In de nog jonge geschiedenis van het onafhankelijke Suriname werd begin 2024 een belangrijke mijlpaal bereikt. Veertig jaar na de beruchte decembermoorden zijn de daders veroordeeld en opgesloten. De Surinaamse bevolking heeft al die tijd geworsteld met dit probleem maar rechtsgevoel en rechtstaat hebben uiteindelijk gezegevierd. Een rechtstaat die het jonge land meekreeg bij de onafhankelijkheid in 1975, net als goed onderwijs, een modern sociaal en economisch systeem en een democratisch bestuur. Waar het in vele landen die in de twintigste eeuw gedekoloniseerd zijn vaak mis ging door een kwetsbare rechtstaat en twijfelachtige vorm van democratie vormt Suriname een uitzondering. Maar dit blijft onderbelicht als het gaat om de geschiedenis van dit dunbevolkte maar potentieel rijke land. De focus ligt tegenwoordig vooral op de minder fraaie rol van Nederland als kolonisator en het slavernijverleden van de Surinaamse bevolking. Terecht dat daar aandacht voor is maar geschiedschrijving is gebaat bij een afgewogen balans van alle aspecten uit het verleden van een land. Helaas ontbreekt de bereidheid om die nuance op te zoeken maar al te vaak.
We zien dit ook terug in de gangbare opvatting over slavernij en kolonisatie als belangrijkste pijlers onder de huidige welvaart van ons land. Wie wel eens verder gekeken heeft dan de lessen vaderlandse geschiedenis uit de schooltijd krijgt bij dergelijke stellingen flinke kriebels. Hoe verklaart men dan de diepe armoede van het grootste deel van de Nederlandse bevolking vanaf pakweg begin 18e eeuw? De sterftecijfers onder kinderen en volwassenen spreken voor zich. En de komst van de fotografie maakte pijnlijk zichtbaar hoe achter de grachtengordel van Amsterdam de bevolking gehuisvest was in krottenwijken, honger leed en vroegtijdig stierf door ziekten als cholera. En hoewel op het platteland meestal geen gebrek aan voedsel was kan men ook daar toch moeilijk spreken van rijkdom. Vandaar dat we hier als contrabalans in de nationale geschiedschrijving vertellen over het “rijke” leven van het gezin van Willem Duivenvoorden en Johanna Stikkers. Willem deelt zijn achternaam met uw schrijver en dat heeft geleid tot het verzamelen van materiaal over zijn gezin. Maar hun achternamen kunnen we ook weglaten want het leven van deze mensen is symbolisch voor ontelbare gezinnen uit de boerenstand en lagere burgerklasse uit begin 19e eeuw.
Willem en Johanna
In juli 1789 trouwt de bijna dertig jaar oude Willem Gerritszoon Duivenvoorden (Duijvenvoorden) met Johanna Gerritsdochter Snikkers uit Voorhout. Waar de woning van het echtpaar stond is niet duidelijk. Mogelijk hebben zij enige tijd op Bergendaal gewoond, een buitenplaats in het noorden van Voorhout, in die periode eigendom van de familie Stiphout-Dallens. Of die familie Willem betaalde voor het beheer van de jacht op dit deel van het Keukenduin is niet bekend. Zijn gebied viel onder het jachtrecht van de Vrijheid van Teijlingen en ligt tussen de dorpen Voorhout, Sassenheim en Lisse. Dat past ook bij het beeld dat we terugvinden in de gegevens rond de doop of het overlijden van leden van dit gezin, die vinden wisselend plaats in genoemde drie dorpen.
Willem was al voor zijn huwelijk jachtopziener van de vrijheid van Teijlingen. De keuze voor dat beroep valt te plaatsen. Zijn opa Arij Gerritszoon Duivenvoorden was een berucht stroper, die van zijn illegale hobby zijn werk maakte, hij werd jachtopziener in de Vrijheid van Leeuwenhorst. Een eerste beroepsmatige vermelding van Willem dateert uit 1785. Hij brengt Pieter Hoogduin, boer op Hoog Teijlingen in Voorhout voor het gerecht van de Houtvester wegens het schieten van een haas op zijn landerijen. Zonder vergunning jagen was strafbaar, maar omdat dit op eigen land gebeurde accepteert Pieter geen straf, hij meent dat de Houtvester geen jurisdictie heeft over gebied dat particulier eigendom is en speelt de zaak hoog op. De kwestie wordt zelfs uitgebreid door de Staten van Holland behandeld.
Aanhouding van stropers die zich bij de Houtvesters van Holland moesten verantwoorden werd in summiere beschrijvingen vastgelegd. Toch zijn er nog twee stevige aanvaringen van Willem Duivenvoorden met stropers bewaard gebleven die uitgebreider beschreven zijn. In 1794 meent Van Ruiven, de eigenaar van de hofstede Wassergeest in Lisse dat de “oppasser van de jagt van Teijlingen” twee van zijn personeelsleden veel te hard heeft aangepakt. En dat nota bene in de bossen van hun broodheer aan de “Trijnenlaan”, nu de Essen- en Catharijnenlaan in het buurtschap de Engel. Daar was dit tweetal werklieden door Van Ruiven naar toegestuurd om illegale houthak tegen te gaan. Willem had de uitleg over hun aanwezigheid genegeerd en hen als wildstropers “gegijseld”. Citaat uit de aanklacht tegen Willem: “dat de voornoemde Willem van Duivenvoorden…onder het uitspreken van zware vloeken, dat illegale vangst en houthak zijn zaak was en dat hij de gegijzelden als hij hen weer in de bossen vond in het gat van Teijlingen brengen zou…”. Met dat gat word de gevangenis van het slot Teijlingen bedoeld, waar de Houtvesters van Holland hun processen voerden. Als Van Ruiven daags erna Willem tot verantwoording roept herhaalt deze zijn vloeken en dreigementen. Van Ruiven richt zich daarom tot Houtvester Van Wassenaar om excuses of genoegdoening van Willem af te dwingen. Helaas weten we niet hoe dit afgelopen is.
