Voetbalclub VVSB had vele jaren geleden weer eens centjes nodig en had jaloers toegekeken hoe mijnheer pastoor via een veiling van allerhande spulletjes de parochiepot kon laten uitpuilen en ’s-avonds tevreden een extra miswijntje opentrok. En dus wilde men iets vergelijkbaars doen, want als het geld zou rollen, kon dit ook voor de bal blijven gelden. Het mondde uit in het idee om voorafgaande aan de Kerst een veiling van konijnen te houden. Geen knuffelkonijnen, maar vetgemeste langoortjes die de Kersttafel moesten gaan vullen. De VVSB-konijnenveiling, later omgedoopt in Kerstveiling, was geboren.
Maar ja, waar haal je het te veilen materiaal vandaan. Want stropen was hoe jammer ook niet meer mogelijk, dus het moesten tamme konijnen worden. En dus kwam men ook uit bij onze vader, die al jaren een enorme kolonie van deze huisdieren erop nahield. Hij had de liefde voor de belangrijkste inwonertjes van Noordwijkerhout van niemand vreemd, vijf ooms waren jachtopziener en opa Jan Heeremenis dankte die bijnaam aan het feit dat hij als wilddrijver voor zijn broers bij een mislukt schot van de gefortuneerde jagers met ironie toeriep: Heer ’t is mis. Maar het wild konijn was verdwenen uit duin, dus onze vader hield het op tamme varianten. Een uit de hand gelopen hobby, die net zoveel kostte als het opbracht, iets wat pa zelf nooit nagerekend zal hebben, want hij hield geen administratie bij. En zijn rekensommen op de achterkant van een sigarendoos en geschreven met fraaie gekrulde cijfers straalden ook niet veel betrouwbaarheid uit. Voor hem zal de konijnenfarm vooral gelukswaarde gehad hebben. De kindertjes waren er voor het voeren en water geven en op zondagochtend werden de hokken uitgemest, soms zelfs in pak gestoken maar altijd op klompen.
De konijnen leverden het hele jaar gezellige aanloop op, met een piek in december, als de volgevreten diertjes hun likkebaardende nieuwe eigenaren mochten begroeten. In het voorjaar waren er de bezoeken van klanten van de enige man op de farm, mijnheer Ram. Hij had zijn eenzaam bestaan uitsluitend te danken aan zijn vaardigheid in het neuken van de vele voedstertjes, die het korte bezoek van de liefdeloze heer Ram gelaten ondergingen. In de natuur wordt over het algemeen weinig plezier aan de paring beleefd en van voorspel had onze Ram-bo zeker nooit gehoord. Niks geen kusjes, strelingen en lieve woorden in het vrouwenoor. Erop en erover! Na wat kleine rondjes in het konijnenhok dwong onze gladiator het arme vrouwtje met het nodige geweld tegen de bodem en deed zijn kunstje. Groot en dom, daar was Ram-bo op geselecteerd.
Nu valt het niet mee om een konijn op geslacht te selecteren en het vergt absoluut enige kennis en vaardigheid om tot het oordeel ram of voedster te komen. Pa was best in voor een geintje en trof in de onderwijzer van zijn kinderen, een willig slachtoffer. Meester Jules had ook een konijn en wilde graag jonkies. Dus of zijn voedster even bij onze Ram-bo mocht. “Is het wel een voedster dan?” Ja, volgens Jules wel, dus kon hij op visite komen met zijn lieveling. Helaas was pa even afwezig, maar Jules wist precies waar onze dekhengst in konijnenvermomming huisde, dus stopte hij zijn toekomstige moedertje in het hok. Daar brak direct een enorm kabaal los, als ware het een nucleaire oorlog op de vierkante meter. Het geweld was zo groot dat Jules niet meer in durfde te grijpen en in paniek naar onze buren, de neven Aardappel, holde voor hulp. Intussen was pa thuisgekomen en zijn deskundig oog had al snel de oorzaak van de krachtmeting in het konijnenhok vastgesteld. De twee vechtersbazen werden gescheiden. Vertwijfeld vroeg Jules hoe dit toch kon gebeuren. “Ja, soms lukt het gewoon niet, wij mensen mogen elkaar ook niet altijd direct”, reageerde onze vader doodnuchter. “Kom morgen maar terug, dan proberen we het nog een keertje”… Konijnenhumor.
