Smaken verschillen en meningen zijn per definitie subjectief. Dus het uitroepen van Leendert Heemskerk en Nicolaas de Stoppelaar als leukste Noordwijkerhouters aller tijden is niet meer dan een persoonlijke keuze. Maar een keuze die te onderbouwen is. Waar ontelbare voorouders in de mist van de tijd verdwenen zijn komen deze twee heren prominent voor in de archieven en dus ook in verhalen op deze website. Als we nuchter en eerlijk zijn is het onmogelijk om de minder fraaie karaktereigenschappen van Leendert en Nicolaas weg te moffelen maar die worden hen 250 jaar na dato met alle liefde vergeven. Beide mannen leidden een interessant leven en hun avonturen hebben, hoewel bloedserieuze gebeurtenissen in hun tijd, voor ons een hoog Don Quichot of Pietje Bell gehalte. Het is moeilijk een glimlach te onderdrukken als je leest hoe zij zichzelf weer eens in de nesten hebben gewerkt. Hun karakters komen fraai naar voren als de heren elkaar in de haren vliegen in de “hekken- en nettenkwestie” uit het jaar 1772. Daarbij zijn ook nog de nodige andere inwoners van het dorp betrokken, bekende familienamen duiken overal op in dit verhaal.
Bijzonder en extra interessant aan deze kwestie is dat informatie gevonden is in wel vijf verschillende archieven. Dat van het dorpsbestuur en de plaatselijke rechtbank, in een Leidse courant en in de verslagen van de Houtvester van Holland en de rechters van het Hof van Holland. Er zijn vele mensen die betrokken bij de zaak, die om niet meer dan 40 gulden draait. Zelfs een landmeter is erbij gehaald om een tekening van het “plaats delict” te maken, waardoor we tijdens dit onderzoek ook een uniek kaartje van de weilanden van de Legent achter boerderij de Kokmeeuw hebben “gescoord” uit het jaar 1773. De verklaringen van hoofdrolspelers en getuigen wijken onderling zodanig af dat we tussen de regels door moeten lezen om een idee te krijgen van wat zich werkelijk afgespeeld heeft. Hetgeen maar weer eens bewijst dat geschiedschrijving op zoveel mogelijk bronnen moet worden gebaseerd. Geloof uw voorouders niet, zij logen soms dat het barstte en zouden hun schoonmoeder verkopen om onder een straf uit te komen!
Maar eerst een beknopte achtergrond van de twee hoofdrolspelers uit dit dorpsdrama. Te beginnen met Leendert Corneliszoon Heemskerk, schelpenvisser, boer en duinmeier. Leendert is in 1731 geboren op de Woeste Hoeve in het Langeveld als zoon van Cornelis Heemskerk en Immetje Mooijekint. Hij verliest zijn vader op elfjarige leeftijd maar het bedrijf wordt door zijn moeder succesvol voortgezet, zij weet de omvang van de boerderij nog flink uit te breiden. Leendert kiest echter voor een andere toekomst. Naast inkomsten uit het schelpenvissen verwerft hij na zijn huwelijk in 1755 met Marijtje van Leeuwen inkomen met de teelt van konijnen op het Kerkeduin, die hij vangt en verkoopt. De ouders van Marijtje waren eigenaren van herberg de Gouden Leeuw, beter bekend als het Rechthuis. Archieven leveren vooral inzicht in conflicten en Leendert figureert alleen of samen met Marijtje in enkele smeuïge verhalen, zoals het jutten van goederen uit een gestrand schip in 1768, elders te lezen op deze website. Goede kanten aan de persoonlijkheid van voorouders daarentegen worden slechts zeldzaam beschreven en dus moeten we ervoor waken niet te snel te oordelen over deze voorvader van talrijke dragers van de naam Heemskerk, waaronder familietakken met de bijnamen “Hutten” en “Vlakkies”. Laten we het erop houden dat Leendert een opmerkelijk man was met beperkt respect voor autoriteiten.
Zijn opponent in deze hekkenkwestie is Nicolaas de Stoppelaar, in 1771 nog maar 24 jaar oud en rechtenstudent in Leiden. Geboren in het Brabantse Oudenbosch binnen een predikantengezin dat stevige banden had met Noordwijkerhout en omgeving want Johanna Christiaensdochter Mens, de oma van Nicolaas wordt als “enig en universeel” erfgename van haar oom Abraham eigenaresse van het Kerkeduin van het dorp dat in 1722 gekocht was door een andere oom, Wijnand Mens. De laatste was secretaris in Hillegom en notaris voor de omliggende dorpen. Nog maar net droog achter zijn 21 jaar oude oren koopt student Nicolaas in 1768 boerderij de Kokmeeuw aan de Herenweg met de daarachter liggende weilanden van de Legent, een nog altijd bekende naam in Noordwijkerhout. Formeel kon hij als onvolwassene dat jaar de koopakte eigenlijk niet tekenen, maar de koop wordt hem blijkbaar toch toegestaan. Hierna volgt een fikse serie andere aankopen waaronder in 1772 de heerlijkheid de Hooge en Laage Boekhorst met de restanten van het kasteel aan de Langevelderweg. (Zie het verhaal: de prinses en de student). Het turbulente leven van Nicolaas met zijn buitenplaats Duin en Dal komt uitgebreid aan bod op deze website en is bijvoorbeeld via de volgende link te lezen.
