In een eerder verhaal op deze website is ingegaan op het einde van kasteel de Boekhorst aan de Langevelderweg. Met nieuwe informatie en voortschrijdend inzicht is hier een vervolg op geschreven waarin ingegaan wordt op de laatste eigenaren van de onroerende goederen en het lot dat de gebouwen heeft getroffen. Met een eenvoudige poging tot het vaststellen van de locatie of het perceel van het kasteel in de huidige tijd.
Het kasteelgebouw is door de dorpsbestuurders vanaf 1733 afgeschreven als belasting opbrengend gebouw. Het staat tien jaar later als “geamoveerd” of afgebroken genoteerd en dat was slechts zo’n drie jaar nadat de Vlaamse eigenaren de laatste meubelen en inboedel weg hadden gehaald uit dit “oud en bouwvallig kasteel”. De afbraak zal waarschijnlijk enkele jaren gekost hebben, zo’n groot massief gebouw met haar dikke muren breek je niet zomaar af, vooral als je de materialen nog wilt verkopen. Afbeeldingen uit die periode laten zoals boven dit verhaal ook wel eens een ruïneus gebouw zien, maar dat kan ook in de fantasie van de makers zijn ontstaan. Boerderij de Hooge Boekhorst is begin 19e eeuw het enig overgebleven gebouw dat nog op het originele kasteelterrein staat naast de kasteelpoort die in 1603 was vernieuwd door Anna van Woerden van Vliet en haar man Andries van Bronckhorst. De aftakeling van het kasteelterrein gaat een nieuwe fase in met de verkoop van de boerderij door de laatste adellijke eigenaren, de familie de Merode Westerloo. Koper in 1834 is Klaas van den Burg, zijn familie zal nog 80 jaar aan de Langevelderweg wonen en het boerenbedrijf uitoefenen.
Heerlijkheidsrecht verliest status
Het heerlijkheidsrecht van de Hooge en Laage Boekhorst was na de dramatische gebeurtenissen rond eigenaar Nicolaas de Stoppelaar in 1787 in handen gekomen van achtereenvolgens Nicolaas Harting en zijn erfgenamen, Theodoor Jan Roest van Alkemade (1798) en Adriaan de Jong (1808). Ook bij de laatste twee eigenaren wordt in de akte nog gesproken over de overdracht van “de vanouds riddermatige en hoge heerlijkheid de vrije Hooge en Laage Boekhorst” met de daartoe behorende negen hectare aan landerijen. Echter, de heerlijkheid maakte maar een klein deel uit van het Noordwijkerhoutse bezit van deze eigenaren. De Stoppelaar speelde weliswaar een bedenkelijke rol in de geschiedenis van de Boekhorst maar was wel degenen die de heerlijkheid met kasteelresten en boerderij toevoegde aan zijn eerder aangekochte boerderijen de Kokmeeuw, Duin en Dal en het grote Kerkeduin. En zijn opvolgers als heer van de Hooge en Laage Boekhorst namen dit samengevoegde geheel over. Nooit eerder hadden heren van de Boekhorst zo’n groot bezit aan onroerend goed gehad in het dorp, ook de adellijke families niet.
Het heerlijkheidsrecht daarentegen was al tijdens de eerste jaren van de Bataafse Republiek (1795-1806) opgeheven. Eigenaren van het recht klaagden direct na de opheffing over verlies aan inkomsten, hoewel die in de meeste gevallen aantoonbaar minimaal waren. Statusverlies speelde voor families waarschijnlijk een grotere rol. Een voorbeeld daarvan is het dorp Noordwijkerhout als heerlijkheid van de familie Van Hoorn. De weduwe van Quirijn van Hoorn doet in 1798 een succesvolle poging haar rechten als vrouwe van Noordwijkerhout terug te krijgen. Na het vertrek van de Franse bezetter wordt door de bestuurders van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden gekeken hoe met de weerstand rond opheffing omgegaan moet worden en zo kwam dit middeleeuwse privilege terug als een zakelijk of financieel recht. In die vorm heeft het heerlijkheidsrecht van de Boekhorst nog enkele nieuwe eigenaren gekend. Bij de verkoop van zijn Boekhorstbezit door Adriaan de Jong in 1822 wordt hij “vrijheer van beide Boekhorsten” genoemd maar uit de omschrijving van het onroerend goed blijkt verder niet dat er sprake is van de overdracht van een heerlijkheid. Koper dat jaar is Hendrik Staal uit Voorschoten, die via zijn huwelijk met Catharina Kip een vermogend man was geworden.
Catharina Kip was in 1788 aan de Essequeborivier in Guyana geboren als dochter van de eigenaar van katoenplantage Kaap Batavia. Zij trouwde in 1804 in dat land met Jan Anthonie Paradijs, met hem krijgt zij een jaar later één dochter, Catharina Paradijs. Twee jaar daarna overlijdt Jan en hertrouwt Catharina Kip met Hendrik Staal, haar zaakwaarnemer. Het echtpaar verhuist rond 1819 naar Nederland waar zij de buitenplaats Alsemgeest in Voorschoten aankopen en omdopen in Berbice, de naam van de planterskolonie in Guyana. Drie jaar later volgt de koop van de Boekhorst, overgenomen van Adriaan de Jong, maar Hendrik heeft nauwelijks van deze aankoop kunnen genieten want hij overlijdt in 1824.
