Meer dan vijf jaar geleden is in het Noordwijkerhouts Weekblad een verhaal verschenen over boerderij de Hooge Boekhorst, oorspronkelijk de boerderij van de eigenaren van het gelijknamige kasteel. De aandacht gaat meestal uit naar de kasteelbewoners maar het zijn in feite de boeren op het terrein die nog honderden jaren “op het kasteel” woonden nadat de laatste adellijke bewoners vertrokken waren en de oude burcht was afgebroken. Helaas was de ruimte in het Weekblad voor uw onderzoeker beperkt tot 600 woorden en op twee na zijn die dan ook gebruikt maar de geschiedenis van de boerderij en haar bewoners verdient meer aandacht. Op speciaal verzoek en omdat er zoveel bekende familienamen aan deze boerderij verbonden zijn daarom een uitgebreider bespreking van de bewoners. Uitgaande van de oudste vermelding die we aan de boerderij mogen koppelen. Dat betreft Fop Claeszoon Duijcker die naar schatting rond 1480-1490 geboren is, iets wat mogelijk al op de Boekhorst plaatsvond. Fop (Fob) heeft er in ieder geval zo’n 30 jaar gewoond.
De eerste pachters, een legpuzzel.
Het gebruik van achternamen is voor 1650 nog lang niet ingeburgerd. Sterker nog, leden van hetzelfde gezin of familie werden regelmatig onder verschillende toe- of achternamen vermeld. Vanaf circa 1570 zijn notarisakten bewaard, een belangrijk en betrouwbaar archief maar voor de periode daarvoor zijn we aangewezen op namen in geschreven bronnen die de nodige hiaten vertonen. Toch zijn er in dit geval puzzelstukjes gevonden die wonderwel in elkaar blijken te passen en samen een lijstje met opeenvolgende bewoners van boerderij de Hooge Boekhorst vormen.
Jaar | Eigenaar | Jaar | Pachter genoemd vanaf |
1491 | Geryt van Woerden van Vliet | Circa 1510 | Fop Claeszoon met NN-dochter Mogelijk ?-Philipsdochter |
1542 | Idem | 1542 | Philip Foppenszoon met zijn moeder, zijn echtgenote Neeltje Claesdochter en de kinderen Maritje en Claes |
1545 | Idem (korte tijd zijn weduwe Sibilla van Amerongen) | 1545 | Dirck Corneliszoon met Neeltje Claesdr, weduwe van Philip Foppenszoon |
1553 1554 | Floris van Woerden van Vliet (kort, overdracht aan broer) Willem van Woerden van Vliet | 1558 | Annetje en ?-Dircksdochters |
1563 | Floris van Vliet (na de dood van zijn broer Willem) | 1562 | Willem Adriaensz Steenvoorden met 1. ?-Dircksdochter 2. Hendrickje Cornelisdochter Verdel |
1574 | Anna van Woerden van Vliet | 1583 | Andries van Bronckhorst met Anna van Woerden van Vliet gebruiken boerderij zelf |
Fop Claeszoon Duijcker pachter 1510-1542
Vanaf 1510 komen we de naam van Fop Claeszoon tegen als pachter van een stukje duin voor het weiden van wat dieren of als koper van brandhout uit de bossen van Duinschoten. Een enkele keer wordt hij beboet door de Houtvester van Holland omdat zijn beesten door de “schutter” aangetroffen zijn in duinbied waar de dieren niet vrij mochten rondlopen. Hij wordt in deze documentjes Fop Duijcker of Fop Claeszoon genoemd. En in één geval (1529) “Fop op de Boekhorst”. Dat laatste is direct bewijs dat hij op het Boekhorstterrein woonde en werkte, maar ook voor de jaren daarvoor zijn er aanwijzingen. Administrateurs maakten vaak lijstjes op volgorde van de boerderijen en in dit geval wordt Fop enkele keren genoemd als buurman van Pouwel Claeszoon. Deze Pouwel is voorouder van vele huidige Noordwijkerhouters en was duinbewaarder en schout van het dorp. Hij woonde op boerderij het Ent (of Hoogeveen) bij de huidige scherpe bocht in de Langevelderweg. Van de familie Duijcker (ook: Duijck) komen we ook andere leden tegen die in het Langeveld woonden, naast Fop zijn dat zijn vader Claes en onder andere een Jan, Cornelis Janszoon, Adriaen en Gijsbrecht.
In 1542 ontstaan de zogenaamde Morgenboeken van het Hoogheemraadschap Rijnland, een zeer belangrijke bron voor onderzoekers. Daarin staan alle percelen in Noordwijkerhout met hun eigenaren en afmetingen genoemd. Oppervlaktes staan vermeld in “morgen” en Rijnlandse roe (600 RR is 1 morgen = 0,85 hectare). Diezelfde lijsten werden gebruikt voor het vaststellen van allerlei vormen van belasting. Dat jaar is Geryt van Vliet eigenaar van het kasteel, het terrein waarop dit stond, de boerderij en vele percelen die er om heen lagen.
Philip Foppenszoon pachter 1542-1545 en Dirck Corneliszoon 1545-1559
Maar het is niet Fop Claeszoon die in dit eerste Morgenboek genoemd wordt als pachter van de boerderij van Geryt van Vliet, maar zijn zoon Philip. Ook een andere zoon, Claes, komt in de boeken voor, woont in de omgeving. Deze aanwijzing dat hun vader Fop niet meer leeft wordt bevestigd door de vermelding van Fops weduwe als eigenaresse van één perceel grond. Helaas zonder haar naam en na 1542 komen we ook haar niet meer tegen. Van Fop Claeszoon en zijn echtgenote die mogelijk dochter was van een zekere Philip kennen we alleen genoemde twee zonen, Claes en Philip, de laatste vernoemd naar zijn opa aan moederszijde. Claes Foppenszoon zal later bouwman worden op een eigen boerderij ten zuiden van het huidige Oosterduinse meer. Maar Philip is slechts korte tijd bewoner van de Hooge Boekhorst, want drie jaar later, in 1545 wordt Dirck Corneliszoon al genoemd als pachter van de heer Van Vliet. Hoogstwaarschijnlijk is Philip Foppenszoon kort voor dat jaar overleden. Dat kunnen we ook afleiden uit een ander, veel later gegeven. In 1576 en 1585 verschijnt een Maritje Philipsdochter bij een notaris in Leiden. Zij is getrouwd met Cornelis Claeszoon en woont in Koudekerk. In de eerste notarisakte van 1576 bevestigt zij samen met Annetje Dirksdochter uit Sassenheim, getrouwd met Sijmon Maertenszoon dat zij afstand doen van de nalatenschap van Fop Philipszoon ten gunste van zijn weduwe Marijtje Haninksdochter. In het geval van Maritje Philipsdochter ligt het voor de hand dat we het hier hebben over haar broer. Maar wat is dan de relatie van Annetje Dirksdochter met de overleden Fop?
