De Noordwijkerhoutse archieven zijn vooral rijk als het het gaat om de geschiedenis van boerderijen. Belangrijke bron vormt het pachtersarchief van het voormalige klooster Leeuwenhorst dat ons de namen geeft van boerenfamilies vanaf het begin van de vijftiende eeuw. De verpachting van haar omvangrijke agrarisch bezit vormde de grootste inkomstenbron voor het klooster en zolang het de nonnen voor de wind ging werden landerijen zelden verkocht. Ook de rentmeesters hadden baat bij stabiel onroerend goed bezit voor hun administratie en werkten met pachtcontracten van vijf of zeven jaar, slechts in een enkel geval wat langer. Dat kon niet voorkomen dat soms discussie ontstond over de aanspraken van het klooster op een bepaald landbouwperceel omdat de eeuwenoude administratie op onderdelen onduidelijkheden bevatte in de beschrijving van de ligging van percelen. Dat was de belangrijkste reden voor het laten maken van kaarten van het kloosterbezit in 1625 met aanpassingen in latere jaren.
Die kaarten in combinatie met pachtgegevens uit de jaarlijkse rentmeestersrekeningen geven ons zekerheid over de bewoners van de meeste boerenlocaties voor 1612, het beginjaar van de rechterlijke archieven van het dorp waarin veel eigendomsoverdrachten zijn opgenomen. Dat geldt ook voor de hier behandelde boerderij Westerhout aan de “Boerenkant”of Buurweg, tegenwoordig het Westeinde. Haar naam kreeg het gebouw overigens pas in de 19e eeuw, voor die periode werd voor de herkenning van de locatie verwezen naar de relevante bewoners, belendende percelen of buren. In het geval van Westerhout is er nog een extraatje omdat het de middelste van drie dicht bij elkaar staande boerenlocaties was die uit dezelfde vijftiende eeuw stammen. Alkemade en de Mariahoeve vormen de andere twee en ook over hun eigenaren en pachters is veel bekend. In het geval van Westerhout kan 500 jaar geschiedenis tamelijk eenvoudig terug gevolgd worden dankzij de verpachting van kleine akkerpercelen die voor de boerderij lagen, dus aan de oostzijde van het Westeinde. Die percelen van het klooster Leeuwenhorst vormen met elkaar één morgen landbouwgrond, of een kleine hectare. Hieronder is dat perceel op kaart vergeleken voor de situaties 1625 en (plm) 1900.
In 1625 was Jan Corneliszoon Nierop eigenaar van boerderij Westerhout. Een grote akker recht voor de boerderij was zijn eigendom, ernaast lag het smalle, lange perceel dat van de abdij gepacht werd, met rechts de vermelding dat het 600 Rijnlandse Roe groot was (0,85 ha). Daar vlak boven een zeer smal perceel van 129 RR dat door de buren gepacht werd van het klooster. Dergelijke smalle percelen komen veel voor in de kloosteradministratie voor het jaar 1600, met name voor het gebied rond het Westeinde, sprake is van breedtes van 24 voeten of 7-8 meter. Doordat de Schuine weg dwars door de percelen liep is in de administratie van de rentmeesters soms sprake van twee percelen, maar ook van opsplitsing daarvan in drie of vier percelen. In de 19e eeuw behoort dit alles nog altijd bij de boerderij, maar inmiddels zijn de kloosterpercelen eigendom geworden en dat is ook de situatie bij de verkoop van Westerhout aan Jan Jobszoon Duivenvoorden in 1901.
We kunnen het abdijperceel koppelen aan bewoners voor het jaar 1625 en dat geeft ons het volgende overzicht tot aan dat jaar, gebaseerd op de rentmeestersboeken.
Bewoners tot 1604
Volgorde bewoners | Vanaf | Bewoner (eigenaar/pachter) |
1 | 1441 | Jan Mathijszoon |
2 | 1476 | Clara, weduwe van Jan Mathijszoon |
3 | 1496 | Pieter Corneliszoon Verduin |
4 | 1523 | Jan Adriaenszoon |
5 | 1539 | Hendrick Janszoon |
6 | 1564 | Cornelis Hendrickszoon |
7 | 1578 | Dirck Gerritszoon |
8 | 1604 | Jan Corneliszoon Nierop (Nijerop) |
Van de oudste bewoners hebben we weinig gegevens, alleen hun namen. Echtgenotes worden door de rentmeesters slechts incidenteel genoemd zoals in het geval van Clara, de weduwe van Jan Mathijszoon. Zij kan het boerenbedrijf met haar gezin nog zo’n twintig jaar voortzetten na het overlijden van haar man. En met Jan Adriaenszoon, Hendrick Janszoon en Cornelis Hendrickszoon noteren we drie generaties van één boerenfamilie. Eind 16e eeuw liepen er in Noordwijkerhout en omgeving meerdere mannen rond met de naam Dirck Gerritszoon en dat maakt het lastig om na te gaan welke Dirck vanaf circa 1578 op Westerhout woonde. Mogelijke kandidaat is de Dirck die ook schepen van het dorp was en in die hoedanigheid enkele reizen heeft ondernomen naar Leiden en Utrecht vanwege paarden die door het dorp geleverd waren voor de strijd tegen de Spanjaard. Dirck wordt in de dorpsrekening vermeld vanwege vergoeding van zijn verblijfkosten, bij elkaar nog geen vier gulden.
Over de omvang van de bedrijven van deze oudste bewoners weten we iets meer want vanaf midden 16e eeuw wordt die omvang nauwgezet bijgehouden als basis voor de belastingheffing door het Hoogheemraadschap Rijnland en het gewestelijk bestuur. De details zijn terug te vinden in de zogenaamde Morgengelden en Tiende Penning. Het waterschap rekende met tarieven per morgen (0,85 hectare), het gewest ging uit van tien procent belasting over de huurwaarde van percelen.
De Tiende Penning Noordwijkerhout van het jaar 1553 is per perceel, eigenaar en pachter uitgeschreven. We spreken hier over een periode waarin boeren een groot deel van hun land nog pachten van derden. Hendrick of Heijndrick Janszoon heeft dat jaar slechts een kleine hectare grond in eigendom. Zijn huis blijkt gebouwd te zijn op een perceel van het Regulierenklooster uit Leiderdorp. Van deze monniken pacht hij ook nog wat andere grond, net als van het klooster Leeuwenhorst, de pastoors van Noordwijkerhout en het Langeveld en van een drietal particulieren uit Rijnsburg en Noordwijk. In totaal wordt de huurwaarde van al zijn percelen getaxeerd op 42 pond en 10 stuivers per jaar, waarover hij 10 procent belasting moet betalen.
Ook van zijn buren op de boerderijen die wij kennen als de Mariahoeve en Alkemade zijn de gegevens bekend. IJsbrant Corneliszoon op de Mariahoeve bewerkt zo’n 23 morgen (20 ha) landbouwgrond, Sijmon Gerytszoon op Alkemade maar liefst 49 morgen (42 ha) waarvan ruim de helft uit eigendom bestaat. De families van deze twee mannen gebruikten de achternaam Alkemade maar kennen niet dezelfde voorouders. De achternaam verwijst naar het gebied achter hun boerderijen, tussen het Westeinde, Schulpweg en Duinsloot, de zogenaamde Alckma of Alkema(de)se Tienden. Hun bedrijven zijn aanzienlijk groter dan de nog geen negen hectare die Hendrick Janszoon bewerkt. Boerderij Westerhout zal in omvang pas toenemen na het jaar 1600.
8. Jan Corneliszoon van Nierop en Grietje Meesdochter 1605 – 1638
Vanaf de laatste bewoner uit de tabel kunnen we meer over hun families en bedrijven vertellen. De uitbreiding van Westerhout begint bij deze Jan Corneliszoon van Nierop en Grietje Meesdochter, echtelieden die elkaar al voor hun huwelijk rond 1605 goed gekend hebben want zij waren buren aan de Noordwijkse duinkant, in verdwenen boerderijen ten zuiden van de duinhoeve Puikenduin, een oude boerenlocatie die pas in 1928 werd gesloopt. Jan en Grietje kopen meerdere percelen weiland aan in Noordwijkerhout en nemen ook bezit van ouders over aan de duinkant. Uit een erfenis worden ontvangen percelen soms weer verkocht. De laatste aankoop van Jan is samen met Hendrick Meeszoon, de broer van Grietje. Zo’n vier hectare uit het bezit van de familie Van Velsen, eigenaren van Puikenduin, wordt aangekocht. Dit vindt plaats in 1633 en dat was waarschijnlijk kort voor het overlijden van Grietje want twee jaar later neemt Jan een opmerkelijk besluit, hij geeft het boerenbestaan op.
Begin januari 1635 maakt hij huwelijkse voorwaarden op met Aafje Michielsdochter, zij is een dochter van Michiel Maertenszoon, de schout van Schalkwijk en Nieuwerkerk. Jan verhuist met Aafje naar Haarlem en wordt een jaar na het huwelijk genoemd als schout, volgde dus zijn nieuwe schoonvader op. Een maand na het opmaken van de huwelijksvoorwaarden was Jan nog betrokken bij de erfenis van zijn eerdere schoonvader, Mees Sijmonszoon. Hij wordt genoemd in de nalatenschap als “getrouwd hebben gehad Grietje Meesdochter” en vertegenwoordigde het belang van zijn kinderen. Enkele jaren later koopt Jan nog een huis in Noordwijk maar hij is niet meer teruggekeerd als boer op Westerhout. Jan blijkt ook in 1641 nog schout in Schalkwijk en is volgens de laatste informatie die we over hem hebben na 1651 overleden. Enkele jaren daarvoor leent hij nog geld bij Cors Mattheuszoon Heemskerk in Heemstede, de broer van zijn schoondochter Cornelisje. Als onderpand stelt Jan een paar percelen beschikbaar in de Hoogeveense polder die al die jaren zijn eigendom zijn gebleven.
