren die meenden dat zij vrij mochten jagen in de duinen. De vrije jacht was een oud voorrecht van de adel maar naarmate de eeuwen vorderden werd het beperkt tot leden van de Ridderschap Holland en enkele “officieren” van het gewest Holland, meestal hoge ambtenaren. Toch waren er nogal wat families, vooral onder de zogenaamde welgeboren mannen, die meenden dat zij adellijk bloed door de aderen hadden stromen en daarom gerechtigd waren tot de jacht. Net als vele jonkheren die geen lid waren van de Ridderschap.

Jonkheer Guido van Meetkercke, die boerderij de Witte Raaf heeft laten bouwen wordt in 1595 aangesproken vanwege zijn stropend zoontje, terwijl de heer Johan Pijnssen van de heerlijkheid Offem kort daarna door de duinmeiers Crijn Jacobszoon Roo en Jan Eewoutszoon Vos wordt aangemeld bij de houtvester. Van Meetkercke en Pijnssen worden beide niet veroordeeld door houtvester Jan van Duvenvoorde,  maar zijn motivatie is onbekend. En dat geldt ook voor het wonderlijk “laten lopen” door dezelfde houtvester van de aanklacht richting duinmeier Crijn Roo die in 1598 de knecht van Andries van Thienen, baljuw en meesterknaap van Holland, heeft beledigd en bedreigd met een stok en een getrokken mes. Crijn zou ook de hond van de knecht hebben geslagen.  Waarom de houtvester de zaak liet lopen blijft ook hier onduidelijk. In 1603 wordt jonkheer en meesterknaap Hendrick van der Laen, die op een hofstede achter de kerk van Voorhout woonde betrapt op het stropen van hazen in de Vrijheid van Teijlingen, het gebied rond het jachtslot. De andere meesterknapen pleiten hem vrij met het argument dat het onduidelijk was waar precies de begrenzing van die Vrijheid lag. Een argument dat de heren goed uitkwam bij dit pijnlijke incident van een meesterknaap. Advies aan de houtvester is dan ook het aanbrengen van grenspalen. Aangeklaagde Hendrick kwam ermee weg, iedereen weer blij.

Lastig voor de houtvester en zijn meesterknapen was ook het delicate geval van Gúnter de Viry. Hij is zoon van François de Viry en Françoise de Witte, dochter van de Noordwijkse baljuw Gerrit de Witte die twintig jaar rentmeester van de Wildernisse was. De vader van Gúnter was een vertrouweling van Willem van Oranje, die wegens zijn verdiensten het schoutambt van Lisse als erfelijk leen toegekend had gekregen maar in 1573 ook benoemd werd als luitenant-houtvester van Holland. In die laatste hoedanigheid had De Viry het beschadigde jachtslot Teijlingen hersteld en was er ook gaan wonen. Houtvester Jan van Duvenvoorde moet dus de zoon van een voorganger voor het gerecht brengen, een proces dat op het Huis te Warmond plaatsvindt in november 1604.

Gúnter de Viry blijkt door meerdere duinmeiers aangeklaagd te zijn wegens stroperij en hoewel gedagvaard is de jongeman nooit verschenen. De strafeis is een boete die in de honderden guldens loopt vanwege het grote aantal gevangen konijnen. De meesterknapen spreken een veroordeling uit die in lijn is met de aanklacht en het advies van de houtvester. Die tekst is bewaard gebleven, hier wat aangepast voor de leesbaarheid: “…dat hij gegijzelde  in vele verscheidene en ontelbare reizen (gevallen) grote excessieve delicten in strijd met de ordonnantie van de wildernisse in diverse door duinmeiers gepachte duinen geperpetreerd heeft en door diverse duinmeiers en dienaars van de wildernisse daar over gegijzeld is geweest en tot meer als drie diverse reizen op ordinaire (gewone) rechtdagen door de heer houtvester door zijn dienaars via diverse gijzelcedullen wettelijk voor de heren meesterknapen van Holland geciteerd en geroepen is geweest om de eis en conclusie van zijn zware delicten te komen aanhoren en hiervoor zich te verantwoorden zoals het behoort. En na openbare oproepen voor het volk gedaan is (hij) niet gecompareert (verschenen) of iemand namens hem, maar (heeft hij) in kleinachting en versmading van justitie zich geabsenteerd. Ende (waardoor) vervolgens de houtvester genoodzaakt is geweest tegen de gegijzelde te procederen volgens de instructie en indicature van de Houtvesterij en de meesterknapen te verzoeken het eerste, tweede en derde default (processtappen) en de daarop volgende eindelijke of absolute sententie (straf) op de moedwillige kwalijke daden in de wildernisse van Holland gepleegd zoals die in de eisen en conclusies van de houtvester zijn vermeld. Zo is het dat de meesterknapen ingezien hebben de grote moedwil, inobedientie (de ongehoorzaamheid) en kleinachting van justitie de gegijzelde Gúnter de Viry condemneren in de eisen en conclusies zoals door de houtvester zijn genoemd en in alle kosten in deze gemaakt. En daarnaast (bepalen zij) dat de gegijzelde voortaan de jacht niet meer zal mogen gebruiken of het veld zal mogen frequenteren (betreden/bezoeken) vooraleer de gegijzelde de houtvester in alles zal hebben voldaan en tevreden gesteld op straffe daarvoor arbitralijk (gerechtelijk) gecorrigeerd te worden…”.