Ook bij een derde zaak met stropers komt Willem naar voren als een niet zo gemakkelijk heerschap. Maar dit keer ontmoet hij zijn evenknie Jacob Zwanenburg. Hij zou in 1796 op verboden terrein gejaagd hebben. Jacob droeg bij de aanhouding een snaphaan, een veel gebruikt jachtgeweer. Alleen al het lopen op verboden terrein of dragen van een geweer was strafbaar, het stropen zelf hoefde bij de rechter niet aangetoond te worden. Er ontstaat een woordenwisseling tussen jachtopziener en stroper waarbij ook Gerrit Rooijakkers en Marijtje van der Salm, de werkgevers van Jacob Zwanenburg betrokken raken. Willem stelt Jacob onder “gijzeling” met de daartoe benodigde uitspraak “onthoud jouw dag” en probeert Jacob zijn snaphaan te ontnemen, waarop mevrouw van der Salm, blijkbaar niet voor een kleintje vervaard, de arme Willem tot vier keer toe slaat en hem een bos haar uit het hoofd trekt. “Wat donder, wat bliksem” roept mevrouw Marijtje, “als ik een mes zou hebben, zou ik je in de ziel steken”. Er komt nog een boerenmeid aangesneld en nu werpen vier man/vrouw zich in de strijd tegen de arme jachtopziener, die de afgepakte snaphaan weer prijs moet geven. Hij roept nog enkele keren dat hij toch officieel is aangesteld door de Vierschaar, het rechtsorgaan van die tijd, maar het helpt hem niet. Er volgt een uitgebreid proces en bemiddeling door derden maar uiteindelijk wordt het viertal een forse boete opgelegd, ieder 47 gulden.
Het huwelijk van Willem en Jannetje Snikkers in 1789 was voor haar niet het eerste, zij was enkele jaren daarvoor al getrouwd met Klaas van den Burg uit Noordwijkerhout. Rond zijn achternaam hangt een waas van onduidelijkheid, want bij de geboorte van zijn drie kinderen staat Klaas als Van den Berg vermeld, maar bij zijn huwelijk en overlijden in Voorhout wordt Van den Burg genoteerd. Hij zou uit Noordwijkerhout afkomstig zijn. Daar vinden we geen Klaas van den Berg terug in die periode, maar wel een Van den Burg. De eerste twee kinderen Arij en Catharijne sterven kort na geboorte of binnen een paar jaar. Alleen zoon Nicolaas wordt volwassen en zijn moeder Jannetje is nog aanwezig bij zijn huwelijk. Voor dat huwelijk werd nog eens gekeken naar de juiste achternaam en Nicolaas wordt door de rechter na onderzoek bevestigd als zijnde een Van den Berg. Mogelijk dat die rechter de achternaam uit de doopgegevens hoger aansloeg dan de overige gegevens waarover hij kon beschikken. Maar voor ons ligt het voor de hand dat de achternaam Van den Burg moet zijn, vooral door de voornamen van de kinderen zoals oudste zoon Arij. Een duidelijke verwijzing naar Noordwijkerhouter Arij van den Burg en zijn echtgenote Cornelia van Stijn, zijn grootouders.
Nicolaas van den Berg of Burg is kort na de dood van zijn vader Klaas geboren. Hij wordt door het tweede huwelijk van zijn moeder stiefzoon van Willem Duivenvoorden en maakt ook de geboorte van de veertien andere kinderen van zijn moeder mee. Jannetje heeft dus in totaal maar liefst zeventien kinderen gekregen en als we naar hun geboortejaren kijken moeten we zoals zo vaak bij voorouders constateren dat deze vrouw slechts korte periodes van rust kende tussen haar vele zwangerschappen. Relatieve rust want er bleef altijd de zorg voor het grote gezin. Als Willem overlijdt in 1814 is haar jongste kind nog maar zo’n zes jaar oud. Oudste dochter Trijntje is kort ervoor getrouwd, ook Willem mocht dat nog meemaken, net als de geboorte van een eerste kleinkind. Trijntje trouwde Jan Vervoorn en op late leeftijd nog een tweede keer met de Zwitser Nicolaas Dűrer.
Van de kinderen van Willem en Jannetje had deze Trijntje naar onze maatstaven een leven met hindernissen. Zij bereikt weliswaar de respectabele leeftijd van 84 jaar maar in dat lange leven verliest zij haar kinderen Alida en Jansje op twee en zesjarige leeftijd en moet zij ook al vroeg haar eerste echtgenoot begraven. Hoe gek dat ook klinkt, voor de 19e eeuw was dit een normaal leven en dat zeker in vergelijking met haar broers en zussen die hieronder behandeld worden. Daarom eerst een compleet overzicht van het gezin.