Zijn overlijden is geen reden voor weduwe Catharina om de Boekhorst te verkopen. Zij heeft de plantage in Guyana van haar ouders geërfd en is behoorlijk vermogend. De weduwe trouwt voor een derde keer, nu met weduwnaar Willem Hendrik Gerlings, een notaris uit Heemstede en eerste burgemeester van dat dorp na de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden. Het zou volgens een onderzoeker geen gelukkig huwelijk zijn geweest en het echtpaar Gerlings leefde lange tijd gescheiden. Catharina Kip overleeft ook deze echtgenoot en verhuist naar Velp. Tot haar dood in 1850 blijft zij eigenaresse van de Boekhorst, waarna haar dochter Catharina Paradijs als erfgename het Noordwijkerhoutse bezit nog zo’n acht jaar in eigendom zal houden. Zij verkoopt als weduwe van haar echtgenoot Jan Vincent Westrik in 1858 de Boekhorst met alle gebouwen en maar liefst 205 hectare aan landerijen aan Amsterdammer Gerard Martini. Voor 40.000 gulden wordt Gerard eigenaar. Over hem is een apart Boekhorstverhaal voor deze website geschreven dus houden we hier de informatie over hem beperkt.
Belangrijk is de oprechte belangstelling die Gerard Martini had voor de lange geschiedenis van de Boekhorst die in de overdrachtsakte nog altijd de “riddermatige en hoge heerlijkheid de vrije Hooge en Laage Boekhorst” wordt genoemd. Maar zijn belangstelling was er ook voor het personeel dat hij inschakelde en voor de ontwikkeling van het dorp Noordwijkerhout. Gerard liet aan de Haarlemmer Trekvaart boerderij Duin en Dal herbouwen aan de ingang van de weg die naar het gelijknamige verdwenen buitenverblijf aan de Herenweg leidde. Daarnaast bouwde hij een jachthuis op de Boekhorsterberg met een duinhoeve voor de beheerder. Aan de ingang van de weg naar het jachthuis wordt een woning gebouwd voor medewerker Leen van Dijk en Maria Duivenvoorde en iets verder aan de Herenweg een woning voor de broer van Maria, Jacob Duivenvoorde, overgrootvader van uw onderzoeker en jachtopziener in het grote duingebied van Gerard Martini. Ook heeft Gerard tegenover de huidige ingang van het Duinschoten boerderij de Boekhorster Wraa laten herbouwen met het gezin van Cornelis Koster als eerste huurders. Voor sommigen is deze locatie beter bekend als het verdwenen koffiehuis Zomerlust naast de ingang van Sancta Maria. Daarnaast schonk Gerard Martini een groot stuk grond in het dorpscentrum aan de gemeenschap onder voorwaarde dat hierop een school gebouwd zou worden, voor ouderen onder ons nog bekend als de school met het ijzeren hek rond het plein aan de Havenstraat.
Opleving oude glorie Boekhorst.
De periode Martini mogen we dus zien als opleving van de oude glorie van de voormalige heerlijkheid en kasteel met een groot oppervlak aan onroerend goed en een eigenaar die een prominente rol in het dorpsleven speelde. Er kwam ook letterlijk meer leven op het terrein door nieuwe bewoners en bebouwing. Het poortgebouw met in de gevel de wapensteen van Anna van Woerden van Vliet en haar man Andries van Bronckhorst is rond 1820 omgebouwd tot schelpenvisserswoning voor Hannes Wijnands en Dyna van Schooten en werd daarna bewoond door hun zoon Jan Wijnands. Jan wordt op zijn beurt opgevolgd door Willem Duivenvoorde en zijn vrouw Cornelia van den Burg. Dit echtpaar huurt ook een groot deel van het oorspronkelijke kasteelterrein dat omgezet is in akkers en bos. Als Willem in 1876 overlijdt hertrouwt Cornelia/Kee enkele jaren later met Cornelis Bakker. Dit echtpaar is volgens de mondelinge overlevering te zien op de bekende foto van de oprijlaan met het poortgebouw.
De jongen midden op de oprijlaan zou Klaas Duivenvoorde zijn geweest, op de foto is hij inschattend zo’n 15 jaar oud. Dat maakt dat we de foto kunnen dateren op ongeveer 1890 en volgens de gemeentelijke administratie woont het echtpaar Bakker/Van den Burg dat jaar inderdaad op de Boekhorst. Een detail uit de foto laat mooi zien dat de hoge boog van de poort voor een deel is dicht gemetseld en dat daaronder ramen zijn gemaakt om een woning te realiseren. Rechts naast de poort, tussen de bomen is nog een houten schuur zichtbaar die hier nog ter sprake komt.