Buitenplaats Duin en Dal van Nicolaas de Stoppelaar – Noortigerhout
Het onderzoek voor dit verhaal, een hekken- en nettenkwestie, leverde nog een aardige vondst op, het wapenzegel van Nicolaas de Stoppelaar dat hij gebruikte voordat hij zich Heer van de Hooge en Laage Boekhorst liet noemen en daarvoor een eigen Boekhorstwapen ontwikkelde. Zijn oorspronkelijk familiewapen bestaat uit een “wassenaar” (liggend halve maantje) met daaronder een hoorn en uit een diagonale balk met bloembladen met daarnaast kruizen. In dit wapen komen de ouderlijke families van Nicolaas samen, De Stoppelaar (hoorn) en Rijcken (balk).
Dat juist Leendert en Nicolaas, twee mannen met een totaal verschillende achtergrond maar met vergelijkbare anti-autoritaire persoonlijkheid elkaar in 1771 troffen moet in de sterren geschreven hebben gestaan. Leendert wordt pachter van boerderij de Kokmeeuw na de aankoop door Nicolaas, maar hij was toen al zo’n tien jaar duinmeier op het Kerkeduin van de familie Mens. Zijn duincontract wordt in 1769 nog eens verlengd met vijf jaar waarbij Nicolaas de Stoppelaar de belangen van zijn oma Johanna Mens uit Den Haag vertegenwoordigt. In tegenstelling tot de latere informatie die we over de jonge jurist te weten zijn gekomen heeft hij in de contracten van de boerderij en het duin blijkbaar kleine steekjes laten vallen want al binnen twee jaar na het tekenen staan de twee mannen voor het gerecht van het dorp. Dit vormt de inleidende beschietingen van het grotere conflict tussen de mannen rond de konijnennetten van Nicolaas. Die heeft inmiddels bij de dorpsbestuurders al een kleine reputatie opgebouwd vanwege zijn harde aanval op hun achterstallig beheer van de afrastering rond het Kerkeduin. Die strijd is de enige uit een hele serie rechtszaken die De Stoppelaar met succes zal afronden, de bestuurders halen na een lang proces bakzeil bij het gerecht.
Een opgebroken huurcontract
In het voorjaar van 1771 start Nicolaas een campagne bij het dorpsgerecht, hij meent geld tegoed te hebben van het echtpaar Leendert en Marijtje Heemskerk-Van Leeuwen. Het gaat om een vermeende schuld vanwege niet betaalde huur en dorpsbelastingen voor het Kerkeduin en boerderij de Kokmeeuw. Het wordt door de secretaris van het gerecht als volgt omschreven. Dat hij (Nicolaas) als eiser in deze zaak “…om de slegte en ondankbaare behandelingen en brutaale bejeegeningen van den gearresteerde en gedaagde (Leendert) en deselfs huijsvrouw (Marijtje), zelfs in presentie van twee scheepenen uijt deese geregte, mitsgaders gezegde uijtvlugten en wijgering van betaling als tot bekooming van zijne wettige pretensien genoodzaakt is geweest geregtelijk te doen arresteeren de goederen op het door den gearresteerdeen gedaagde van den arrestant en eijsser in huure gebruijkt werden bevonden 128 gulden, negentien stuivers en 6 penningen”.
Opvallend zijn de eerste woorden namens Nicolaas, hij voelde zich slecht behandeld en brutaal bejegend door het echtpaar en dat zou zelfs in de aanwezigheid van dorpsbestuurders plaats hebben gevonden. Een uitspraak en argument dat je niet snel terugvindt in andere rechtsverslagen, die zijn meestal vormelijk in omschrijving van gebeurtenissen. Maar hij krijgt zijn trekken thuis want na de eerste zitting in mei 1771 reageert Leendert via zijn jurist met een tegeneis. Het pachtcontract uit 1769 voor het duin voor een bedrag van 200 gulden per jaar was een kopie van eerdere versies op één aspect na, de duur van het contract. De pacht is voor de gebruikelijke vijf jaar afgesloten maar zou door de verhuurder éénzijdig opgezegd kunnen worden na twee jaar, een wat ongewone bepaling in contracten. Nicolaas meent dat er voldoende gronden zijn om tot beëindiging over te gaan en heeft daarvoor een argument nodig. Dat is waarschijnlijk de reden dat hij aanvoert slecht behandeld en brutaal bejegend te zijn in de schuldkwestie. Een tamelijk gezocht argument, moeilijk te controleren. Het wordt dan ook door Leendert ontkend. Zijn jurist stelt daarnaast dat Nicolaas de opzegging al ruim voor het verstrijken van de tweejarige termijn had moeten aankondigen maar dat gebeurt hier achteraf waarmee de opzegging niet rechtsgeldig zou zijn.
