Bij het schrijven van dit verhaal is het precies 100 jaar geleden dat het dorp Noordwijkerhout regionaal en zelfs landelijk veel aandacht kreeg in de media vanwege de diefstal van grote partijen bloembollen. Die aandacht moeten we wel plaatsen in de tijd want zeker de regionale kranten stonden vol met kleine gebeurtenissen, die aangemeld werden door overijverige plaatselijke correspondenten. En de landelijke kranten namen berichten vaak letterlijk over. Zo kreeg de krantenlezer nagenoeg elke uitspraak van rechters te zien, waardoor de indruk ontstaat dat Noordwijkerhout bewoond werd door louter criminelen. Maar het gros der veroordelingen betrof boetes voor het lopen op verboden grond of het stropen van konijntjes. Geen grote vergrijpen dus, waarvoor we bovendien vaak dezelfde namen of initialen tegenkomen. Een kantonrechter noemde één van hen zelfs zijn “abonneehouder”. De boetes bestonden uit niet meer dan enkele guldens of een paar dagen brommen, want rechters kenden hun Pappenheimers en hielden rekening met de armoede binnen vele Noordwijkerhoutse families.
Niettemin, kort na elkaar vinden in de twintiger jaren van de vorige eeuw in ditzelfde dorpje enkele gebeurtenissen plaats die bijgedragen hebben aan het imago van rauw, onverschillig volk dat men buiten Noordwijkerhout had van haar inwoners. Zoals de dood van de kermiswerker Schurink uit Zutphen. Hij overleed na door cafégasten mishandeld te zijn waarna hem de nodige medische verzorging door de politie onthouden was en een arts in eerste instantie de verkeerde diagnose stelde. Deze gebeurtenis wordt op deze website in een apart verhaal beschreven omdat het verstrekkende gevolgen had, namelijk de afschaffing van de traditionele kermis als eeuwenoud oogstfeest. De brave Oranjefeesten, zo genoemd omdat men het woord kermis wilde vermijden waren als alternatief voor deze oogstfeesten ingevoerd, maar in Noordwijkerhout hield men vast aan de oude kermis en werden beide feesten in dezelfde week gehouden. De “moord met de klomp” zoals het in de volksmond bekend raakte maakte een einde aan de kermis. In Noordwijkerhout worden nu al 100 jaar alleen nog Oranjefeesten gevierd, maar blijft men het kermis noemen.
Zie de volgende link. 1927 Hoe een klomp de kermis vermoordde – Noortigerhout
De Bloembollendiefstal, een tweede gebeurtenis die de inwoners schokten vond een paar jaar eerder plaats, in de loop van 1925. Het strafproces leidde tot bekentenissen en veroordeling van maar liefst negen verdachten. We kunnen dat proces echter niet los zien van een eerdere heftige gebeurtenis uit 1921, de inbraak bij de Hanzebank. Voor de diefstal van een brandkast met inhoud werden verdachten opgepakt, waarvan we de namen ook bij de diefstal van bloembollen tegenkomen. De inbraak zal in dat bollenproces dan ook betrokken worden door de aanklagers. Omdat uw schrijver verwacht dat een enkele lezer het minder prettig zal vinden dat de naam van zijn of haar opa, overgrootvader of neef via dit verhaal op het wereldwijde web wordt geplaatst hebben de meeste verdachten in de beschreven processen een cryptische omschrijving van persoon en naam meegekregen. Laten we het er op houden dat zelfbehoud uw schrijver niet geheel vreemd is. Ook al is dit alles al een eeuw geleden gebeurd en hebben veroordeelden hun straf uitgezeten, je weet maar nooit hoe gevoelig de kwestie nog ligt bij hun nazaten. En de eerlijkheid gebiedt te vertellen dat de meeste verdachten in zijtakken van de stamboom van uw schrijver terug te vinden zijn, iets dat bijna onvermijdelijk is als je familie al honderden jaren in het dorp woont.