Aan de opleving onder Gerard Martini komt abrupt een einde door de ziekte en het overlijden van Gerard. Hij voelde zijn einde naderen en geeft in 1868 de verkoop van al zijn bezit in handen van zijn zaakwaarnemer in Noordwijkerhout, Pieter van der Klauw, zijn pachtboer op het Mossenest. Uit alles blijkt dat Gerard een groot vertrouwen had in Pieter. De goede relatie blijkt ook uit het feit dat Pieter later afstand zal doen van alle rechten die hem na het overlijden van Gerard uit zijn testament en nalatenschap waren toebedeeld. Op deze boer aan de Robijnslaan rust de zware taak om via een veiling in oktober 1868 het grote bezit van Martini voor een goede prijs aan de man te brengen. Maar liefst tien procent van het Noordwijkerhoutse oppervlakte was eigendom van deze Amsterdammer, al bestond dit voor een belangrijk deel uit laagwaardige duingrond. Voor de veiling wordt een speciale brochure uitgebracht maar een goed resultaat blijft uit. Alleen boerderij Duin en Dal aan de Trekvaart wordt verkocht aan Willem, zoon van Job Duivenvoorden uit het Langeveld. En de woning of boerderij de Boekhorster Wraa op de grens met Noordwijk wordt eigendom van jonkheer Jan Hugo Gevers. Op de 24 hectare bijbehorende landerijen wordt 60 jaar later het psychiatrisch ziekenhuis Sancta Maria gebouwd.
Gerard Martini overlijdt op 21 oktober 1869. Een belangrijk deel van zijn Noordwijkerhoutse onroerend goed is in zijn laatste levensjaar onverkocht gebleven. Hij heeft al zijn bezit nagelaten aan het oude mannenhuis Brentano in Amsterdam. De uitvoerders van zijn testament hebben de handen vol aan het organiseren van een tweede veiling en de verdere afwikkeling van de nalatenschap. Het bezit raakt na de tweede veiling versplinterd, er komen vele nieuwe eigenaren voor de aangeboden percelen, waaronder ook een flink aantal Noordwijkerhoutse inwoners. De totale opbrengst van de twee veildagen waarbij op de tweede dag ook enkele niet eerder geveilde bezittingen van Martini onder de hamer komen is bijna 90.000 gulden, bijna een verdubbeling van wat de Amsterdammer zelf ooit betaald had voor zijn vele aankopen. Zaakwaarnemer Pieter van der Klauw koopt uit de boedel het Mossenest, de boerderij die hij pachtte van Gerard Martini.
Jansen en Temminck
Leden van de familie Jansen, eigenaren van een branderij en distilleerderij in Schiedam vormen de grootste kopers op de tweede veildag in 1870. Voor bijna 21.000 gulden kopen zij zes van de veertien aangeboden partijen, goed voor een oppervlakte van 55 hectare. Het voormalige kasteelterrein wordt hun eigendom, maar Martini’s jachthuis op de Boekhorsterberg met ruim 33 hectare duingrond wordt gekocht door de familie Temminck uit Lisse. Coenraad Jacob Temminck, directeur van het natuurhistorisch museum in Leiden (nu Naturalis) had al vele jaren eerder grote stukken van het Langevelder duin in eigendom. Zijn drie zonen erven zijn bezit en breiden dit uit met dit noordelijke deel van het Kerkeduin met het jachthuis op de Boekhorsterberg. Zij betalen 6200 gulden, zo’n 200 gulden per hectare. Heerlijkheid de Laage Boekhorst onder Alkemade met weilanden en één woning wordt gekocht door Pieter van der Voort uit die gemeente. Daarmee wordt de oude heerlijkheid van de Hooge en Laage Boekhorst definitief gesplitst, al had dat heerlijkheidsrecht zoals eerder gesteld nog maar weinig betekenis.
Honderd jaar na de komst van de jonge Nicolaas de Stoppelaar naar Noordwijkerhout valt het grote bezit dat deze jurist in het dorp opbouwde en vervolgens eigendom werd van Nicolaas Hartingh, Theodoor Roest van Alckemade, Catharina Kip en Gerard Martini, op de veilingen van Martini geheel uiteen. De Stoppelaar waande zich misschien een toekomstig kasteelheer maar liep op het mes van onbezonnenheid en ontembare ambitie. Hij maakte een puinhoop van de financiering van zijn onroerend goed. Gerard Martini had oprechte belangstelling voor de geschiedenis van de Boekhorst en het dorp Noordwijkerhout maar Magere Hein kwam hem te vroeg halen en haalde een streep door al zijn plannen. Onder Martini had het bezit de vorm van een rechthoekig blok van aaneengesloten landerijen dat reikte van de westgrens met Noordwijk tot aan de oostgrens aan de Trekvaart, bij boerderij Duin en Dal. De lage waarde die de hoog gelegen duingronden eeuwenlang hadden gehad zal echter met de afzanding voor de bollenteelt veranderen. De laatste restanten van de Boekhorst met de funderingen van het kasteel zullen afgegraven en afgevoerd worden vanaf 1870. Die ontwikkeling is in dit verhaal in twee fasen onderverdeeld.