Bovendien blijkt dat er naast het contract allerlei randzaken spelen. Leendert meent dat hij als koddebeier van het duin een vergoeding zou moeten ontvangen voor het wildbeheer en aanpak van stroperij en dat het bedrag van éénentwintig gulden per jaar dat Nicolaas daarvoor heeft aangevoerd als aftrekpost op de openstaande schuld eigenlijk het vijfvoudige zou moeten zijn. Bovendien wil hij ook een vergoeding voor het fokken en opleiden van een jachthond die hij aan zijn jonge pachtbaas geleverd heeft, bedoeld als cadeau voor een derde persoon. En voor de levering van 75 karrevrachten mest en het uitstrooien daarvan op de weilanden van Nicolaas waar hij helemaal niet toe verplicht zou zijn wil hij ook een vergoeding ontvangen. Daarnaast noemt hij ook het schoonhouden van de kamer in de Kokmeeuw ten behoeve van Nicolaas en zijn gasten en het wassen, stijven en strijken van zijn kleren geen gratis verleende dienst. Marijtje was immers niet zijn huishoudster. Tenslotte vindt het echtpaar ook een vergoeding voor het leveren van bonen en erwten voor de maaltijden van hun pachtheer of zijn gasten op zijn plaats naast een bedrag voor kostgeld van een bediende van De Stoppelaar die weken in de Kokmeeuw had gelogeerd. Het echtpaar claimt al met al dus geen schuld maar juist een bedrag van 453 gulden tegoed te hebben van de student.
Financiële conflicten tussen burgers worden door de dorpsrechtbank of Vierschaar behandeld. De secretaris staat in zijn verslag uitgebreid stil bij het betoog van de jurist Hoepeling, die namens Nicolaas de Stoppelaar reageert op de claim van Leendert en Marijtje. De woordkeuze van Hoepeling lijkt ingegeven door uitspraken van Nicolaas en de juridische taal is voor de leek maar moeilijk te volgen. Zo wordt over de geclaimde contractduur van vijf jaar gesteld: “…dat men geen schijn of schaduw tot justificatie van die positiven uit de huurcedullen daarvan geformeerd hoe zeer men zich echter daar op nog met fiducie durft te beroepen…”. Uitleg: het contract was duidelijk over de mogelijkheid tot beëindiging na twee jaar en eventuele verlenging naar vijf jaar, dus dat dat de duur eigenlijk vijf jaar zou kunnen worden was door Leendert alleen in eigen voordeel uitgelegd. En met betrekking tot de vergoeding van Leenderts werk als koddebeier in het duin van Nicolaas is de woordkeuze van Hoepeling nog fraaier. “…dat de arrestant en eiser (lees: Nicolaas) zich niet genoeg kon verwonderen over de fertiliteit (vruchtbaarheid) van de vindingrijke geest dat de gearresteerde (Leendert) en zijn huisvrouw tijdens een nacht heeft bezield… en dat men zich niet dan met de uiterste verbazenheid kan zijn aangedaan wanneer men door een koddebeier die zijn commissie van de houtvesterij heeft bekomen van een particulier die daar het minste interest (belang, betrokkenheid) in (bij) heeft een somma van twee honderd gulden vordert…”
Over de claim van Leendert dat hij een vergoeding van zeventig gulden verdient voor de training en levering van een “konijnhond” stelt Hoepeling: “…dat men niet minder dan gefrappeerd kan zijn wanneer men voor het overleveren van een konijnhond die geen zeventig stuivers waardig is en welke bovendien de eiser (Nicolaas) deugdelijk competeert (helemaal niet bezit) in rekening ziet brengen de som van zeventig gulden…”. In deze krachtige en kleurrijke bewoordingen wijst Nicolaas via zijn jurist de bedragen voor het kostgeld van een logee, de levering van bonen en erwten en de zogenaamde schoonmaak van kamers en het wassen van kleren ook volledig van de hand. Over het aanleveren en uitstrooien van 75 karren mest is de jurist duidelijk, dat werk moet Leendert dan maar eens bewijzen werkelijk verricht te hebben. Kortom, de claim van Leendert en Marijtje wordt geheel afgewezen door Nicolaas.