Geboren in | Naam | Overleden in | Leeftijd |
1759 | Willem Duivenvoorden | 1814 | 54 |
1764 | Jannetje Snikkers | 1837 | 72 |
huwelijk 18 juli 1789 | |||
Kinderen: | |||
1790 | Trijntje | 1874 Leiderdorp | 84 |
1791 | Emerentia | 1791 Voorhout | 1 maand |
1792 | Gerrit | 1816 Ceribon, op Java | 24 |
1793 | Johannes | 1849 Hillegom | 56 |
1794 | Marijtje | 1794 of 1795 | onbekend |
1796 | Marijtje | 1818 Den Haag | 22 |
1797 | Maarten | 1864 Leiden | 66 |
1798 | Immetje | ? | onbekend |
1799 | Willem | 1841 Hoorn/Leiden | 42 |
1801 | Emerentia/Immetje | 1840 Leiden | 38 |
1802 | Gerrit | 1839 Leeuwarden | 37 |
1805 | Johannes | 1844 Salitaga, op Java | 39 |
1807 | Jannetje | 1828 Voorhout | 21 |
1808 | Catharina/Kaatje | 1855 Veenhuizen Drenthe | 47 |
Jannetje Snikkers had drie kinderen uit haar 1e huwelijk met Claas van den Berg/Burg; hiervan is 1 volwassen geworden, getrouwd en heeft gezin gesticht: Nicolaas van den Berg. |
Marijtje 1 en 2, Emerentia 1 en 2, Immetje en Johanna, Willemsdochters en Willem Willemszoon Duivenvoorden.
Soms kom je er ook na gedegen familieonderzoek niet helemaal uit. Dat is ook bij het gezin van Willem en Jannetje het geval. Ten eerste is de voornaam Emerentia opmerkelijk. Kinderen werden meestal vernoemd in een min of meer vaste volgorde. Na Trijntje, vernoemd naar haar oma aan moederszijde zou een tweede dochter vernoemd worden naar de oma aan vaderszijde. Maar die oma heette ook Catharina, dus twee Catharina’s of Trijntjes kort na elkaar vonden Willem en Jannetje blijkbaar iets teveel van het goede. Maar hoe zij nu aan de naam Emerentia gekomen zijn voor hun tweede dochter is onduidelijk. Het meisje overlijdt overigens na een maand.
Er zijn twee dochters Marijtje, kort na elkaar geboren. Meestal een teken dat de eerste overleden is en herdacht wordt in de naam van de tweede. Maar we kunnen geen overlijden van de eerste Marijtje vinden. Triest genoeg overlijdt ook tweede Marijtje als dienstbode in Den Haag op jonge leeftijd, zij werd slechts tweeëntwintig. Een vroege dood treft ook dochter Johanna of Jannetje. Zij is op haar éénentwintigste overleden in Voorhout, heeft het ouderlijk huis mogelijk nooit verlaten.
En dan is er het raadsel rond Immetje en een tweede dochter Emerentia. Ook over deze tweede Emerentia valt niets te vinden onder die voornaam. Maar gezien de datum die rond gebeurtenissen in het leven van een Immetje Duivenvoorden genoemd worden kunnen we alleen maar concluderen dat de Immetje die in 1798 geboren is vroeg overleden moet zijn, waarna haar zus Emerentia onder de naam Immetje door het leven is gegaan. Voor die Emerentia of Immetje hoop je dat er ook momenten van geluk geweest zijn in haar leven, want we vinden alleen droevige gebeurtenissen terug. Zij verliest haar vader als zij zo’n dertien jaar is en ziet haar oudere broers rond diezelfde tijd kort na elkaar als militair het ouderlijk huis verlaten. In april 1826 is zij 21 jaar oud, woont in Lisse en wordt ongehuwd moeder van een kindje, dat bij geboorte overleden blijkt. Ruim vijf jaar later wordt zij opnieuw ongehuwd moeder, nu van zoontje Hendrik. Immetje woont dan nog in Lisse maar haar kindje krijgt zij in het niet lang daarvoor opgerichte academische ziekenhuis. Zij wordt dienstbode genoemd, het beroep dat zij ook nog uitoefende bij haar dood in de Mirakelsteeg in Leiden in 1840. Ook Immetje werd niet oud, 37. Over het lot van haar zoontje Hendrik is niets gevonden. Het overlijden van Immetje wordt aangegeven door haar broer Willem, die in hetzelfde huis woonde.
Wat betreft deze Willem Willemszoon Duivenvoorden zouden we zijn op het eerste oog “normale” leven nog kunnen vergelijken met dat van zijn oudste zus Trijntje, beiden konden een gezin stichten. Dat gebeurde bij slechts drie van de veertien kinderen van Willem en Johanna. Er is ook een belangrijk verschil, hun leeftijd bij overlijden. Trijntje werd 84, Willem slechts de helft daarvan, 42 jaar. Tijdens zijn leven krijgt Willem met de nodige tegenslag te maken maar dat zet zich na zijn dood door. Willem, van beroep daggelder of arbeider, trouwt op 8 mei 1828 met Margaretha van Haasteren, zij moet hoogzwanger zijn geweest want negen dagen later wordt hun dochtertje Jannetje geboren, vernoemd naar grootmoeder Johanna Snikkers. Willem en Margaretha krijgen naast dochter Johanna nog de kinderen Leendert, Arij, Maria, Martinus en Leendert (2). Verder in de details gravend ontrolt zich een triest makend overzicht van de korte levens van de leden van dit gezin, die we hier op volgorde van hun overlijdensdatum plaatsen. Jannetje en Leendert, respectievelijk14 en 10 jaar oud zijn wees na de dood van hun moeder in 1842 maar overlijden zelf een jaar later.