Niettemin, de beter in de geschiedenis van Noordwijkerhout ingewijde lezer zal aan de pseudoniemen vast wel de juiste namen weten te knopen. We spreken hier daarom in het vervolg over de hoofdverdachten Nicolaas “de Nagel”, Adriaan “de Neef” (van de Nagel), “de Barbier” en “Schipper van der Heuvel”. Deze vier mannen spelen in beide zaken een hoofdrol. Daarnaast spelen Piet “de Wethouder” en Klaas “de Hut” een rol in de zaak van de bloembollendiefstallen waarin ook nog twee “Caféhoudende turfschipperszonen” uit Noordwijkerhout een rol spelen, een bloemistenknecht en enkele helers. Eén van deze turfschipperszonen komen we later ook tegen bij de zaak van de moord met de klomp.
De inbraak bij de Hanzebank
Na de oprichting en snelle succes van de Boerenleenbank voor de agrarische sector ontstaat begin 20e eeuw bij de middenstand behoefte aan een vergelijkbare bankinstelling. In 1908 wordt in Brabant de Hanze opgericht, in haar naam verwijzend naar middeleeuwse handelssteden. In de gepolariseerde religieuze wereld van die tijd richt men zich echter alleen op katholieke middenstanders. In Zuid-Holland wordt het initiatief dan ook van harte ondersteund door het bisdom Haarlem dat een min of meer eigen afdeling van het Hanzeconcern zal oprichten. Vlot achter elkaar worden kantoren geopend, het initiatief voorziet in een behoefte. In Noordwijkerhout met haar traditioneel grote katholieke bevolking wordt in 1917 de heer P. van Emmerik aangesteld als de eerste correspondent of kantoorhouder van de Hanzebank, of zoals de bank formeel genoemd wordt, de Coöperatieve Middenstands Credietbank. Hij wordt na enkele jaren opgevolgd door Leendert van Hensbergen, die aan het Harde Pad woont en in een kamer zijn bijkantoor van de Hanzebank runt. Naar later zal blijken niet bepaald een veilige plaats, want de kamer had slechts één toegang aan de buitenzijde van het huis met een deur met een simpel huisslot.

In de nacht van 11 mei 1921 wordt bij Leendert van Hensbergen ingebroken en de brandkast van de Hanzebank wordt in zijn geheel meegenomen. De schade is verzekerd maar dat neemt niet weg dat het verlies groot is want ook de boekhouding en waardepapieren zoals spaarboekjes van burgers lagen in de kluis, naast een bedrag van zo‘n 7.600 gulden. Al snel constateert de politie dat de kluis per schip moet zijn afgevoerd, hoe men tot deze conclusie kwam blijft onduidelijk. Dat neemt niet weg dat de brandkast spoorloos blijft, ondanks een beloning voor tips die na enkele dagen wordt uitgeloofd. Er wordt iemand verdacht en verhoord maar niemand aangehouden. Uit het latere proces kunnen we afleiden dat dit de verdachte “Schipper van der Heuvel” moet zijn geweest. Pas een ruim jaar later, eind juli 1922 wordt de lege kluis gevonden in de Maandagse Wetering. De speurders weten vervolgens drie mannen aan te houden, naast “de Nagel” en de “Barbier” betreft dat dezelfde “Schipper van der Heuvel”. In november wordt bij de Haagse Rechtbank het proces tegen de drie mannen gehouden. Van der Heuvel bekent dat hij de zware brandkast heeft vervoerd en bij de verdeling van het geld 500 gulden heeft ontvangen. De brandkast zou in eerste instantie aan de Leidsche Vaart zijn verstopt maar de verdachten achtten dit blijkbaar toch een te veel bezochte plek, reden waarom Van der Heuvel met de inbrekers de kluis in de Maandagse Wetering had gedumpt.
