Waar ooit duinmeier Maarten van Huchtenburg de konijnen hun hol(e) uit joeg, jagen golfspelers nu ballen een hole in. Op dezelfde locatie waar na het golfen wel eens een jenevertje wordt ingeschonken, werd die jenever vroeger illegaal gestookt. En waar eens een duin van zand werd afgegraven is nog niet zo lang geleden een duin van afval opgeworpen. Tespelduin, of corrector gezegd ’t Espelduijn, kent een lange geschiedenis. Cultuurhistorisch gezien zijn er weinig tastbare zaken van terug te vinden, maar verhalen des te meer en dat maakt het gebied interessant voor een nadere beschouwing. ‘t Espelduijn met haar bebouwing dankt haar middeleeuwse naam mogelijk aan een boomsoort, de Esp. Dit deel van de Hoogeveense polder bestond in oude tijden uit grote bospercelen. De “ t ” van het lidwoord “het” werd in de volksmond aan “Espelduijn” geplakt en daarom spreken we nu over Tespelduin. We kennen ook ‘t Espellaan of ’t Espeldam, beide namen duiden de weg aan die vanaf de Herenweg naar de Nieuwe Watering in de Hoogeveense Polder voerde. En tenslotte heeft er ook lang een bosperceel gelegen naast het duintje, dat bekend stond als ‘t Espelbos.
‘t Espelduijn was een klein duin ten oosten van de grote strandwal van het Oosterduin, eigenlijk een duineilandje dat omgeven werd door oude veenweilanden in een gebied tussen de Delfweg en de Espellaan, dat de Darijcampen werd genoemd. De oudste knarren onder ons weten nog wel te vertellen dat darij of“darrie” een slechte kwaliteit veen is die her en der voorkomt in de ondergrond van de Bollenstreek tussen de oude strandwallen. Turf steken van deze darrie leverde een zeer matige brandstof op. ’t Espelduijn behoorde lang tot het bezit van de Graven van Holland en werd door de Domeinen van Holland verhuurd, vaak was dat in combinatie met de verhuur van landerijen of rechten aan de eigenaren van het Huis Ter Lucht (Lugt). Het duin wordt omschreven als het “warandeke” of jachtterrein van datzelfde huis aan de Delfweg.
1516 “…Daer aen(..) liggende een hofstede (van) Bartholomeus van Cattendijck, genaempt dat huijs ter lucht, ende heeft een warandekijn daer binnen op een plaetssche die men hiet de espel… twelck dat hij somwijlens in pachte heeft ende somwijlens aen hem hout, maer oft leen is off datter hem geoorloft is conijnen te planten, dat en weet dese rentmeester niet….”
Bartholomeus van Cattendijck is eigenaar van het Huis ter Lugt en heeft een warandeke of jachtterreintje liggen op een plaats die men Despel(De Espel) noemt en waar hij konijnen mag “planten” (houden). De rentmeester weet echter niet of dat terreintje nu onder het grafelijke leengoed valt of niet…..
Vanaf de Espellaan liep een binnenweg langs het duintje naar de Delfweg. Daaraan lag onder meer een eendenkooi, het vangen van wilde vogels zoals eenden was een recht dat de eigenaar of bewoners van het Huis ter Lugt geruime tijd toegestaan werd door de Domeinen. De geschiedenis van het Huis aan de Delfweg gaat zeer ver terug, het moet een belangrijke woning geweest langs de route die vanaf de Herenweg naar Lisse voerden, gelegen naast de weg en sloot de Delf(t). Er zijn kleine aanwijzingen dat de woning of boerderij enige tijd heeft gefunctioneerd als herberg, niet onlogisch gezien de strategische ligging.
Op oude kaarten van het Hoogheemraadschap staat ‘t Espelduijn ingetekend, pal naast de binnenweg die uitkwam bij boerderij Huis Ter Lugt aan de Delfweg. Opvallend is de strakke rechthoekige vorm, naast de Robijnslaan boerderij Erffoort, vervolgens naar het noorden toe de boerderijen Landsigt en Stellenburg. Aan weerszijden van de Espellaan twee verdwenen boerderijen.