9. Huibert Janszoon Nierop en Cornelisje Mattheusdochter Heemskerk 1638 – 1666 en van 1643 – 1659 Dirck Jasperszoon Sprockenburg en Grietje Mattheusdochter Heemskerk.
Om te kunnen hertrouwen met Aafje Michielsdochter heeft Jan van Nierop al voor het opmaken van zijn huwelijksvoorwaarden in 1635 het aandeel van zijn kinderen in hun moeders erfenis vast laten leggen. Dat was meer dan een goede gewoonte, maar een voorwaarde om dat huwelijk aan te kunnen gaan. Waarmee duidelijk wordt dat zijn eerste vrouw Grietje Meesdochter vermoedelijk in 1633 of 1634 zal zijn overleden. Haar helft in het Westerhoutbezit komt dan op naam van haar acht kinderen. Drie jaar lang blijft die situatie ongewijzigd maar in 1638 koopt Huibert Janszoon Nierop de helft van zijn vader over en betaalt zijn broers en zusters uit. Hij draagt boven zijn eigen aandeel in de erfenis nog eens vijfduizend gulden af voor boerderij Westerhout en de circa tien hectare eigen grond die daar in dat jaar bij hoorde. We mogen aannemen dat Huibert van het achttal de beste papieren had of de rol van zijn vader in het bedrijf al had overgenomen. En waarschijnlijk waren drie oudere broers voor dat jaar al een eigen boerderij gestart. We komen Jan, Jacob en Pieter Janszonen van Nierop tegen in Kennemerland, Vogelenzang en Voorschoten. Broer Cornelis trouwt in 1645 in Leiden, hij werd geen boer maar timmerman.
Huibert Janszoon Nierop is in of rond het jaar1638 getrouwd met Cornelisje Mattheusdochter Heemskerk uit Heemstede. Tot nu toe is altijd aangenomen dat haar broer Hendrick de eerste voorouder uit de grote Noordwijkerhoutse familie Heemskerk was die zich in 1638 in dat dorp vestigde. Hij werd boer op Landzigt aan de Herenweg, de boerderij van zijn schoonfamilie Swil. Maar het is niet uitgesloten dat ook Cornelisje in datzelfde jaar naar het dorp is verhuisd vanuit Heemstede en mogelijk zelfs al in het jaar daarvoor. Haar vader Mattheus was in 1629 overleden en zijn boerenbedrijf werd voortgezet door zijn weduwe Wendelmoet Feijntesdochter en haar oudste zoon Cors. Voor Cornelisje was Huibert haar tweede echtgenoot. Zij was voor het overlijden van haar vader al getrouwd met Aalbert Bennen (ook: Benningh) uit Heemstede en had met hem vier kinderen, van wie het oudste zeven jaar is als weduwe Cornelisje het vaderlijk bewijs van haar vier kinderen laat vastleggen bij een notaris in Haarlem. Dat gebeurt in september 1636 en het vastleggen van dergelijke bewijzen is vaak een teken dat een weduwe of weduwnaar wilde hertrouwen. In het geval van Cornelisje een huwelijk met Huibert Janszoon Nierop, die rond dezelfde tijd de bedrijfsvoering op Westerhout van zijn ouders had overgenomen na de dood van zijn moeder en het vertrek van zijn vader naar Haarlem. Ook levert een bepaling uit het testament van Cornelisjes eerste echtgenoot Aalbert Bennen een aanwijzing. Hij had vastgelegd dat Cornelisje tot de volwassenheid van haar kinderen eigenaresse van hun bezit zou blijven en vruchtgebruik zou houden. Er was dus geen haast met het maken van de notarisakte, zij kon over het huis en het vermogen blijven beschikken. Een tweede huwelijk had echter gevolgen en daarom wordt het aandeel van de kinderen in Aalberts nalatenschap voor dat huwelijk vastgelegd.
Heel lang blijft het echtpaar Van Nierop-Heemskerk echter niet wonen op Westerhout. Al in 1643, slechts vijf jaar na aankoop van de boerderij, blijken zij verhuisd te zijn naar Berkenrode. Daar had de grootvader van Cornelisje, de Enkhuizer Feijnte Pieterszoon in 1583 een boerderij overgenomen van zijn schoonvader Hendrick Outgerszoon. Wendelmoet, de dochter van Feijnte en moeder van Cornelisje Mattheusdochter Heemskerk heeft die boerderij aan de Lottenlaan als erfenis van haar vader ontvangen. We weten niet zeker of Huibert Janszoon van Nierop en Cornelisje die boerderij van Wendelmoet zijn gaan bewonen, want het wordt nergens specifiek vermeld maar het wordt wel aannemelijk omdat op deze wat aparte verhuizing kort na de aankoop van Westerhout nog een tweede opmerkelijke verhuizing volgt. Grietje Mattheusdochter Heemskerk, een zus van Cornelisje, trouwde Dirck Jasperszoon Sprockenburg. Zij nemen hun intrek op Westerhout.
Een lening die Dirck en Grietje bij Huibert Janszoon van Nierop afsluiten medio 1642 geeft meer inzicht in deze opmerkelijke verhuiskwestie. Dirck en Grietje woonden voor dat jaar al geruime tijd in Berkenrode, hoogstwaarschijnlijk als pachter op de boerderij van Grietjes moeder Wendelmoet Feijntesdochter maar het echtpaar wil blijkbaar naar Noordwijkerhout verhuizen waar familie van Dirck Jasperszoon woonde. Maar misschien ook omdat Hendrick, de broer van Grietje al eerder naar dat dorp vertrokken was, gevolgd door haar moeder Wendelmoet in 1643, het jaar van de boerderijenruil. Andersom willen Huibert en Cornelisje blijkbaar ook wel ruilen. Zij verstrekken nog voor de verhuizing aan Dirck en Grietje een lening van 2100 gulden. Het geld is overgedragen nog voor het opmaken van de notarisakte. In dat document stellen Dirck en Grietje hun stier, dertien kalveren, een drachtige vaars, vier “melk”schapen en drie paarden met twee wagens als onderpand. Zij noemen geen onroerend goed, een aanwijzing dat zij geen eigenaar waren van hun boerderij. Maar omdat wel alle huismeubelen en boerengereedschap wordt toegevoegd aan de borg heeft de lening het karakter van een overdracht als onderdeel van een ruil. Huibert Janszoon mag de veestapel naar eigen inzicht gebruiken, echter niet verkopen.
Huibert en Cornelisje verkopen Westerhout echter niet, dus Dirck en Grietje zullen pachters op die boerderij zijn geworden. De reden om niet te verkopen is mogelijk dat de familieboerderij van de Heemskerkfamilie in Heemstede door weduwe Wendelmoet Feijntesdochter is verdeeld onder haar kinderen en die besluiten tot verkoop in 1644. Dirck Jasperszoon Sprockenburg en zijn zwager Cors Mattheuszoon Heemskerk waren samen voor de helft eigenaar van die boerderij. Als Huibert Janszoon van Nierop die boerderij overgenomen heeft was hij dus eerst pachter van zijn zwagers en daarna van de nieuwe eigenaar. Dat verklaart misschien ook waarom Huibert nooit de stap heeft gezet om Westerhout te verkopen, noch aan zijn zwager Dirck Sprockenburg, noch aan anderen. Hij had daarmee de zekerheid terug te keren als het avontuur in Berkenrode misliep. Terwijl uit documenten blijkt dat Huibert het geld van een verkoop wel had kunnen gebruiken want hij sluit meerdere leningen af, onder andere bij zijn eigen dochters en zijn zwager Cors Mattheuszoon Heemskerk. Hij heeft met Cornelisje zeker nog in 1658 in Berkenrode gewoond, maar het lijkt er sterk op dat het echtpaar datzelfde jaar is terug gekeerd naar Noordwijkerhout. In januari 1659 zijn zij beide nog in leven en verkopen een perceel land dat tot boerderij Westerhout behoorde. Zij staan vermeld in die akte als wonend in Noordwijkerhout. Dat past bij het gegeven uit de zogenaamde Rinse Penningen, een belastingregister, dat Dirck Jasperszoon Sprockenburg en Grietje Heemskerk rond diezelfde tijd Westerhout hebben verlaten en naar Voorhout zijn verhuisd.
Huibert Janszoon is tussen augustus 1664 en eind december van datzelfde jaar overleden, zijn vrouw Cornelisje verliet het leven al eerder, maar in ieder geval na januari 1659, de maand waarin het echtpaar samen nog het perceel land verkocht. In mei 1665 wordt hun boedelinventaris opgemaakt en een jaar later volgt een definitieve nalatenschapsregeling. De erfgenamen zijn dochters Grietje en Crijntje en zoon Pieter, maar ook drie van de vier kinderen die Cornelisje met haar eerste man Aalbert Bennen had delen mee. Dochter Neeltje Bennen met haar man Adriaen Janszoon Langevelt wonen in de Vogelenzang, Jan Bennen en de vrijgezelle Maritje Bennen zijn de andere twee. Het vierde kind van Cornelis en Aalbert is Gijsbert Bennen. Deze Leidse korenkoper die in 1658 in die stad was getrouwd met Margaretha van Swieten wordt alleen indirect genoemd. Gijsbert raakt in financiële problemen, kort voor het overlijden van zijn stiefvader Huibert die nog getuige was bij zijn huwelijk. Zijn familie staat voor een bedrag van duizend gulden borg voor hem bij pogingen uit de schulden te komen bij een flinke lijst crediteuren. Waaronder ook een schuld van 2300 gulden bij stiefvader Huibert die zijn stiefzoon mogelijk heeft willen helpen. Die schuld in de vorm van een obligatie wordt door de erfgenamen gedeeld en in feite is dat voor de Neeltje, Jan en Maritje Benningh de belangrijkste erfenis die zij ontvangen.