Hiervoor vinden we een verklaring in de tweede akte uit 1585, afgelegd ten behoeve van een collega duinmeier. Daarin vertelt Maritje Philipsdochter dat zij 49 jaar oud is en tot haar 23e levensjaar op de Hooge Boekhorst heeft gewoond. Voor haar vertrek heeft zij met haar stiefvader Dirk Corneliszoon zo’n 15 of 16 jaar lang in het Boekhorster duin konijnen gevangen. Rekenend komen we dan op een geboortejaar van Maritje van 1536. Haar vader Philip Foppenszoon is voor 1543 overleden, Maritje was toen zo’n 6 jaar oud. Tellen we daar de 16 konijnenvangstjaren bij op, dan komen we aan haar 22 levensjaren tijdens haar vertrek in 1559, mogelijk vanwege haar huwelijk met Cornelis Claeszoon. Annetje die ook afstand van haar erfdeel had gedaan was een Dirckdochter en dus hoogstwaarschijnlijk een halfzus van Maritje. In de kantlijn van de “renunciatie” of afstandsverklaring staat nog iets interessants bijgekrabbeld. De halfzussen en de weduwe van Fop bevestigen onderling de afspraak dat de nalatenschap van Fops moeder, Neeltje Claesdochter, hiermee geheel is afgehandeld. Conclusie: Neeltje was de echtgenote van Philip Foppenszoon en trouwde als weduwe met Dirck Corneliszoon. En uit dat tweede huwelijk werd Annetje Dircksdochter geboren en mogelijk nog een tweede dochter, een aanwijzing die we mogen afleiden uit gegevens rond de volgende pachter van de Hooge Boekhorst, Willem Adriaenszoon.
Willem Adriaenszoon (van) Steenvoorden pachter 1562-1584
Update 15 januari: Jacob Claeszoon uit dit schema is hoogstwaarschijnlijk in 1595 overleden, Marijtje wordt dat jaar zijn weduwe genoemd, een jaar eerder zou Jacob nog in leven zijn geweest. JD
De familierelatie van de oudst bekende bewoners van boerderij de Hooge Boekhorst is hierboven herleid uit de pachtgegevens. En daar kunnen we ook de volgende pachter, Willem Adriaenszoon uit de Steenvoordenfamilie aan koppelen, zij het op basis van slechts één detail uit een verklaring van Willem. Hij wordt pachter rond het jaar 1562 en vertelt dat hij een pachtcontract had voor de boerderij dat op naam stond van Sibilla van Amerongen, de weduwe van jonkheer Geryt van Vliet. Dat is interessant want dat zou kunnen betekenen dat het contract al dateerde uit de tijd dat Sibilla nog zeggenschap had over het kasteel met landerijen. Formeel was dat onroerend goed al overgegaan op haar zonen Willem (1553) en Floris van Vliet (1563). In het pachtcontract staat dat Willem de rentmeester van het Elisabeth Gasthuis uit Leiderdorp jaarlijks een bedrag moet betalen waar dit Gasthuis sinds oude tijden recht op had.
Als Willem Adriaenszoon naar Lisse vertrekt medio 1583 zou jonkheer Andries van Bronckhorst deze betaling samen met zijn echtgenote Anna van Woerden van Vliet moeten overnemen omdat zij de landerijen en boerderij voor zichzelf zijn gaan gebruiken. Jonkheer Andries vecht echter het oude recht van het Gasthuis aan. In een getuigenverklaring verklaart Willem als ex-pachter van de boerderij dat hij getrouwd is geweest in eerste huwelijk met een vrouw die toen al drie jaar op de Hooge Boekhorst woonde voordat hij bij haar introk in 1562. Dat was hoogstwaarschijnlijk hun huwelijksjaar. Die eerste echtgenote van Willem woonde dus in 1558/59 op de boerderij en het lijkt voor die tijd onmogelijk dat een willekeurige, zelfstandig levende vrouw een pachtcontract voor een dergelijke grote boerderij had kunnen afsluiten. Een familierelatie van die vrouw met eerdere bewoners is een logischer verklaring. Bovendien blijkt 1559 ook het jaar waarin de eerder genoemde Maritje Philipsdochter vertrok. Vermoedelijk heeft de beschreven situatie te maken met het overlijden van Maritjes stiefvader Dirck Corneliszoon. De conclusie ligt dan voor de hand dat de eerste echtgenote van Willem Adriaenszoon Steenvoorden ook een dochter van Dirck Corneliszoon en Neeltje Claesdochter was, daarmee een volle zus van Annetje Dircksdochter en een halfzus van Maritje Philipsdochter. Stevige aanwijzingen en een bevestiging uit een tweede bron is dan altijd welkom. En misschien vinden we die in de namen van de kinderen van Willem Adriaenszoon Steenvoorden. Met zijn eerste overleden echtgenote had Willem één zoon, Adriaen, genoemd naar zijn opa aan vaderszijde. Het was gebruikelijk om een volgende zoon naar de opa aan moederszijde te noemen.
In 1578 hertrouwt Willem met Hendrickje Cornelisdochter Verdel. Zij is weduwe geworden van Dirck IJsbrantszoon, die gestorven is in Haarlem, na hun vlucht naar die stad tijdens de roerige jaren rond het beleg van de steden Haarlem en Leiden door Spaanse troepen. Het huwelijk van weduwnaar Willem en weduwe Hendrickje vindt plaats nadat het weer rustig geworden is in de regio na die roerige jaren. Willem krijgt enkele jaren later met Hendrickje een tweede zoon die Dirck gedoopt wordt. Die voornaam komt niet voor onder de voorouders of familie van Willem en de vader van Hendrickje was Cornelis Verdel. Die opa van het kind wordt dus niet vernoemd. Nu was het in die tijd niet ongewoon om kinderen te vernoemen naar overleden eerdere echtgenote(n/s). Maar was deze Dirck dan vernoemd naar Dirck Corneliszoon, Willems eerste schoonvader van wie hij de boerderij had overgenomen of Dirck IJsbrantszoon, Hendrickjes eerste echtgenoot?