Uitgewerkte veroordelingen zoals hierboven zijn karig in de houtvestersboeken. Meestal zijn de zaken voorzien van wat korte krabbels en uitspraken. In dit geval is duidelijk dat ondanks de vooraanstaande status van de familie van Gúnter de Viry de houtvester en zijn meesterknapen niet anders konden dan tot bestraffing over te gaan omdat de jongeman hen duidelijk geschoffeerd had met zijn gedrag.

Na De Viry volgt in de 17e eeuw nog menig lid van vooraanstaande families die menen vrij te mogen jagen. Wie diep in de archieven duikt kan niet anders concluderen dan dat drie generaties van de Sijpesteijnfamilie uit Hillegom hun best deden om zich bij het volk onpopulair te maken op allerlei vlak. Zij komen ook in de houtvestersboeken terug met irritant en vervelend gedrag richting duinmeiers. Als heren van Hillegom worden zij opgevolgd door de bekende Amsterdammer Jan Six. De door Rembrandt geschilderde Jan wordt enkele maanden na elkaar betrapt op het jagen in gezelschap en met gebruik van honden. De boetes lopen op en de honden worden verbeurd verklaard door de meesterknapen, maar houtvester Willem Bentinck doet een opmerkelijke uitspraak. Hij “remitteert” (stuurt terug/laat vallen) zijn aandeel in de boete en volstaat met de belofte van Six dat hij de getroffen duinmeiers zal compenseren en de gerechtskosten zal betalen. Ook dit is een voorbeeld van de eerder genoemde discretionaire bevoegdheid van de houtvester.

Ook de Haarlemse jonkheer Geldoph van Vladeracken die in Noordwijkerhout eigenaar was van de hofstede Dijckenburg en boerderij Groenewegen meent dat hij in de zomer van 1680 volop mag jagen in de duinen rond dit dorp. Hij doet dit in gezelschap van anderen, jaagt buiten het seizoen, maakt daarbij gebruik van  honden en zou helemaal geen jachtakte hebben gehad. Allemaal zaken die voor beboeting in aanmerking kwamen. De rijke jonkheer krijgt de ene na de andere straf opgelegd maar verschijnt zelf niet op de zittingen van de houtvester. Hij wordt vertegenwoordigd door een jurist die de processen mede door tussenkomst van het Hof van Holland nog zes jaar weet op te schorten. Helaas blijft onduidelijk welk besluit uiteindelijk genomen is. De hoge heren beschikten meestal over goede juridische bijstand, hadden daar geld voor. Sommigen vochten hun zaak principieel uit tot aan de Hoge Raad. Dat was niet weggelegd voor de gemiddelde stroper die regelmatig onder een lachwekkende bijnaam staat aangeduid in de houtvestersboeken. We noteren onder andere Slimme Pietje, Jan Appelmoes en Adriaan Strooppotje. Van een verkeerde naam of vormfoutje in de aanklacht lag men toen niet wakker. Ook vierhonderd jaar geleden verscheen een stroper die “de Spijker” genoemd werd voor het gerecht. De 20e eeuwse stroper “de Spijker”, beroemd en berucht in Noordwijkerhout had dus een voorganger!

2c. Bekende stropende Noordwijkerhouters uit de 17e eeuw

Wie stambomen onderzoekt is al blij als hij de doop of het overlijden van een voorouder kan vinden in de 17e eeuw en vooral als deze katholiek was, waarvan de bruikbare gegevens pas vanaf het einde van die eeuw beschikbaar zijn. Maar omdat naast de duinmeiers bijna elke dorpsbewoner uit die tijd wel eens een konijntje wilde stropen kom je ook hun namen in de boeken van de Houtvesters van Holland tegen. Summier beschreven maar toch details leverend. Hieronder wat voorbeelden.

Jan Huibertszoon Alckemade, beter bekend als Jan But, was dorpsbode van Noordwijkerhout tot circa 1625. Op latere leeftijd woonde hij aan de Dorpsstraat. Hij was naast bode ook boer en beheerde het schuthok voor loslopend vee. Daarmee had hij publieke functies die gemakkelijk conflictjes konden opleveren en Jan komt zelf uit de archieven ook niet naar voren als een soepele persoonlijkheid. Op 29 oktober 1604 wordt Jan om elf uur ’s-avonds aangetroffen in het Kerkeduin van Noordwijkerhout door Joris, de zoon van duinmeier Jan Eeuwoutszoon Vos. En dat was zijn buurman, die vijftig meter verder woonde! Joris getuigt dat Jan plat op de buik lag in zijn vaders gepachte duin. Blijkbaar een brede buik, wat daaronder hield hij een net, staven hout maar ook vijf koppel konijnen verborgen. De dieren waren nog slap, een teken dat zij net het leven hadden verlaten. Een zwaar vergrijp waarvoor Jan But zich bij de houtvester moet verantwoorden. Eis is 40 gulden voor het net en 20 gulden voor elk konijn. Een pittige som geld want het komt neer op zo’n 260 gulden. De duinmeiers Gerrit de Munnick en Jan Gerritszoon stellen zich borg voor de betaling van de boete, zodra die definitief wordt. Het is niet de eerste keer dat Jan But gepakt wordt door dezelfde duinmeiers en hij weet dat hij weinig kans maakt op vrijspraak. Jan stelt zich “vrundelick” op waardoor het eindbedrag wordt vastgelegd op 120 gulden. En ook dat was nog altijd een behoorlijk bedrag.