Van der Heuvel wijst tijdens het proces de Nagel en de Barbier aan als de twee mannen die hem gevraagd hebben het vervoer van de brandkast te verzorgen. Die twee heren ontkennen echter in alle toonaarden, noemen het verzinsels. Hun verdediger stelt dat er geen enkel bewijs is dat zijn twee cliënten daadwerkelijk hebben ingebroken. Hij stelt daarnaast dat de sociale status tussen de twee zo verschillend was dat niemand zich voor kon stellen dat zij samengewerkt zouden hebben. De Barbier was immers een gerespecteerd ondernemer met wel twee “bedienden”. Dit in tegenstelling tot de Nagel. Deze had een strafblad zo lang als een wc-rol maar het was niet in het belang van die cliënt dat dit ook expliciet genoemd zou worden. De kranten tekenen uit de woorden van deze advocaat alleen op dat de Nagel een wat ongunstiger bekend staand persoon was. De waarheid is dat de Nagel regelmatig zijn intrek had genomen in één van de landelijke gevangenissen.

Ontslagformulier van “de Nagel” van de gevangenis in Leeuwarden, 1907. Relevante persoonsgegevens zijn weg gehaald en de foto is voorzien van het bekende blokje om de identiteit van de man verder te maskeren.
De aanklager lijkt met de bekentenis en verklaring van Schipper van der Heuvel een appeltje/eitje uitspraak te verwachten. Verklaringen van enkele getuigen zoals buurvrouwen die spreken over de plotselinge welvaart van het gezin van de Nagel zijn een plus. Een wat dubieuze afpersing van de verdachten door derden vormt tijdens het proces nog een opmerkelijk feit. Er was een brief geschreven door een neef van Van der Heuvel aan het adres van de Barbier met de eis 250 gulden te betalen omdat anders bekend gemaakt zou worden dat hij tot de dieven behoorde. Dat geld zou de Barbier betaald hebben, want de ontvangers hadden hem een briefkaart gestuurd met een “bedankje”. De Barbier ontkende voor de rechtbank ook deze dubieuze transactie. Het aanwijzen van de Nagel en de Barbier als de inbrekers bij de Hanzebank blijkt echter geheel verrassend toch onvoldoende te zijn. Een week na het proces volgt de uitspraak. Schipper van der Heuvel krijgt zeven maanden, de Nagel en de Barbier gaan vrijuit vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs. Althans, zo lijkt het voor dat moment maar de kwestie zal een rol spelen tijdens het proces rond de bloembollendiefstal eind 1925.
Kantoorhouder van de Hanzebank Leendert van Hensbergen wordt niets verweten, hij krijgt eind 1922 eervol ontslag. Op Oudjaarsdag, zijn laatste werkdag wordt zijn kantoor opnieuw bezocht door inbrekers. Zes dagen later wordt een geheel nieuwe Hanzebank geopend aan de Havenstraat waarvoor de plannen al in de voorgaande zomer waren gemaakt. De grond en werkplaats van smid Vermin was door het Delftse hoofdkantoor van de Hanzebank al in 1921 aangekocht. Na sloop wordt een kantoor met een bovenwoning voor de nieuwe kantoorhouder gebouwd. De goede man neemt echter enkele maanden later al weer ontslag, waarop Leendert van Hensbergen opnieuw benoemd wordt. Het fenomeen van de Hanzebanken blijkt echter geen lang leven beschoren, wanbeheer op de vestigingen in Brabant hebben een domino-effect en leiden tot opheffing van rayons en kantoren vanaf de zomer van 1923. In december volgen de faillissementen elkaar snel op en is een speciale wet van de regering nodig om de zaak te saneren. Ook de Noordwijkerhoutse Hanzebank wordt meegezogen in de ellende al is niet duidelijk wanneer deze instelling ophield te bestaan. Het pand aan de Havenstraat, gebouwd door aannemer Parera en geopend in januari 1923 geopend kennen we als de voormalige slagerijen Balk en Koot. In het Hanzebankgedeelte is tegenwoordig een plantenwinkel gevestigd.