In 1583 of 1584 verhuizen Willem en Hendrickje naar Lisse. Daarmee sluiten we het eerste deel van de pachtersgeschiedenis af. Het beeld van het leven van deze eerste pachters is samengesteld uit details uit allerlei bronnen. Hoewel die details de indruk geven dat hun boerenbedrijf geen grote omvang had, er is immers sprake van wat loslopende dieren of weiding van wat beesten in het duin van het gewestelijk bestuur, geven de gepachte percelen een heel ander beeld. Tot de Groote Boekhorst horen tientallen hectaren weiland plus het duin van de Warande van de Boekhorst en de Oost- en Westcroft. In 1553 pacht Dirck Corneliszoon maar liefst 53 ½ morgen of ruim 45 hectare van jonkheer Van Vliet. De dorpsbestuurders noteren dat Dirck daar 236 gulden huur per jaar voor betaalt en vanwege de Tiende Penning daarover ook nog eens 10% of ruim 23 gulden belasting moet afdragen. Zo’n bedrag zou voor een keuterboertje niet op te brengen zijn, dus de pachters van de boerderij moeten een flinke veestapel en bedrijf gehad hebben.
In de Tiende Penning van 1553 wordt Dirck Corneliszoon genoemd als pachter van de boerderij met maar liefst drieënvijftig morgen aan landerijen “daer een paert conijnen in leggen”. Dit laatste geeft aan dat een deel (part) van de pacht bestond uit duingebied waar konijnen konden worden gevangen.
Vervolg eigenaren en pachters
Jaar | Vervolg eigenaar | Jaar | Bewoner/ pachter, genoemd vanaf |
1574 | Anna van Woerden van Vliet met Andries van Bronckhorst | 1596 | Jan Hendrickzoon van Dam Niesje Sijmonsdochter |
1624 | Willem van Bronckhorst | 1624 | Jan Hendrickzoon van Dam Niesje Sijmonsdochter circa tot 1633 |
1638 | Maria Anna en Adriane Françoise van Bronckhorst | 1633 | Jacob Maertenszoon Verdel met Grietje Langeveld |
1642 | Quillaume van Bourgoigne en Adriane Françoise van Bronckhorst | 1653 | Maerten Jacobszoon Verdel met Maartje Erffoort |
1670 | Charles François van Bourgoigne en Lambert Frederik van Bronckhorst | 1667 1672 | Hendrick Matheuszoon (tot 1672) en Neeltje Huibertszoon Swil als weduwe |
1679 | Charles François van Bourgoigne en Lambert Frederik van Bronckhorst | 1679 | Huibert Hendrickszoon Heemskerk met Annetje van der Fits |
1712 | Maria Anna Scholastica van den Tymple | 1712 | Huibert Hendrickszoon Heemskerk met Magdaleentje Akersloot |
1714 | Louise Brigitte, prinses van Rubempré | 1720 | Hendrick Huibertszoon Heemskerk met Machtelt Langeveld |
1731 | Maximiliaan Leopold Joseph, prins van Rubempré en Everberg | 1731 | Hendrick Huibertszoon Heemskerk met Machtelt Langeveld |
1759 | Maximiliaan Leopold Joseph, prins van Rubempré en Everberg | 1759 | Weduwe Machtelt Langeveld tot 1767 daarna haar erfgenamen |
1770 | Maria Catharina Josepha, prinses van Rubempré | 1772 | Pieter Janszoon Ouwehand met Neeltje Woutersdochter van Schie |
1781 | Maria Catharina Josepha, prinses van Rubempré | 1781 | Gerrit van den Berg; vanaf 1792 met Neeltje van der Holst |
1795 | Quillaume Charles Ghislain graaf van Merode Westerlo Overleden in 1830; zijn erfgenamen verkopen de boerderij | 1795 Na 1813 | Gerrit van den Berg met Neeltje van der Holst tot circa 1813 Hermanus Wijnands, Dina van Schoten, de familie Schreuder, Antje Bergman, Jan v.d. Klugt, Marijtje Wijnands |
1834 | Klaas van den Burg en Cornelia van der Holst | 1834 | Klaas van den Burg en Cornelia van der Holst |
1873 | Leendert van den Burg en Johanna van der Lans | 1873 | Leendert van den Burg en Johanna van der Lans |
1902 1917 | Jan Hubertus Duivenvoorden en Neeltje van Eeden | 1902 1917 | Jan Hubertus Duivenvoorden en Neeltje van Eeden |
1917 | Zonneveld&Co Sassenheim | Afbraak 1918-1925 |
Update februari 2024: Jan van Vliet mocht in 1821 de boerderij pachten van de graaf de Merode; in 1827 wordt hetzelfde pachtcontract gegund aan Hermanus en Pieter Schreuder voor een periode van 7 jaar en een pacht van 600 gulden per jaar. Hun contract liep af in 1834, het jaar waarin de boerderij verkocht is aan Klaas van den Burg
De bloeitijd van kasteel en boerderij onder Andries en Anna 1574-1624
Onder de eigenaren Andries van Bronckhorst en Anna van Woerden van Vliet beleven de bewoners van kasteel en boerderij de Hooge Boekhorst een bloeiperiode van zo’n vijftig jaar. Het kasteel wordt door de eigenaren bewoond en de boerderij door hen zelf gebruikt om de bewoners van het kasteel te kunnen voeden. Uit het Hooftgelddocument van 1623 weten we dat in dat jaar maar liefst 14 mensen het kasteel bewoonden. Naast personeel waren dat enkele jonkvrouwen die de inmiddels weduwe geworden Anna van Woerden van Vliet gezelschap hielden. Op de boerderij woonde en werkte dat jaar Jan Hendrickszoon van Dam met zijn gezin, bestaande uit 12 “hoofden”. Over zowel Andries en Anna als Jan Hendrickszoon zijn op deze website aparte Boekhorstverhalen opgenomen, vandaar dat we volstaan met hen hier slechts kort noemen. Weduwe Anna van Woerden van Vliet overlijdt in 1624 en haar zwager Willem van Bronckhorst wordt eigenaar van de kasteelgoederen maar heeft waarschijnlijk nooit op het kasteel gewoond. Zijn familie woont in Vlaanderen, hijzelf in de stad Gent. Boer en duinmeier Jan Hendrickszoon blijft na de dood van zijn pachtvrouw Anna van Woerden nog enkele jaren wonen op de boerderij maar kort na zijn overlijden verhuist weduwe Niesje Sijmonsdochter naar een boerderij in het Langeveld.