Ovl datum | Naam | Detail |
?? | Arij | Overlijden niet gevonden |
18-3-1836 | Maria | Zij werd slechts 3 weken |
10-1-1840 | Martinus | 2 jaar oud |
15-1-1840 | Leendert | 9 jaar oud |
30-12-1841 | Vader Willem | 42 jaar oud, in Hoorn overleden |
17-5-1842 | Moeder Margaretha van Haasteren | 46 jaar oud, in het kraambed gestorven |
7-2-1843 | Jannetje | 14 jaar oud, oudste kind |
23-6-1843 | Leendert | 10 jaar en 11 maanden oud |
Willem en Margaretha zouden op meerdere adressen in Leiden en Leiderdorp gewoond hebben. In 1840 wonen zij met zus Immetje Duivenvoorden in de Mirakelsteeg in Leiden. Immetje overlijdt daar op 10 januari 1840, vijf dagen later volgt op hetzelfde adres Martinus en weer vijf dagen later Leendert. Het kan bijna niet anders of dit moet te maken hebben gehad met een ernstige besmettelijke ziekte. Alleen het overlijden van zoontje Arij is niet gevonden, maar als ook hij jong overleden is moeten we de trieste conclusie trekken dat Willem en Margaretha (Grietje) Duivenvoorden-Van Haasteren geen enkel kleinkind of verder nageslacht hebben gehad.
Gerrit Willemszoon 1792-1816
Een jaar voor zijn dood in 1814 tekent vader Willem Duivenvoorden bij notaris Struijck een akte waarin zijn zoon Gerrit die uitgeloot is voor de dienstplicht het “lot’ van de schoonzoon van boer Pieter van Maris uit Noordwijkerhout overneemt voor 300 gulden, op voorwaarde dat Gerrit goedgekeurd wordt. We schrijven het jaar 1813, drie jaar eerder vaardigde Napoleon een wet uit die regelde dat Hollandse dienstplichtigen bij het Franse leger werden ingelijfd. Een systeem van lootjes trekken, lage nummers hebben pech. Gerrit heeft het hoge nummer 88 en draagt dit nu over aan de schoonzoon van Van Maris, die nummer vijf heeft getrokken, zijn “lot” is duidelijk. Dit ruilen van dienstplicht tegen betaling mocht, mits bij de notaris vastgelegd.
De akte dateert van februari. In de zomer ervoor startte Napoleon zijn desastreuze veldtocht naar Rusland, slechts een fractie van zijn leger waaronder tienduizenden Hollanders zou terugkeren na de slag bij de Berezina. Van alle bij het Franse leger ingelijfde Hollandse mannen keert 70 % nooit terug van Napoleons slagvelden. Zou Willem ook maar enig idee gehad hebben wat zijn zoon te wachten stond toen hij tekende? Gerrit wordt ingedeeld bij een regiment waarvan bekend is dat het deelgenomen heeft aan de tocht naar Rusland, naar Moskou. Omdat enige jaren geleden de overlijdensdatum van Gerrit niet gevonden kon worden is toen aangenomen dat Gerrit Willemszoon Duivenvoorden was omgekomen als soldaat van Napoleon, mogelijk in de slag bij de Berezina. Dat blijkt na nieuw onderzoek een onjuiste aanname te zijn geweest. Niet dat we daarmee voor Gerrit een lang, fijn leven mogen noteren. Nee, de arme jongen wordt na de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 overgeheveld naar het nieuwe vaderlandse leger. Hij tekent voor een periode van zes jaar. Als fuselier zal hij deelnemen aan één van de bekendste veldslagen aller tijden, de slag bij Waterloo, waarmee Napoleon voorgoed van het toneel zal verdwijnen en de toekomst van Europa een hoopvolle richting inslaat. Mede dankzij mannen als Gerrit spreken we in de Lage Landen geen Frans, goed om dit hier nog even te vermelden.
Na deze veldslag in juni 1815 zijn Gerrit en zijn legerbazen elkaar even kwijt want het archief vermeldt hem als “enige tijd absent”. Dat woord absent is belangrijk want dat betekent dat Gerrit niet als deserteur werd beschouwd, een problematisch verschijnsel voor het prille leger. Mogelijk was onze fuselier na de slag bij Waterloo geestelijk de weg kwijt. Dat valt hem moeilijk te verwijten en hij pakt daarna de draad ook weer op, misschien in de wetenschap dat de overlevenden van het bloedbad bij Waterloo een gratificatie zouden ontvangen. Terecht want hoewel de Engelsen met Wellington de overwinning claimen bestond het leger voor 25% uit Nederlanders en voor bijna 38 % uit Pruissen. Deskundigen erkennen de verdienstelijke bijdrage van Gerrit en zijn makkers en stellen dat Napoleon gewonnen zou hebben als de Pruissen te laat het slagveld hadden bereikt. Zij wisten het tij te keren en Wellington mocht met de eer strijken.