De Bloembollendiefstal 1925
In het najaar van 1925 en daarop volgende dient voor de Rechtbank in Den Haag de zaak tegen negen verdachten in de regionale bloembollendiefstal. De belangstelling is zo groot dat de politie moet ingrijpen bij de ingang, een deel van het toegestroomd publiek moet worden teleurgesteld. De zaak hield dan ook de Bollenstreek flink bezig maar dat was niet alleen vanwege de diefstal in Noordwijkerhout. Al jaren werden in de regio bollen gestolen, direct vanaf het land of vanuit schuren. De bollen hadden een hoge waarde tegenover een laag volume, ideaal voor dieven. Voor de meestal arme criminelen vormden een paar zakken of manden al een flinke aanvulling op het inkomen. Bij elkaar opgeteld vormden de vele diefstallen echter een forse verliespost van enkele tienduizenden guldens voor de bollenkwekers. Tijdens het Haagse proces zullen dan ook topbestuurders zoals Ernst Krelage, voorzitter van de Algemene Vereniging voor de Bloembollencultuur, de gelegenheid aangrijpen om duidelijk te maken welke impact de terugkerende diefstal op hun sector had. En dat was des te meer een reden voor de aanklagers om voor zware straffen te pleiten bij de rechters.
Bollenkweker Hein van Leeuwen aan het haventje van Noordwijkerhout vermiste in de zomer van 1925 bij herhaling partijen bollen maar kon aanvankelijk niemand op heterdaad betrappen. Hij was daarom wacht gaan houden bij zijn kostbare bezit en zo kon verdachte de Nagel aangehouden worden eind september. Die doet bij verhoor echter een opmerkelijke uitspraak, onder druk gezet met de beschuldiging dat hij ook in Voorhout ook actief was geweest. Daar waren in dezelfde periode immers ook bollen gestolen. De Nagel wijst daar echter anderen voor aan en noemt hen met naam en toenaam. Waaronder twee medeplichtigen uit de Hanzezaak, Schipper van der Heuvel en de Barbier. De daders van de Voorhoutse diefstal kwamen dus in beeld door een bekentenis van verdachte de Nagel. Waarmee in feite twee los van elkaar staande bollendiefstallen in de procesvoering aan elkaar gekoppeld raakten door de opmerkelijke relatie tussen de voormalige criminele “vrienden” de Nagel, Van der Heuvel en de Barbier. De Voorhoutse diefstal wordt echter in een apart proces behandeld in het voorjaar van 1926.
Van Leeuwen schat de gestolen waarde van de bollen bij de rechter op zo’n zeven of achtduizend gulden. Verdachte de Nagel ontkent dat dit de waarde moet zijn geweest, volgens hem zouden er dan ook andere dieven hun slag moeten hebben geslagen. Hij stelt vals bescheiden niet meer dan een zes of zeven keer de schuur van Van Leeuwen bezocht te hebben, soms alleen, andere keren met Arie de Neef. Hij woonde op steenworp afstand van de schuur en de sleutel van de toegang stak altijd in het slot, dus dat beweerd werd dat hij een valse sleutel zou hebben gehad was volgens de Nagel onzin. De Neef en de Nagel bekennen de diefstal bij Van Leeuwen. Zij wijzen tijdens het proces de Wethouder aan als de partij die de gestolen bollen heeft afgenomen en deze ter verkoop zou hebben aangeboden op de bloembollenveiling in Lisse. Zijn zaak wordt tegelijk behandeld, ook deze Wethouder legt een bekentenis af.