Pieter Gijsbertszoon van der Mij, nog altijd bekend van het station  “Piet Gijs” aan de Trekvaart is op 18 augustus 1656 om drie uur ’s-nachts het duin achter de bakkerij van zijn baas Cornelis Hendrickszoon van Leeuwen ingeslopen om daar wat konijnen te vangen. Maar Piet Gijs wordt betrapt door de zoon van duinmeier Dirck Leendertszoon van der Meer die in de huidige Zeestraat woonde. Omdat het zijn eerste overtreding is blijft het beperkt tot een boete van 20 gulden voor de bakkersknecht. Het is de eerste vermelding van Piet Gijs die rond 1668 trouwde met de dochter van zijn baas en dan een herberg laat bouwen bij de brug over de Haarlemmer Trekvaart.

Ook zijn baas, bakker en molenaar Cornelis van Leeuwen, voorouder van de huidige bakkers Van Eeden wordt kort daarna gepakt op stroperij met een net, samen met zijn vrouw Grietje van Dam. Het moet ook erg verleidelijk geweest zijn om overdag al die leuke konijntjes in het duin achter je bakkerij te zien rondhuppelen maar er nooit aan te mogen komen. Voor de straf van twee keer twintig gulden moest het echtpaar heel wat broden verkopen. Het was dan ook hun laatste vergrijp. En duinmeier Dirck die slechts zo’n 75 meter verder woonde, had toch wel een Pyrrusoverwinning binnengesleept. Hij kreeg weliswaar een deel van de boete maar moest nu maar afwachten of hij zijn dagelijks brood nog mocht kopen bij de Van Leeuwens in de Dorpsstraat.

Teunis Willemszoon van Tol is timmerman van het dorp Noordwijkerhout maar ook een fervent stroper. Rond 1678 komt hij in beeld bij de houtvester, niet voor het gebruikelijke stropen van konijnen maar omdat hij in de Vrijheid van Leeuwenhorst was aangetroffen als “wakend op de perdrijzen”. Met andere woorden, door in stilte en goed verborgen het gedrag van de patrijzen te volgen hoopte Teunis de overnachtingsplek van de vogels te vinden waardoor deze makkelijker te vangen waren. Teunis weet zich vrij te pleiten na hardnekkige ontkenningen. Zijn smoes zal wel geweest zijn dat hij lag te genieten van de natuur en daarmee loog hij niet!

Huibert Hendrickszoon Heemskerk, uit de tweede generatie van de grote Noordwijkerhoutse familie woont in 1669 aan de Delfweg op het Huis ter Lucht. Dat hij daar woonde was al bekend maar nu weten we dankzij zijn boete bij de houtvester dat hij al voor 6 oktober van genoemd jaar die boerderij betrok. Het vergrijp van Huibert betreft niet de stroperij maar het feit dat hij een sloot heeft aangelegd zonder toestemming en ook nog eens bomen uit het grafelijk bezit heeft verwijderd, met “stoven” (wortels) en al. Dit gaat waarschijnlijk om een sloot en bomen aan de Delfweg. Die weg en bermen vielen onder het grafelijk bezit en dus onder het gezag van de houtvesters. De boete voor Huibert bedraagt 20 gulden. Vrijwel gelijk met Huibert wordt Cornelis Jacobszoon Alkemade op boerderij de Keukendel aan de Duindam (Schulpweg) gedaagd omdat hij de bomen langs de weg zou hebben gesnoeid en de takken afgevoerd. Ook hier onderneemt de houtvester actie omdat de Duindam onder zijn beheer stond en hij er pacht voor ontving. Cornelis wordt vrijgesproken, de bakzeil halende medewerker van de houtvester wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten omdat hij de schade had overdreven.

Net als de familienaam Heemskerk is ook een andere naam uit de houtvestersboeken voor stamboomonderzoekers interessant. Dirck Janszoon Lapper wordt wel vier keer op stropen betrapt. Dirck zou een broer van Arij Janszoon Duijvenvoorden, alias Lapper, geweest kunnen zijn. Arij pachtte een perceel land aan de Herenweg dat voor hem door Dirck Janszoon Duijvenvoorden werd gepacht. Dirck staat met die achternaam vermeld. Maar dat was tot nu toe de enige bron die we voor het bestaan van Dirck als broer van Arij Duijvenvoorden de Lapper hadden. We kunnen helaas niet bewijzen dat deze stropende Dirck Janszoon Lapper dezelfde is als Dirck Janszoon Duivenvoorde maar een sterke aanwijzing is het wel en dat zou betekenen dat hij al voor 1671 in het dorp woonde. Dirck Lapper zou dan wel eens bakkersknecht geweest kunnen zijn bij de familie Van Leeuwen en opvolger van Piet Gijs.

2d. Honden en katten.

Gebruik van honden, netten maar ook de “roer” als voorloper van het jachtgeweer neemt toe naarmate de 17e eeuw vorderde. Fretten als vangmaatjes zien we eigenlijk alleen bij de duinmeiers, dat waren immers de professionele konijnenvangers. Terwijl honden wel ingezet werden bij de jacht worden deze dieren echter zelden vermeld als jagend op wild zonder een baas in de buurt. Maar dat is wel het geval bij katten. Het jachtinstinct van dat dier leende zich prima voor het vangen van konijnen. In 1660 wordt Sijmon van Boekhorst beboet omdat zijn twee katten in het terrein van duinmeier Engel Gijsbertszoon van der Plas maar liefst vijf konijnen te pakken hadden gekregen. Engel had zijn buurman uit het Langeveld gewaarschuwd voor het roofgedrag van zijn katten, maar Sijmon had dit in de wind geslagen, waarop Engel meende dat het maken van wat gaten in het huis van Sijmon en strooien van rattenkruid zijn kattenprobleem wel zou oplossen. Toch oordeelt de houtvester in zijn voordeel, Sijmon krijgt een boete van 30 gulden en moet de oren van zijn katten verwijderen.