De kans dat de erfgenamen het bedrag van deze obligatie ooit uitbetaald hebben gekregen door schuldenaar Gijsbert Aalbertszoon Bennen lijkt overigens klein. Hij verhuist van Leiden naar Noordwijk maar meldt zich eind 1667 aan bij de V.O.C. Zijn scheepsuitmonstering wordt betaald door zijn familie en opgeteld bij de obligatieschuld. Zij ontvangen daarvoor dan nog wel zijn gage na terugkomst of bij overlijden. Het is duidelijk dat Gijsbert zijn schuldeisers probeert te ontlopen. Helaas weten we niet hoe het hem vergaan is in dienst van de V.O.C. Volgens bronnen stierf 45% van de mannen die in dienst traden tijdens reizen of in verre bestemmingen.
Pieter, Crijntje en Grietje van Nierop, de kinderen die Huibert met Cornelisje Heemskerk had erven boerderij Westerhout. Daar hoort in 1665 zo’n 13 morgen of 12 hectare weiland, akkers en geestland bij. Interessant detail is dat van de akkers drie hectare is “afgehaelt” of afgezand. De familie is dus actief bezig geweest haar landerijen ten oosten van het Westeinde te verbeteren, in de Noordwijkerhoutse Geest. Met de terugkeer van Huibert Janszoon van Nierop en Cornelisje Heemskerk waren zoals gesteld Dirck Jasperszoon en Grietje Heemskerk naar Voorhout vertrokken. Dirck wordt in Voorhout één van de eerste boeren die boerderij Hoochteijlingen pacht nadat deze in 1662 is aangekocht door de Ridderschap Holland en toegevoegd aan hun Leeuwenhorster kloosterbezit.
Pieter Huibertszoon Nierop, zijn zus Grietje en zijn halfzus Maritje Aalbertsdochter Benningh blijven na de dood van hun ouders op Westerhout wonen, mogelijk ook nog met Crijntje van Nierop maar zij is waarschijnlijk tussen 1666 en 1669 overleden want zij wordt in dat laatste jaar niet meer genoemd en ook niet in 1670 wanneer het drietal een gezamenlijk testament op laat maken. Zij zijn vrijgezel en omdat zij niet dezelfde vader hebben levert dat in 1670 nog een ingewikkelde verdeelsleutel op, waarin derde en zesde delen zijn verwerkt.
Huibert Janszoon Nierop mag dan wel boer geweest zijn in Berkenrode, terugkeer naar Noordwijkerhout heeft hij waarschijnlijk altijd voor ogen gehouden. Westerhout is door hem tijdens zijn Berkenrodejaren uitgebreid door aankoop van landerijen. Waaronder percelen die zijn vader Jan Corneliszoon, schout in Schalkwijk, in eigendom had gehouden na het opgeven van het boerenbestaan. De vrijgezelle kinderen van Huibert bouwen het boerenbezit verder uit tot zo’n zeventien morgen (15 ha) weiland en geestland maar hun schuldenlast neemt ook toe, tot wel 11.500 gulden en dat is fors te noemen. Als Grietje in 1677 op 36-jarige leeftijd in Amsterdam trouwt met Gerrit van Maurick heeft zij blijkbaar Noordwijkerhout al verruild voor die stad. Haar huwelijk maakt dat de bepalingen uit het gezamenlijk testament van zeven jaar eerder achterhaald zijn. Grietje is nu “onder de pannen” en dat is waarschijnlijk de reden dat Pieter van Nierop en zijn halfzus Maritje Benningh een uitkoopregeling treffen waarbij Maritje haar aandeel in de erfenis van hun gezamenlijke moeder inruilt voor de garantie dat zij de rest van haar leven door Pieter onderhouden zal worden. In oktober 1678 zijn Pieter en Grietje van Nierop de overgebleven rechthebbenden op boerderij Westerhout en gaan zij samen een lening aan voor een bedrag van 3.000 gulden bij een Amsterdamse koopman. Met welke intentie dit was blijft onduidelijk, maar feit is dat deze opvallende lening een jaar later weer wordt afgelost, nadat zij Westerhout hebben verkocht aan Pieter Stalpert van der Wiele.
10. Eigenaar Pieter Stalpert van der Wiele, pachter Jan Cornelisz van der Speck 1679-1682
Hagenaar Stalpert van der Wiele komt uit een vooraanstaande familie van procureurs, secretarissen en bestuurders. Hij beheerde de financiële huishouding van “de sociëteit”, een vereniging van procureurs in zijn stad. Op deze website komt Pieter Stalpert regelmatig ter sprake omdat hij in korte tijd en op grote schaal onroerend goed aankoopt in het dorp. Hij heeft zelfs plannen om een hofje te stichten voor minder bedeelden. In september 1679 koopt hij boerderij Westerhout en betaalt daarvoor elfduizend gulden, een bedrag waarmee Pieter en Grietje van Nierop het grootste deel van hun schulden zullen kunnen aflossen. Veel plezier heeft Pieter Stalpert van der Wiele niet van deze aankoop gehad want een jaar later, in de herfst van 1680 overlijdt hij. Aan zijn broers en zussen heeft deze Haagse vrijgezel een omvangrijke erfenis nagelaten. Zij besluiten een deel gezamenlijk te houden en de rest te verdelen door panden of boerderijen individueel toe te wijzen. Dit leidt tot enkele verkopen door erfgenamen maar ook tot Noordwijkerhouts bezit dat nog tot het midden van de 18e eeuw door deze familie gezamenlijk wordt geëxploiteerd.
11. Jan Corneliszoon van der Speck en Maartje Maartensdochter van der Poel 1683-1742
De familie Van Nierop heeft bij de dood van Pieter Stalpert de boerderij al verlaten en plaats gemaakt voor Jan Corneliszoon van der Speck en Maartje van der Poel als pachters. Jan was kort voor de aankoop van boerderij Westerhout al actief in het aankopen van weiland rond de Duinsloot. In 1683 besluit Lijsbeth Stalpert van der Wiele, die boerderij Westerhout uit de nalatenschap van haar broer Pieter had ontvangen dit erfgoed van de hand te doen. Koper Jan van der Speck onderhandelt een opmerkelijk lagere prijs dan waarvoor de overleden Pieter Stalpert had gekocht. Jan betaalt slechts zevenduizend gulden en dekt een deel hiervan af met een lening die hij afsluit bij een voormalige bewoner van Westerhout, Dirck Jasperszoon Sprockenburg. De erfgenamen Stalpert zullen de originele akte van vier jaar echt wel gekend hebben, maar Lijsbeth Soutelande-Stalpert van der Wiele accepteert niettemin de scherp gedaalde prijs voor haar boerderij, die in de tussenliggende jaren in samenstelling niet gewijzigd was.
De familie van Jan Corneliszoon van der Speck, in de documenten zo genoemd maar ook bekend onder het alias Houckman blijft tot 1742 eigenaar van Westerhout. Jan Corneliszoon overlijdt in 1710, hij is zo’n 81 jaar oud geworden volgens de pastoor die zijn overlijden aantekent in een katholiek begraafboek. Zijn weduwe Maartje zet met de nog thuis wonende kinderen het boerenbedrijf voort maar volgt haar man in de dood in juli 1714, ook zij heeft een voor die tijd respectabele leeftijd gehaald van 78 jaar. Van de negen kinderen die het echtpaar heeft gekregen zijn er in 1742 als de boedel van hun ouders dan eindelijk wordt verdeeld nog maar drie over: de zonen Cornelis en Lourens en dochter Jannetje. Twee zonen van de overleden Hillegonda van der Speck delen mee. Zij was getrouwd met Jan Janszoon van Erffoort. En Maerten Janszoon van der Speck blijkt kort voor het opmaken van de boedelverdeling overleden in maart 1742 en heeft zijn broer Lourens tot zijn enige erfgenaam gemaakt. Het is niet uitgesloten dat de erfgenamen Van der Speck al voor de dood van Maarten van plan waren de boedel te verdelen. Dat blijkt uit het feit dat gesproken wordt over vijf ervende partijen, dus incluis de al overleden Maerten. Lourens Janszoon van der Speck krijgt als Maertens erfgenaam zijn vijfde deel in de erfenis opgeteld bij zijn eigen portie. Een vijfde deel is ook weg gelegd voor Jannetje Jansdochter van der Speck, zij is weduwe van Huibert Willemszoon (van der) Swil en wordt vertegenwoordigd door haar schoonzoon Pieter Claaszoon van der Hans.