Vanaf begin 16e eeuw kunnen we met zekerheid eigenaren van het Huis ter Lugt en pachters van ’t Espelduijn noemen, te beginnen met Bartholomeus van Cattendijck. Hij wordt opgevolgd door opeenvolgende generaties van de aanzienlijke Haarlemse familie Van der Laen. Door het huwelijk van Gerard (Geryt) van der Laen in 1509 met Dieuwer Eeuwout Willemszoon Berthoenszoon vestigde een tak van zijn familie zich in Voorhout, waar de familie van Dieuwer een woning of hofstede bezat achter de kerk, bekend als de woning Van der Laen of Verlaen. Dieuwers vader en opa waren rentmeesters van het klooster Leeuwenhorst, een functie die ook door haar weduwnaar Gerard van der Laen verkregen is, al was dit dus pas na de dood van zijn vrouw Dieuwer. Via haar nalatenschap had hij al het nodige bezit in de regio in handen gekregen en zijn nageslacht bouwt dat verder uit. Zij behoren eind 16e eeuw tot de grootste grondbezitters in de Bollenstreek, maar ook ver daarbuiten.
Het Huis ter Lugt en het Espelduijn worden ook eigendom van de familie Van der Laen. Het gebruik van het duintje als jachtterrein is aan hen toegestaan door “belening” door de Domeinen van Holland. Dit overheidsorgaan beheerde het onroerend goed van het gewest Holland en heeft vanaf het midden van de 16e eeuw vele percelen van het oude grafelijke bezit in de verkoop gezet. Het precieze jaar van algehele overdracht is niet gevonden, maar ‘t Espelduijn werd al in oktober 1548 aan Geryt van der Laen beleend als opvolger van Jacob Sijmonszoon, de pachter van het Huis ter Lugt. Jacob is een wat vreemde naam in het grafelijk leenregister want daarin vinden we vooral adellijke families terug, terwijl Jacob voor zover we weten geen titels voor zijn naam had staan en gewoon boer op Ter Lugt was.
In het leenregister is sprake van “een duijnken omtrent een morgen groot, mitten conijnen daer inne wesende ende voedende, leggende tusschen twee veenen in den banne van noortigerhout”. Het duintje of jachtterreintje zou dus maar een morgen of kleine hectare groot geweest zijn volgens het leenregister. Opvallend is de rechthoekige, onnatuurlijke vorm die het duin begin 17e eeuw al had op de kaarten van het Hoogheemraadschap Rijnland. Als dit perceel in 1832 voor het eerst officieel door het kadaster wordt opgemeten blijkt het ruim 3,5 hectare groot te zijn en wordt als “duin” omschreven. De percelen rond het duin staan als weiland of bos vermeld. De naam ‘t Espelduijn is altijd breder gebruikt dan alleen het duintje zelf.
Geryt van der Laen wordt opgevolgd door zijn zoon Nicolaes maar deze overlijdt vrij jong in 1575 waarna zijn onvolwassen kinderen een voogd toegewezen krijgen in de persoon van hun oom Hendrick die op de oude familiehofstede in Voorhout woonde. Hendrick van der Laen heeft de nodige moeite gehad om de zaken van zijn broer tot een goed einde te brengen, het kost hem vele jaren. Uiteindelijk wordt door hem met de ervende kinderen besloten Ter Lugt en ‘t Espelduijn te verkopen aan hun juridisch adviseur, de Leidenaar Frans van Dusseldorp. De relatie tussen de familie Van der Laen waarvan de meeste leden tijdens de Reformatie gekozen hebben voor het gereformeerde geloof en Frans van Dusseldorp, een fanatiek katholiek, mogen we bijzonder noemen. Frans werd in 1567 in Leiden geboren als zoon van één van de Leidse burgemeesters. Zijn vader overleed al voor zijn geboorte. Als kind ontvluchtte hij de stad met zijn moeder Maritge Jacobsdochter tijdens de jaren voorafgaande aan het beleg van de stad door Spaanse troepen. In die jaren voerden een relatief kleine groep Geuzen een terreurbewind in de stad. Frans en zijn moeder worden door hun vlucht gerekend tot de Leidse “Glippers”, maar zijn na het Ontzet van de stad in oktober 1574 teruggekeerd. Frans is naast zijn werk voor de familie Van der Laen vooral bekend door zijn boek “Annales” waarin we zijn levensloop beschreven zien. Het geeft een goed beeld van de voor ons zo moeilijk te bevatten verhoudingen tussen gereformeerden en katholieken tijdens de 80-jarige oorlog. Die waren lang niet zo zwart-wit als de meesten van ons hebben geleerd tijdens de geschiedenisles, zij waren vooral grijs van aard. De scheidslijnen tussen de twee geloofsrichtingen liepen dwars door families, konden per stad verschillend zijn en ook per regio op het platteland. Frans van Dusseldorp heeft vanwege zijn geloofsovertuigingen de nodige tegenstand in zijn leven ondervonden en heeft zich op latere leeftijd teruggetrokken in het katholieke bolwerk Emmerich en laten in Keulen en Rome, waar hij uiteindelijk gestorven is in 1630. De oom van Frans was Jan Gerritszoon van Buijtenwech, een Leids burgemeester, getrouwd met Elisabeth van Zwieten. Het rijke echtpaar behoorde tot de notabele families van de stad. Hun zoon Gerrit (Geryt) van Buijtenwech wordt in 1614 door Frans van Dusseldorp, die dan al in Emmerich woont, aangesteld om zijn zakelijke belangen in het gewest Holland te behartigen. Het is deze neef Gerrit die na de dood van Frans in eigenaar wordt van het Huis ter Lugt en ’t Espelduijn.