Tussen de regels lezend en met kennis van vergelijkbare huurcontracten mogen we rustig stellen dat de claim van Leendert inderdaad creatieve elementen bevatte of zo Hoepeling stelde: uit een vruchtbare vindingrijke geest voortgekomen moest zijn tijdens een slapeloze nacht. Zo stelde De Stoppelaar niet onterecht dat hij Leendert helemaal niet voor zijn koddebeiersdiensten hoefden te betalen, dat was meer een taak of plicht voor de houtvester. Maar de reactie van Nicolaas was ook sterk overdreven zowel wat inhoud als taalgebruik betreft. De zaak lijkt daarmee op een dood spoor terecht gekomen want volgens het rechtbankverslag wordt tijdens nieuwe zittingsdagen alleen nog gediscussieerd over de prijs van een goede jachthond. In feite was dit het belangrijkste of reële argument van Leendert, zijn overige argumenten waren discutabel. Voor de kwaliteiten en waarde van de hond worden getuigen aangedragen door Leendert die door de jurist van de tegenpartij streng ondervraagd worden. Onder ede wel te verstaan, dus de heren mochten niet liegen. Gerrit Binkhorst, een jachtopziener die Leendert nota bene een jaar eerder nog voor de houtvester had gebracht is bereid in het getuigenbankje plaats te nemen, samen met een zoon van Reinier de Vos die op het Duinhuis woonde. Zij verklaren plechtig dat Leendert wel degelijk een “snoekgrauwe hond” heeft gehad die voldoende kwaliteiten in het veld had getoond als jachthond maar ook dat zij dezelfde hond hebben gezien, aan de lijn liggend bij het huis van Nicolaas de Stoppelaar. We begrijpen hieruit dat de hond zijn jachtdiploma’s had gehaald, was overgedragen aan Nicolaas en tot wel 120 gulden waard zou zijn. Het verslag van de kleine dorpsrechtbank eindigt plots met deze verklaringen onder ede, deze dateren uit september 1771. Het abrupte einde heeft een reden want uit de archieven van het Hof van Holland blijkt dat de zaak ook aan deze gewestelijke rechtbank is voorgelegd. De partijen zijn blijkbaar onderling tot elkaar gekomen en vragen het Hof om goedkeuring. Voor de goede orde noteren we daarom de niet onbelangrijke verlenging van het huurcontract voor het Kerkeduin uit juni 1772 als onderdeel van de afspraken. Met deze verlenging en een pachtprijs die wordt verlaagd van 200 gulden naar 120 gulden per jaar lijkt Leendert in deze zaak de morele winnaar.
Advertentie voor aanleg rasterwerk.
In november 1771 verschijnt in de Leijdsche Courant een advertentie waarin Nicolaas de Stoppelaar een inschrijving of aanbesteding aankondigt voor de aanleg van 130 strekkende Rijnlandse Roe rasterwerk bij zijn buitenplaats Duin en Dal, bijna 500 meter. Dit is een maand na het akkoord dat tussen onze hoofdrolspelers is afgesloten. Zo sluit de krant als bron aan op informatie uit andere archieven. In de advertentie kondigt de Stoppelaar ook de verkoop van brandhout en jong hout aan waarvan men proefexemplaren op wel drie plaatsen in de omgeving kan bekijken. Hij probeerde vanaf het begin zijn investeringen te gelde te maken en dat moest ook wel want Nicolaas had een stevig uitgavenpatroon. Uiteindelijk blijkt uit latere jaren dat ene Gerrit van Santen het rasterwerk heeft aangelegd maar nooit betaald heeft gekregen omdat De Stoppelaar vanaf 1772 langzaam in het zelf gecreëerd financieel moeras wegzinkt. Dat heeft niet alleen te maken met zijn veel te ambitieuze aankoop van landerijen en kasteel de Boekhorst maar vooral met de bouw van zijn buitenplaats Duin en Dal aan de Herenweg, iets ten zuiden van boerderij de Kokmeeuw en toen nog naast de oude boerderij de Vier Schoorsteenen, die in die periode door Engel Oostdam wordt gepacht. De kosten voor de bouw lopen gierend uit de hand terwijl onze jurist nauwelijks inkomsten heeft, want hoewel hij in 1772 als notaris en procureur bij het Hof van Holland inkomsten kan vergaren zijn er nauwelijks door hem behandelde zaken te vinden.
Geen geld en toch veel plannen, dat gaat niet samen. Het getuigt niettemin van goede bedoelingen dat Nicolaas met de aanleg van het rasterwerk de overlast van konijnen en ander wild uit het Kerkeduin wilde aanpakken. Dat sluit immers aan op zijn felle strijd tegen de verwaarloosde afrastering van datzelfde duin door het dorpsbestuur in de jaren daarvoor. Dankzij de gevonden kaart van een landmeter weten we ook waar dit rasterwerk werd aangelegd, want deze liep parallel aan de Heereweg (Herenweg) op enige afstand achter boerderij de Kokmeeuw. De afrastering zou uiteindelijk zelfs zo’n kilometer lang zijn geweest en is aan te geven op de eerste kadasterkaart die een kleine vijftig jaar na de hekken- en nettenkwestie is gemaakt.
Behalve de locatie van deze afrastering is ook kennis van de jachtwetten uit die tijd nuttig om een nieuw conflict tussen Leendert en Nicolaas te kunnen begrijpen. In het agrarische Noordwijkerhout was voor het jaar 1900 tussen boeren en duinmeiers eeuwenlang sprake geweest van vreedzame co-existentie om maar eens een koude oorlog term te gebruiken. De overlast van de konijnen voor boeren was groot terwijl zij op hun beurt met de andere inwoners op grote schaal stroopten in de duinen, ten koste van de broodwinning van de duinmeiers. De Noordwijkerhoutse binnenduinen vielen ook na de verkoop aan particulieren in 1722 onder de rechtspraak van de Houtvester van Holland voor zover dat het beheer van de wildstand betrof. Een duinmeier kon een stroper dus alleen aanklagen bij het gerecht van de Houtvester. Dat gold ook voor het vangen van wild buiten zijn duingebied. In Noordwijkerhout waren twee beschermde jachtvelden, de Vrijheid van Leeuwenhorst en de Vrijheid van Teijlingen. Particuliere eigenaren binnen die gebieden mochten absoluut geen wild vangen op eigen grond en wild dat uit de duinen was ontsnapt en op hun terrein verbleef moest in principe ongestoord terug kunnen keren. Deze complexe bepalingen uit de jachtwet vormden aanleiding voor menig conflict en spelen ook hier een hoofdrol.