Niesje wordt als pachtster van de boerderij opgevolgd door haar dochter Grietje die met Jacob Maertenszoon Verdel getrouwd was en in Lisse woonde. Hoewel haar vader Van Dam als achternaam gebruikte wordt Grietje Jansdochter als “Langeveld’ vermeld. Haar man Jacob is telg uit een oud Noordwijkerhouts geslacht. De familienaam Verdel, een verbastering van “Van der Delle” behoort naast Alckemade en Langeveld tot de oudste van het dorp. Jacob Verdel is voor 1645 overleden, zijn weduwe Grietje heeft toen mogelijk nog enige tijd op de Boekhorst gewoond, bijgestaan door haar oudste zoon Maerten. Maar we vinden na 1640 ook de naam Mees Janszoon terug als pachter van de familie Van Vliet/Bronckhorst. Tot de komst van de familie Heemskerk naar de Hooge Boekhorst staat daarom niet geheel vast wie nu waar woonde want we mogen ook nog de naam van tuinman of kastelein Jan Corneliszoon Hoogerwoert noteren als bewoner van het kasteelterrein.
Hendrik Mattheuszoon Heemskerk en Neeltje Swil pachters 1665-1679
Als rond 1638 Hendrick Mattheuszoon Heemskerk, stamvader van zo vele dragers van die achternaam in Noordwijkerhout, neerstrijkt op boerderij Landzicht aan de Herenweg is hij niet de eerste van zijn Heemsteedse familie die in dat dorp is gaan wonen. Zijn tantes Grietje en Cornelisje Heemskerk zijn hem voorgegaan. Zij trouwden met respectievelijk Dirck Sprockenburg en Huibert van Nierop en beide echtparen woonden al voor de komst van Hendrick op boerderij Westerhout aan het Westeinde. Maar zij zijn daar niet gebleven, Cornelisje en Huibert vertrekken naar Berkenrode bij Heemstede. Grietje en Dirck naar boerderij Hooch Teijlingen in Voorhout.
Hendrick Mattheuszoon en Neeltje (Cornelia) Swil zijn voor 1635 getrouwd in Heemstede. Neeltje was in 1629 weduwe geworden van Jan Sijmonszoon Groenendijck maar had met hem geen kinderen. Haar huwelijk met Jan is van zeer korte duur geweest, mogelijk maar een jaar. De nog zeer jonge weduwe Neeltje zal haar tweede echtgenoot hebben leren kennen via familie- of zakenrelaties. Haar vader speelde een rol in het dorpsbestuur en datzelfde geldt voor Hendrick Mattheuszoon in Heemstede. Bovendien was de opa van Hendrick, Feijntje Pieterszoon vele jaren pachter van de akkers op het Vogelenveld in het Langevelder duin. Hendrick en Neeltje kregen de eersten van hun zeven kinderen in Heemstede waar het echtpaar woonde op een boerderij op een kloosterterrein, waarop later het seminarie Hageveld werd gebouwd. Maar als Landzicht, de boerderij van Neeltjes familie vrijkomt verhuist het echtpaar naar Noordwijkerhout en wordt de rest van hun gezin daar gedoopt. Daarbij wordt Neeltjes vader Huibert wel twee keer vernoemd en dat gegeven gecombineerd met de voornamen Hendrick, Pieter en Neeltje uit dit gezin levert voor onderzoekers van deze familie de nodige hoofdbrekens op want deze namen worden tot in de 20e eeuw veelvuldig gebruikt. Men komt in dezelfde periode meerdere mensen tegen met exact dezelfde naam en die zijn lastig uit elkaar te houden. Vergelijk het maar met een legpuzzel van een zeegezicht met uitgebreide wolkenvelden afgewisseld door diepblauwe lucht, een terging van het geduld van de puzzelaar. Dat blijkt ook nadrukkelijk uit de opeenvolgende Heemskerken als pachter van de Hooge Boekhorst. De pacht wordt binnen de familie overgedragen en uit details in archieven valt nog maar net op te maken met welk familielid we precies te maken hebben.
Vooropgesteld kunnen we constateren dat binnen het gezin van Hendrick Mattheuszoon en Neeltje Huibertsdochter de verschillende mannelijke takken bijzonder goed “boeren”. Een feit dat in de volgende generaties uitgebouwd zal worden. Helaas overlijden van de drie dochters Aagje en Maria op jonge leeftijd en blijft Trijntje ongehuwd. Zoon Mattheus woont aanvankelijk in Lisse waar hij later met zijn broer Huibert ook een boerderij in eigendom heeft. Hij verhuist echter naar Oegstgeest, waar hij aan de Warmonderweg woont in een gepachte boerderij. Hij is daar ook overleden. Huibert (de oude) woont lange tijd als pachter op het Huis Ter Lugt aan de Delfweg maar verhuist kort voor het jaar 1700 naar een eigen boerderij in Lisse. Zijn broer Pieter neemt het eigendom van boerderij Landzicht over na de dood van zijn moeder Neeltje in 1679 maar woonde al veel eerder zelfstandig op die boerderij. Zijn ouders Hendrick en Neeltje maakten namelijk al in 1667 de keuze om pachter te worden op de Hooge Boekhorst. Dat is een kleine vijf jaar voor de dood van Hendrick. In een belastingoverzicht over het jaar 1671 maar een jaar later gemaakt, staat Neeltje voor de eerste keer als weduwe vermeld. Zij wordt na haar dood op de Hooge Boekhorst opgevolgd door haar zoon, Huibert (de jonge).