Bij die beloning gold blijkbaar het principe: hoe dichter bij het vijandelijk kanon, hoe lager de beloning. Gewone soldaten ontvingen 61 francs voor hun heldenmoed, omgerekend nog geen 30 gulden. Een sergeant mocht rekenen op 217 gulden, een kapitein op dik 1.000 gulden. Hoofdofficieren konden bijna 5.000 gulden in de portemonnee schuiven en generaals, waarvan de meesten toch in bed gestorven zijn ontvingen bijna 15.000 harde Hollandse guldentjes. Verschil moet er zijn. En toch heeft arme Gerrit geen enkele gulden mogen zien. Na zijn absentie vinden we hem terug op het schip “Zijne Majesteits de Ruijter”, liggend op de rede van Texel, klaar om op 28 oktober 1815 te vertrekken naar Oost-Indie. Gerrit wordt door het leger consequent als Gerrit Duivevoort vermeld, zijn bijgeschreven ouders kloppen, maar ook het noemen van zijn geboorteplaats Voorhout blijft een probleem. Eén keer wordt dat genoteerd als Voorthuizen, een andere keer als Voorhaut in Pruijssen. Bijzondere verschrijvingen, ook het leger was door Waterloo blijkbaar geestelijk in verwarring geraakt. Niettemin, Gerrits Waterloo-gratificatie zou men naar Java sturen. Maar helaas is het geld daar nooit door Gerrit Duivevoort opgehaald want precies een jaar na vertrek uit zijn vaderland overlijdt Gerrit in Cheribon op Java, duizenden kilometers van huis en slechts 24 jaar oud.
Jan Willemszoon Duivenvoorden 1793-1849
In landelijke en regionale kranten verschijnen in december 1825 kort na elkaar meerdere berichten over de snelloper Jan Duivenvoorden uit Hillegom. Over Jan is op deze website al eerder een verhaal verschenen, dus we gaan er hier niet uitgebreid op in. Ondere andere met de volgende link te vinden. 1825 Een wereldrecord – Noortigerhout.
Van alle documenten gevonden bij 15 jaar archiefonderzoek vindt uw schrijver, naamgenoot van deze Jan Duivenvoorden en zelf in trainingskilometers meer dan één keer de aardbol rond gehold hebbend, de vondst van het “wereldrecord” van Jan uit 1825 verreweg het leukste document. Een trotse vondst. Daarnaast blijkt ook nog eens dat Jan net als zijn broer Gerrit bij Waterloo gevochten heeft en de “rijke” gratificatie van 30 gulden mocht ontvangen. Maar die militaire heldendaad krijgt nog een heel andere wending. Jan was in 1813 begonnen als matroos op het schip de Polak. Vervolgens wordt hij overgeheveld naar een artilleriebataljon. Als artillerist neemt hij deel aan de slag van Waterloo. Na zijn heftige oorlogservaringen wordt hij ingedeeld bij een regiment Huzaren, hetzelfde regiment waar kort na hem zijn broer Maarten ingeschreven wordt. Het is dus niet uitgesloten dat de broers elkaar in die periode nog samen opgetrokken zijn. Echter Jan deserteert in 1817 uit zijn garnizoen in Amsterdam, wordt vervolgens opgepakt en voor de krijgsraad gebracht. Daar krijgt hij een lijfstraf (geslagen met een riet) plus een half jaar gevangenis. Ook wordt zijn “cocarde”, een regimentsversiering op zijn muts, afgenomen om zo voor anderen herkenbaar te zijn als deserteur, een schaamtevolle straf. Overigens werd er in die periode veel gedeserteerd want er zijn lange lijsten bewaard gebleven.
Al met al spreken we ook bij Jan over een leven vol bijzondere gebeurtenissen. Dat leven eindigt na 56 jaar in Hillegom, na een huwelijk met Anna van der Linden, met wie hij zes dochters en drie zonen kreeg. Hij trouwde met haar in april 1822, toen had hij volgens de legerarchieven nog een ruim jaar dienst te gaan als beroepsmilitair. Van deze hardloper uit 1825, betaald voor zijn bijzondere loopprestaties en dus al prof lang voordat de eerste Olympische Spelen gehouden werden lopen misschien nog nazaten rond. Zij zijn dan vast en zeker te herkennen aan hun snelle pas…..
Maarten Willemszoon Duivenvoorden 1797-1864
Van de zes zonen van Willem en Johanna zijn vijf militair geworden. Twee door de dienstplicht van anderen over te nemen en drie vrijwillig. Veel alternatieven hadden de mannen in die periode niet, de armoede in de regio was groot en hun vader had als jachtopziener weinig bezittingen zoals landerijen dus een toekomst als boer zat er niet in. Van de vijf militairen zal Maarten een aardige carrière opbouwen. Die start in 1817 als hij voor zes jaar tekent bij het 6e Regiment Huzaren, hij is dan zo’n 20 jaar oud. In 1822 tekent hij bij voor nog eens zes jaar waarbij hij overgeheveld wordt naar de Oost-Indische troepen. In maart 1823 vaart hij met het schip Waterloo naar de oost, hij is dan nog fuselier. Zijn kwaliteiten worden herkend door het leger en Maarten wordt bevorderd tot wachtmeester en tweede luitenant. In zijn actieve jaren breekt de Java-oorlog uit (1827-1830), waarvoor extra troepen naar de kolonie worden gestuurd. De inheemse bevolking van Yogyakarta en Surakarta kwam onder leiding van hun prins Diponegoro in opstand tegen het koloniaal bestuur. Maarten neemt onder andere in 1828 als 2e luitenant deel aan een gevecht tegen wel 2500 man, waarover een gevechtsverslag bewaard is gebleven.
De opstand leidde aan beide zijden tot vele duizenden slachtoffers onder de militairen, aan Nederlandse zijde sneuvelt 15.000 man. Het leed onder de inheemse bevolking is veel groter, onder hen stierven naar schatting bijna 200.000 mensen als gevolg van honger en ontberingen.