Op zoek naar de laatste sporen van het kasteel.
Het perceel waar de Boekhorstburcht op stond met de slotgracht was volgens de eerste kadastrale beschrijving uit 1832 tot akker omgevormd en zal in de late 19e eeuw als bebost gekwalificeerd worden. Het perceel zou zo’n zevenduizend vierkante meter groot zijn geweest. De kadasterkaarten uit 1818 en 1888 zijn voor historisch onderzoek zeer waardevol maar missen teveel zuiverheid om een volledig betrouwbare bepaling van de kasteellocatie te kunnen maken. Zij vermelden perceelnummers met oppervlakten maar geen lengte en breedte. Ook vergelijking van de vorm van percelen tussen verschillende kaarten uit die eeuw levert vragen op. Als je in kadasterkaarten de secties in elkaar probeert te schuiven passen zij niet volledig in elkaar. De locatie van het kasteel bepalen is dus geen eenvoudige puzzel. Bovendien is het gebouw al circa 1743 afgebroken en al weten we dan wel op welk perceel het stond, dat is dan inclusief slotgracht waarvan we de breedte alleen kunnen inschatten. Maar gunstig is dat het perceel nagenoeg vierkant is en aannemende dat de gracht overal even breed was is de plek van het gebouw aan te wijzen. Het grondniveau van het perceel moet in die tijd ruim hoger geweest zijn dan tegenwoordig het geval is. Dit deel van het Langeveld is begin 20e eeuw afgezand voor de bollenteelt, goed te zien als men op de Langevelderweg staat, een weg die nog op de originele hoogte van het Kerkeduin lag. Men kijkt daar tot een paar meter diep naar de bollenvelden.
Met de beperkingen van de kadasterkaarten uit de 19e eeuw is een redelijke bepaling van de kasteellocatie te maken aan de hand van referentiepunten. De belangrijkste worden gevormd door de ligging van historische boerderijen die onze tijd hebben gehaald in combinatie met kruispunten van wegen en sloten. Met het vaststellen van de locatie van de twee lanen die toegang gaven tot de kasteelpoort en boerderij de Hooge Boekhorst kan het kasteelperceel zelfs nauwkeuriger worden vastgesteld. De boerderijen aan de westzijde van het dorp lagen grofweg op één lijn met het middelpunt van het kasteelvierkant. Om een idee te geven: als men nu op de hoek van de Zeestraat met Schulpweg zou staan bij de voormalige hoeve de Keukendel en in rechte lijn naar de ingang van het Honingraatgebouw aan de Langevelderweg zou kunnen kijken dan loopt die lijn dwars door het kasteelperceel. Dat beeld is hieronder uitgewerkt op een bewerkt kadasterkaartje van 1818.
Het is een grove benadering, alleen bedoeld om een idee te geven. Voor een nauwkeuriger resultaat zijn tegenwoordig nog maar een paar referentiepunten bruikbaar. Dat zijn de locaties die gelijk zijn aan de 19e eeuwse situatie. De kruising van Schulpweg en Zeestraat en de ligging van de boerderijen Groenewege en Sprockelenburg zijn ongewijzigd gebleven. Maar vooral de ingang van de huidige laan bij de woning Langevelderweg 37 met de bollenschuur van Marsbergen/Ruigrok is van belang. Ligt die op precies dezelfde plek als in de 19e eeuw? Als we de ligging van die laan nader bekijken lopen we tegen een probleem aan want de laan bij de huidige woning en schuur blijkt verder naar het oosten te liggen dan de ingang van de lanen naar boerderij en kasteelpoort op oude kaarten. Dat heeft alles te maken met de loop of het tracé van de Langevelderweg en de grens tussen de heerlijkheid de Hooge Boekhorst en het Kerkeduin met haar jachthuis op de Boekhorsterberg.
Van Doodeweg naar huidige Langevelderweg, drie tracés
Om dat duidelijk te maken opnieuw een kaartje.
In 1860 wordt de Doode weg of Oude Langevelderweg opgeheven en wordt iets oostelijker een nieuwe Langevelderweg aangelegd. Dat is in die tijd niet veel meer dan een zandweg met geringe verharding en dat nieuwe tracé is ook nog niet gelijk aan de huidige situatie. Nog voor de Tweede Wereldoorlog heeft opnieuw een wijziging plaatsgevonden en schoof de grindweg weer juist iets naar het westen op. Voor ons is alleen van belang het gedeelte vanaf de huidige bebouwde kom tot aan de ingang van de laan naar het voormalige kasteelterrein. Ondanks die wijziging blijkt uit dit onderzoek dat de laan naast de woning nummer 37 en de daarnaast staande verkrotte bollenschuur van Marsbergen/Ruigrok nagenoeg dezelfde plek ligt als in 1860 het geval was. Maar die woning en schuur staan op een perceel dat tot het Kerkeduin behoorde en nooit onderdeel is geweest van het voormalige kasteelterrein. De grens met het kasteelterrein zou nu ruim achter de woning liggen. Die woning dateert uit circa 1928. Die grens tussen Kerkeduin en Boekhorstterrein is enkele keren onderwerp van verhitte discussie geweest tussen kasteeleigenaren en dorpsbestuurders, ondermeer tussen 1570 en 1590 en rond 1635. Bewijzen kan uw onderzoeker het niet maar zijn stelling is dat de verschuiving of het nieuwe tracé van de Langevelderweg uit 1860 definitief een einde heeft moeten maken aan de discussies over deze grens en de vraag welke eigenaar van percelen nu verantwoordelijk was of rechten of plichten had rond het beheer van de weg.