De kinderen van Hendrick en Neeltje Heemskerk-Swil woonden allen op middelgrote tot grote boerderijen. We kunnen de omvang van hun bedrijven niet alleen afmeten aan de grootte van weilanden en akkers maar ook aan het aantal beesten dat zij hielden. Of aan de hulp die zij kregen van boerenmeiden en –knechten. Dat soort gegevens zijn echter schaars. Een middelgrote boer hield zo’n 15-20 koeien voor het maken van kaas en boter en had daarbij niet meer hulp dan van een enkele boerenknecht of boerenmeid. Dit gemiddelde aantal dieren wordt ook genoemd als Hendrick Mattheuszoon Heemskerk in 1662 problemen krijgt met de inspecteur van het zogenaamd Zoutgeld. Hij zou het aantal koeien waarvoor hij belastingplichtig was niet goed opgegeven hebben omdat hij teveel als jongvee had bestempeld, dat blijkbaar voor het Zoutgeld was uitgezonderd. De inspecteur stuurt twee deurwaarders naar de boerderij waar Hendrick en zijn zoon weigeren om de dieren van dichtbij te laten bekijken om zo vast te stellen of het melkkoeien, vaarsen of jongvee waren. Vader en zoon schromen niet om te dreigen met geweld en de deurwaarders kiezen het hazenpad maar komen later met de baljuw terug om de belastingplichtige koeien te tellen.
De namen van grotere boeren zie je ook vaak terug in een bestuurdersrol zoals die van poldermeester. Hendrick Mattheuszoon Heemskerk was voor zijn verhuizing naar de Hooge Boekhorst één van de eerste poldermeesters van de in 1654 opgerichte Hoogeveense polder. Tot die taken behoorden naast het op toerbeurt bedienen van de poldermolen ook het innen van het poldergeld. In 1657 tekent hij voor de ontvangst van 47 ½ gulden voor een perceel dat ene Jan Willemszoon (Steenvoorden) in de polder ter hoogte van de huidige Tijdelijke Schelft pachtte van de rentmeester van Leeuwenhorst.
Huibert Hendrickszoon Heemskerk (pachter van 1679-1719)
Hendrick Huibertszoon Heemskerk en Machtelt Langevelt (1720-1772)
Huibert Hendrickzoon Heemskerk, “de jonge Huibert”, waarvan we de geboortedatum inschatten op 1640-1644 woonde dus al geruime tijd op de Hooge Boekhorst alvorens hij officieel als bewoner wordt vermeld door het dorpsbestuur vanaf 1680. Hij is dan al getrouwd met Annetje Jansdochter van der Fits met wie hij kort na elkaar negen kinderen zal krijgen. Zijn gezin bestaat uit nog jonge kinderen als Annetje overlijdt. Huibert hertrouwt dan met Magdaleentje Akersloot, zelf ook een weduwe en moeder van zeven kinderen. Magdaleentje en Huibert krijgen samen nog eens twee kinderen. Hoeveel van de maar liefst achttien kinderen uit dit samengestelde gezin er nog in leven zijn als (stief)vader Huibert in 1719 overlijdt is niet duidelijk. De kindersterfte lag hoog maar er zijn enorme verschillen tussen gezinnen die zwaar of helemaal niet getroffen werden. Uit belastinggegevens blijkt dat de pacht van de boerderij niet is overgegaan op naam van zijn weduwe Magdaleentje maar op haar stiefzoon Hendrick Huibertszoon Heemskerk.
Nu zijn er in dezelfde periode meerdere mannen met precies diezelfde naam maar we kunnen uit het vervolg van de pachtgegevens afleiden dat het om Hendrick, zoon van Huibert en Annetje van der Fits moet gaan, want de pacht houdt op zijn naam op in het jaar van zijn overlijden, 1759. Heel veel over Hendrick en Machtelt valt niet te vinden de dorpsarchieven, terwijl het daarin toch wemelt van documenten rond leden van de snel uitdijende familie Heemskerk. Hendrick en Machtelt blijven voor ons grotendeels onbeschreven bladen, hoewel niet onvermeld mag blijven dat zij nauw verwant waren, zowel via de familie Swil als via de familie Heemskerk. Zij vormden een achterneef/nicht huwelijk. Het echtpaar kreeg acht kinderen waarvan er slechts vier volwassen geworden zijn. Machtelt blijft met haar overgebleven kinderen nog zo’n zeven jaar op de Hooge Boekhorst wonen na het overlijden van Hendrick. Op hun beurt nemen Jan, Louris, Huibert en Aagje de pacht over van hun overleden moeder tot 1772, het jaar waarin de boerderij onderdeel uitmaakt van de verkoopadvertentie van de Vlaamse eigenaren die van hun Noordwijkerhoutse bezit af willen. De broers Heemskerk worden genoemd als huurders van het bouwhuis van “de kapitale woning van het Huis Te Boekhorst, bestaande uit woon- en bouwhuizen, stallen, schuur, wagenhuis, hooibergen, boomgaard en tuinen, met wei-, hooi- en teelland, samen groot zes en dertig morgen”. De boerderij wordt dus wel degelijk te koop aangeboden tegelijk met de restanten van het kasteel en alle daarbij behorende landerijen, maar uiteindelijk blijkt uit de summier beschreven overdrachtsakten dat de boerderij daar geen deel van uit maakte. Een goed moment om nog even verder te kijken in de omgeving want de boerderij en de afgebroken burcht waren niet de enige gebouwen op de genoemde 36 morgen aan landerijen.
De kasteleinswoning en de Boekhorster Wraa.
Met de aandacht die het kasteel en de boerderij op het Boekhorstterrein krijgen wordt wel eens vergeten dat daar meer gebouwen gestaan hebben. Alleen de bronnen zijn wat informatie over deze gebouwen betreft zeer zuinig. In 1732 wordt in de dorpsbelasting gesproken over het kasteel als een oud en bouwvallig gebouw maar is er tegelijk ook sprake van “een vervallen apart huis, zijnde dit huis voor deze een koetshuis en stalling voor paarden geweest”. Uit het onderzoek voor deze website naar de geschiedenis van het kasteel blijkt dat dit gebouw pas rond 1740 is leeg gehaald, er zouden toen bijvoorbeeld nog meubelen aanwezig zijn geweest en volgens een onbekende bron lag in de kelder enig wapentuig. In de periode daarvoor is sprake van inzet van een kastelein en/of tuinman, maar wie waar woonde blijft onduidelijk. De kastelein zou er zelf voor niets gewoond hebben, kreeg geld toe volgens de dorspbestuurders die met deze gratis bewoning in hun maag zaten, want hoe stel je dan de huurwaarde van een kasteel met bijwoning vast? Er zijn wat namen die we hier als kastelein of tuinman aan een tweede woning op het terrein zouden kunnen verbinden, maar het lijkt verstandiger om nader onderzoek te doen.