Of de strijd tijdens de opstand die tot 1830 duurde een rol gespeeld heeft bij de vroege pensionering van Maarten weten we niet maar feit is dat hij al in april 1832 pensioen krijgt van het leger, hij is dan pas zo’n 35 jaar oud. Tot 1854 blijft hij verbonden aan het leger als binnen regent in het Oude Mannenhuis te Semarang. In dat jaar krijgt hij op eigen verzoek eervol ontslag. Maarten blijft dan nog zo’n drie jaar in die stad wonen en in 1858 wordt hij gerepatrieerd op het schip Catharina Maria. In Nederland is dan alleen zijn oudste zus Trijntje nog in leven. Of hij van de dood van twee broers op Java kennis heeft gekregen blijft de vraag. Maarten overlijdt ongetrouwd en kinderloos als 66-jarige in Leiden in 1864, zou daar aan de Hereweg gewoond hebben. Verrassend genoeg is de naam Duivenvoorden daarmee niet verdwenen uit Semarang. Kranten maken omstreeks 1866 melding van het overlijden van Paisa, een inlandse vrouw, mogelijk Maleisisch. Zij stond bekend als mevrouw van Duivenvoorden en dat doet vermoeden dat Maarten een relatie met deze vrouw heeft gehad, iets wat veel vaker voor kwam. Zijn achternaam kwam in Nederland al niet veel voor, laat staan in Oost-Indië, dus de conclusie voor een relatie ligt voor de hand. Of Pasia ook kinderen met hem gehad heeft is niet bekend, dat zou nog een extra bijzonder tintje geven aan het leven van de als vrijgezel gestorven Maarten.
Gerrit (2) Willemszoon Duivenvoorden 1802-1839
Omdat in dit gezin de kinderen zowel aan vaders- als aan moederszijde een opa met de naam Gerrit kenden zijn er twee zonen die deze voornaam kregen. Gerrit twee werd geboren in 1802, een kleine tien jaar na zijn naamgenoot en net als die broer neemt hij in 1826 een dienstplicht over van “loteling 18” Pieter van Buijten uit Warmond. Als milicien (dienstplichtige) tekent hij voor vijf jaar en wordt al snel overgeplaatst van de infanterie naar het expeditionaire leger en ingescheept op het schip Wassenaar, waarschijnlijk met de bestemming Oost-Indië. Maar dit schip strandt voor de kust van Egmond, waarna de schipbreukelingen onverwacht verlof krijgen. Gerrit besluit echter niet terug te keren, want hij wordt als deserteur aangemerkt en voor de krijgsraad gebracht. Hij wordt veroordeeld tot een lijfstraf en een half jaar gevangenisstraf. Die straf zit hij uit in Den Bosch en daarna keert hij terug in het leger maar wordt opnieuw gepakt wegens desertie, nu in combinatie met diefstal. Hij zou als schildwacht een woning hebben moeten bewaken, maar heeft hieruit goederen gestolen en is vervolgens gevlucht. Hierop wordt hij “eerloos” ontslagen als militair na veroordeeld te zijn tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Tijdens die jaar verricht hij dwangarbeid als tuinman. Rond 1835 moet hij weer vrijgekomen zijn en van vier jaar later dateert het laatste document rond Gerrit, zijn overlijdensakte. Op 20 oktober 1839 is Gerardus Duivenvoorden overleden, niet in Rotterdam waar hij zijn laatste levensjaren als sjouwer werkte en woonde, maar in het Huis van Opsluiting en Tuchtiging in Leeuwarden. Hoe hij voor de derde keer in de gevangenis terecht is gekomen, nu als burger, is onbekend. Gerrit werd slechts 37 jaar.
Johannes (2) Willemszoon Duivenvoorden 1805-1844
De tweede Johannes Duivenvoorden in het gezin van Willem en Johanna werd ook militair. Hij behoorde tot de lichting dienstplichtigen van 1827, die vijf jaar zullen moeten dienen. Jan wordt ingedeeld bij de infanterie op 4 mei van dat jaar, maar gaat direct enige tijd met onbepaald verlof en na terugkomst volgt in 1829 nog een tweede periode. De achtergrond voor deze verlofperioden staat helaas niet vermeld. Jan wordt in Vlaanderen gestationeerd tijdens de Belgische Opstand en doet in 1832 dienst in de vesting Nijmegen en het zogenaamde mobiele leger. De stad is een belangrijk bolwerk tijdens de Opstand en de daarop volgende jaren van militaire spanningen. In 1833 wordt Jan overgeheveld naar een bataljon artillerie, waar hij vier jaar als kanonnier functioneert. Hij ontvangt voor zijn verdiensten in de achterliggende periode het metalen kruis en de bronzen medaille. Na een korte tijd het leger verlaten te hebben meldt Jan zich in 1841 aan voor de troepen in Oost-Indië en wordt hij datzelfde jaar ingescheept voor vertrek naar de Oost. Het laatste wat we van Jan weten is dat hij in Salatiga op Midden-Java op 16 september 1844 overleden is. Het leger is voor de nabestaanden verplicht zijn bezittingen in kaart te brengen, maar Jans dossier vermeld dat hij niets nagelaten heeft. Vrijgezel Jan stierf op 39-jarige leeftijd.