Met behulp van veldwerkkaartjes van het kadaster die vanaf einde 19e eeuw zijn gemaakt kunnen we concluderen dat de laan bij de woning en verkrotte bollenschuur in nagenoeg rechte lijn liggend was tussen de twee oude lanen die naar de kasteelpoort en boerderij de Hooge Boekhorst leidden. Met deze conclusie kunnen we die huidige laan als referentiepunt gebruiken om de ligging van het kasteelperceel zo goed mogelijk te bepalen. Uiteraard praten we bij de gekozen benadering niet over een exacte meting en de afwijking kan meerdere meters bedragen, maar het gaat dan ook om het leveren van een beeld van de ligging, een herkenningspunt vanaf de Langevelderweg. De oude boerderij de Hooge Boekhorst zou in de huidige situatie links van de oprijlaan gestaan hebben. Met beperkte middelen is hieronder de locatie van het kasteel overgezet naar een Google mapskaartje. Wellicht dat het Kadaster dit beeld zou kunnen bevestigen of preciezer kan bepalen.
Met primitieve middelen gemaakt vergelijkingskaartje; kadastrale situatie vs google maps
Verdwenen en verschenen panden na 1900
Als we de periode 1870-1925 als uitgangspunt nemen kunnen we een overzichtje maken van wat sindsdien verdwenen en verschenen is in dit gebied. Boerderij de Hooge Boekhorst werd in 1902 door Jan Huibertszoon Duivenvoorden overgenomen van Leendert van den Burg, maar heel lang heeft Jan er niet gewoond. Hij verkoopt de boerderij in 1913 aan de firma Zonneveld&Co uit Sassenheim. Deze bollentelers hebben grote plannen met het gebied en willen het geschikt maken voor de bollenteelt. De boerderij wordt in twee fasen afgebroken, het woongedeelte in 1918, de stal zeven jaar later.
Wat het poortgebouw betreft met daarin de woning is de situatie complexer. Het echtpaar Bakker-Van den Burg was het laatste gezin dat er als huurders gewoond heeft. Kee Bakker-Van den Burg overlijdt in de woning in 1897, het huis heeft dan huisnummer 93. Dat is hetzelfde huisnummer dat de latere woning van Job Pennings meekrijgt. Die woning van Job is een klein raadsel dat eenvoudig opgelost had kunnen worden als we alle originele verkoopaktes van de woning met landerijen beschikbaar hadden. Maar akten uit 1893 ontbreken in archieven. We weten alleen van dat jaar dat notaris Petrus Lau uit De Rijp de woning en percelen land verkocht zou hebben aan Simon Pennings, de vader van Job. Hij wordt in het repertorium, een beknopte samenvatting van akten, door de Noordwijkse notaris Binnendijk genoemd als verkoper. Dat gegeven leverde lang verwarring op maar aanvullend onderzoek voor dit verhaal bracht de oplossing. Notaris Lau was met zijn praktijk al voor 1890 verhuisd naar Schiedam, de woonplaats van de familie Jansen. Zij waren in 1870 kopers van het kasteelterrein uit de boedel van Gerard Martini. Notaris Lau heeft dus wel een rol gespeeld, maar trad in 1893 op namens de verkopende familie Jansen. Notaris Binnendijk was hier onduidelijk over, noemde Lau verkopende partij. Koper in oktober 1893 is Simon Pennings. Hij betaalde voor de woning die de Hoge Boekhorst als naam mee zal krijgen een bedrag van bijna elf duizend gulden. In dat jaar woonde de familie Bakker-Van den Burg nog altijd op de poortwoning. Vijf jaar later en een jaar na het overlijden van Kee Van den Burg draagt Simon Pennings de boerderij voor tien duizend, dus duizend gulden minder, over aan zijn zoon Job. De omschrijving van de verkochte percelen in 1898 blijkt volledig gelijk aan het veilingoverzicht uit 1870. Simon en Job Pennings kochten niet alleen de woning maar ook het overgebleven kasteelterrein en dus ook het perceel waar het kasteel ooit op stond. Maar hoewel het dus om hetzelfde terrein gaat is in deze akte van heerlijkheidsrechten geen enkele sprake meer. De grote vraag is of deze woning dezelfde is als de poortwoning, ofwel woonde Job ook in die poort uit 1603? Alle gegevens wijzen in die richting.