12. Lourens Janszoon van der Speck met Cornelia van der Hans 1742 – 1756
Het is geen gunstige tijd om als vrijgezelle boer de boerderij van je familie over te nemen. De runderpest, die al eerder boeren aan de rand van de afgrond had gebracht slaat hard toe in Lourens eerste jaren als zelfstandig veehouder. Het duurt vijf jaar alvorens deze golf van de dodelijke ziekte wat wegzakt maar nooit helemaal verdwijnt en rond het jaar van de dood van deze boer opnieuw voor grote problemen zorgt. Dat blijkt ook wel als zijn erfgenamen in 1755 de inventaris van Lourens opmaken. De stal staat vol met zieke koeien. Lourens had twee paarden, twee schapen, drie varkens, een stierkalf en drie kalveren. Er zijn vijf koeien die van de runderpest hersteld zijn maar ook tien koeien die leefden tijdens de inventarisatie maar later alsnog gestorven zijn. Overigens was bij de schoonzus en buurvrouw van Lourens, de weduwe Maartje Wassenaar op de Mariahoeve de situatie minstens net zo dramatisch. Haar stiefkinderen uit het eerste huwelijk van haar man Jan Janszoon Erffoort met Hillegonda van der Speck behoren tot de erfgenamen van Lourens. Deze familie aan de Boerenkant kreeg dus meerdere klappen te verwerken door runderpest en vroeg overlijden.
Voor een boerderij met een kleine negentien hectare land had Lourens geen grote veestapel en als tijdens zijn boerenbestaan meerdere keren een deel van het vee sterft door de runderpest moet dat een hard gelag geweest zijn voor deze vrijgezelle boer. Ook voor de erfgenamen betekende dit een forse tegenvaller want vijftien gezonde koeien zouden ruim boven de duizend gulden waard zijn geweest. Nu vinden we de huiden van deze dieren als opbrengst terug in de nalatenschap voor slechts 42 gulden.
Cornelis Janszoon van der Speck is de enige nog in leven zijnde broer van Lourens. De kinderen Van der Swil of Swil, dochters van Jannetje Jansdochter van der Speck en de kinderen van Hillegond Jansdochter, die met Jan Janszoon Erffoort trouwde zijn de andere erfgenamen. Zij besluiten tot verkoop van Westerhout in 1756. De koop is omschreven als een boerderij met 4 morgen waar het huis op stond en de volgende partijen land in Noordwijkerhout: een perceel van 1 morgen 500 roe, 1 morgen 300 roe, 3 morgen, 2 morgen 100 roe, 1 morgen 50 roe, 2 morgen 300 roe, 1 morgen 150 roe. Op Noordwijkse grond volgen dan nog twee percelen, van 3 morgen 150 roe en 1 morgen 100 roe. Deze lagen zoals we in dit verhaal nog zullen zien aan de Duindamse weg of Schulpweg. Alles bij elkaar werd dit boerenbedrijf uitgeoefend op bijna 19 hectaren. De verkoopprijs is slechts 3.250 gulden, kenmerkend voor de markt voor agrarisch onroerend goed die een historisch dieptepunt had bereikt.
De verkoopopbrengst wordt in de nalatenschap aangevuld met een bedrag van 535 gulden dat de familie ontvangen had voor de verkoop van twee weilanden in Voorhout. Daarbij wordt opgeteld een bedrag van maar liefst 1.828 gulden dat Lourens aan contanten had nagelaten, de vrijgezel had dus een flink gevulde geldkist, hij “zat op zijn centen”. Goud en zilver is verkocht aan een Haarlemse zilversmid. Het meubilair en de nog in levende zijnde dieren zijn verkocht voor dik duizend gulden en achtenvijftig zakken rogge en wat haver leveren bijna 150 gulden op. Naast kleinere posten vormt de verkoop van kleren en wat zilverwerk de laatste grote opbrengst: 278 gulden. In totaal bedraagt de nalatenschap 7.816 gulden.
Daar tegenover staat een bedrag van 250 gulden voor een lening en vele kleine kostenposten. Waaronder het jaarloon van bouwknecht Tijs Rutte van 103 gulden en die van de bouwmeiden Cornelia en Haasje van der Hans van respectievelijk 75 en 50 gulden. Bij bakker Willem van Leeuwen stond Lourens op de kerfstok voor een bedrag van 85 gulden en Hendrick Kroon heeft nog 55 gulden tegoed voor geleverd bier. Notaris Boers heeft een rekening ingediend van 120 gulden en de successierechten bedragen ruim 112 gulden. Totaal van de aftrekposten bedraagt 1.708 gulden, waarmee de zuivere nalatenschap uitkomt op 6.108 gulden. Iedere “staak” ontvangt een derde deel hiervan ofwel ruim 2.033 gulden. Neeltje Huibertsdochter (van der) Swil erfde met haar zussen Maritje en Jannetje een derde deel in de waarde van deze nalatenschap. De drie zussen Swil delen hun portie en dit betekent dat Neeltje met haar man Pieter Claaszoon van der Hans 677 gulden, 15 stuivers en 9 penningen kan aftrekken van het te betalen aankoopbedrag van 3.250 gulden voor de boerderij.
13. Pieter Claaszoon van der Hans en Neeltje Huibertsdochter (van der) Swil 1756-1766
Pieter van der Hans en Neeltje Swil vormen een echtpaar dat in de stamboom van een paar duizend nu levende Noordwijkerhouters voorkomt. Dat is het gevolg van de huwelijken van hun dochters Marijtje en Pieternelletje met respectievelijk Dirck Duijvenvoorden en Frans Gerritszoon van den Berg. Deze zwagers staan aan de basis van de twee grootste families in het dorp, hoewel die in hun tijd nog zeer bescheiden van omvang waren.
Pieter van der Hans van Sassenheimse origine en Neeltje Swil uit een familie met een lange geschiedenis in het Langeveld trouwden in het jaar 1725. Vijf jaar later vinden we hen terug als pachters op boerderij Sprockelenburg, in die periode eigendom van baron Schelto Willem van Bronckhorst, een man die verwant was aan de Vlaamse eigenaren van kasteel de Hooge Boekhorst. Op drie februari 1756 wordt boerderij Westerhout na een openbare veiling in het Rechthuis van Noordwijkerhout aan hen verkocht. Omdat daarbij vergeten was te vermelden dat op één perceel land nog een erfpacht van het klooster Leeuwenhorst rustte van een kleine dertig stuivers per jaar wordt de verkoopopbrengst later gecorrigeerd naar 3.200 gulden.
Hoewel tot nu toe altijd aangenomen is dat Pieter en Neeltje zelf op hun aangekochte boerderij zijn gaan wonen geven de dorpsbelastingen een ander beeld. Het echtpaar wordt aangeslagen voor de verpondingen voor Sprockelenburg terwijl Tijs Rutte deze belasting voor Westerhout betaalt. Met de zestien kinderen die het echtpaar kreeg waarvan het grootste deel de volwassen leeftijd bereikt hebben stonden zij voor een flinke opgave hun kroost een goede toekomst te bieden. In 1755 sluiten zij een langstlevenden testament en een jaar later worden zij eigenaar van Westerhout, dat dus zeer waarschijnlijk aangekocht werd voor één of meer van de oudste kinderen die samen met de voormalige boerenknecht Tijs Rutte het boerenbedrijf uitoefende vanaf 1755, het eerste jaar waarin Tijs de belasting moet afdragen. Bovendien werkten Tijs en de zussen Cornelia en Haasje al op de boerderij toen Lourens van der Speck nog eigenaar was.
Uit enkele aanvaringen met het gezag krijgen we een beeld van de persoon Pieter van der Hans. Zo wordt hij voor het gerecht gedaagd omdat hij illegaal turf had afgenomen van een turfschipper zonder de hoeveelheid aan te melden. Over turf werd belasting geheven en een dorpsgenoot had voerman Pieter zien rijden en hem “verraden”. En maar liefst vijf keer krijgt Pieter met de Houtvester van Holland te maken. Boerderij Sprockelenburg lag aan de rand van het Kerkeduin (nu Landgoed in den Houte) en een gevangen konijntje leverde gratis vlees voor zijn grote gezin. Hij krijgt in 1745 een boete van 30 gulden voor het vangen van een konijn met een strik. Dat was op een zondag en daarmee extra strafbaar. Zijn 19 koeien lopen in 1749 in het Kerkeduin, boete is 57 gulden. Het kost Pieter 20 gulden voor het lossen van een schot met zijn snaphaan, terwijl hij toch op eigen erf stond. En het vangen van twee konijnen samen met zijn dochter levert beiden een boete op. Voor Pieter 50 gulden, voor zijn dochter 30. Dat hij daarbij de duinmeier had bedreigd kostte Pieter die 20 gulden extra.
Pieter van de Hans is een dikke vijftiger als hij in 1757 overlijdt. Het is niet uitgesloten dat hij zijn dood aan heeft zien komen, want het opmaken van een testament in 1755 en de aankoop van Westerhout voor zijn oudste kinderen een jaar later passen in dat beeld. Tijs Rutte heeft de leiding genomen op Westerhout samen met enkele kinderen Van der Hans, althans dat zou je kunnen afleiden uit het feit dat Tijs wordt aangeslagen voor de dorpsbelasting. Maar het zijn lastige tijden met de runderpest die in golven terugkomt en de boeren arm houdt. Dat is de reden waarom weduwe Neeltje van der Hans-Swil besluit in 1764 drie van haar weilanden te verkopen maar er is weinig animo voor en zij voelt zich gedwongen de verkoop van twee te staken. Alleen het één hectare grote weiland “den Del” wordt verkocht voor 200 gulden.