Netten, een slag met een degen en een klap met een jachtgeweer.
De Stoppelaar woont in de zomer van 1772 op zijn pas gebouwde buitenplaats Duin en Dal. In juni heeft hij het duinpachtcontract van Leendert Heemskerk verlengd. Medio augustus wil hij een perceel rogge op één van zijn akkers laten oogsten door een groep maaiers. Zelf kan de boekenwurm dat niet en hij spreekt dan ook in één van zijn brieven over de maaiers als zijn “bedienden”. Onder hen worden naast Engel Oostdam die boerderij de Vier Schoorsteenen naast de buitenplaats pachtte ook boer Hendrick Heemskerk, timmerman Albert Sommer en de boeren Willem, Hendrick en Jacob Oostdam genoemd. De geoogste rogge kan Nicolaas verkopen of voor een deel zelf gebruiken. Echter op de dag dat de mannnen aan het werk zijn duiken daar onverwacht duinmeier Leendert Heemskerk, jachtopziener Pieter van Steijn en jager Mourits Weber op. Zij halen twee konijnen- en één hazennet weg die rond het perceel rogge staan opgesteld en verdwijnen daarmee via een hek in de afrastering van De Stoppelaar naar de Heereweg. Hendrick Oostdam snelt hierop naar de buitenplaats om De Stoppelaar in te lichten. Die weet met een groep van wel tien man het trio met de zware, lange netten te achterhalen en eist die terug, zou daarbij aan de netten getrokken hebben. Nicolaas zou ook een degen in de hand gehad hebben en met dat wapen op de hand van Pieter van Steijn geslagen hebben. Het trio wil de netten echter niet afgeven, er zijn beledigingen en bedreigingen. Tot zover de feiten, voor zover die neutraal te achterhalen zijn want de getuigenverklaringen van beide partijen wijken af.
Hieronder de eerste verklaring van Pieter van Steijn, jachtopziener van de jacht namens de Houtvester, geheel uitgeschreven. Originele woorden, maar grotendeels in moderne spelling.
“…Ik Pieter van Steijn verklaar hier mede volgens mijn eis en plicht met Leendert Heemskerk duinmeier van de heer Stoppelaar en Mourits Weber, jager van de hoogedele heer baron Van Boetselaar, hebben bevonden staan op de 17e augustus 1772 een stuk rooij (rogge) tegen de Legent van de heer Stoppelaar dat omzet was met twee lange duinmeiersnetten en één haasnet. Waarop ik gevraagd heb aan de daar bij zijnde maaiers op wiens order zij de netten daar hadden om gezet, waarop dezelfden ons tot antwoord hebben gegeven “op order van de heer Stoppelaar” en dat zij mijnheer wel gewaarschuwd hadden dat het niet was en mocht maar dat mijnheer daar order gegeven hadden de netten daar om te zetten. Waarop ik en Leendert Heemskerk de netten hebben opgenomen en zijn met dezelven heen gegaan tot op het duin van Leendert Heemskerk. Waarop de heer Stoppelaar is gekomen met nog tien man en zijn degen in de hand, begon te schelden voor dief en dergelijke reden en dat ik aanstonds de netten zou afleggen. Zo heb ik tot antwoord gegeven dat ik de netten niet afgaf en dat wij ze als stropersnetten gevonden hadden en derhalve hadden opgetrokken vermits dat in de rogge haas en viesanten (fazanten) en kannienen (konijnen)… Daarop zei de duinmeier om op te trekken wijl het zijn konijnen zijn maar de heer Stoppelaar geen reden van stelen… (?) … En mij verscheidene reizen (keren) de netten van mijn schouders getrokken heeft en met zijn degen over mijn hand geslagen waarop ik weer gewaarschouwd heb van ons te scheiden en dat ik de netten niet afgaf. Ik heb aan de heer Stoppelaar gevraagd van wie de hazen, fazanten, patrijzen en konijnen die dan in de rogge liepen dan waren, daar gaf hij tot antwoord op, die waren voor hem en daar(om) moest geen jager of koddebeier of heer op zijn plaats of grond komen. En als ik weer op zijn grond of plaats kwam dat hij mij schieten zou en zo is hij ons gevolgd tot zijn hek voorbij zijn plaats. Over dit heb ik de heer Stoppelaar gegijseld.Getekend: Norwijckkerhout, 17e augustus, met handtekening van Leendert en Mourits Weber en het handmerk van Pieter van Steijn, die zelf niet kon schrijven.