Uit een in 1965 geschreven brief van de tuinbaas van de firma Zonneveld & Co, een zekere Eeuwen (?) die daarin terugkijkt op bovenbeschreven periode wordt duidelijk dat Job Pennings in 1917 zijn woning aan de firma Zonneveld heeft verkocht en deze tuinbaas er zelf ook nog drie jaar in heeft gewoond alvorens te verhuizen naar de rond 1928 opgeleverde nieuwe woning, pal aan de Langevelderweg (nr 37). De woning van Job Pennings zou volgens dezelfde tuinbaas door het personeel van Zonneveld zijn afgebroken en volgens hem gestaan hebben op de “vondering van een oud kasteel, stenen wel tien maal zo groot als metselstenen kwamen met hopen uit de grond”. Het afgraven en verwijderen van de fundering was volgens de tuinbaas nodig omdat de woning veel hoger stond dan de grond er om heen, die grond was al afgegraven voor de bollenteelt. De informatie van deze tuinbaas is nuttig, want het onderzoek onderzoek toont aan dat de woning niet stond op de fundering van het kasteelgebouw maar op dat van de poort. Na het vertrek van de familie Bakker-Van den Burg zou de poortwoning afgebroken kunnen zijn en een nieuwe woning voor Job Pennings gebouwd. Maar dat er helemaal geen sprake is geweest van afbraak maar hooguit van een verbouwing voor en door Job Pennings is ook een reële mogelijkheid.
Op de foto van het poortgebouw uit circa 1890 is tussen de bomen nog een houten schuur te zien. Job Pennings heeft bij zijn woning in 1910 een tweede schuur gebouwd en alle kadasterontwikkelingen volgend kan in ieder geval met zekerheid gesteld worden dat de woning van Job op dezelfde plek stond als de poortwoning. De afmetingen lijken niet gewijzigd ten opzichte van de situatie in 1888. De woning bestond toen al uit de poort uit 1603 met een flinke, diepe aanbouw. Dat die poortwoning met massieve muren geheel afgebroken zou zijn om plaats te maken voor een nieuwe woning ligt ook niet zo voor de hand. De tuinbaas beweert in zijn brief dat hij bij de afbraak van de woning van Job (tussen 1920-1930) de wapensteen uit het poortgebouw heeft “gevonden” en deze heeft laten inmetselen in zijn nieuwe woning aan de Langevelderweg. Dat gegeven is bekend, de wapensteen is daar weer later uit verwijderd en nu eigendom van de familie Pennings.
Vooralsnog gaan we er hier van uit dat de poort of poortwoning de Hoge Boekhorst in ieder geval ruim voor 1930 is afgebroken en vijf jaar daarvoor de boerderij de Hooge Boekhorst al verdwenen was. De verwarrende namen “Grote” en “Hooge” Boekhorst worden in krantenberichten regelmatig door elkaar gehaald. Van het kasteel, poort en boerderij is nu niets meer te zien. Alleen de woning Langevelderweg 37 en de landschapsverpestende verkrotte bollenschuur herinneren aan de toegang tot het kasteelterrein.
Onderzoek 1928 en 1968
In zijn brief vertelt de tuinbaas van Zonneveld&Co dat bij de afbraak van de woning en fundamenten van de poortwoning een “oudheidkundige uit Engeland” dagelijks alle opgegraven stenen bekeken zou hebben en drie genummerde exemplaren heeft meegenomen. Ook zou er nog een grote sleutel gevonden zijn. De vondst van vijftig centimeter brede eiken palen zouden volgens hem verwijzen naar de plek waar de brug over de slotgracht gestaan zou hebben. Er is dus rond 1928 degelijk onderzoek gedaan naar restanten van het kasteel maar meer daarover dan deze melding van de tuinbaas is niet bekend en met zijn conclusies moeten we voorzichtig zijn. Maar eind jaren zestig is opnieuw gezocht naar sporen van het kasteelgebouw. Hoeveel hoger de woonlaag van het kasteel ten opzichte van het huidige NAP-niveau van de bollenvelden lag is niet te achterhalen. We weten ook niet of reeds bij de afbraak van het kasteel in 1743 funderingen zijn opgegraven om verkocht te worden. Als het perceel als akker heeft gefunctioneerd zoals het kadaster van 1818/1832 suggereert dan zal men zeker een deel van de fundering hebben moeten verwijderen. Maar het grootste gedeelte zal pas vrijgekomen zijn bij de afzanding van het gebied door de firma Zonneveld.
Het kasteel heeft net als de boerderijen aan de westzijde van de oude strandwal niet op het hoogste gedeelte van de duingrond gestaan. Men wilde droge voeten maar ook water in de nabijheid. De aanwezigheid van het water van de Woensdagse Wetering heeft zeker invloed gehad op de keuze voor een bouwplek. De zeer oude Woensdagse Wetering lag ten westen van het kasteelperceel. Deze afwateringssloot zocht haar weg via de laagste punten tussen de strandwal en de veenweilanden ten westen daarvan. Uit onderzoek uit eind jaren zestig blijkt dat het grootste deel van de fundering van het kasteel al weg gehaald was. Men heeft alleen onderste steenlagen kunnen ontdekken en kunnen vaststellen dat die lagen (soms) steunden op houten heipalen. Het is niet uitgesloten dat er nadien bij het diepploegen van de bollenvelden nog materiaal naar boven is gekomen, maar daarvan zijn geen berichten gevonden. We mogen dus aannemen dat kasteel De Boekhorst tot op de laatste steen verdwenen is.