In 1766 volgt een nieuwe verkooppoging maar nu van de gehele boerderij Westerhout. Het water staat het gezin aan de lippen zoals uit een latere verklaring duidelijk blijkt. In februari komt de boerderij onder de hamer, maar er lijkt opnieuw weinig belangstelling te zijn. De separate verkoop van landerijen en boerderij slaagt niet en Neeltje besluit het geheel voor een bedrag van 2.400 gulden te verkopen aan Thijs Rutte, haar boerenknecht. Op 7 mei wordt dit rond gemaakt in een akte en op dezelfde dag sluit Thijs een hypotheek af voor een tweehonderd gulden hoger bedrag, tegen drie en half procent rente en 100 gulden verplichte aflossing per jaar. Opmerkelijk detail is dat Cornelia Pietersdochter van der Hans als “mede principale schuldenaar” en borg vermeld staat. Zij is een vrijgezelle dochter van Pieter en Neeltje en zo’n 40 jaar oud. Mede door enkele andere aanwijzingen is de conclusie dan ook dat zij met Thijs Rutte het boerenbedrijf op Westerhout heeft voortgezet. Een opmerkelijk bedrijf van een vrijgezelle man en vrouw, hun samenwoning was blijkbaar geen probleem in die tijd. Misschien omdat Cornelia een geestelijk dochter of klopje genoemd wordt in een later document.
Neeltje van de Hans-Swil laat in 1771 een opmerkelijke akte opmaken bij de dorpsbestuurders met een inhoud die je niet vaak tegenkomt in archieven. Zij dankt daarin vier van haar kinderen, te weten Klaas, Pieter, Wouter en Willemijntje voor de steun die zij hun moeder vele jaren hebben gegeven op Sprockelenburg. Uit haar nalatenschap reserveert zij 1.200 gulden voor deze vier kinderen, de rest wordt onder al haar kinderen verdeeld in gelijke porties. Het eerste deel van de tekst waarin Neeltje als “comparante” optreedt luidt in originele woorden, aangepaste spelling:
“…de eerbare Neeltje Huibertsdochter van der Zwil, weduwe en boedelhoudster van Pieter van der Hans wonende te Noordwijkerhout. Te kennen gevende dat haar comparantes voornoemde man in de jare 1757 zijnde komen te overlijden, zij comparante te dier tijd in een zeer bezwaarde boedel is blijven zitten met een aantal van heur tien kinderen waarvan het grootste gedeeelte als toen nog buiten staat was om haar eigen onderhoud te kunnen winnen, dat vervolgens de ene voor en de andere na zijnde komen te trouwen of bij anderen te gaan inwonen of bij haar comparante tot op heden zijn gebleven en haar niet alleen haar comparantes bouwerij hebben waargenomen maar ook de arbeidslonen bij (door) anderen verdiend hebben ingebracht….en nademaals zij comparante in zonderheid (in het bijzonder) door de vigilantie en naarstigheid (zorg en inspanning) van dezelve kinderen het onder gods zegen zo verre heeft gebracht dat zij niet alleen de schulden waar mede de gemene boedel bij haar mans overlijden was belast heeft kunnen afdoen maar dat thans bij alsdien alles tot geld wierde gebracht nog een redelijke som zouden overschieten. En vermits het uit dien hoofde onredelijk zoude zijn dat wanneer zij comparante kwam te overlijden al haar kinderen of kindskinderen haar comparantes nalatenschap egaliter zouden delen en dus profiteren datgene hetwelke de bovengenoemde vier kinderen met hun arbeid voor haar comparantes hebben gewonnen, zo verklaarde zij comparante aan haar meergenoemde vier kinderen wel en deugdelijk schuldig te wezen een som van twaalfhonderd gulden…etc”
Het voor de vier kinderen gereserveerde bedrag van twaalfhonderd gulden wordt later omgezet in het eigendom van drie weilanden die Neeltje nooit heeft willen of kunnen verkopen. Deze lagen bij boerderij Sprockelenburg. Uiteindelijk worden deze weilanden pas in 1814 door Willemijntje van der Hans verkocht aan de Noordwijkse reder Jan Sonneveld.
14. Tijs Rutte met Cornelia Pietersdochter van der Hans 1766-1777
De naam van Tijs Rutte kwamen we al eerder tegen, hij was boerenknecht bij de familie Van der Speck en wordt dat ook bij Pieter en Neeltje van der Hans-Swil. Om boerderij Westerhout te kunnen kopen van zijn werkgeefster, de weduwe Van der Hans-Swil sloot Tijs in mei 1766 samen met Cornelia Pietersdochter van der Hans een lening bij Arij van der Cloet uit Noordwijk aan Zee, die in 1777 geheel wordt afgelost. De reden voor aflossing is simpel: Tijs Barendszoon Rutte overlijdt in maart van dat jaar, als vrijgezel wordt voor zijn begrafenis zes gulden gerekend door de “gaarders” waar de meeste Noordwijkerhouters pro deo een laatste rustplaats krijgen. Vanwege de erfbelasting wordt de erfenis voor de kinderen van de broers van Tijs getaxeerd, waarbij een opgave van de onroerende goederen wordt samengesteld door “de eerbare, meerderjarig ongehuwde” Cornelia Pietersdochter van der Hans. De totale waarde wordt getaxeerd op 2.500 gulden. Kort hierna mag Cornelia namens de erfgenamen Simon, Barend, Jacob, Dirkje en Maritje Rutte, neven en nichtjes van Tijs, de boerderij verkopen en dat is bijzonder te noemen want in de regel werd een man ingeschakeld. Misschien dat de maatschappelijke status van Cornelia een rol speelde want zij wordt in de verkoopakte als “geestelijk dochter” (vrome vrouw of klopje) beschreven en werd misschien daarom extra betrouwbaar geacht.
15. Hendrik van Rijn en Antje van Roon 1777-1786
Cornelia van der Hans doet goede zaken voor de ervende neefjes en nichtjes van Tijs want zij verkoopt Westerhout voor 3.253 gulden, ruim negenhonderd boven de taxatiewaarde. Kopers zijn Hendrik van Rijn en Antje van Roon. Dit echtpaar trouwde in 1759 in Noordwijk. Dat betekende voor Antje een tweede huwelijk want zij was zeventien jaar eerder getrouwd met Jacob Janszoon Heemskerk en had met hem vijf kinderen gekregen waarvan echter alleen twee dochters, Marijtje en Aaltje volwassen zijn geworden. Met Hendrick krijgt zij ondanks haar wat hogere leeftijd ook een kind, zoon Leendert, die vermoedelijk ook jong overleden is want van hem is niets terug gevonden. De kinderen wonen bij hun moeder en stiefvader op boerderij Westerhout. Net als Tijs Rutte heeft ook dit echtpaar niet lang kunnen genieten van hun aankoop. Zij wonen er uiteindelijk slechts zo’n negen jaar. In die periode krijgen zij een conflict met hun buren op de Mariahoeve; Neeltje Oostdam, de weduwe van Willem van der Speck klaagt over de vernieling van haar perceel weiland door zware wagens en vee, veroorzaakt door boer Hendrick die op zijn beurt recht van overpad claimt op dit perceel. Juridische kwesties over uitpad of overpad van boerderijen aan het Westeinde kennen een eeuwenoude geschiedenis. Het conflict wordt in dit geval door tussenkomst van de croosheemraden, schout en schepenen gesust.
Als Antje van Roon begraven wordt op 14 juni 1786 komt Hendrick van Rijn er alleen voor te staan. De inventaris wordt opgemaakt en een jaar later komt het tot een verdeling met zijn stiefdochters. Om een idee te geven volgen hier wat details. Er zijn twee weilanden die door Hendrick toegevoegd zijn aan boerderij Westerhout, waarmee de totale waarde op 4.500 gulden wordt getaxeerd. De veestapel en het boerengereedschap krijgen een fictieve waarde van ruim 2.500 gulden. Met kleine positieve posten komt de totale waarde uit op ruim 8.100 gulden, waar een flink aantal kleine kosten nog vanaf moeten worden getrokken. Uiteindelijk komt de te verdelen som uit op 6.918 gulden. Weduwnaar Hendrick ontvangt hiervan conform het testament van 1769 de helft plus een derde deel in de andere helft, hetgeen neerkomt op 4.612 gulden. De andere twee derden in de helft zijn voor de twee dochters van Antje uit haar eerste huwelijk met Jacob Heemskerk. Marijtje en Aaltje Jacobsdochters Heemskerk mogen aanspraak maken op ieder 1.153 gulden uit de nalatenschap plus nog een tegoed van 100 gulden uit de erfenis van hun vader. Omdat Marijtje de boerderij overneemt en op naam krijgt heeft zij bijna 5.900 gulden teveel ontvangen hetgeen na nog wat verrekeningen omgezet wordt in een schuld bij haar stiefvader Hendrick van Rijn. Hij ontvangt dus geen contant geld maar kan dat blijkbaar wel gebruiken want we zien dat Hendrick het aandeel van Aaltje niet aan haar uitbetaald maar op zijn beurt omzet in een schuld aan deze tweede stiefdochter.