Gijzeling
Het weghalen van de netten en de schermutselingen aan de Heerweg krijgen een vervolg. Formeel hadden Leendert en zijn companen Nicolaas de Stoppelaar moeten gijzelen, een term uit die tijd die te vergelijken is met een aanhouding of bekeuring uit onze tijd. Net als tegenwoordig hoort daar een standaard zin bij die de aanhouder moet uitspreken. In die tijd was dat: “Onthou jouw dag”. In de verklaringen wordt echter niets over een aanhouding en zo’n uitspraak gezegd. Maar de gijzeling van Nicolaas de Stoppelaar door Pieter van Steijn en Leendert is wel terug te vinden in de rechtsverslagen van de Houtvester van Holland, in 1772 is dat de heer Bentinck. De aanklager of delateur in deze kwestie is Pieter, hij was als jachtopziener in dienst bij de houtvester en de locatie viel onder zijn verantwoordelijkheid. Uit de eerste behandeling door Bentinck en zijn meesterknapen in het najaar van 1772 blijkt dat de locatie in de Hoogeveense Polder gerekend wordt tot de Vrijheid van Teijlingen, een niet onbelangrijk gegeven. Het was dus niet Leendert maar Pieter die tot gijzeling moest overgaan. De rol van Leendert was dus vooral die van slachtoffer of gedupeerde. De voorlopig aan Nicolaas opgelegde boete van 20 plus 20 gulden is bepaald niet zwaar, bijvoorbeeld vergeleken met de standaard boete van 10 gulden voor elk gestroopt konijn. Maar aantekeningen op het summiere verslag van deze eerste zitting maken al duidelijk dat de zaak nog een staartje krijgt. Zeg maar gerust: een lange staart.
De Stoppelaar op zijn best.
Het past niet bij onze rechtenstudent met zijn ambitieus en rechtlijnig karakter om deze kwestie te laten rusten, als veroordeeld verdachte aan de Houtvester veertig gulden te betalen en de aandacht te richten op de vele klagers die dat jaar al rond zijn nieuwe buitenplaats cirkelen vanwege achtergebleven betaling van hun diensten. Nee, dit kon de Nicolaas de Stoppelaar die wij leren kennen uit archieven niet op zich laten zitten. Hij moet en zal de strijd aanbinden met Leendert en Pieter. En daarvoor heeft hij allereerst getuigenverklaringen nodig, daarom heeft hij de maaiploeg al op de dag van de ruzie gevraagd hun beleving van de gebeurtenissen op papier te zetten. Die zullen we hier ter vergelijk met de tekst van de tegenpartij ook geheel weergeven.
“…Wij, Frans Zwaaijer en Elias Wijland, schepenen in de ambacht van Noordwijkerhout en de De Zilk, geassisteerd met Cornelis Boezaard, mede schepen ten deze vervangende de secretaris, oorkonden en verklaren dat voor ons persoonlijk zijn gecompareerd (verschenen) Cornelis Coendermans, Hermanus Buijten, Gerrit Santen, Engel Oostdam, Hendrick Oostdam, Willem Oostdam, Jan Rosendaal, Christiaan van Weert en Cornelis Ruijzenaars.
De welke verklaarden ter requisitie (verzoek) van de heer Nicolaas Cornelis de Stoppelaar dat zij deposanten zich op het verzoek van genoemde heer De Stoppelaar hebben begeven op dezelves buitenplaats Duijnendal in deze ambachte gelegen. Dat zij deposanten aldaar hebben gevonden zekere Pieter van Steijn en Leendert Heemskerk mitsgaders nog een persoon, zijnde een jager, welk zij deposanten hebben gezien dat van de plaats hebben weggenomen drie netten en met deselve gegaan zijn naar het hek aan zijde van de genoemde buitenplaats, aldaar doorgegaan, de sluitboom van hetselve hek hebben afgedaan en met deselve netten zijn heengegaan. (In de kantlijn bijgeschreven: het hek, hetgeen tevoren door Hendrick Oostdam was gesloten, doch hetgeen zij comparanten niet gezien hebben). Dat zij deposanten gehoord hebben dat deselve heer De Stoppelaar hen deselve netten heeft terug gevraagd, dan dat zij zulks onder sterke bedreigingen hebben afgeslagen daar bij voegende dat zij geweld zouden gebruiken en genoemde heer De Stoppelaar ongelukkig was zo hij zijn handen aan de netten sloeg (bijgeschreven kantlijn; en gehoord hebben dat Pieter van Steijn aan de heer De Stoppelaar heeft gezegd dat hij op deselves plaats deze avond nog zou komen en hem heer De Stoppelaar zou laten aanzien, uitgezonderd Jan Rosendaal). En nog gevende van wetenschap hetselve te hebben gezien, gehoord en bijgewoond en voorts in de tekst zeggend tot bevestiging van hun gedeposeerde (verklaring): zo waarlijk helpe mij god almachtig. Actum Noordwijkerhout, den 17 augustus 1772. Met handtekening schepenen….”
Deze ter plekke geschreven verklaring van de schepenen en getuigen is door de kantlijnaantekeningen een kladje en wordt gevolgd door een nettere versie. Er volgt een tweede verklaring, nu alleen van de maaiploeg. De schepenen noteren alleen de aan deze maaiploeg gestelde vraag of zij gezien hebben dat Leendert Heemskerk en Pieter van Steijn de netten weggehaald hebben zonder opgaaf van redenen, waarop deze mannen bevestigend geantwoord hebben. Zij zullen hun antwoord later ook nog voor een derde keer herhalen.