Verdwijnen van jachthuis, Boekhorsterberg en Boekhorsterduin
Sportpark de Boekhorst en de Boekhorsterweg zijn namen die ons herinneren aan de oude geschiedenis van het gebied waarin deze gelegen zijn. Op zichzelf niet helemaal correct want park en weg liggen op het oude Kerkeduin van Noordwijkerhout en dat was tot 1722 eigendom van de Graaffelijkheid of Domeinen van Holland. Dit gebied heeft nooit tot de heerlijkheid de Hooge Boekhorst behoord en is ook geen eigendom geweest van de adellijke bewoners van die heerlijkheid. Andries van Bronckhorst gebruikte het duin eind 16e eeuw, niet als eigenaar maar als pachter van de Domeinen. Ook de huidige naam Oosterduin is betrekkelijk jong, dateert van na het jaar 1800, in oudere documenten kom je die naam niet tegen.
Sinds Nicolaas de Stoppelaar het Kerkeduin van zijn oma Johanna Mens cadeau kreeg in 1774 is dit duin wel telkens in combinatie met de Hooge Boekhorst overgedragen aan nieuwe eigenaren. Het is begrijpelijk dat het daarom als onderdeel van de Boekhorst werd beschouwd en om die reden wordt dit verdwenen fraaie duingebied met haar jachthuis op de Boekhorsterberg hier behandeld. We noemen in Noordwijkerhout iets wat enkele meters boven het maaiveld staat al snel een “berg” maar veel meer dan een heuveltje in het duinlandschap was het niet. Gerard Martini bouwde in 1860 het jachthuis en de daarachter gelegen hoeve. Ook stond er nog een koetshuis achter de hoeve. Uit Martini’s nalatenschap koopt de familie Temminck in 1870 jachthuis en duingebied. Willem Temminck heeft tot zijn vroege dood in 1875 ook daadwerkelijk op het jachthuis gewoond. De overgrootvader van uw onderzoeker, Jacob Duivenvoorde woonde in die jaren aan de Herenweg in een huis van Willem Temminck maar huurde ook de hoeve op het terrein. Jacob was tot circa 1889 jachtopziener voor de familie Temminck op dit Boekhorsterduin en verhuisde daarna naar de dorpskern. Hij kreeg als opvolger onder andere Arie van Hemert en Piet Warmerdam.
Was Gerard Martini al een zeer vermogend man voor Noordwijkerhoutse begrippen, Coenraad Jacob Temminck en zijn zonen doen daar nog eens een flinke schep bovenop. De beschrijving van de nalatenschap van Willem Temminck uit 1875 beslaat vele bladzijden. Het is niet overdreven te stellen dat het gebied tussen Beeklaan in De Zilk en de dorpskern van Noordwijkerhout voor een aanzienlijk deel eigendom was van Willem, die slechts 34 jaar oud werd. Zijn vader Coenraad kocht niet alleen onroerend goed maar heeft daarop ook meerdere huizen laten bouwen, onder andere aan de Delfweg. Van het duingebied maken het Langevelderduin, Stelduin en het noordelijk deel van het Kerkeduin deel uit van de nalatenschap van Willem. Na aftrek van schulden en lasten bedraagt zijn vermogen 330.000 gulden, te verdelen onder zijn twee broers, Coenraad uit Hilversum en Marinus uit Lisse. Het duingebied wordt van de familie Temminck gekocht door de baron en barones Van Lijnden-Van Pallandt. In 1910 probeert de weduwe Cornelia Johanna Van Pallandt acht percelen bouwterrein aan de Herenweg en de Boekhorsterberg met het jachthuis te verkopen maar de prijs wordt opgehouden, de percelen blijven onverkocht.
In 1924/25 volgt een nieuwe poging tot verkoop door de erfgenamen van weduwe Cornelia die een jaar eerder in juni was overleden en zo wordt de Boekhorsterberg met het jachthuis eigendom van baron Van Hardenbroek. Deze heer was mede-eigenaar en oprichter van de kalksteenfabriek in Hillegom, bekend als “de Arnoud”, de voornaam van de baron. Bovendien was hij ook bollenkweker via zijn “Bloemkwekerij de Veenenburg”. De baron had veel belang bij het in handen krijgen van duingebied, het zand vormde de grondstof voor zijn kalksteenfabriek en hij zal dan ook een belangrijke rol gaan spelen bij het verdwijnen van de Boekhorsterberg met haar omringende bossen en het jachthuis.
Over de Boekhorsterberg liep vanouds een weg richting het Boekhorster kasteelterrein. Ook dat pad, want waarschijnlijk was het niet veel meer dan dat, krijgt in 1860 een iets andere vorm en sluit daarmee meer aan op de twee lanen die naar boerderij de Hooge Boekhorst en de poort van het verdwenen kasteel voeren. De restanten van de Boekhorsterberg zijn met de afzandingen van de jaren zestig geheel verdwenen maar de huidige Zanderijweg ligt globaal op dezelfde plek als het pad over de Boekhorsterberg vanaf de Herenweg.