De eerste woning op ’t Espelduijn
Met Gerrit van Buitenwech als laatste in bovenstaande rijtje van eigenaren hebben we ook de man genoemd die aan de duinmeiersfamilie Van Huchtenburg toestemming verleend om een woning op ’t Espelduijn te bouwen. Bewijs voor die woning komt uit een hypotheekakte die Maarten Crijnen van Huchtenburg in 1638 afsluit. Als onderpand stelt hij onder ander zijn nieuwe huis dat gebouwd was op een perceel land dat de Zevenhonderd Nobelen genoemd werd, de Nobel is een oude muntsoort. Uit een belastingbron van 1633 kunnen we afleiden dat het huis er dat jaar ook al stond, want Maarten wordt als buurman genoemd van Floris van Immerseel op het Twistduin en Cornelis van Huchtenburg op Stellenburg of Stelduin. De verschillende leden van de familie van Huchtenburg waren duinmeier van beroep. Zij pachtten delen van het binnenduin voor de konijnenvangst. Een eerzaam beroep dat in het noordelijk deel van Noordwijkerhout veel voorkwam, maar zelden veel rijkdom opleverde.
Het onderzoek naar de familie Van Huchtenburg die eind 17e eeuw grotendeels verdwenen is uit het dorp leverde een opmerkelijk feitje op. Jan en Jacob, twee kleinkinderen van Maarten van Huchtenburg wonen in Haarlem, waar hun vader Jan Maartenszoon van Huchtenburg was gaan wonen. Zij ontwikkelen zich daar tot kunstschilders. De broers vormen niet de top van de Hollandse meesters maar worden breed gewaardeerd en gerespecteerd, vooral in hun woonplaats. Zij passen mooi in het rijtje bekende kunstschilders uit de 17e eeuw, waarvan velen een eenvoudige achtergrond hadden. In dit geval was de vroege dood van hun vader Jan een tegenslag, de twee jongens waren toen pas rond de tien jaar oud. Maar de florerende economie van die eeuw maakte dat ook getalenteerde kunstenaars uit armere families zich uit die kringen los konden maken. Jacob van Huchtenburg stierf op jonge leeftijd, toch is ook van hem werk bewaard gebleven. Zijn jongere broer Jan heeft een behoorlijk oeuvre geschilderd, waaronder ook buitenlands werk. Hij had een voorliefde voor oorlogstaferelen.
Maarten Crijnen van Huchtenburg wordt opgevolgd door zijn zoon Sijmon maar die slaagt er niet in de woning op ’t Espelduijn te behouden, hij gaat failliet. In 1659 vertelt het Rechterlijk Archief Noordwijkerhout van dat jaar ons dat de notaris Dirck van Sonnevelt en Pieter Coenraetszoon van Oostdam curators zijn geworden over de boedel van Symon Maertenszoon van Huchtenburg. Zij roepen iedereen op die meent nog enig recht te pretenderen op het bezit van de failliete Sijmon zich te melden. Tevens geven zijn aan “ten profijte van de algemene crediteuren van Sijmon Martenszoon” op 16 maart 1659 de woning op ’t Espelduijn te hebben verkocht aan Gerrit Pieterszn van Rossum. De omschrijving luidt: “…zekere woning als huis met stalling, schuur en bargen staande op een partij land genaamd de helft van 100 nobelen, groot 2 morgen, gelegen aan de Espellaan, belend aan de zuidoostzijde de oude manedaagse watering, zuidwest de Espellaan, noordwest 4 honderd roe duinland en noordoost de erfgenamen van Pieter van Riviere…”. Uit de belendingen of naastgelegen percelen kunnen we uit rechterlijke archieven woningen of landerijen herkennen en in dit geval levert de vermelding van de Espellaan ook de zekerheid op dat we de goede woning voor ogen hebben want Sijmon van Huchtenburg had in de jaren voor zijn faillissementen al andere woningen verkocht.