Ook Jan Corneliszoon die aan de duinkant woonde op de Witte Raaf had een bijzonder jachtlustige kat. Het dier zou op 29 mei 1669 maar liefst zes konijnen gevangen hebben en dat was volgens duinmeier Jan van der Meer niet de eerste keer. De echtgenote van Jan Corneliszoon ontkent echter stellig dat haar kat een roofdier zou zijn en verwijst naar een groep wilde katten die in het duin woonde. Als de duinmeier zo stellig was moest hij dat maar onder ede verklaren, bluft zij. Jan van der Meer doet dit niet en de zaak wordt daarom niet ontvankelijk verklaard.

De kat van Leendert Corneliszoon Rotterdam die op boerderij de Hut in de Zeestraat woonde zou eveneens een getalenteerd konijnenvanger zijn. In 1679 zou dit talent op één dag vijf konijnen gevangen hebben in het duin van duinmeier Willem van der Meer. Bewijs is lastig te leveren want de katten lopen immers in tegenstelling tot honden vrij rond, maar toch legt de houtvester Leendert een boete van vijf gulden op. Berucht was ook de kat van Leendert Duijndam van boerderij de Kokmeeuw. Het dier zou in 1687 op één dag maar liefst acht konijnen gedood hebben.  Een erg sterk verhaal en dat is misschien de reden waarom de Houtvester de zaak verwerpt.

Het jagen met honden was streng gereguleerd en we vinden heel wat boetes voor overtredingen terug in de houtvestersboeken. Wie jachtrecht had mocht maximaal een vijftal honden inzetten, voor anderen was er voor zover bekend geen verbod op het houden van een hond, tenzij het duidelijk een jachthond was. Dat lijkt een lastige bepaling want de meeste honden die genoemd worden bij processen blijken bastaards te zijn. Duinmeiers hadden een goede naam als opleiders van jachthonden. Zo kocht jonkheer Tedingh van Berkhout van de buitenplaats Hofwijk aan het Westeinde zijn honden bij duinmeier Van der Meer en Leendert Heemskerk van boerderij de Kokmeeuw leverde de honden van zijn huisbaas Nicolaas de Stoppelaar. Claas van ’s-Gravenmade, alias de Boer, wordt in 1674 aanvankelijk beboet omdat hij vier “conijnhonden” rond had lopen op het erf van boerderij Wassenaar in De Zilk. Een medewerker van de houtvester heeft dit geconstateerd en stelt dat Claas helemaal niet gekwalificeerd is tot het houden van honden. De zaak wordt snel opgelost door de pachtheer van Claas, jonkheer Philibert van Cats. Hij stuurt een advocaat naar de houtvester om duidelijk te maken dat dit zijn honden waren die door Claas opgeleid werden.

2e. Helm, helm en nog eens helm.

Het Noordwijkerhouts dorpsbestuur wordt beboet voor tekortschieten helmaanplant

De aanplant van helm is een oude plicht in de zandgebieden binnen het gewest Holland. Duinmeiers kregen die opdracht als onderdeel van hun pachtcontract. De helmplanten moesten zij zelf kweken of aankopen en dat zal wel eens problemen gegeven hebben want er zijn enkele processen tegen duinmeiers die in het grafelijk duin plantmateriaal hebben uitgegraven. Maar ook de dorpsbesturen hadden een jaarlijkse aanplantplicht en bovendien betaalden zij helmbelasting en “teercosten”. Onder dit laatste moeten we een vergoeding verstaan die de houtvester en meesterknapen ontvingen wegens hun verteringen, in onze tijd zouden we dat  reis- en verblijfskosten noemen. Opmerkelijk feitje is dat uit de helmbelastingen door de houtvester fraaie cadeaus werden gekocht voor Willem de Derde die tot koning van Engeland was benoemd in 1688.

De Houtvester van Holland hield jaarlijks een schouw op naleving vam de helmplicht en uit processen wegens nalatigheid blijkt dat zowel individuen als dorpsbesturen er regelmatig een potje van maakten. De besturen van Noordwijk en Noordwijkerhout worden ook wel eens op het matje geroepen bij de houtvesters. Van Noordwijkerhout zijn zeker een handvol gevallen bekend waarin het bestuur tekort geschoten heeft in de aanplant van haar “buurhelm” en zich daarvoor moeten verantwoorden. Opvallend zijn een aantal processen die in 1679 gevoerd worden door de houtvester. Naast het dorpsbestuur wordt een aantal individuele inwoners voor de rechtbank gedaagd omdat zij hun aandeel in de jaarlijkse buurhelm geweigerd hebben uit te voeren. Hun aandeel wordt genoemd, per persoon 25 Rijnlandse Roe of 350 m2.  Zij krijgen hier boetes van een paar gulden voor. Het bestuur wordt verweten dat zij onvoldoende kon hardmaken waar helm was geplant en zou ook te weinig hebben gedaan om de genoemde weigeraars over te halen aan hun burgerplicht te voldoen. Boete 7 zilveren ducaten.

2f. Verdronken konijnen, sloten en wallen.