Uit de verhoren en het proces wordt niet duidelijk of de Wethouder nu opdracht heeft gegeven tot het stelen van de bollen of dat hem slecht heling ten laste kan worden gelegd omdat de Nagel de bollen aan hem zou hebben aangeboden. De verklaringen van de verdachten spreken elkaar tegen. Nu duidelijk is dat de gestolen bollen ter veiling zijn aangeboden op naam van de Wethouder kan het personeel van de veiling in Lisse de omvang van de diefstal goed in kaart brengen. Via de verkoopadministratie worden bollen terug gevonden in het Westland, Delft, Den Haag, Haarlem, in de Anna Palownapolder en zelfs in het buitenland. Ook worden bollen aangetroffen bij de Barbier onder een stapel takkenbossen en bij de Caféhoudende Turfschipperszonen in Haarlem en Noordwijkerhout. Twee zakken bollen ter waarde van zo’n 400 gulden werden door een onbekende bij de gedupeerde kweker Hein van Leeuwen bij de deur gezet. Mogelijk door de echtgenote van verdachte de Wethouder van wie Hein ook al eens 100 gulden ontvangen had met de belofte op meer, de vrouw probeerde zo te redden wat er te redden viel voor haar echtgenoot. En zelfs in december 1926 worden door een veldwachter nog twee zakken bollen gevonden op een geheime bergplaats van de Nagel in het zeeduin. Die had hij niet meer op kunnen halen omdat hij in de cel verbleef.
Er zou al met al sprake zijn van een waarde van wel twintigduizend gulden voor de Noordwijkerhoutse diefstallen en twaalfduizend voor de Voorhoutse zaak, bedragen die in de berichtgeving van kranten variatie kennen, zoals dat ook geldt voor de algehele beschrijving van de diefstal en de procesgang geldt. Een Friese krant noemt bijvoorbeeld niet alleen de initialen van de Nagel, maar ook zijn originele Noordwijkerhoutse bijnaam. Ook is er een Rotterdamse krant die hem gewoon met achternaam en bijnaam noemt, iets wat tegenwoordig absoluut niet meer zou kunnen. De zaak heeft ook nog een opmerkelijke arrestatie tot gevolg. Bij de zoektocht naar gestolen bollen heeft kweker Van Dijk uit Noordwijkerhout de politie ijverig geholpen omdat zijn medewerker E.V. tot de verdachten behoorde en hij zich mogelijk als werkgever in goede naam en eer aangetast voelde. De arme Van Dijk krijgt echter door een fout van de Voorhoutse burgemeester de pen op de neus. Hij wordt gearresteerd en in de cel gezet omdat hij betrokken zou zijn bij de diefstallen in Voorhout. Deze blunder van de burgemeester wordt hem zwaar aangerekend, er wordt proces-verbaal tegen hem opgemaakt wegens valse beschuldiging.
Door de bekentenissen van de drie verdachten de Nagel, de Neef, de Barbier en de Wethouder voor de Noordwijkerhoutse diefstallen is er weinig ruimte voor hun raadsheren om vrijspraak te vragen, zij richten zich op het beperken van de schade en pleiten voor strafvermindering “wegens omstandigheden”, het bekende riedeltje over de zwakke sociale status van betrokkenen. De Hanzezaak komt nu ook om de hoek kijken want de aanklagers verwijzen maar al te graag naar deze zaak om nog eens het crimineel verleden van de verdachten onder de aandacht te brengen, met name de Nagel en de Barbier worden recidivist genoemd. Hun verdedigers stellen niet onterecht dat hun cliënten daarvoor niet veroordeeld waren, al leverde dat indertijd heel wat vraagtekens op bij het publiek. De rechter heeft door de bekentenissen van verdachten geen moeilijke zaak. In december 1925 volgt de veroordeling van de betrokkenen in het proces rond de diefstallen in Noordwijkerhout. De hoofdverdachte de Nagel krijgt twee en een half jaar, de Neef anderhalf jaar en wegens heling worden de Wethouder en de Barbier veroordeeld tot respectievelijk twee en één jaar.