Ook Gerrit Pieterszoon van Rossum, telg uit de ‘s-Gravendijckfamilie van wie de toenaam Van Rossum zijn nieuwe familienaam was geworden, heeft de nodige tegenslag gekend tijdens zijn periode als eigenaar van de woning op ’t Espelduijn. Twee jaar na aankoop van die woning koopt hij ook de woning op het noordelijker gelegen Twistduin. Maar kort na elkaar overlijden dan zijn eerste twee echtgenotes, Jorisje Adriaensdochter en Jannetje Claesdochter van der Codde. Gerrit moet in 1665 zijn tweede woning noodgedwongen verkopen. Met tweede echtgenote Jannetje had Gerrit twee kinderen. Om die kinderen hun rechtmatig aandeel in hun moeders erfenis te garanderen maakt Gerrit bij het aangaan van zijn derde huwelijk in april 1670 met Maartje Willemsdochter (van der) Swil huwelijksvoorwaarden op, een verplichting uit die tijd als er kinderen uit eerdere huwelijken waren. Maartje was zelf ook weduwe van Dirck Claeszoon Rijnenburg, beider inbreng in het huwelijk wordt netjes via een lijst opgemaakt. Winst en verlies tijdens het huwelijk worden gedeeld, ieder voor de helft. Dit contract wordt enkele maanden later gevolgd door een testament waarin de afspraken nog eens bevestigd worden. Alles keurig geregeld op het eerste oog. Maar als Gerrit in 1680 overlijdt wacht Maartje nog een forse tegenvaller, er blijken onbekende schulden te zijn. Het leidt ertoe dat zij naar de rechter en Hoge Raad moet om te redden wat er te redden valt. Dat lukt niet waardoor zij door haar curatoren wordt gedwongen haar woning te verkopen aan Leidenaar Willem Luijpaerdt, die vervolgens het huis verhuurt aan weduwe Maartje.
Willem Luijpaerdt behoudt de woning niet lang, hij verkoopt deze eind 1684 aan Jan Six (de eerste), een Amsterdammer die bekend is geworden omdat hij geschilderd werd door Rembrandt van Rijn. Jan Six is in die periode zeer actief in aankoop van landerijen en duingebied in de regio, maar zeker ook in Noordwijkerhout. Enkele jaren later laat hij aan de Trekvaart de bekende boerderij of buitenplaats Sixenburg bouwen voor zijn zoon Nicolaas. En in 1690 volgen de aankoop van het Stelduin, de Espellaan en delen van de Robijnslaan. Weduwe Maartje Willemsdochter Swil woont de bij de verkoop door Six nog altijd op de woning maar heeft huurschulden aan Willem Luijpaerdt nog niet afgelost. Dat doet zij in januari 1685 door een deel van haar vee over te dragen aan de Leidenaar in een wat aparte overeenkomst. Zij heeft een schuld van 216 gulden bij Willem maar draagt voor 380 gulden aan waarde van het vee over. Zij mag het vee houden of blijven gebruiken tenzij Willem het direct opeist. Dus we moeten de akte niet zien als een verkoop maar meer als een borgstelling of onderpand voor betaling van de openstaande schuld. Na Maartje als huurder van het huis raken we het zicht op nieuwe bewoners een beetje kwijt. Als Jan Six overlijdt komt het huis via nalatenschappen in handen van de familie Backer. Huurders na Maartje zijn waarschijnlijk Pieter Arxhouck, Dirck Sijmonszoon Bronsgeest en Sijmon en Jacob Hendrickszonen van Dam, zij gebruiken alleen de woning, geen aanliggende landerijen. In 1743 wordt de woning niet meer bewoond en enkele jaren later geheel uit de dorpsadministratie geschrapt. ’t Espelduijn blijft hierna een eeuw lang onbewoond.