Daarnaast is er nog de woning op de Boekhorster Wra(a). Het woord Wraa zou verwant zijn aan Warande, een algemene term voor jachtterreinen. Zowel aan oost- als aan westzijde van het kasteelterrein lagen duinpercelen, voor een deel bebost. Aan de westzijde vinden we ook het vele hectaren tellende zuidelijke deel van het Duinschoten. Dit zogenaamde Besloten Duinschoten heeft nooit tot het kasteelbezit behoord maar was eigendom van de Graaffelijkheid of Domeinen van Holland. Na 1550 is dit deel van het Duinschoten in fasen omgevormd tot akkers en weiland en kreeg het verschillende eigenaren. De Warande of de Wraa is echter eigendom gebleven van de kasteeleigenaren. Vooralsnog houden we aan dat de woning op de Boekhorster Wraa niet op het jachtterrein stond maar aan de Langevelderlaan, op de grens van de dorpen Noordwijk en Noordwijkerhout. Omdat bewoners aan het laatste dorp belasting betaalden mogen we ervan uitgaan dat de woning aan de Noordwijkerhoutse kant stond. In 1785 blijkt dat de Wraa kort daarvoor is afgebroken. Leendert Rodenburg zou de laatste bewoner zijn geweest. Op vermoedelijk hetzelfde perceel is een kleine honderd jaar later een nieuwe woning gebouwd door Gerard Martini, eigenaar van veel onroerend goed waaronder het Boekhorstterrein. Ook die woning draagt de naam Boekhorster Wraa. Het is niet uitgesloten dat het kasteel zelf ook onder die naam bekend stond. Dat valt af te leiden uit onderstaande verkoopadvertentie uit 1772 waarin sprake is van “de hofstede of woning genaamd De Wraa, anders Den Huyze Te Boekhorst”, maar de inhoud van dit krantenbericht komt niet overeen met wat er uiteindelijk in de verkoopakten vermeld staat. Ook de zeer beknopte omschrijvingen in die akten brengen weinig duidelijkheid.
De bewoners van de Boekhorster Wraa waren boer en aan de belastingbedragen die zij gedurende de eeuwen betaalden kunnen we aflezen dat zij op een middelgrote boerderij gewoond en gewerkt hebben. Bekende namen uit de 18e eeuw zijn Pieter van der Plas, Willem Steenvoorden, zijn zoon Jacob en vanaf 1767 diens weduwe Neeltje Huibertsdochter Heemskerk. Van Neeltje is een aandoenlijke brief bekend, gericht aan haar pachtheer Maximiliaan Leopold Joseph, prins van Rubempré en Everberg. Deze brief is gevonden in het archief van de familie De Merode in Brussel door Jan van der Elst en Maud Mommers tijdens hun onderzoek voor een boek over het kasteel en haar bewoners. Neeltje heeft de brief niet zelf geschreven, dat is hoogstwaarschijnlijk het werk van Anthonie Franke de rentmeester van de Vlaamse familie die contact hield met de pachters. Uit deze brief die uw onderzoeker mocht ontvangen van Jan en Maud alleen de aanhef, een waardevol, bevroren tijdsbeeld.
“…Ik vinde mij als uw edele onderdanige dienaresse verpligt om Uw Edele Doorligste en Grootmogende kennis te geven als dat het de almagtige God, die een Heer is van leven en doodt, om mijn zeer geliefde man Jacob Willemszoon Steenvoorden uyt den lande der levendigen weg te rukken en is overleden op den 25e novemebr Ao 1767 bereijkende den ouderdom van 45 jaren. Tot overgroote droefheijd van mij zijne huisvrouw die nu door ’t sterfgeval van mijn man een wed. ben met drie kinderen en ik hope dat U Doorligste hier over in deze droeve omstandigheden met mij een christelijk medelijden zult hebben…” .
Met deze brief, een afspiegeling van de klasseverschillen uit die tijd hoopt Neeltje de pacht van haar boerderij op de Boekhorster Wraa voort te kunnen zetten. Dat blijkt inderdaad gelukt want zij heeft er nog zeven jaar gewoond en wordt daarna opgevolgd door haar zoon Willem en vervolgens nog door Huibert Oostdam. Zij zijn pachters onder Nicolaas de Stoppelaar die wel boerderij de Boekhorster Wraa in 1772 van de Vlaamse familie heeft overgenomen, maar niet boerderij de Hooge Boekhorst. Hij besluit in 1784 de Boekhorster Wraa af te breken na het vertrek van Leendert Rodenburg die er maar een jaar gewoond heeft.
Dat Nicolaas de Stoppelaar wel deze Boekhorster Wraa en de restanten van de burcht met het terrein van de Vlaamse familie kon kopen maar niet boerderij de Hooge Boekhorst blijft een opmerkelijk feit. De enige verklaring lijkt de pachtopbrengst en misschien dat de staat van onderhoud een rol gespeeld heeft. Een vast huurbedrag elk jaar ontvangen voor een boerderij waar men in het verre Westerlo, waar de familie Merode woonde, weinig omkijken naar had kan de reden voor dit besluit zijn geweest. En in dit geval zal men zich extra getroost hebben met de gedachte dat in ieder geval deze boerderij bij verkoop in 1834 nog geld opbracht, terwijl de verkoop van de heerlijkheid de Hooge en Laage Boekhorst aan De Stoppelaar alleen maar financiële rampen voor de familie De Merode heeft opgeleverd, zoals hopelijk uit de serie verhalen over de Boekhorst op deze website duidelijk is geworden.
De laatste pachters van de Hooge Boekhorst
Opvolger van de familie Heemskerk als pachter van de boerderij zijn Jan Ouwehand en Neeltje van Schie. We weten niet veel van dit gezin behalve dat hun pacht na zo’n acht jaar voortijdig eindigde met een gezinsdrama, waarschijnlijk het gevolg van een besmettelijke ziekte. Vader Jan overlijdt begin november 1780, eind januari volgt zijn dochter Jaapje en een week later haar moeder Neeltje van Schie. Dochter Aaltje, die haar ouders en zus kort na elkaar heeft moeten begraven is dan nog maar zo’n 18 jaar oud. Zij trouwt enkele maanden later met Gerrit Schrama. Aaltje verlaat na haar bittere wittebroodsweken de Hooge Boekhorst om plaats te maken voor Gerrit van den Berg.