De Wethouder gaat in beroep tegen zijn veroordeling. Het pleidooi van zijn verdedigster is gebaseerd op zijn positieve rol als dorpsbestuurder, zijn goede naam als middenstander en de moeilijke financiële positie waarin zijn gezin zich zou bevinden. Bovendien was er een zeer gunstig reclasseringsrapport. De rapporteur roemde de medewerking van de Wethouder aan het rapport en had dan ook een voorwaardelijke veroordeling van de rechters verwacht. Bovendien had verdachte spontaan bekend dat hij geld had ontvangen van de Nagel dat afkomstig was uit de inbraak bij de Hanzebank. Dit feit was bij het proces rond de roof van de brandkast nooit ter sprake gekomen, maar zou te maken hebben gehad met betaling van geleverd voedsel aan het gezin van de Nagel. De Wethouder wist dus wie de daders waren van de inbraak. Hij had hier geen aangifte van gedaan en zou vervolgens door de Nagel onder druk zijn gezet om mee te werken aan de verkoop van de gestolen bloembollen. Met het aandragen van dit onbekende feit was volgens het rapport de schuld van de Nagel voor die inbraak nu alsnog duidelijk geworden en was daarmee de Noordwijkerhoutse bevolking een dienst bewezen, iets dat toch tot strafvermindering voor de Wethouder zou mogen leiden. Die boute stelling van de verdediging was uiteraard een doorn in het oog van de aanklager, die graag bij de feiten van het ten laste gelegde wil blijven en voor handhaving van de opgelegde straf pleit. Dat is ook waar de rechter in hoger beroep toe besluit, twee jaar gevangenisstraf, zij het nu met aftrek van het langdurige voorarrest van vijf maanden.
Vrijwel gelijktijdig met het hoger beroep van de Wethouder dient het proces tegen de verdachten in de Voorhoutse diefstallen. Ook in deze zaak liggen de feiten vrij duidelijk door verklaringen van getuigen maar volgt voor enkele verdachten vrijspraak. Hoe deze vrijspraak is onderbouwd blijft vaag maar het is reden voor de aanklager om in hoger beroep te gaan. Dat geldt ook voor de veroordeelde Klaas de Hut die op drie jaar gevangenis mocht rekenen. Waarmee we ook voor deze Voorhoutse zaak dus een tweede behandeling en straffen krijgen. Dit hoger beroep dient in de zomer van 1926 en leidt alsnog tot definitieve gevangenisstraf voor de meeste verdachten en dus verwerping van eerdere vrijspraak. Schipper van der Heuvel kreeg al eerder drie jaar aan zijn broek en een zekere N.W. uit Sassenheim zelfs vier jaar. De straf van drie jaar voor Klaas de Hut blijft gehandhaafd. Drie aanvankelijk vrijgesproken helers krijgen nu ieder twee jaar onvrijwillig verblijf in Scheveningen opgelegd. Naast D.H., een koopman uit Voorhout en bloemistenknecht E.V. uit Noordwijk betreft dat de Noordwijkerhoutse Barbier, die dus in beide diefstalzaken wordt bestraft voor drie jaar totaal. Ook cassatie bij de Hoge Raad helpt hem niet waardoor hij uiteindelijk 26 maanden zal uitzitten. De vrijspraak voor de Caféhoudende Turfschipperszonen lijkt te zijn gehandhaafd.
Terwijl de veroordeelden in de Noordwijkerhoutse bollendiefstal al enkele maanden van hun straf in de Scheveningse strafgevangenis aan de Pompstationsweg erop hebben zitten krijgen zij daar in de zomer van 1926 gezelschap van de veroordeelden van de Voorhoutse diefstallen. Of de negen veroordeelde mannen elkaar daar regelmatig gezien hebben weten we niet, maar was dit het geval dan zullen de ontmoetingen tussen hen vast niet zo gezellig zijn verlopen want men beschuldigde elkaar met het grootste gemak gedurende de processen. Daarom kunnen we ook niet echt spreken van een georganiseerd crimineel netwerk dat tijdens de inbraak bij de Hanzebank en de Bloembollendiefstallen actief was, al speelde de figuur van de Nagel dan wel in beide zaken een centrale rol. Maar uit alles blijkt dat hij vooral uit eigenbelang en opportunisme handelde. Feit is dat het dorp Noordwijkerhout in die periode in negatief opzicht in beeld kwam, iets dat enkele maanden na de hoger beroepen nog een vervolg kreeg door de “moord met de klomp” tijdens de kermis van 1926.
April 2025. Jan Duivenvoorden.