Een aparte categorie processen wordt gevormd door de boeren en duinmeiers die te weinig hebben gedaan om te voorkomen dat de zwervende konijnenpopulatie ongehinderd sloten kon oversteken. Als die te breed waren of de slootkanten te hoog of te steil volgde een boete. Sowieso had men toestemming nodig voor het “schieten” of aanleggen van sloten op terrein dat tot het grafelijk bezit hoort. Maar ook mocht men niet zomaar een sloot of greppel dempen. Voor het delven van een sloot zonder toestemming krijgt Willem Janszoon uit de Kleine Zilk in 1586 met de houtvester te maken. Willem heeft de vrijgekomen aarde ook nog eens gebruikt om konijnengaten dicht te maken en dat is ook in strijd met de wet. Net als het zand wegnemen uit grafelijk bezit valt dit bij de houtvester onder “ontgronding van de Wildernisse”, het wordt de boer zwaar aangerekend en daarmee is zijn ellende nog niet over want twee jaar later worden drie verdronken konijnen in de sloot gevonden. Zijn boete wordt uiteindelijk vijftig gouden Philipsguldens, een fortuin.

Na Willem volgt nog menige andere boer of duinmeier, de boetes kunnen uiteen lopen, van tien pond of gulden per verdronken konijn tot tientallen ponden voor een groep verdronken dieren. De vergaande bescherming van het konijn op het punt van eisen die aan een sloot werden gesteld valt te verklaren met het hoge belang dat men toekende aan het dier als leverancier van goedkoop vlees. Het aantal gevallen van processen wegens verdronken konijnen lijkt na 1650 af te nemen. Dat zou te maken kunnen hebben met een veranderende kijk op de voor-en nadelen van de konijnenstand in de duinen. In 1661 volgt het besluit tot depopulatie of ontvolking van de duinen omdat de schade die het konijn aanrichtte uit de hand was gelopen. Men was de controle kwijt. Er wordt vanaf dat jaar onderscheid gemaakt tussen “gepopuleerde en gedepopuleerde” duingebieden. Het konijn trok er zich weinig van aan en bleef vrolijk rondzwerven.

2g. Vrijheid van Leeuwenhorst: het Fageleffect

Voor 1680 wordt het stropen in de Vrijheid van Teijlingen of Leeuwenhorst spaarzaam genoemd. Maar als raadpensionaris Gaspar Fagel van de Ridderschap Holland het herenhuis op het kloosterterrein mag gebruiken en een imposante tuin aan laat leggen wordt ook het gebied van de Vrijheid van Leeuwenhorst vergroot. Het strekt zich aan westzijde uit tot aan de zee en de noordelijke grens wordt een kilometer verder verlegd naar de Duindam of Schulpweg. De aanpak van stropers in dit gebied wordt geïntensiveerd en eerder genoemde Dirck Oostdam is één van de eerste slachtoffers. Dat dit gebeurde was waarschijnlijk niet alleen om Fagel te begunstigen, de leden van de Ridderschap hadden immers zelf ook jachtrecht in het gebied. Maar de maatregel hielp mee om de na het Rampjaar 1672 ontstane wildschaarste aan te pakken. De depopulatie van de duinen vanaf 1661, extreem strenge winters en het roven van wild tijdens het Rampjaar door het Staatse leger maakten dat meerdere jaren de jacht geheel aan banden wordt gelegd. De forse verhogingen van boetes in de 18e eeuw vanwege stroperij in de twee Vrijheden passen in dat plaatje.

3. Stropende Noordwijkerhouters in de 18e eeuw

In de tabel hieronder, gesorteerd op familienaam, zijn stropers uit Noordwijkerhoutse families samengebracht uit de periode 1715-1793, overigens zonder garantie op volledigheid want de processen zijn niet altijd even gemakkelijk te volgen door de summiere registratie. Van elk persoon is één proces genoemd maar er zijn heel wat veelplegers, die tot wel acht keer voor de houtvester verschijnen. Slechts enkele vrouwen moeten zich bij de houtvester verantwoorden als stroper. In de laatste kolom de strafeis. Het beeld van de werkelijke straffen is divers; soms werd de strafeis overgenomen, andere keren werd maar een fractie betaald en in enkele gevallen werd de aanklacht direct geseponeerd of werd een eerder opgelegde straf geroyeerd.