Als we met Kerst aan tafel zaten vertelde pa altijd met tevredenheid op het gezicht over de vele klanten die smikkelden van zijn konijntjes. Aan de verkoop beleefde hij veel plezier, hoewel het met zich meebracht dat hij de nodige diertjes zelf moest slachten voor klanten. En daar had hij een grote hekel aan. Zijn kinderen ook overigens, want die meden dan het kleine schuurtje waar hun lievelingen aan hun einde kwamen met een klap achter de oren. Dus liet vader zich ook niet zien als zijn konijnen voor de Kerstveiling massaal geslacht werden in onze grote schuur annex duivenlokaal, die blijkbaar als onderdeel van de verkoopovereenkomst met de voetballers beschikbaar moest worden gesteld. Hiervoor kwam een bont gezelschap opdraven van oudere heren, die wij er sterk van verdachten tot het stropersgilde te hebben behoord. Onder de beoefenaren van dit illegale beroep waren nogal wat dorpsfiguren met een hoog Swiebertjegehalte. Zij stonden doorgaans niet bekend om hun werklust en hadden een curieus arbeidsverleden gekenmerkt door oncontroleerbare activiteiten. Onder hen de nodige heren die je in oude tijden in de krant tegenkwam in de rubriek “uitspraken van de kantonrechter’. Mannen met een achternaam die begon met D of Van de B., dat soort dorpsbewoners. Sommigen zouden volgens hun visitekaartje jachtopziener zijn geweest, maar rechtgeaarde Noordwijkerhouters wisten wel beter!
Dit leek dus een stropersreünie, maar dan met het tamme konijn als lijdend voorwerp en stramme ledematen die de plaats hadden ingenomen van de lenige lijven en snelle benen die vroeger in duin nodig waren om niet door Bromsnor gepakt te worden. Uiteraard zouden onze Swiebertjes hun stropersverleden altijd ontkennen, maar het was toch opvallend hoeveel plezier zij er in leken te scheppen om onze konijnen, waar wij als kinderen toch menig onvrijwillig uurtje in gestoken hadden, uit het leven te slaan. Tussendoor werden de sterkste verhalen verteld, de heren leken elkaar te willen overtreffen in ongeloofwaardigheid. Uiteraard waren zij allemaal held in het eigen dikke-duimen-verhaal. En al mochten zij dan volgens stellige uitspraken buigen op een rijke ervaring in het panklaar maken van konijntjes dat bleek geenszins uit het schouwspel dat wij als kinderen kregen voorgeschoteld zo kort voor de vredige Kerst. De amateurslagers maakten er een bloederig slagveld van, waarbij de dode konijnen na het stropen van het vel aan een waslijntje werden opgehangen. En zo hing er aan het einde van de ochtend een heel rijtje naakte Stampertjes in onze schuur en stond er in de plassen bloed een rieten bollenmand, vol met overbodig geworden bontmanteltjes. Leve de Kerstveiling.
Dit tafereel is bijna niet meer voor te stellen in een tijd waarin mussen met een zeer pootje worden opgehaald door de dierenambulance, bestuurd door vrijwilliger Anton die zo graag onbeperkt sparerib eet in zijn favoriete restaurant. Maar misschien stonden de in onze kinderogen wrede Swiebertjes met hun bebloede stropershanden toch nog dichter bij de natuur dan Anton, de moderne natuurvriend.
En ik: ik werd later vegetariër.