Catharina (Kaatje) Willemsdochter Duivenvoorden 1808-1855
Met veertien kinderen ben je niet snel uitgepraat over dit gezin. En de lezer heeft tot nu toe het nodige leed en tegenslag in dit gezin moeten verwerken maar het blijkt nog een graadje triester te kunnen. Het bereikt een dieptepunt bij het leven van het jongste kind, dochter Catharina of Kaatje zoals zij meestal genoemd werd. Zij is pas zo’n zes jaar oud bij het overlijden van vader Willem. Nog voor zij volwassen is ziet zij haar broers vertrekken naar het leger en blijft zij achter met haar moeder en haar zus Jannetje. Zij wonen in die periode in Lisse en Sassenheim. Kaatje krijgt daar als 21-jarige ongehuwde vrouw in 1829 een zoontje dat zij vernoemd naar haar vader Willem. Maar dit kindje overlijdt na zes weken. Vervolgens volgt in mei 1831 de geboorte van een dochtertje, dat Jannetje gedoopt wordt. Ook dit meisje leeft slechts kort, niet meer dan een maand. Beide kinderen werden geboren in de voorloper van het huidige Academisch Ziekenhuis in Leiden, het zogenaamde Nosocomium Academium. Ook bij dit tweede kind was Kaatje, die de kost als dienstbode verdiende, nog altijd ongehuwd.
Kaatje is na de geboorte van dit dochtertje enkele jaren uit beeld. Maar het archief levert een verrassend nieuw bericht over haar. Zij is opgenomen in de Veenhuizer kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid. De kolonie is opgericht met de bedoeling de schadelijke kanten van armoede, bedelarij en lichte vergrijpen tegen te gaan door mensen een kans te bieden op bijscholing en werkdiscipline. Voor een gedeelte werden ook criminelen toegelaten met beperkte bewegingsvrijheid. Kaatjes familie was niet onbekend met de Maatschappij want in 1831 was Gerrit, een broer van vader Willem en dus oom van Kaatje daar al ingeschreven als kolonist. Hij is er drie jaar later overleden. In april 1839 heeft Kaatje zich vrijwillig aangemeld en zij zal er bijna een jaar verblijven. De registers van de Maatschappij leren ons dat zij uit Leiden afkomstig was en zich niet schuldig had gemaakt aan bedelarij, de meest voorkomende reden om in Veenhuizen terecht te komen. Zij wordt op eigen verzoek ontslagen na goed gedrag getoond te hebben. De beheerders stellen “dat zij van goed gedrag is en een goed fabriekarbeidster. Ontslagen wordende is zij van plan naar Leiden te gaan om daar als dienstbode geplaatst te worden, kunnende zij bij haar zuster Mietje Duivenvoorden, die daar woonachtig is, huisvesting genieten”. Zij had nog wat geld van de beheerders in Veenhuizen tegoed, genoeg om de reiskosten te kunnen betalen. De naam van die zuster levert voor ons nog een vraagteken op, want als daar Maria mee bedoeld werd is dat vreemd, want die was al dik 20 jaar eerder overleden. Mogelijk werd Trijntje bedoeld of Immetje, al was de laatste in januari van dat jaar gestorven, iets wat bij Kaatje in Veenhuizen misschien nog niet bekend was toen zij haar aanvraag tot ontslag indiende.
Heel lang is Kaatje niet terug geweest naar Leiden want in 1842 volgt een tweede opname, nu waarschijnlijk wel vanwege bedelarij en eveneens vanuit Leiden. Haar verblijf bij de Maatschappij van Weldadigheid duurt nu ook aanzienlijk langer want pas in april 1846 wordt zij ontslagen en vertrekt dan naar Haarlem. In die stad trouwt zij in juli 1848 met de 54 jaar oude weduwnaar Hans Lucas, oorspronkelijk uit Zierikzee afkomstig. Zelf is Kaatje pas 40 jaar. Veel huwelijksgeluk is er niet voor haar weggelegd want Hans sterft na twee jaar. Kaatje staat er weer alleen voor, op familie kan zij niet meer terugvallen en gezien haar verleden is het niet verwonderlijk dat we haar opnieuw tegenkomen in de registers van Veenhuizen. Daar wordt zij in april 1851 “ten derde male” ingeschreven en zij zal er ook nooit meer uit terugkeren. Kaatje Willemsdochter Duivenvoorden overlijdt op 6 november 1855 in Veenhuizen/Norg, zij werd slechts 47 jaar.
Er zijn niet zo veel Bollenstrekers zoals Kaatje te vinden in de archieven van de Maatschappij van Weldadigheid in Veenhuizen, ook niet na de omvorming tot rijksinstelling. Het zijn vooral stedelingen. Armen van het platteland trokken vaak naar de stad. De archieven van de Maatschappij van Weldadigheid werden zeer goed bijgehouden waardoor we iets over deze voorouders te weten kunnen komen. Aan het eind van de 19e eeuw werden ook foto’s toegevoegd. Een voorbeeld van een Noordwijkerhouter op een dergelijke foto wil ik de lezer niet onthouden, geeft een goed beeld van het genummerde leven van de bewoners van Veenhuizen. Het betreft Petrus van Duin, een neef van de opa van uw schrijver en daarmee ook een verre neef van bovenbeschreven kinderen van Willem en Johanna. Piet van Duin werd aangetroffen in het archief van Veenhuizen met inschrijfformulier, nummer en foto’s. Hij was in 1899 in Den Haag opgepakt wegens landloperij en naar Veenhuizen gestuurd. Let bij de foto op de beugel waarin het hoofd van de zoon van Engel van Duin en Rensje Duivenvoorden vastgehouden wordt. Of dit met de geestelijke toestand van Pieter te maken heeft kunnen we niet hard maken, maar feit is dat hij vijf jaar na het maken van deze foto’s in een krankzinnigengesticht in Medemblik overleden is. Tegenwoordig spreken we in gevallen van op straat levende mannen en vrouwen zoals Pieter van “verwarde mensen”. Klinkt wat vriendelijker, maar hun achtergrond is vergelijkbaar.