JrVoornaamFamilieVergrijpEis
1762JeroenBarnhoornVangen van een haas met de strik50 gld
1724JoostBarnhoornStellen van 12 strikken; 1 haas, 1 konijnonbekend
1773ArieBerg van denVangen van een haas met de strik70 gld
1769GerritBerg van denStellen van 6 strikken Vrijheid L’horst150 gld
1781JacobBerg van denVangen van een haas met 6 strikken90 gld
1729Jan KoertszBerg van denStellen van 5 hazenstrikken125 gld
1771PieterBerg van denSchieten van een haas85 gld
1792HannesBerkel vanVangen van een haas met de strik70 gld
1738Pieter DirckszBoekhorstSchieten van een duif45 gld
1738PieterBoers (schout Nwh)Jagen met een hond; vangst 4 konijnen110 gld
1717Cornelis PieterszBosch van derVangen van 2 konijnen met de strik40 gld
1784WillemBosch van derVangst 4 konijnen, 7 strikken; geweldadigGeseponeerd
1792AalbertBramaStellen van 9 strikken225 gld
1790GerritBramaVangen van een konijn met de strik15 gld
1783LeendertBurg van denDelven naar konijnen10 gld
1741ArijCorelDelven van 11 konijnen230 gld
1719Cornelis HendrikDam vanVangen van één konijn met de strik15 gld
1754HendrickDam vanStellen van 11 strikken130 gld
1774HendrikDoesDragen van een snaphaan in de avond30 gld
1763JanDoesJagen met gebruik van 7 honden85 gld
1744TeunisDoesStellen van 4 hazenstrikken op eigen terrein100 gld
1786WillemDreiselKnecht Huibert Duivenvoorden; 5 strikken; 3 konijnen80 gld
1734Arij GerritszDuivenvoordenVangst van 12 konijnen met 24 strikken360 gld
1768Arij JanszDuivenvoordenDragen van een snaphaan op een zondag30 gld
1793Gerrit GerritszDuivenvoordenAangetroffen met een sprenkel20 gld
1785Huibert DirckszDuivenvoordenVangen van 4 konijnen met een hond110 gld
1781Jacob DirckszDuivenvoordenDragen en verbergen van een snaphaan40 gld
1783LourensDuivenvoordenDragen en verbergen van een snaphaanGeseponeerd
1764Marijtje JansdrDuivenvoordenDelven naar konijnenGeroyeerd
1757Pieter ArijszDuivenvoordenUitdelven van 19 konijnenbergen20 gld
1766Pieter JanszDuivenvoordenZoeken naar fazanteneieren op Houtlust25 gld
1754JanElst van derLos laten lopen van zijn 2 hondenGeroyeerd
1753AntjeElstgeestVangen van 1 konijn met 2 strikken40 gld
1788WillemEndelstraatVangen van een haas met een hond85 gld
1741Jan LeendertszGroenendijckDelven naar konijnen20 gld
1769KlaasHans van derStellen van 5 strikken50 gld
1727Pieter ClaaszHans van derVangen van 1 konijn met de strik op een zondag30 gld
1771WouterHans van derDelven naar konijnen na zonsondergang40 gld
1782BartolomeusHeemskerkDelven; acht konijnen gevangen170 gld
1738Huibert SijmonszHeemskerkVangst 2 konijnen met 6 strikken80 gld
1763Leendert Corn.HeemskerkJagen met 7 honden155 gld
1742HendrickHerkhuizenVangen van 1 konijn40 gld
1792LeendertHolst van derStellen van 12 strikken140 gld
1785PieterHoogduinSchieten van een haas op eigen land; 2e overtreding90 gld
1755JanKlinkenbergStellen van strikken ondanks gewaarschuwd te zijn30 gld
1716Arij HuibertszKlugt v.d.Vangen van één konijn met de strik30 gld
1740JaapKonijnenburgZoeken naar kievitseieren10 gld
1790CornelisKortekaasVangen van 1 konijn met 6 strikken100 gld
1790CorsKortekaasVangen van 1 konijn; stellen 6 strikken100 gld
1762HendrickKortekaasStellen van twee strikken50 gld
1772HendrickKortekaasVangen van 4 konijnen met 7 strikken210 gld
1782Jan HendrickszKortekaasJagen op konijnen met 2 honden tijdens de sneeuw100 gld
1768KoosKortekaasVangen van 1 konijn; bedreiging met een mes50 gld
1779JohannesLangeveldSchieten van een konijn70 gld
1752HeinLeeuwen vanZoeken naar kievitseieren35 gld
1738PieterLeeuwen vanOkw jagen samen met schout Boers….P.M.
1771BarendLinden van derVissen met schepnet in de Trekvaart in verboden tijd45 gld
1742Maarten ClaaszLinden van derStellen van 4 strikken40 gld
1757Leendert MaarleveldLokken en vangen van konijnen met een voerhoek80 gld
1743Jan CorneliszNobel(en)Vissen in de Trekvaart25 gld
1757Sijmon OostdamSchieten op haas en konijn in de sneeuw30 gld
1790AriePrinsStellen van vier strikken; vangst van 3 konijnen150 gld
1771JanPrinsJagen met een snaphaan met zijn zonen Kees en LeenGeseponeerd
1783ArieSchoutenKnecht Huibert Oostdam; 9 konijnen met 11 strikken400 gld
1783Maartje PietersdrSchravendijckVangst van 2 konijnen met 4 strikken60 gld
1762Jan Pieterszs-GravendijckDelven naar konijnen met een hondje20 gld
1769AalbertSommerVangen van 1 konijn met 2 strikken30 gld
1723Gerrit AalbertszSommerStellen van 3 strikken30 gld
1753PietSommerVissen in de Hoogeveensche polder45 gld
1724Pieter CornelszSpek van derStellen van 2 hazenstrikkkenonbekend
1790AalbertSteenvoordenVangen van een konijn; stellen van 12 strikken170 gld
1789LeendertSteenvoordenAangetroffen met 4 hazenstrikken100 gld
1736Willem HuibertsSteenvoordenDelven naar konijnen; vangst 8 konijnen240 gld
1730Willen JeroenszSteenvoordenStellen van 4 hazenstrikken 100 gld
1776AalbertSteijn vanVangen van 4 konijnen met 3 strikken met zijn broer105 gld
1779EngelSteijn vanVerkoop van acht patrijseieren25 gld
1717Engel JanszSteijn vanGat gedolven 2x; 1+2 konijnen gevangenGeseponeerd
1718Engel LeendertszSteijn vanVangen van één konijn met de strikGeseponeerd
1786GerritSteijn vanStellen van 5 strikken met Lourens van SteijnGeseponeerd
1754Huig EngelszSteijn vanVangen van 1 konijn met 1 strik40 gld
1787JorisSteijn vanDelven van 3 konijnen, stellen van een strikGeroyeerd
1783LourensSteijn vanAangetroffen met snaphaan; ingenomen en verbeurd20 gld
1739Wouter WouterszVlugt van derAangetroffen met een roer en twee honden45 gld
1753ReinierVos deStellen van 2 hazen en 2 konijnenstrikken90 gld
1757Willem ReinierszVos deVangen van 1 konijn met de strik20 gld
1730CornelisVrijer deAangetroffen jagend met 3 honden30 gld
1756HendrickWesselingVangen van 4 konijnen; 5 strikken; geweld gepleegd110 gld
1771CornelisWijnandsVangen van 2 konijnen met 7 strikken met zijn broer120 gld
1789HannesWijnandsVangen van 2 konijnen met de strik100 gld
1757JanWijnandsAangetroffen met een vangnet30 gld
1777WillemWijnandsVangen van patrijzen met een net voor zonsopgang70 gld
1772Sijmon JobszWinter deAangetroffen in de fazantenbossen ‘s-nachts40 gld
1792JanZeeland vanVangen van een konijn met de strik20 gld
1770KlaasZwanenburgLos laten lopen van een hondGeroyeerd