Nieuwe adellijke eigenaren voor ’t Espelduijn
De bewoning van het gebied dat tot ’t Espelduijn gerekend mag worden staat grotendeels los van de route die het eigendom en het leenrecht van het duintje met die naam in de geschiedenis volgt. Die route is lange tijd gekoppeld geweest aan het Huis ter Lugt. Na de dood van eigenaar Frans van Dusseldorp worden zijn goederen overgedragen aan de familie van zijn moeder, de burgemeestersfamilie Van Buijtenwech uit Leiden. Gerrit van Buijtenwech, getrouwd met Hester Ramp en Cornelia Cools was al beheerder van het bezit van Frans en wordt nu ook eigenaar. Echter niet meer dan een kleine tien jaar, want Gerard overlijdt in oktober 1639. Zijn dochter Machtelt erft het Huis ter Lugt met daarbij ook ’t Espelduijntje. Zij is haar leven lang vrijgezel gebleven en behoort tot de rijkere Leidenaars. In 1677 maakt zij haar testament op en vermaakt Ter Lugt met het jachtterreintje van ’t Espelduijn aan Gerard van Wassenaar, de zoon van haar zuster Hester Cornelia van Buijtenwech die getrouwd was met Aalbert, baron van Wassenaar en heer van Alckemade. Gerard overlijdt echter nog voor Machtelt, dat is slechts een jaar na het opmaken van haar testament en ’t Espelduijn met Ter Lugt wordt in Gerards plaats geërfd door zijn zoon Thomas Walraven van Wassenaar. Vervolgens blijft dit bezit nog in bezit van de adellijke familie Van Wassenaar. Het zijn de kinderen van Margaretha Alexandrina van Lijnden, weduwe van Thomas Walraven die uit de erfenis van hun moeder het Huis ter Lugt met de landerijen van het ‘t Espelduijn verkopen aan twee Noordwijkerhoutse boeren: Sijmon Verdegaal en zijn zwager Sijmon Oostdam, getrouwd met de zussen Huibertje en Marijtje Heemskerk. Deze verkoop vindt plaats in 1764. Huibertje koopt als weduwe van Sijmon Verdegaal elf jaar later de helft van haar zwager over en is dan eigenaresse van Ter Lugt en de landerijen rond ’t Espelduijn, maar daarnaast ook nog eens van talrijke andere landerijen en woningen in de regio.
Na de dood van Huibertje Verdegaal-Heemskerk valt er dan ook heel wat te verdelen onder haar zes in leven zijnde kinderen. Dochter Maartje Verdegaal, getrouwd met Cornelis Heemskerk krijgt het Huis ter Lugt toebedeeld. Via de erfenis van Maartje, die in 1834 overlijdt komt Ter Lugt in twee helften terecht bij Klaas Langeveld, de zoon van haar zus Geertje en bij haar broer Hendrik Verdegaal. Die twee erfgenamen verkopen hun helft in respectievelijk 1843 en 1846 aan Hendrik of Hein Pennings, een neef van Klaas Langeveld, die Heins tante Geertje Dirkse getrouwd was. Onder Hein Pennings wordt ook het duintje dat nog altijd beleend werd door de Domeinen van Holland samengevoegd met de overige landerijen die tot ’t Espelduijn gerekend worden. Het eigendom van dat duintje was na de families Six en Backer in handen gekomen van de familie Van Wassenaar cum suis en blijkbaar hechtte deze familie meer aan het kleine duin dan aan het bezit van het Huis ter Lugt met landerijen want zij behouden dit eigendom tot 1803. Dat jaar wordt het in combinatie met ruim vijf hectare aan omliggend weiland verkocht aan Cornelis van der Elst, boer en duinmeier op het Stelduin aan de Herenweg. Hendrina Windmeijer, de weduwe van Cornelis verkoopt in 1821 haar totale bezit, waaronder ook ’t Espelduijntje aan de Amsterdammer David van Sorgen. Terwijl in de 18e eeuw de vraag naar onroerend goed van buiten de Bollenstreek totaal was ingestort zien we in de eeuw erna weer allerlei investeerders zoals Van Sorgen terugkeren op de land- en woningenmarkt. Zij doen grote aankopen doen zonder dat duidelijk wordt wat men precies met het aangekochte wilde, behalve dan het verhuren ervan.