Het zijn dus niet Leendert en Pieter die zich moeten verantwoorden bij de houtvester voor het weghalen van de netten, maar Nicolaas omdat hij met zijn netten de jachtwet had overtreden. Hem rest niet anders dan naar het Hof van Holland te stappen om de boete van de houtvester aan te vechten. Saillant detail is dat De Stoppelaar zelf in mei 1772 als procureur bij dat Hof was toegelaten, hij verkeert dus onder collega’s. Maar of we dat ook vrienden kunnen noemen valt te betwijfelen want ook bij dat Hof zal Nicolaas in de jaren van zijn proces een negatief imago opbouwen. Ook onder zijn tegenpartij lijkt sprake van enige tegenstrijdige belangen. Jager Mourits Weber die geholpen had bij het weghalen van de netten was in dienst bij de heer Van Boetselaar, zelf een meesterknaap of rechterhand van de houtvester. Kan deze heer dan nog onbevooroordeeld zijn? Niettemin, het is interessant om anno 2024 te zien hoe onze rechtstaat ook in 1772 perfect functioneerde en volop aandacht besteedde aan een boete van 40 gulden waarvoor geld noch moeite wordt bespaard en de hele bestuurlijke en rechterlijke elite van het gewest Holland wordt ingeschakeld. Om dit in verhouding te zien: het is te vergelijken met de vijf brandweerautos uit verschillende dorpen die eind april 2024 in Noordwijkerhout werden ingeschakeld om een vreemd luchtje in een oven te komen aanpakken. En dat is geen grap.
Maar het recht moet zegevieren vindt Nicolaas en hij laat Leendert en Pieter voor het hof dagen. Een Haagse deurwaarder levert een dagvaarding af bij Marijtje van Leeuwen en bij Eijda Duijvenvoorden die met Pieter van Steijn getrouwd was. De dames zullen manlief verwittigen, zo beloven zij. Ver hoefde de deurwaarder niet te lopen, de echtparen woonden dicht bij elkaar in het centrum van Noordwijkerhout. Naast een dagvaarding hoort Nicolaas zijn aanklacht op papier te formuleren voor de houtvester en het hof en hij doet dat in een uitgebreide zelfgeschreven brief. Het levert een flink contrast met de verklaringen van Leendert en Pieter, die van anderen afhankelijk waren omdat zij zelf hun naam niet of nauwelijks konden schrijven. Nicolaas maakt er werk van en deze ongetwijfeld intelligente man schroomt niet om zowel wat inhoud als taalgebruik betreft zaken te overdrijven. Hij laat delen van de gebeurtenissen weg of verzint er nieuwe bij. Hij beweert in zijn inleiding dat hij al zo’n drie jaar lang allerlei beledigingen van stropers en medewerkers van de houtvesterij heeft moeten ondergaan terwijl hij juist alles in het belang van de aanpak van de stroperij gedaan zou hebben, het zorgenkindje van de houtvester. Die had vijf jaar eerder juist hierover een nieuwe jachtwet ingevoerd. Hij lijkt dat Nicolaas de houtvester en zijn meesterknapen dus naar de mond wil praten, maar het kan evengoed zijn dat dit echt zijn visie of beleving van de werkelijkheid was.
Tegen die achtergrond volgt hieronder de relevante passage over de gebeurtenissen. Nicolaas heeft van het wegnemen van de netten gehoord en“…begaf mij direct derwaarts daar ik dan ook de personen heb gevonden op één van de landen van de (buiten)plaats met de netten. Doch zodra men mij in het oog kreeg retireerden zij zich en liepen even als schelmen en gouwdieven van mij naar het achterste hek van de plaats, braken hetselve open en gingen heen. Doch de occasie presenteerde zich dat ik hen buiten de plaast nog ontmoette, ik vroeg hen op een discrete wijze mijn netten terug, daarbij voegende dat zo men zich verbeelde dat ik (iets) misdaan had men mij zou gijzelen, maar dat zij mij binnen mijn plaats geen geweld mogen aandoen en mij het mijne ontnemen. Doch zulks werd niet alleen met vloeken en scheldwoorden beantwoord en met de allersterkste dreigementen maar men bracht mij daarenboven nog toe een stoot met de kolf van de snaphaan (jachtgeweer) op de linker arm zodat ik die tot heden nog niet dan met pijn gebruiken kan. Waar zij bij voegende; zo gij u handen aan de netten slaat zo zijt gij ongelukkig, probeer het maar eens, dan zullen wij u geweld aandoen(passage is onderstreept in brief). Gepaard met de ijzelijkste vloeken die men ooit gehoord heeft en dat men nog dien eigen avond zou komen om te schieten en te jagen, zo als men ook gedaan heeft. Ik heb op alles stil gezeten, wel wetende dat jegens diergelijke feitelijke ondernemingen die niet alleen een spolie (illegaal afnemen) maar een notoire diefstal en verregaand geweld uitlevert door middelen van justitie voorzieningen te bekomen is, waartoe ik de nodige attestatien (verklaringen) heb ingewonnen. Doch alvorens daartoe te komen heb ik mij verplicht gevonden uw hoge edelheid daarvan kennis te geven met bijvoeging van kopie van een ieder attestatie in de equitabele (vergelijkbare) verwachting dat uw hoog edelheid dit geval naar deselve gewone manier van denken beschouwende, mij wegens wel zal gelieven te bezorgen zodanige satisfactie (genoegdoening) als uw hoog edele geborene na de aard van de zake zal oordelen te behoren…”