16. Marijtje Jacobsdochter Heemskerk en Pieter van Duikeren 1787-1817
De schuld die Marijtje bij Hendrick heeft is samen met haar man Pieter van Duikeren. Zij waren een half jaar voor het overlijden van haar moeder Antje getrouwd, in november 1785. Marijtje en Hendrick krijgen twee kinderen maar die brengen zij nog tijdens hun leven naar het kerkhof. Jacob sterft bij geboorte, Maarten bereikt bijna de volwassen leeftijd, trouwt zelfs nog, maar overlijdt drie jaar later in 1811. Veel gezinsgeluk was dus niet weggelegd voor het echtpaar Van Duikeren. Of het hen zakelijk gezien beter ging valt moeilijk te zeggen. Een lening in 1791 van 2.700 gulden bij de Leidse dames Domhof heeft geen duidelijke achtergrond of bestemming. In 1810 kopen zij van pastoor Swaack de woning de Vlasoven aan de Kerkstraat met een bijbehorend perceeltje land. Dat kost hen 400 gulden, niet bepaald een groot bedrag dat zou kunnen verklaren waarom het echtpaar datzelfde jaar een schuld aangaat bij de familie Heukelom voor een bedrag van 4.500 gulden. Misschien was dat om de oudere leningen aan Hendrick van Rijn en/of de zussen Domhof af te lossen? Dat zou zomaar kunnen maar het wordt niet duidelijk uit de documenten.
In 1817 zijn Marijtje en Pieter na het overlijden van hun zoon Maarten kinderloos geworden en op een leeftijd gekomen waarbij zij aan invulling van hun laatste levensjaren moeten denken. Aaltje Jacobsdochter, zus van Marijtje woont bij het echtpaar in en overlijdt in april van dat jaar. Marijtje is haar enige erfgenaam. Dat is slechts een paar maanden nadat het echtpaar Van Duikeren boerderij Westerhout heeft verkocht aan de rentenierende koopman Jacob Brants voor een bedrag van 9.500 gulden. Helaas blijft onduidelijk waar zij zijn gaan wonen na de verkoop. Als zij overlijden in 1819 (Pieter) en 1824 (Marijtje) wordt vermeld dat dit plaatsvond in huis nummer 7 en het staat niet vast door de rommelige huisnummering van het dorpsbestuur dat dit boerderij Westerhout was. Waarschijnlijk zijn zij in het aangekochte pand de Vlasoven gaan wonen. Marijtje maakt voor haar dood nog enkele akten op waarbij zij aan de katholieke kerk een bedrag van 800 gulden schenkt. Voor zo’n gift moest in die tijd nog speciale toestemming komen van het gewestelijk bestuur. Gezien die gift en het feit dat Marijtje nog 500 gulden had uitgeleend aan boer Jacob van den Bosch lijkt het al met al dat zij niet armlastig is overleden.
Westerhout in de negentiende eeuw 1817-1901. Familie Brants-Hartsen eigenaren, drie generaties Heemskerk pachter van Westerhout
In de negentiende eeuw keren families met “nieuw geld” terug op de markt voor agrarisch onroerend goed. De historisch lage bodem in de markt gaat een stijgende lijn volgen die de hele eeuw aanhoudt. Nog geen tienduizend gulden voor Westerhout is in 1817 voor koper Jacob Brants dan nog een koopje te noemen. Een kleine honderdvijftig jaar was boerderij eigendom geweest van de gezinnen die er woonden maar nu wordt het weer een pachtboerderij. De rentenierende Amsterdammer Brants was in het jaar van aankoop nog maar 45 jaar oud. Hij zou zich volgens onderzoekers al eerder uit de zakenwereld hebben terug getrokken. Dat was mogelijk omdat zijn vader, koopman Jan Jacob Brants, in 1814 een fors fortuin nagelaten heeft bij zijn overlijden. Dat is verdeeld onder drie ervende partijen waaronder Jacob en zijn broer Mattheus Pieter Brants. De broers zouden ieder ruim een half miljoen gulden ontvangen hebben. In vergelijking daarmee is het aankoopbedrag dat Jacob betaalt voor de Noordwijkerhoutse boerderij niet meer dan zakgeld. De vrijgezelle levensgenieter Brants zal de aankoop als een investering gezien hebben want uit de beschrijving van zijn karakter lijkt het niet een persoon die een leven op het platteland als ideaal koesterde. Heel lang is Jacob Brants ook geen eigenaar geweest. Hij overlijdt op 55-jarige leeftijd op 16 augustus 1827. Naast zijn broer Mattheus Brants zijn ook drie neven, kinderen van de jong gestorven broer Jan Brants, erfgenaam. In november van dat jaar zou volgens bronnen boer Pieter Heemskerk een pachtcontract getekend hebben. Gezien de datum, drie maanden na het overlijden van Jacob Brants zal een vernieuwing van het contract met de nieuwe eigenaren nodig zijn geweest. zijn. De erfgenamen besluiten echter een half jaar later alle roerende en onroerende goederen te verkopen per openbare veiling in april 1828, waaronder ook boerderij Westerhout
Naast de boerderij in Noordwijkerhout staat ook de buitenplaats Westerhout bij Haarlem op de verkooplijst. In de advertentie en nalatenschap staat het gebouw aan het Westeinde omschreven als “de boerenhofstede thans genaamd Westerhout”. Die toevoeging “thans genaamd” betekent hoogstwaarschijnlijk dat de familie Brants de boerderij haar naam gegeven heeft, daarbij verwijzend naar hun buitenplaats bij Haarlem met dezelfde naam. Op de veiling wordt Westerhout echter niet verkocht, de prijs wordt opgehouden door de verkopende erfgenamen. In december 1828 wordt de nalatenschap van Jacob Brants tenslotte verdeeld waarbij zijn broer Mattheus Pieter Brants eigenaar van Westerhout wordt tegen een taxatiewaarde van 10.100 gulden.
Mattheus Brants trouwde in 1814 Agatha Petronella Hartsen. In tegenstelling tot zijn vrijgezelle broer Jacob is Mattheus veel ambitieuzer en hij bouwt een groot vermogen op tijdens zijn werkzame leven. Twee jaar na het huwelijk wordt de buitenplaats de Hartenkamp in Heemstede gekocht, een prachtig bezit dat net als Westerhout tot 1901 eigendom blijft van zijn familie. Dochter Anna Maria Brants heeft er tot 1901 gebruik van gemaakt, woonde er ’s-zomers en trok in de winter naar Den Haag. Het echtpaar Brants-Hartsen kende niet veel gezinsgeluk, zij kregen naast Anna Maria geen andere kinderen. Zij is nog minderjarig als haar vader Mattheus overlijdt op 18 maart 1829, slechts drie maanden nadat Westerhout aan hem was toegewezen uit de nalatenschap van zijn broer. De nog geen twaalf jaar oude Anna Maria krijgt een neef als voogd toegewezen, die haar belang in de grote nalatenschap van haar vader moet bewaken. Zij wordt voor driekwart eigenaresse van de boerderij, het laatste kwart komt op naam van haar moeder Agatha Petronella Hartsen. Bijzondere bepaling in de nalatenschapsverdeling is de uitdrukkelijke wens van Agatha dat haar dochter het eigendom van de boerderij moet doorgeven aan haar kinderen, dus binnen de familie moet houden. Zij mag dit bezit niet verkopen. Hoewel we de achtergrond voor deze clausule in de nalatenschap nooit zeker zullen weten was deze niet uitzonderlijk. Uit bescherming van hun kinderen kozen ouders al eeuwenlang voor zo’n bepaling. Het moest voorkomen dat het vermogen van de familie zou vervreemden en kinderen, met name dochters, zonder inkomsten zouden kunnen raken. In het geval van Anna Maria zeer begrijpelijk, zij werd immers na de dood van haar vader zeer vermogend.
Met de wens van haar moeder wordt Anna Maria al snel geconfronteerd want naast haar vader die zij maar elf jaar heeft gekend verliest zij ook haar moeder op jonge leeftijd. Agatha Petronella Hartsen overlijdt op 30 januari 1835. Haar dochter is dan pas 18 jaar oud en wordt met de erfenis van haar ouders een rijke vrouw met een huis aan de Amsterdamse Herengracht, buitenplaats de Hartekamp in Heemstede, een dikke portefeuille obligaties en waardepapieren maar dus ook haar boerderij in Noordwijkerhout. En daarmee is zij ook een zeer aantrekkelijke levenspartner. Zij trouwt drie later, op 5 juli 1838 met Barthold Arnold baron van Verschuer met wie zij meer dan zestig jaar samen zal zijn. Anna Maria heeft dus in meerdere opzichten een rijk leven gekend. De koopmansdochter die door haar huwelijk baronesse wordt verkeert zelfs in koninklijke kringen als hofdame van koningin Sophie, de echtgenote van Willem de Derde. Boerderij Westerhout wordt pas na de dood van Anna, baronesse van Verschuer op 26 maart 1901 verkocht op een openbare veiling. Daarmee was de wens van haar moeder gerespecteerd.
Familie Heemskerk, pachters van Westerhout 1818-1903
De 85 jaar waarin de familie Brants eigenaar is van boerderij Westerhout is nagenoeg gelijk aan de pachtperiode van de drie generaties Heemskerk die op de boerderij woonden, al was dat voor een deel in een stiefouderlijk verband. Dat verband wordt hieronder in een tabel verduidelijkt. Vetgedrukt het familieverband tussen de pachters van Westerhout. Schuin gedrukt de mannelijke pachters, op wiens naam pachtcontracten doorgaans werden gesteld of die als hoofdbewoner door het dorpsbestuur werden aangehouden in het bevolkingsregister.