Gerrit Hendrikszoon van den Berg, pachter 1781-1813
Gerrit van den Berg is geen telg uit de grote familie met die achternaam in Noordwijk en Noordwijkerhout maar de zoon van een man die in het midden van de 18e eeuw uit de omgeving van Münster naar de Bollenstreek kwam. Zoals zovelen zeggen we er dan meteen bij want er zijn nogal wat families die onder hun voorouders iemand kennen uit Duitse regio’s, vlak over de grens met ons land. Kleermaker Hendrik van den Berg trouwde in 1740 in Leiden met Jannetje Fleskens uit het buurtschap Griet bij het katholieke bolwerk Emmerich, ook net over de grens. Hun geografische en religieuze achtergrond kan een rol gespeeld hebben bij het tot stand komen van hun relatie waaruit in 1743 Gerrit werd geboren.
Gerrit was aanvankelijk misschien helemaal niet van plan boer te worden want een jaar voor zijn huwelijk met Grietje Raaphorst koopt hij voor 360 gulden een woning in de dorpskern, die wij kennen als het latere Wapen van Noordwijkerhout. Gerrits broer Dirck heeft deze woning overgenomen en tot 1822 blijft deze woning eigendom van de familie Van den Berg alvorens verkocht te worden aan “tapper” Arie Brama. De eerste jaren van zijn huwelijk heeft Gerrit samen met Grietje dus tegenover de Witte Kerk gewoond. Pas in 1781 lokt het boerenbestaan hen naar de Hooge Boekhorst waar zij na de dood van Jan Ouwehand pachter kunnen worden van de Vlaamse Maria Catharina, prinses van Rubempré. Uiteindelijk zal de pacht zo’n 30 jaar duren. Het echtpaar krijgt echter maar één zoon, de als baby gestorven Hendrik.
Als Grietje Raaphorst overlijdt in januari 1792 trouwt Gerrit met Neeltje van der Holst, die vreemd genoeg als Catharina in het doopregister staat opgetekend. De totstandkoming van dit tweede huwelijk is een typerend voorbeeld van de manier waarop veel relaties ontstonden in voorgaande eeuwen. Terwijl tegenwoordig een boer of boerin tv-programma’s nodig heeft om een levenspartner te kunnen vinden was dat in Gerrit en Neeltjes tijd snel geregeld. En in dit geval razendsnel, want Gerrit trouwt al drie maanden na de dood van Grietje Raaphorst met Neeltje Willemsdochter van der Holst. En heel ver heeft de inmiddels 49-jarige boer ook niet gezocht, Neeltje woonde op een kilometer afstand. Zij was dochter van Willem van der Holst en Marijtje van der Hans, een echtpaar dat samen met Marijtjes moeder Neeltje Van der Hans-Swil op boerderij Sprockelenburg woonde. Opvallend, zelfs voor deze periode uit onze geschiedenis: Neeltje is pas 22 en daarmee bijna 27 jaar jonger dan Gerrit!
De lange verbondenheid van de familie Van der Hans met boerderij Sprockelenburg heeft mogelijk een rol gespeeld bij het besluit van Gerrit en Neeltje Van den Berg-Van der Holst om die boerderij in het jaar 1800 aan te kopen. Maar voor zover we kunnen nagaan zijn zij niet verhuisd maar op de Hooge Boekhorst blijven wonen. Gerrit is bij de aankoop al zo’n 57 jaar oud en die leeftijd en het feit dat hij vijf nog zeer jonge kinderen heeft die weinig hulp kunnen bieden op zijn boerenbedrijf van meer dan dertig hectare heeft waarschijnlijk een rol gespeeld bij zijn besluit om na 12 jaar Sprockelenburg weer te verkopen en tegelijk ook de pacht van de Hooge Boekhorst te beëindigen. Gerrit en Neeltje hadden slechts één zoon Willem, maar die was te jong om de boerderijen over te nemen. Hij verhuist naar Rijpwetering en behoort tot de voorouders van uw onderzoeker via zijn oma Neeltje Vaneman. Een Haarlemse notaris wordt eigenaar van Sprockelenburg, waar Gerrit in 1817 overlijdt. Zijn weduwe Neeltje van der Holst hertrouwt met Willem van Noord en blijft op de boerderij wonen.
Tussen 1812 en 1834 zijn er meerdere families die op de Boekhorst hebben gewoond. Op de boerderij woonde waarschijnlijk als laatste pachters de familie Schreuder. Maar ook de familie Wijnands wordt genoemd als bewoners van het Boekhorstterrein. Willem Wijnands en Johanna van der Putten van Schooten zouden voor de Schreuders de boerderij enkele jaren gepacht hebben, terwijl ook Hannes Wijnands en Digna van Schooten genoemd worden. Het is niet uitgesloten dat deze laatsten in het huis woonden dat aan de kasteelpoort uit 1603 gebouwd werd. Een eerste kadastertekening geeft aan dat deze poortwoning al voor het maken van de tekening (1813) gebouwd moet zijn. De schelpenvissersfamilie Wijnands is nog voor de verkoop van de Hooge Boekhorst in 1834 richting de Ruigenhoek vertrokken.
Klaas van den Burg, eigenaar van de Hooge Boekhorst 1834-1873
Leendert van den Burg 1873-1902
Klaas van den Burg was een zoon van Leendert Arijszoon en Antje van Dam. Hij is in 1798 geboren in een huisje bij het haventje aan de Schippersvaartweg. Nog geen zes jaar oud verliest Klaas zijn vader. Zijn moeder Antje moet het jarenlang erg moeilijk gehad hebben met haar kleine gezin waarvan zij nog drie kinderen zal verliezen. Als Klaas de Hooge Boekhorst koopt van de erfgenamen van Quillaume van Merode Westerlo verhuist zijn moeder Antje mee naar de boerderij. Met haar keerde een lid van de familie Van Dam terug naar de boerderij waar haar voorouder Jan Hendrickzoon van Dam 200 jaar eerder woonde en werkte. Antjes leven eindigt in december 1838 ook op de Hooge Boekhorst en nog geen half jaar later trouwt Klaas met Cornelia van der Holst. Dat was voor Klaas op vrij late leeftijd, hij is al veertig. Cornelia is dochter van Leen van der Holst, boer op de Witte Raaf aan de duinkant. Neeltje van der Holst die met Gerrit van den Berg op de Hooge Boekhorst woonde is haar tante. In Cornelia’s stamboom komen we familienamen tegen met een lange geschiedenis op de naast elkaar staande boerderijen ’t Ent, de Hooge Boekhorst en Sprockelenburg. Zoals de families Van der Hans, Steenvoorden, Heemskerk en Van Someren.