In het eerste kwart van de twintigste eeuw ontstaat het gevoel in ons land dat bescherming van monumenten en natuur een belangrijke taak is van de overheid. Noordwijkerhout kent uitgestrekte duingebieden met rond de Boekhorsterberg ook nog wat bos. Het gebied wordt door bewoners en bezoekers hoog gewaardeerd. Baron Van Hardenbroek heeft echter heel andere belangen bij de duingrond, grondstof voor zijn fabriek. Dat zal in de jaren dertig tot een flink conflict leiden waarbij het dorpsbestuur ondanks goede bedoelingen het onderspit delft en het bos van de Boekhorst geheel verdwijnt. Eind 1932 stelt de baron Piet Warmerdam aan als toezichthouder en stelt het jachthuis beschikbaar als woning voor zijn opzichter. Dit is mede om meer controle te krijgen over de spontane brandjes die regelmatig uitbreken in het duin. In het jaar daarna zijn er in de maand september opnieuw twee duinbranden en start de baron in december met het omhakken van bomen, hoewel hij daar geen toestemming voor gevraagd heeft. Hij wordt daarop aangesproken door het gemeentebestuur dat de waarde van het natuurgebied inziet of daar van buitenaf op was gewezen. “In de naam van het dorp mag men het woordje “hout” voortaan wel weglaten”, schrijft een krant.
Maar de baron laat zich niet tegenhouden en blijft ook de jaren erna bomen vellen. “Ik laat mij het recht niet ontnemen om met eigen grond te doen wat ik wil”, zo vertelt hij in een interview met een landelijke krant. Hij kocht in 1908 al het Stelduin en was daar met de familie Van Lijnden-Van Pallandt gestart met het afzanden. Bij de overname van het Boekhorsterduin in 1924 wist de gemeente maar al te goed dat het afzanden zijn uiteindelijke doel was en het bestuur had hem nooit een strobreed in de weg gelegd. Bovendien meent hij altijd welwillend te zijn geweest in het toelaten van dorpelingen en toeristen in zijn bos- en duingebied en had hij de bijkomende overlast zoals rommel, schade en brand lijdzaam voor lief genomen.
Artikel 5 uit de nieuwe gemeentelijke monumentenverordering van maart 1936 lijkt duidelijk geïnspireerd door de actuele situatie rond het Boekhorsterduin
Het gemeentebestuur zit met de kwestie behoorlijk in haar maag en denkt een oplossing gevonden te hebben door een monumentenverordening in te voeren waaraan gekoppeld een inventarisatie van de monumenten in het dorp. In maart 1936 wordt hierover een besluit genomen en een jaar later is de maatregel vanaf juli van kracht na nog een extra wijziging te hebben aangebracht waardoor het gemeentebestuur een natuurmoment zelfs voor de formele plaatsing op de lijst kon beschermen. Verdere kap is vanaf dat moment in strijd met de verordening maar Van Hardenbroek vecht de verordening juridisch aan en blijft bomen vellen op de Boekhorst. Hij maakt daarbij gebruik van een bezwaartermijn van 30 dagen en zet twintig man aan het werk om het restant van de bomen binnen die periode te kappen. Het gemeentebestuur laat door een team van vijf rijksveldwachters het werk stilleggen. De twistende partijen treden hierna in overleg en de verdere houtkap wordt door Van Hardenbroek gestopt. Daarmee was inmiddels wel het grootste deel van het bos op en rond de Boekhorsterberg verdwenen. Uiteindelijk zal dit duin pas in de jaren zestig worden afgezand om er bollengrond van te maken. Het zand ging naar de kalkzandsteenfabriek in Hillegom, maar de zandhonger van “de Arnoud” bleef en uiteindelijk leidde dat weer tot het inleveren van bollengrond voor het winnen van zand uit het nieuwe Oosterduinse meer.
In 1797 ergerde een commissie van de Bataafse Republiek zich aan het eeuwenlange gebrek aan initiatieven van het Noordwijkerhoutse dorpsbestuur om de woeste grond op het noordelijke deel van de oude strandwal voor de landbouw geschikt te maken. Men had de potentie van het gebied onbenut gelaten. Alleen konijnen werden er “geteeld”. De komst van de bollenteelt op de afgezande duingrond, bewierookt door de tuinbaas van Zonneveld in zijn brief startte in dit gebied pas na 1910. De bollen- en bloementeelt in dit gebied heeft nog weinig geschiedenis, gemiddeld zijn de percelen in de Oosterduinen naar schatting nog geen 75 jaar in gebruik. Niettemin wordt dit jonge, nog redelijk open landschap van alle kanten bedreigd. Sportparken, hallen, wegen en de niet te stillen zandhonger van een steenfabriek vormen de aankondiging van nieuwe grote veranderingen. Op weg naar……?