Tijdens de 18e eeuw is het strafproces aangepast. De zaak wordt nu afgehandeld in drie zittingsdagen omdat verdachten vaak niet op kwamen dagen. Dat maakt het wat lastiger om definitieve straffen terug te vinden, vandaar dat hier de strafeis bij eerste behandeling is aangehouden. Afwezigheid betekende niet dat men direct bij verstek werd veroordeeld. Pas bij de derde behandeling van de zaak werd de eis omgezet in een definitieve straf. De strafmaat is globaal of volgens norm: per geplaatste strik 10 gulden, per gevangen konijn 10 gulden, per haas 25 gulden. In bezit van een strik 10 gulden. In bezit snaphaan of roer 10 gulden of verbeurd verklaring. Bij gebruik van een hond 10 gulden of verbeurd verklaring van het dier. Aanhoudingen in de Vrijheid van Teijlingen of Leeuwenhorst leverde een verhoging of verdubbeling op. Zaken van onbeëdigde duinmeiers worden eerder geseponeerd of geroyeerd. Vangen op eigen land is nog altijd verboden. Stropen tijdens een sneeuwperiode, zondag of biddag leverde een verhoging van de straf op. En als vergelijkingsmateriaal voor de strafmaat: in deze eeuw kocht je voor 100-150 gulden met gemak een perceel weiland of akker. Een boerenmeid of boerenknecht mocht al blij zijn dat bedrag in een jaar te verdienen!

In de laatste kolom staat menig fors bedrag, vaak het gevolg van het feit dat de stroper was aangetroffen in de Vrijheid van Teijlingen of Leeuwenhorst. Het betekende echter geenszins dat de geëiste strafmaat definitief werd. Verdachten konden om gratie of compassie vragen en het maakte verschil of men eerlijk bekende en spijt betuigde. Maar ook of men respect voor de rechters toonde door op te komen dagen. Er zijn enkele opmerkelijke vrijspraken. Die hebben vaak te maken met het feit dat de aanklagende duinmeier niet officieel beëdigd was en zijn zaak over moest dragen aan een beëdigde collega. Soms vonden houtvester en meesterknapen de strafmaat zelf teveel van het goede. Zoals in het geval van Engel van Steijn (Stijn) die voor acht verkochte patrijseieren 25 gulden per ei zou moeten betalen, dat wordt geschrapt. En de broers Wijnands die op een (verboden) zondag met een hond in het duin liepen betalen niet 90 gulden volgens de strafmaat maar na een goed woordje van hun baas slechts drie gulden. Ook de stevige armoede van menige Noordwijkerhouter in de 18e eeuw was aanleiding voor clementie bij de houtvester. Hendrick Kortekaas die op de “boerderij van Geertje” bij de Duindamse Slag woonde zou in 1772 voor het stropen volgens de strafmaat 210 gulden moeten ophoesten maar wordt “geexcuseerd om zijne armoede en acht kinderen”. Eerlijk bekennen hielp hem ook, tot tweemaal toe. Net als in dit geval maakt de houtvester menigmaal in de 18e eeuw gebruik van zijn bevoegdheid om de eigen beloning te schrappen en alleen de proceskosten in rekening te brengen. Niettemin leverde de in omvang groeiende stroperij de houtvesterij behoorlijk wat geld op.

In menig geval was er te weinig bewijs omdat bijvoorbeeld wel strikken werden gevonden maar de duinmeier niet had gezien wie die gezet had, hooguit een vermoeden had van de dader. Sommige dorpsbewoners stonden nu eenmaal bekend als hardnekkige stropers. Voor hen gold dat lopen in het duin op zich al verdacht was. Aanhoudend ontkennen of glashard liegen van de verdachte maakte dat de houtvester soms niet anders kon dan de zaak te seponeren. Een getuigenverklaring was bewijs genoeg, zo zijn er enkele zaken waar derden verklaren gezien te hebben dat een daad werd gepleegd. Iemand een oor aannaaien zal dan ook wel eens gebeurd zijn. Verklaringen zijn er ook van mensen die proberen iemand vrij te krijgen omdat deze “niet van sinne” zou zijn of “totaal gebroken” van armoede.

Kees of Cornelis Kortekaas krijgt een aanmaning voor zijn 16 gld boete

We kunnen ook een lijstje maken van veelplegers.