De sterke onderlinge verwevenheid van de boerenbevolking in Noordwijkerhout is eenvoudig te verklaren met de kleine omvang van het dorp dat eerste helft 19e eeuw nog altijd niet meer dan 800 inwoners telde. In agrarische dorpen was men voor levenspartners aangewezen op de directe omgeving, op kandidaten met een vergelijkbare achtergrond die als het meezat ook nog een bruidsschat in de vorm van onroerend goed meebrachten. Het geïsoleerde sociale boerenleven was niet voor iedereen aantrekkelijk. Dus werd er voor een partner gevist in een kleine huwelijksvijver en zien we de nodige huwelijken tussen buren.
Klaas van den Burg kan op de veiling in 1834 niet alle percelen kopen die eeuwenlang aan de boerderij verbonden waren. Twee weilanden blijven onverkocht, twee worden gekocht door Hendrik de Kan en twee door Pieter van Eeden. Wat rest voor Klaas zijn ruim 13 hectare aan landerijen, bestaande uit vijf percelen weiland en een zeer grote akker aan de zuidzijde, wel zes en een halve hectare groot. Hiervoor betaalt Klaas 3.230 gulden aan de erfgenamen van de Vlaamse graaf van Merode Westerlo. Hij betaalt dit met een hypotheek van 2.200 gulden, de rest uit eigen zak. In 1862 weet Klaas nog bijna drie hectare nabijgelegen weiland bij te kopen, zijn totaal komt dan op ruim vijftien hectare uit. Dat is ook de omvang van zijn bezit dat hij in 1873 overdraagt aan zijn zoon Leendert voor 23.200 gulden, zo’n negen keer het bedrag dat Klaas zelf 40 jaar eerder betaalde. Het laat mooi zien hoe sterk de waarde van agrarisch onroerend goed in die periode was gestegen. Tegelijk ontvangt zoon Willem tegen taxatiewaarde het eigendom van een huis aan de westzijde van het voormalige Bavoterrein dat Klaas drie jaar eerder op een veiling had gekocht met de drie hectare daarbij horende grond.
Klaas van den Burg bereikt een hoge leeftijd, hij wordt 86 en blijft bij zijn zoon Leendert en zijn echtgenote Johanna van der Lans inwonen. Dit echtpaar krijgt geen kinderen, terwijl Willem, de broer van Leendert er maar liefst achttien krijgt. Op de Hooge Boekhorst komen een paar nichtjes Van der Lans het boerenechtpaar helpen. Ook een nichtje van Leendert, Cornelia of Kee van den Burg woont op de Boekhorst, in de poortwoning. Kee is getrouwd met Willem Duivenvoorden, het echtpaar pacht akkers en weiland op het voormalige kasteelterrein. Daar bevindt zich ook nog altijd een groot perceel bos, het hakhout uit dit bos wordt regelmatig per veiling verkocht. Als haar man Willem in 1876 overlijdt hertrouwt Kee met Cornelis Bakker, maar blijft met hem op de Boekhorst wonen. Zij zijn te zien op de bekende foto van de oprijlaan met poortwoning uit circa 1890.
Jan Huibertszoon Duivenvoorden en Neeltje van Eeden 1902-1917
Leendert van den Burg heeft geen kinderen die de Hooge Boekhorst over kunnen nemen. Hij besluit met Johanna, beiden al boven de 55 jaar om het boerenleven achter zich te laten en naar het dorp te vertrekken. Voor 30.000 gulden wordt de Hooge Boekhorst met 15 hectare landerijen verkocht aan Jan Hubertszoon Duivenvoorden, zoon van Huibert Duivenvoorden en Neeltje van Eeden. Jan is geboren op de Blink in het Langeveld, een boerderij die oorspronkelijk door zijn opa Job Duivenvoorden werd gebouwd maar door zijn vader geheel opnieuw gebouwd is en nog altijd, zij het in deplorabele staat, te zien is aan de Kapelleboslaan. Om zijn aankoop te kunnen leent Jan een kleine helft van de aankoopsom bij zijn zus Catharina, weduwe van Jan Heemskerk van boerderij Nabij in De Zilk. Twee jaar na de aankoop van de boerderij weet Jan bijna zeven hectare weiland aan de Woensdagse Wetering bij te kopen. Dit zijn de percelen van Hendrik de Kan die gekocht werden in 1834 van graaf Merode van Westerlo. Daarmee heeft de Hooge Boekhorst weer de omvang die eeuwenlang heeft gehad.
Jan en Neeltje Duivenvoorden-Van Eeden hebben daarna niet lang meer op de Hooge Boekhorst gewoond. In 1913 wordt het grootste deel van hun bezit te koop aangeboden op een openbare veiling in het Wapen van Noordwijkerhout. Er zijn genoeg gegadigden, het geheel wordt versnipperd verkocht. Kopers zijn Ferdinand Rijnveld uit Hillegom en Hendrik Hoogewoning uit Sassenheim naast de Noordwijkerhouters Petrus Warmerdam, Piet Brama en Gerard Bouwmeester. Het boerderijgebouw en twee weilanden worden echter in prijs opgehouden door Jan. Die worden pas vier jaar later overgedragen aan de firma Zonneveld&Co uit Sassenheim. De boerderij wordt door dit bollenteeltbedrijf het jaar daarna voor het grootste deel afgebroken, alleen de stal zou nog enkele jaren zijn blijven staan en werd mogelijk gebruikt als schuur tijdens de omvorming van dit deel van het Langeveld naar bollengrond.
Dankzij de Noordwijkse amateurhistoricus Jan Kloos weten we hoe dit zeer oude gebouw er uit moet hebben gezien. Zijn tekening van de riet gedekte boerderij dateert van 1905 en komt exact overeen met de vorm van de boerderij op oude kadastertekeningen.
JD najaar 2023