Wat direct opvalt in de brief is dat nergens melding wordt gemaakt van getuigen, Nicolaas schrijft alsof hij overal zelf bij geweest is en dus ook zelf gezien heeft dat de netten werden weggehaald door drie mannen die door een hek open te breken weggevlucht zijn. Ook noemt Nicolaas een stoot op zijn arm met een snaphaan door Pieter van Steijn maar die wordt in verklaringen door getuigen niet genoemd. Dat geweld lijkt toch iets dat zij gezien en verklaard zouden moeten hebben. Naast deze brief heeft Nicolaas kopieën laten maken van de aankoop van het Kerkeduin in 1722 door zijn voorouders en boerderij de Kokmeeuw door hem zelf in 1768. Die documenten zijn niet van belang, maar dat zijn wel aanvullende verklaringen van de getuigen, sommige van zelfs een jaar later. Zij stellen of bevestigen op verzoek van De Stoppelaar dat hij wel een degen in de schede onder de linkerarm zou hebben gedragen, maar dat hij dat wapen nooit heeft gebruikt om Pieter van Steijn te slaan. De netten zouden weggehaald zijn zonder ook maar iets tegen de maaiploeg te zeggen hetgeen onwaarschijnlijk klinkt aangezien de betrokken Noordwijkerhouters van beide partijen elkaar goed kenden, het waren in sommige gevallen zelfs buren. Ook vermijdt Nicolaas in zijn brief te vertellen dat hij door de boeren gewaarschuwd was dat het plaatsen van netten indruisde tegen de jachtwetten. Dat hij op de vraag van Leendert Heemskerk van wie hij dacht dat het wild op zijn landerijen nu eigenlijk was geantwoord zou hebben dat die dieren zijn eigendom waren gaat Nicolaas ook niet in. Dat was immers een directe schuldbekentenis, hij had wettelijk helemaal geen recht om wild te vangen. Alleen “gekwalificeerde” mensen mochten jagen. Maar omdat die uitspraak in de getuigenverklaring van Leendert en Pieter staat had hij hier toch minstens een uitleg over moeten geven of het feit ontkennen.
De houtvester en de juristen van het Hof van Holland proberen in onderling overleg en correspondentie helderheid te krijgen in de zaak. In 1773 wordt voor hun beeld van de zaak een landmeter ingeschakeld die ter plekke de positie van de netten, de afrastering en het hek dat opengebroken zou zijn precies in kaart brengt. Dat gebeurt op aanwijzingen van Leendert en Pieter in het bijzijn van deskundige, onafhankelijke getuigen. Het levert een bijzonder kaartje van de weilanden van de Legent en boerderij de Kokmeeuw op.
De zaak sleept zich hierna nog jaren voort en sterft een langzame dood. Bij zittingen van de houtvester wordt een definitief besluit over de opgelegde boete keer op keer aangehouden. Als laatste noteert de secretaris van de houtvester letterlijk: “wordt gehouden in state, (van de rol)”. De zaak wordt dus niet verder meer behandeld. Het Kerkeduin dat Leendert in 1775 nog altijd pacht wordt door De Stoppelaar, die in zware financiële problemen zit, dat jaar verkocht aan Leidenaar Nicolaas Harting. Voor zijn inbreuk op de jachtwetten is Nicolaas waarschijnlijk nooit definitief gestraft. Op één van de archiefmappen staat het woordje “gratie”, maar of dat aangeeft dat de straf van 40 gulden en verbeurd verklaring van de netten uiteindelijk geschrapt is blijft onduidelijk. Het proces moet een veelvoud van dat bedrag hebben gekost, te danken aan de halsstarrige houding van de hoofdrolspelers.
In het geval van Leendert blijft de vraag onbeantwoord waarom hij na zijn problemen rond zijn huurcontract bewust de confrontatie lijkt te hebben gezocht met zijn pachtheer De Stoppelaar door de netten weg te nemen en daarin zijn buurman Pieter van Steijn mee te slepen. Was het een kleine wraakneming van Leendert? En wie loog tegen wie? Ondanks de beschikbaarheid van archiefmateriaal over deze gebeurtenis van drie eeuwen terug, in omvang uniek voor Noordwijkerhoutse begrippen, komen we dat nooit te weten. Geschiedschrijving blijft interpretatie. Dat maakt het leuk en soms zelfs spannend. Leendert komen we na deze nettenkwestie in latere jaren opnieuw tegen bij de rechtbank. Dus krijgt dit verhaal misschien nog wel eens een vervolg…..
Jan Duivenvoorden, april 2024.