Geboorte | Overlijden | Naam | Huwelijk | Geboorte | Overlijden | Naam |
24-3-1776 Haarlem | 18-7-1838 Nwhout | Pieter Heemskerk | 2-12-1804 Nwh/H’lem | 15-3-1771 Raveen | 8-2-1828 Nwhout | Maria Akersloot (2e huwelijk) |
15-9-1805 Haarlem | 13-5-1854 Nwhout | Johannes Heemskerk | 21-11-1833 Nwhout | 19-9-1810 Nwijk | 29-7-1893 | Maartje van der Holst (1e huwelijk) |
25-4-1825 Woubrugge | 15-4-1905 Voorhout | Albert van Egmond | 23-5-1855 Nwhout | 19-9-1810 Nwijk | 29-7-1893 Nwhout | Maartje van der Holst (2e huw) |
9-2-1847 Nwhout | 12-8-1926 Rawoude | Leendert Heemskerk | 2-5-1881 Nwhout | 14-9-1852 | 4-1-1937 | Cornelia Heemskerk (dr Jan/Maartje) |
Pachtcontracten, huisnummering en volkstellingen: een georganiseerde chaos
Hoewel de ontwikkeling van het eigenaarschap in de negentiende eeuw goed te volgen is omdat de boerderij tot 1901 eigendom blijft van één familie was het aanmerkelijk lastiger om met zekerheid en nauwkeurig te kunnen vastleggen wie nu als pachter op Westerhout heeft gewoond. Pachtcontracten zijn meestal onderhandse akten en daardoor nauwelijks terug te vinden in archieven. De volkstellingen van Noordwijkerhout zijn momentopnamen, er liggen soms tientallen jaren tussen twee registraties en terwijl de ene telling op huisnummervolgorde is geregistreerd werd bij een volgende het alfabet gehanteerd voor de bewonersnamen. En tenslotte is de huisnummering van het dorpsbestuur een ingewikkelde puzzel, omdat men telkens opnieuw begon met tellen als er woningen tussen andere gebouwd werden.
Het bovenstaande overzicht was de situatie met een klein voorbehoud wat de periode 1817 tot 1827 betreft. In dat laatste jaar kreeg Pieter Heemskerk een huurcontract van de erfgenamen van Jacob Brants. Hier wordt aangehouden dat Pieter al vanaf 1818 pachter was van Jacob Brants toen deze Amsterdammer de boerderij kocht in 1817. Aaltje Heemskerk die in het jaar van aankoop op Westerhout woonde stierf volgens haar overlijdensakte nog in huis nummer 40. Twee jaar later overlijdt haar zwager Pieter van Duikeren, de eerdere eigenaar van Westerhout in huis nummer 7, net als later zijn echtgenote Marijtje Heemskerk. Pieter en Marijtje van Duikeren-Heemskerk zijn na de verkoop dus verhuisd en dat zou het moment kunnen zijn dat Pieter Heemskerk en Maartje Akersloot op het Westeinde zijn gaan wonen vanuit Haarlem waar zij getrouwd waren en woonden.
17. Pieter Heemskerk en Maartje Akersloot pachters 1818-1838
Pachters of huurders kregen meestal een half jaar de tijd om hun biezen te pakken na het opzeggen van hun contract, vandaar houden we hier 1818 aan als startjaar voor de pacht door Pieter en Maartje. Het echtpaar was in 1804 in Haarlem getrouwd na aantekening van het huwelijk in Noordwijkerhout. Voor Maartje was dat haar tweede huwelijk, zij was eerder getrouwd met Jan Bronsgeest en had met hem ook kinderen gekregen. Met Pieter krijgt Maartje nog eens drie kinderen, geboren in Haarlem. Hun oudste zoon Jan neemt na het overlijden van zijn vader het boerenbedrijf op Westerhout over.
18. Jan Heemskerk en Maartje van der Holst 1838-1854 en
19. Hubertus van Egmond en Maartje van der Holst 1855-1881
Het echtpaar Heemskerk-Van der Holst trouwde al in 1835 maar we rekenen hen als hoofdbewoners van Westerhout na het overlijden van hun vader, weduwnaar Pieter Heemskerk, die in 1838 is overleden. Maartje van der Holst had een sterke band met Noordwijkerhout want haar ouders woonden op de Witte Raaf aan de duinkant, slechts een kilometer van Westerhout. Haar eerste echtgenoot Jan Heemskerk is in Leiderdorp gestorven, zijn overlijdensakte wordt daar opgemaakt en vervolgens aangetekend in Noordwijkerhout. Weduwe Maartje heeft met hem 11 kinderen gehad, waarvan het jongste, Cornelia, in 1852 werd geboren. Zij heeft haar vader dus nauwelijks gekend maar is wel degene die altijd op Westerhout is blijven wonen en dat verandert ook niet als zij in 1881 met Leendert Heemskerk trouwt. Haar moeder was hertrouwd met Albertus of Hubertus van Egmond, zijn voornaam is niet helemaal duidelijk. Hij is zo’n 15 jaar jonger dan Maartje, die al 45 jaar oud is en zij krijgt met Hubertus dan ook geen kinderen meer. Al haar kinderen zijn bij haar en hun stiefvader blijven wonen en daarvan wonen er in 1881, als haar dochter Cornelia met Leendert Heemskerk trouwt, nog altijd drie op boerderij Westerhout. Echter kort na haar huwelijk overlijdt Cornelia’s broer Arie, hij Was vrijgezel en nog maar 38 jaar oud.
20. Leendert Heemskerk en Cornelia Heemskerk 1881-1903
Het huwelijk van Leendert en Cornelia vindt plaats op 2 mei 1881. Leendert, die op boerderij de Hut in de Zeestraat geboren was en daar op huwelijksdatum waarschijnlijk ook nog woonde is in feite bij Cornelia ingetrokken want zij woonde bij haar stiefvader en moeder op Westerhout. In de volkstelling wordt aangetekend dat het echtpaar vanaf 3 mei 1881 in huis 216 ofwel boerderij Westerhout woonde en dat bevestigt dat dit vanaf hun huwelijksdag was. Zij woonden daar zo’n twintig jaar als de erfgenamen van Anna Maria Brants in oktober 1901 de boerderij per openbare veiling verkopen. Het laatste pachtcontract van het echtpaar loopt af per mei 1903, zij betaalden vijftienhonderd gulden per jaar voor de pacht van de boerderij met de circa 32 hectare weiland en akkers. Het is nu van het grootste belang dat het echtpaar in ieder geval de boerenwoning met erven kan kopen. Die zijn op de veiling onder kavel 1 ondergebracht, bestaande uit de woning met ruim zes hectare grond. De vele weilanden hebben afzonderlijke kavelnummers. Op de eerste veildag wordt op kavel 1 een bod uitgebracht van 12.400 gulden. Maar voordat definitieve afslag plaatsvindt kunnen kopers dit bod nog verhogen. Leendert meldt zich via een tussenpersoon bij de notaris en verhoogt het bod op kavel 1 naar 12.900 gulden. Een dag later volgt de definitieve afslag in het Wapen van Friesland in Hillegom.
Zoals gebruikelijk is worden in deze tweede ronde de kopers in de gelegenheid gesteld hun bod nog eens te verhogen. Leendert biedt nog eens tweehonderd gulden extra voor zijn kavel 1 maar zal niettemin toch overboden worden. Dat is een direct gevolg van de optie voor kopers om kavels bij elkaar te voegen waardoor de verkoper een hogere totaalopbrengst kan realiseren. Johannes Jobszoon Duivenvoorden biedt voor de kavels 1 tot en met 3 een bedrag van 33.500 gulden en voor kavels 11 tot en met 13 biedt hij 9.670 gulden. Dat zijn bedragen die Leendert Heemskerk te machtig zijn en hij haakt af, ongetwijfeld zeer teleurgesteld, want het betekent dat hij op zoek moet naar een andere woning. Uiteindelijk vertrekken Leendert en Cornelia Heemskerk in 1903 naar Rijnsaterwoude waar het echtpaar een vrij nieuwe boerderij heeft kunnen kopen.
21 Jan Jobszoon Duivenvoorden en Elisabeth van Leeuwen 1903-1915
Op de veiling in 1901 leveren de boerderij en 32 hectaren weiland en akkers de erfgenamen van Anna Maria Brants bijna 53.300 gulden op. Hiervan heeft Jan Duivenvoorden voor zijn kavels in totaal ruim 43.000 gulden betaald. De koop van Jan bestaat naast de drie percelen in het Noordwijkse deel van de Schulpweg voornamelijk uit weilanden achter de boerderij. De ander acht kavels bestaan uit minder gunstig gelegen weilanden, akkers, houtwallen en het weilandperceel bij de Piet Gijzerbrug. In totaal zijn Jans aangekochte percelen ruim 24 hectare groot. De woning is niet direct beschikbaar, het pachtcontract van Leendert en Cornelia Heemskerk dient gerespecteerd te worden. Volgens André van Noort, archivaris bij Erfgoed Leiden hebben zijn voorouders Leendert en Cornelia Heemskerk de boerderij pas bij het aflopen van het huurcontract eind mei 1903 verlaten en betrokken zij op 2 juni 1903 hun aangekochte boerderij in Rijnsaterwoude.