David van Sorgen besluit dan ook al weer na tien jaar om zijn Noordwijkerhoutse investering van de hand te doen. Aannemer Cornelis van den Bosch en zijn broer de schoenmaker Pieter van den Bosch worden in 1832 eigenaar, maar behouden het geheel ook niet al te lang want via een onderhandse transactie wordt hun aankoop weer verzilverd door overdracht aan Hein Pennings, grootgrondbezitter op het Huis ter Lugt aan de Delfweg. Hij bezit een groot deel van het gebied tussen de Delfweg en de Espellaan, met daarnaast ook nog wat percelen aan de Zilkerbinnenweg, tegenover zijn woning. Tot ’t Espelduijntje worden in die onderhandse overdracht uit 1843 negen percelen wei- en hooiland plus het duintje gerekend, bij elkaar ruim negen bunder of hectare groot. Van leenrechten die aan het duintje eeuwenlang verbonden waren is in de eigendomsakten geen sprake meer, dat systeem werd vanaf begin 19e eeuw afgebouwd. Door het verlies van zijn eerste echtgenotes kende Hein Pennings veel persoonlijk tegenslag en weinig gezinsgeluk maar zakelijk gezien ging het hem veel beter af. In tegenstelling tot zijn voorgangers heeft Hein duidelijke bedoelingen met de percelen van ’t Espelduijn. In 1852 laat hij een eerste kleine woning bouwen aan de Espellaan. Mogelijk was dit een arbeiderswoning, het wordt in ieder geval door in de kadastrale archieven omschreven als woning. Negen jaar later trouwt Margaretha, vernoemd naar haar moeder Margaretha van der Hulst, Hein Pennings eerste echtgenote, met Simon Verdegaal. Voor dit echtpaar laat Hein een flinke boerenwoning bouwen naast het eerdere kleine huis. Deze originele boerderij uit circa 1861 die in 1929 geheel is afgebrand maar in 1912 nog werd aangepast kennen we wat gebouwen betreft alleen van kaarten. Als Hein Pennings in 1886 overlijdt wordt het Huis ter Lugt eigendom van zijn derde echtgenote Krijntje Oostdam. Uit de verdere boedelscheiding wordt per prelegaat boerderij ’t Espelduijn toebedeeld aan zijn dochter Margaretha en haar man Simon Verdegaal. Onder het geërfde bezit vallen ook 27 hectaren aan akkers en weiland.
In 1912 worden de gebouwen aangepast, de kleine woning uit 1852 maakt plaats voor een nieuwe schuur of stal en ook de schuur achter de hooibergen wordt uitgebreid. Het is dit gebouw dat in 1929 ten prooi valt aan de vlammen.
Piet, de zoon van Simon en Margaretha Verdegaal is de laatste eigenaar van boerderij Tespelduijn. Piet teelde naast het boerenbedrijf ook bloembollen. Vanaf 1918 is hij onbezoldigd rijksveldwachter, de titel die menig jachtopziener kreeg en die hem wel overheidsbevoegdheden gaf maar niet een bijpassend salaris. Hij moest door zijn jachtheren betaald worden. Maar zoals de meeste koddebeiers stroopte Piet ook wel eens wild voor eigen gewin waar dat niet mocht. Illegaal was ook de jeneverstokerij op de boerderij. In 1922 wordt deze stokerij die mogelijk niet door de familie zelf werd geëxploiteerd maar door Amsterdammers zelfs voor de derde keer opgerold. Na het afbranden van de boerderij op ‘t Espelduijn in december 1929 wilde een achterdochtige politie nog even een goed gesprek met Piet Verdegaal voeren. Het boerderijgebouw is enkele jaren later herbouwd maar nu geheel als bollenbedrijf, met achter het nieuwe woonhuis een hoge schuur.
In deze luchtfoto uit midden jaren dertig zijn de verschillende elementen uit de geschiedenis van ’t Espelduijn goed te zien. Rechts lopen nog koeien in de weilanden, net boven het midden zien we een groot perceel duingrond met daarnaast een voor de bollenteelt in cultuur gebracht perceel. Linksonder de restanten van het Espelbos en geheel links het Steengrachtkanaal.