Alle genoemde kinderen van Willem en Jannetje Duivenvoorden-Snikkers leefden net als hun ouders in vrijheid. Maar wat is vrijheid waard als je gevangen gehouden wordt in armoede, je toekomst weinig perspectief biedt en je slechts mag hopen dat een vroege dood jou bespaard blijft? Wie de levensloop van de leden van dit gezin bekijkt vraagt zich ook af in hoeverre zij nog contact met elkaar hadden. Gaven zij bij het verlaten van het ouderlijk huis ook een troost biedende hechte familieband op? We kunnen alleen tussen de regels van documenten over deze voorouders lezen en dan hoop je af en toe een glimp op te vangen van levensgeluk dat zij ondanks de omstandigheden mochten ervaren. Maar in dit geval zijn die sporadisch.
Tegenwicht.
In 1975 werd bij de onafhankelijkheid van Suriname de bevolking de mogelijkheid geboden om afstand te doen van de geboortegrond en het verdere leven voort te zetten in Nederland. Velen hebben dat gedaan, ruim een derde of een kleine veertig procent koos voor die optie. Zij lieten een land achter dat weliswaar een lagere levensstandaard kende dan het land van haar kolonisator maar waar in de voorbije eeuwen een solide basis was gelegd om een goede, zelfs rijke toekomst tegemoet te kunnen zien. De vertrekkende bevolking nam de Surinaamse cultuur mee en vormt een gewaardeerde gemeenschap in ons land. Die waardering was er niet zomaar, komende en zittende bevolking moesten aan elkaar wennen, de ontmoeting ging en gaat nog altijd gepaard met discriminatie, een begrip dat inmiddels in betekenis uitgehold is en vervangen door de term racisme. Met de polarisatie in het maatschappelijk debat verhardt ook het woordgebruik dat men op elkaar toepast.
De aandacht voor het slavernijverleden is nodig om hetzelfde verschijnsel in de moderne tijd te herkennen. Slavernij is er nog altijd, wereldwijd en in vele vormen en ook omvangrijker dan ooit, het is in 1863 alleen op papier afgeschaft. Dat die datum gevierd wordt is begrijpelijk, net als de aandacht die er onder Surinaamse Nederlanders gevraagd wordt voor het verleden van hun voorouders. Maar menigeen komt er via onderzoek achter dat het voorouderlijk verleden niet past binnen het zwart-wit patroon van waaruit men gewend was te denken, het beeld wordt ruw verstoord. De ontdekking dat in de eigen stamboom zowel slavenhouders als tot slaaf gemaakten kunnen voorkomen komt hard binnen. Een emotionele worsteling ontstaat en het is boeiend om te zien hoe een enkeling de harde waarheid niet accepteert en een interpretatie van de feiten geeft waardoor het oude denkpatroon gehandhaafd kan blijven.
Dat men geraakt wordt door het harde leven van Surinaamse voorouders is niet anders dan het gevoel dat bij vele Nederlanders leeft rond de armoedige, droevige omstandigheden waaronder hun voorouders zich vele generaties lang door het leven worstelden. Als onderzoeker heeft uw schrijver dit gevoel zelf ook lang gehad. Iedereen ziet graag een bijzonder persoon in de stamboom opduiken, zoals de hierboven genoemde professionele hardloper, Waterloosoldaat en naamgenoot Jan Duivenvoorden. Maar de meeste stamboomonderzoekers willen liever niet weten dat voorouders leefden in diepe armoede. Dat geschiedschrijvers nu spreken in termen als afsluiting, excuses, herstel en zelfs afrekening omdat de welvaart van ons land gebouwd zou zijn op de ellende van anderen doet geen enkel recht aan het sobere bestaan van de voorouders van een overgroot deel van de Nederlandse bevolking. Zij waren op hun manier als het ware opgesloten in armoede en kansloosheid. Deze voorouders anno 2024 wegzetten als profiteurs van welvaart die over de ruggen van tot slaaf gemaakten of bewoners van de koloniale gebieden bereikt zou zijn is kwetsend voor iedereen met historische belangstelling en genoeg inlevingsvermogen. Ellende kent geen gradaties. De samenleving is niet gebaat bij geschiedschrijving waarbij bevolkingsgroepen vechten om voorrang bij erkenning van door voorouders beleefde ellende.
Een mooi voorbeeld van persoonlijke acceptatie van de complexiteit van het verleden vond ik in een youtubefilmpje van de Amerikaanse comédienne Tamera Mowry-Housley in een programma over haar voorouders. Zij reageert aanstekelijk plezierig op haar zeer bijzondere voorouders maar zegt ook in één doordacht uitgesproken gedachte na ruim 3 minuten in het filmpje hoe het complexe leven van haar familieverleden in haar persoon verenigd is. Je leest van haar gezicht hoe die gedachte indaalt bij het uitspreken ervan: “I have blood that started it and I have blood that was enslaved by it”. Gelukkig zijn er nog veel mensen als Tamera die begrijpen dat het verleden onomkeerbaar is en geen instrument om elkaar de maat te nemen.
Zie de volgende link.
JD maart 2024