Jan Jobszoon Duivenvoorden, geboren in 1838, trouwde Elisabeth van Leeuwen in 1865. Het echtpaar woonde op een boerderij aan de Langevelderweg, vlak onder duin. Deze boerderij “Jan van Joppe” is apart beschreven op deze website. Jan nam de boerderij over van zijn moeder Heintje van der Klugt, weduwe van Job Huibertszoon Duivenvoorden. Elisabeth kreeg met Jan zes kinderen, maar verloor twee daarvan kort na de geboorte. Tragisch was het verlies van zoon Leen op 24-jarige leeftijd, hij raakte bedolven onder het zand bij het delven naar konijnen. Bij de aankoop van Westerhout waren Jan en Elisabeth respectievelijk 63 en 57 jaar oud. Op zo’n leeftijd nog het avontuur van een nieuwe boerderij aangaan ligt niet voor de hand. De oude documenten vertellen de neutrale lezer echter alleen dat Jan zijn handtekening onder de aankoop plaatste en dus werd hij samen met Elisabeth eigenaar met wie hij in gemeenschap van goederen getrouwd was.
Het echtpaar Duivenvoorden beschikte pas dus vanaf de zomer van 1903 over boerderij Westerhout. Het vertrek van Leendert Heemskerk was voor zijn familie na ruim tachtig jaar op deze locatie te hebben gewoond een flinke domper en overgang, maar daarmee waren de dramatische ontwikkelingen rond de overdracht van Westerhout nog niet voorbij. Ook de kinderen van Jan en Elisabeth Duivenvoorden-Van Leeuwen krijgen een zware klap te verwerken en die geeft ons een goede verklaring voor de achtergrond van de aankoop. Nog geen maand voor het vertrek van Leendert met zijn gezin in juni 1903 overlijdt Jan Jobszoon Duivenvoorden op zijn boerderij in het Langeveld. Heeft hij zijn dood aan zien komen en speelde dat nog een rol in het volgende, we zullen het nooit weten. Waarschijnlijk is al twee jaar daarvoor zijn zoon Job, die een boerderij had in het Groene Hart teruggekeerd naar Noordwijk om daar het boerenbedrijf over te nemen, samen met zijn nog vrijgezelle broer Hubertus (Bertus). Jan en zijn drie in leven zijnde kinderen zullen al eerder in een familieberaad hebben besloten dat getrouwde zoon Job de Langevelder boerderij kon overnemen en dat zij voor de vrijgezel Bertus op zoek zouden gaan naar een eigen bedrijfslocatie. Die werd in 1901 gevonden in boerderij Westerhout.
Bij deze beslissing van het familieberaad speelde een geheel andere ontwikkeling ongetwijfelde een doorslag gevende rol. Die wordt pas duidelijk uit de nalatenschapsverdeling door de kinderen van Jan en Elisabeth. Die vindt plaats in maart 1904 als Job, (Hu)Bertus en Hendrica de boedel inventariseren en tot verdeling komen. Uit de akte blijkt dat hun moeder Elisabeth van Leeuwen dat jaar in ’s-Hertogenbosch wordt verpleegd in wat we nu een psychiatrisch ziekenhuis zouden noemen. Zij was al in januari 1878 door de rechtbank onder curatele geplaatst, was toen 34 jaar oud en haar jongste zoon Bertus nog maar 4 jaar. Jan en zijn kinderen zullen vanaf dat jaar tot 1903 een zware tijd gekend hebben en ook de tragische dood van hun broer Leendert deed daar geen goed aan.
Na aftrek van alle kosten en uitstaande schulden blijft er voor de vier erfgenamen een bedrag van bijna 99.000 gulden over dat zij kunnen verdelen. Job Duivenvoorden is aangesteld als curator voor zijn moeder maar ook als voogd/curator voor zijn zus Hendrica. De twee boerderijen die op naam staan van de overleden Jan Jobszoon Duivenvoorden zijn Westerhout en “Jan van Joppe”. Die worden volgens drie deskundige boeren getaxeerd op respectievelijk 37.759 en 46.800 gulden. De veestapel zou een waarde van 13.500 gulden gehad hebben. Hoewel Elisabeth van Leeuwen onder curatele geplaatst was met Job als curator deelt zij volgens de standaard wettelijke regels voor nalatenschappen mee in de erfenis van haar overleden man. Zij ontvangt de helft plus een kindsdeel, dat in dit geval een kwart bedraagt in de andere helft.
De twee boerderijen worden in 1904 dan ook op haar naam gesteld. Maar als haar curator krijgt zoon Job de boerderij in het Langeveld onder beheer en Bertus boerderij Westerhout. Job en Hubertus verdelen de schuldenposten en tegoeden zodat voor hun zus Hendrica een zuiver bedrag van bijna twaalfduizend gulden als haar deel in haar vaders erfenis overblijft. Pas na het overlijden van Elisabeth in een instelling in Vught in 1915 vindt de definitieve overdracht van het onroerend goed plaats. Boerderij Westerhout komt daarbij op naam van Bertus Duivenvoorden tegen een taxatiewaarde van 40.500 gulden. Bijna 20 hectare ligt op Noordwijkerhouts grondgebied en de weilanden aan de Noordwijkse kant van de Schulpweg zijn zo’n 4,5 hectare groot. Bertus woonde toen al zo’n tien jaar aan het Westeinde, in februari 1905 trouwde hij Adriana Warmerdam en kreeg met haar elf kinderen. Adriana wordt eigenaresse van Westerhout na het overlijden van Bertus in 1936. Zoals gebruikelijk vermelden we op deze website geen financiële of gezinsinformatie van de laatste 75-100 jaar, niet alleen vanwege wettelijke voorschriften maar ook om geen deel te worden van discussies over boerderijen of families die genoemd worden. Men heeft vaak een ander beeld van ontwikkelingen dan in documenten vereeuwigd is en officiële akten van de laatste vijfenzeventig jaar zijn niet toegankelijk in archieven.
Het gebouw krijgt na weduwe Adriana zoon Piet als eigenaar. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stond de boerderij geïsoleerd in sperr-gebied. Rond 1957 zou de achtergevel door ouderdom uit het gebouw gezakt of geklapt zijn en volgt niet lang daarna de definitieve sloop van dit zeer oude gebouw. Hoe oud? Dat is lastig te zeggen. Voor andere behandelde boerderijen zijn nog wel eens aanwijzingen over ouderdom gevonden, maar dat is hier niet het geval. Om een inschatting te maken kunnen we naar het type boerderij kijken en naar eigenaren die kapitaalkrachtig genoeg waren om een dergelijk gebouw neer te zetten. Het lijkt een ouder type dan de lange rompboerderijen die na plusminus 1650 gebouwd worden in het dorp. Voor Westerhout komen we dan inschattend op de eerste helft van de zeventiende eeuw uit met de familie Van Nierop als bouwmeesters omdat zij driekwart eeuw op deze boerenlocatie woonden en werkten en hun bezit konden uitbreiden met weilanden en akkers. Maar wie het beter weet….!
Boerenlocatie Westerhout in de 19e eeuw.
Van diverse boerderijen op deze website zijn kaarten gemaakt, in feite zijn dit ingekleurde kadasterkaarten met informatie die aan notarisakten is ontleend. De situatie rond 1850 wordt als uitgangspunt gehanteerd, dat is voor de opsplitsing van boerenbezit die na dat jaar in Noordwijkerhout op gang komt.
Als Jan Jobszoon Duivenvoorden in 1901 boerderij Westerhout kan kopen op een openbare veiling wordt de boerderij aangeboden in een samenstelling die nauwelijks gewijzigd is ten opzichte van het maken van de eerste kadasterkaarten in 1818. Het bezit Westerhout is over drie verschillende kadasterkaarten verdeeld en die zijn niet eenvoudig digitaal aan elkaar te “plakken”. Een flink perceel nabij de Piet Gijzer brug kon op deze kaart bijgetekend worden maar voor een akker tussen de Gooweg en de Groeneweg was te weinig ruimte.
De boeren aan het Westeinde hadden tot circa 1920 te maken met het Middeleeuwse Tiendrecht, een regeling waarbij tien procent van de oogstwaarde van een perceel ten goede kwam aan de eigenaren van het Tiendrecht. Alle percelen op deze kaart vielen nog onder dit Tiendrecht. De weilanden aan de Duindamse weg vielen onder de Duintienden, de percelen tussen Westeinde en de Duinsloot onder de Alkemadese Tienden en de akkers ten oosten van het Westeinde onder de Molentienden. Het Tiendrecht werd in de 19e eeuw jaarlijks via openbare veilingen verkocht.
Opvallend is dat elk van de drie dicht bij elkaar staande boerderijen een groot blok aaneengesloten weiland ten westen van de Woensdagse Wetering heeft liggen. Het gebied tussen deze wetering en de Duinsloot was alleen toegankelijk via het Westeinde. In het verre verleden kende dit gebied vele verschillende eigenaren, zoals religieuze instellingen. Zij verpachtten het land aan gebruikers aan wie overpad gegeven moest worden door de eigenaren van de drie boerderijen. Zoals bijvoorbeeld de boeren aan de Noordwijkse duinkant zoals de Witte Raaf, Kijkduin en Puikenduin. De slechte bereikbaarheid van weilanden tussen de Duinsloot en Woensdagse Wetering heeft enkele flinke juridische aanvaringen opgeleverd over overpad dat geweigerd werd of waarvan misbruik werd gemaakt. Zoals bij boerderij Alkemade tussen 1610 en 1620, tegelijk met een kwestie rond de Klijne Sack iets zuidelijker. En in 1778 was er heibel over het overpad bij boerderij Westerhout. De blokindeling uit de negentiende eeuw is mogelijk mede ontstaan om dit soort kwesties te vermijden. Elk blok was via een eigen brug over de Woensdagse Wetering te bereiken.
Jan Duivenvoorden, januari 2025