Opvallend genoeg is het zuidelijk deel van het rechthoekige perceel van ’t Espelduijntje in 1886 bij de nalatenschap van Hendrik Pennings afgesplitst en eigendom gebleven van de weduwe Krijntje Pennings-Oostdam. Dit pal ten zuiden van de boerderij gelegen gedeelte van ruim 2 ½ hectare heeft tussen 1886 en 1912 niet tot de Verdegaal-boerderij behoord. De oorspronkelijke hoogte van dit gedeelte is onbekend maar het duinzand was mogelijk nog interessant genoeg om het begin 20e eeuw af te zanden. In 1909 koopt een maatschap uit Lisse dit deel van het ‘t Espelduijn van de weduwe Pennings-Oostdam. In de koop zijn ook twee arbeiderswoningen begrepen die gelijk met de boerderij in 1862 waren gebouwd. In de zandwinning speelt de heer Van Hardenbroek een prominente rol, de man die in 1904 met drie compagnons de kalkzandsteenfabriek “Arnoud” oprichtte, beter bekend als Van Herwaarden. Voor de zandwinning wordt het Steengrachtkanaal aangelegd op initiatief van de baronesse Van Lynden-Van Pallandt (Keukenhof). Het kanaal draagt de achternaam van haar grootvader. Na vijf jaar van voorbereiding en aanvraag van vergunningen is dit kanaal vanaf 1910 in gebruik voor het afzanden van het westelijk gelegen Twistduin, dat eigendom is van de baronesse.
Met de afzandingen uit het begin van de 20e eeuw kreeg het landschap de vorm die wij nu kennen. De “berg” van de voormalige vuilstort, nu golfterrein, is gevormd op gebied dat eeuwenlang deel uitmaakte van het Espelbos. Deze percelen bos kenden een andere eigenarengeschiedenis, zo behoorde bijvoorbeeld de Roomse kerkgemeenschap van Sassenheim tot de eigenaren. Eeuwenlang heeft menig Noordwijkerhouts gezin de kachel gestookt met hakhout uit het Espelbos dat ’s-winters kon worden gekocht op de jaarlijkse veiling. De bossen zijn reeds lang verdwenen. Op de percelen, waar nog een diepe zuigput ontstond na zandwinning of grondomkering werd een vuilstort gerealiseerd, die in de jaren zeventig een regionale functie kreeg. In 1982 is deze vuilnisbelt na jaren van discussie definitief gesloten. Als alternatieve functie dachten bestuurders in die tijd aan gebruik van de stortplaats voor bosaanleg, crossterrein of landschapspark. Maar ook een golfterrein werd als optie gezien. Tot 1975 woont het gezin van Cor Verdegaal op het Tespelduijn, waarna Piet Duivenvoorde het huis na aankoop renoveert en de eerste stappen zet naar ontwikkeling van het huidige golfcomplex.
Lijst van eigenaren of leengerechtigden van ‘t Espelduijn (grondpercelen, niet de boerderijen)
1500 Willem van Poelenburg
1504 Gijsbert Willemszoon van Poelenburg
15.. Bartholomeus van Cattendijck
1523 Seger Evertszoon van Willem Bartholomeuszoon van Cattendijck
1532 Seger Evertsz voor zijn vrouw Catharina Potters, nicht van Willem Cattendijck
1538 Gerard Segerszoon Everts als opvolger van zijn moeder Catharina Potters
1546 Jacob Sijmonszoon, boer op Ter Lugt
1548 Gerrit (Geryt) van der Laen
1568 Nicolaes van der Laen
1576 Gislijn Nicolaeszoon van der Laen
1598 Frans van Dusseldorp
1635 Gerard van Buijtewech
1645 Machtelt van Buijtewech
1677 Gerard, baron Van Wassenaar
1678 Thomas Walraven Van Wassenaar
1726 Gerard, baron Van Wassenaar
1752 Margaretha, douairière Van Wassenaar
1778 Louise van Montmorency-Van Wassenaar
1803 Cornelis van der Elst
1825 David Amelius van Sorgen
1832 Cornelis van den Bosch
1843 Hendrik Pennings
1886 Krijntje Pennings-Oostdam
1909 Van Hardenbroek/Van Herwaarden (zuidelijk deel)
Miste u in de zestiger jaren plotseling uw oude autootje? Een mogelijke verklaring: de gemeente had moeite met ongebruikt schroot-op-wielen en pakte dat met het gebruikelijke Noordwijkerhouts pragmatisme aan door een tiental van deze automobielen in het diepe gezogen gat aan de Tespellaan te duwen. Dus die liggen nu onder de voormalige vuilnisbelt of golfterrein. Informatie uit betrouwbare bron verkregen, namelijk van degene die hielp de auto’s er in te duwen…..