Toppers: stropers op volgorde aantal aanhoudingenBerechtingen
Willem van den Bosch8
Pieter Arijszoon Duivenvoorden7
Joris van Steijn, Lourens en Gerrit van Steijn (Stijn) *Ieder 7
Arie Prins6
Pieter Claaszoon van der Hans5
Cornelis Hendrickszoon Kortekaas5
Pieter Sommer4
Huibert Duivenvoorden3
Arij Janszoon Duivenvoorden3
Wouter Pieterszoon van der Hans3

*De stropende broers Van Steijn (Stijn) opereerden alleen of met elkaar. Vandaar dat zij hierboven bij elkaar gezet zijn hoewel zij bij een gezamenlijke stroperij toch individueel gestraft werden door de houtvester. Heel bijzonder is hun gezinsrelatie. Zij waren zonen van beëdigd duinwaarder of jachtopziener Pieter van Steijn, die nota bene in dienst was van de houtvester. En zijn eed verplichtte Pieter iedereen, ongeacht de relatie, aan te houden. Hoe vaak zal hij maar gauw de andere kijk uitgekeken hebben als hij zijn zonen weer eens bezig zag?

Maar Pieter kon er niet omheen ook zijn zoon Joris aan te houden, of een oom of neef van zijn vrouw IJda Duivenvoorden. Op Arie Prins na zijn alle mannen uit bovenstaand lijstje via familiebanden verbonden met Pieter van Steijn. Zo was topstroper Willem van den Bosch een zoon van IJda’s zus Trijntje Gerritsdochter en Pieter Arijszoon Duivenvoorden was haar oom. De stropers Arij en Gerrit Gerritszonen Duivenvoorden die op latere leeftijd jachtopzieners werden waren haar broers en Arij Janszoon een neef. Pieter Claaszoon Van der Hans was schoonvader van haar broer Dirck Gerritszoon Duivenvoorden. Dat Pieter van Steijn en zijn vrouw IJda ’s-avonds bij het naar bed gaan weleens verzucht zullen hebben: “welke familielid gaan we morgen weer eens aanhouden”, daar is toch weinig fantasie voor nodig.

Joris van Steijn had heel wat op zijn kerfstok. In juni 1789 steelt hij een kleine kudde schapen uit een weiland aan de Noordwijkerhoutse Leeweg en hoopt die in Amsterdam te verkopen. Maar hij wordt gepakt en er volgt een breed beschreven proces voor de Hoge Vierschaar van de vier Bollenstreekdorpen met een forse lijfstraf, opsluiting en verbanning tot gevolg. Hij moet zich dan eigenlijk nog verantwoorden voor zijn laatste stroperij bij de houtvester waarvoor hij opnieuw door zijn eigen vader was aangehouden. Maar Joris komt niet opdagen en men “weet niet waar of hij zich ophoudt”. Wij weten dat wel, in het tuchthuis.

Stropers die als duinmeier genoemd worden en aanhoudingen verrichten.

Arij Gerritszoon Duivenvoorden, Huibert Duivenvoorden, Gerrit Gerritszoon Duivenvoorden en Jacob Duivenvoorden. Jan van der Elst, Bartholomeus Heemskerk en Leendert Heemskerk.

Willem Huibertszoon Steenvoorden, Jacob Steenvoorden en tenslotte Gerrit van Steijn. Allemaal namen van mannen die een carrière als stroper achter de rug hadden alvorens als duinmeier zelf stropers aan te gaan houden. Zij waren vaak niet beëdigd en daarmee kwam een aangebrachte stroper nog wel eens weg met seponering van zijn zaak bij de houtvester.

Duinmeiers of duinwaarders (jachtopzieners) die naar voren komen als strak in de leer handelend zijn er ook. Leendert Sijmonszoon Steenvoorden was jarenlang fanatiek controleur in de Vrijheid van Leeuwenhorst en heeft talrijke stropers aangegeven. Zijn aanhoudingen leidden meestal ook daadwerkelijk tot een straf, de houtvester lijkt veel vertrouwen in de man gehad te hebben. Opmerkelijk is dat hij opgevolgd werd door Arij Gerritszoon Duivenvoorden, één van zijn vaste klanten. En nota bene iemand die de houtvester gekend moet hebben, hij had Arij immers wel eens gevangen gezet op het slot Teijlingen. Pieter van Steijn die zijn eigen zonen volop zag stropen is voor zover na te gaan nooit zelf betrapt. Ook hij bracht heel veel stropers voor het gerecht van de houtvester, waaronder menige stroper die door duinmeiers waren betrapt en aangehouden maar omdat zij onbeëdigd waren moest de aanhouding nog eens door Pieter overgedaan worden. En tenslotte: ook Gerrit Claaszoon Vrijer die duinmeier was op het Noordwijkerhoutse Kerkeduin komt naar voren als een principieel man. Hij houdt enkele keren Pieter Arijszoon Duivenvoorden aan, zijn stiefbroertje met wie Gerrit was opgegroeid op het Duinhuis en het Lappennest, nu Landgoed in den Houte.

Na drie eeuwen van stroperij in de Noordwijkerhoutse bossen en duinen volgt na de opheffing van de Houtvesterij Holland nog ruim een eeuw illegale wildvangst. De omvang neemt maar langzaam af, het is eigenlijk de ziekte myxomatose die een definitief einde maakt aan de konijnenstroperij in de 20e eeuw. De straffen worden flink milder. Rond 1900 kwam men bij de kantonrechter weg met een paar gulden boete. Die was snel terug verdiend. Er was begrip voor de diepe armoede bij veel Noordwijkerhouters.

Maar daarover later misschien meer, net als over zware delicten die door stropers werden gepleegd.

Jan Duivenvoorden, november 2024.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.