Ook zo nieuwsgierig naar wat er in het praalgraf in de Witte Kerk van Noordwijkerhout te vinden is? Het monument is vele jaren geleden een keer geopend maar helaas is niet precies vastgelegd wat er te zien was. Het zou gaan om een lichaam en een beenderkistje? Dat kistje is verklaarbaar, het wordt al in 1768 genoemd en bevatte de overblijfselen van Anna van Woerden van Vliet en Andries van Bronckhorst, de adellijke bewoners van kasteel de Boekhorst. Als er ook een lichaam gevonden is bestaat dit hoogstwaarschijnlijk uit de botjes van Nicolaas de Stoppelaar, de laatste particuliere eigenaar van het graf. Hij legde in 1786 het hoofd moede te ruste en werd volgens zijn laatste wil in zijn eigen graf begraven naast zijn jonge broertje van wie het lichaam mogelijk zelfs geheel vergaan is.
Het hoofd moede te ruste? Ja, dat kan niet anders want Nicolaas had een bijzonder slopend leven achter de rug waarin hij zo’n beetje met iedereen die hij tegenkwam wel eens ruzie gehad had. En toch, zoals blijkt uit meerdere verhalen op deze website, roept hij ook sympathie op en een glimlach. Daarom voegen we er hier nog maar eens een verhaal aan toe. Het verhaal van Don Quichot de Stoppelaar die als een ware kamikazepiloot dreigt het vreedzaam dobberende bootje van het Noordwijkerhoutse dorpsbestuur te doen kelderen. Waarom? Om niet meer dan een paar hekken. Banhekken.
Om de achtergrond van deze kwestie te kunnen schetsen moeten we terug naar het jaar 1722. De Staten van Holland besluit haar resterende duinbezit in de Bollenstreek van de hand te doen. In Noordwijkerhout worden het Kerkeduin en het Langevelder duin verkocht. Dorpssecretaris Wijnant Mens wordt voor niet meer dan 3.412 gulden eigenaar van het Kerkeduin, waar de dorpskern op gebouwd is. Via de nalatenschappen van Wijnand en Abraham Mens wordt Johanna Mens eigenaresse van het Kerkeduin. Deze dochter van Christiaan, een broer van Wijnand, was getrouwd met Cornelis Rijcken uit Oudenbosch maar was al vanaf 1752 zijn weduwe. Zij woont met haar dochter in Den Haag en heeft iemand nodig die voor haar het Noordwijkerhoutse Kerkeduin beheert. Haar kleinzoon Nicolaas de Stoppelaar die in Leiden studeert om jurist en notaris te kunnen worden lijkt haar de aangewezen persoon om die taak op zich te nemen. Bovendien is zij zeer gesteld op hem want Johanna Mens zal dit Kerkeduin jaren later aan Nicolaas schenken, zij het dat we hier moeten aantekenen dat dit mede was om hem uit de financiële problemen te helpen.
Het Kerkeduin is grofweg zo’n honderd hectare groot en de eerste kadasterkaart van het centrum uit 1813 laat heel mooi zien hoe dit rechthoekig gevormde duin begrensd was. U ziet het Kerkeduin in haar volle omvang en deze kaart bevat dan ook geen enkel perceel wat daar nooit deel van uitgemaakt heeft. Naast de dorpskern waarvan de grond particulier eigendom was en het Duinhuis ten noorden daarvan is er alleen nog wat oude bebouwing aan het haventje bij de Schippersvaartweg te zien. Dat de boerderijen in Noordwijkerhout grotendeels aan de randen van de oude strandwal zijn gebouwd is breed bekend. De boeren wilden droge voeten houden en bouwden niet op veengrond maar op hoger gelegen zandpercelen die vrijwel allemaal toch in de nabijheid van sloten of waterwegen lagen. Maar voor de grotendeels lege of onbebouwde duingronden is nog een andere verklaring. Voor het bouwen van een boerderij of woning op eigendom van het landsbestuur moest toestemming gevraagd worden, waar dan vaak een erfpacht aan verbonden werd, die levenslang betaald moest worden. Dergelijke erfpacht kon dus eenvoudig vermeden worden door boerderijen en woningen net buiten de duinen van de “graaffelijkheid” te bouwen.
Voordat de rechtenstudent Nicolaas de Stoppelaar voor zijn grootmoeder Johanna het beheer van het duin op zich neemt heeft hij al goed rondgekeken in Noordwijkerhout en ambitieuze plannen ontwikkeld. Hij gaat wonen aan de Heereweg (Herenweg) waar hij de boerderijen de Kokmeeuw en de Vier Schoorsteenen heeft gekocht en de buitenplaats Duin en Dal zal laten bouwen (zie elders op de website). Op deze locaties aan de rand van het Kerkeduin heeft Nicolaas al snel in de gaten dat de tijd in zijn nieuwe woonplaats stil heeft gestaan. Met het belang van zijn oma Johanna Mens in gedachten richt hij zijn eerste pijlen op het dorpsbestuur dat de begrenzing van het Kerkeduin volgens hem zwaar heeft verwaarloosd. Het dorpscentrum met kerk is klein en wordt van het omringende duin afgescheiden door hagen, tuinhekken of kleine dijkjes. Datzelfde geldt voor de buitenranden van het duin. Op de invalswegen stonden vanouds klap- of valhekken. Het soort hekken dat door dieren niet geopend kon worden, want de belangrijkste reden voor het plaatsen van omheiningen en hekken was om het loslopend vee uit het duin te weren en de konijnen juist binnen datzelfde duin te houden. Dat werd immers verpacht aan duinmeiers, die de konijnen “teelden” of wat eigen vee hadden rondlopen, voornamelijk schapen.
De banne of het ambacht Noordwijkerhout was verantwoordelijk voor het onderhoud van de heiningen en de klaphekken, vandaar dat deze ook wel banhekken genoemd werden. De ambachtsbewaarders van Noordwijk en Noordwijkerhout onderhielden met elkaar ook de kleinere wegen en sloten. Kosten voor onderhoud of reparatie werden netjes per dorp verantwoord maar de controle werd samen uitgevoerd. Dit gezamenlijke ambachtsbeheer zou zelfs al hebben plaatsgevonden voordat Hoogheemraadschap Rijnland in de dertiende eeuw werd opgericht. Het hoogheemraadschap beheerde alleen de hoofdsloten, bruggen en wegen. Zoals de Maandagse, Woensdagse en Donderdagse Weteringen en de verschillende “dam”wegen. Het gezamenlijke ambachtsbeheer van de beide dorpen is pas laat in de 19e eeuw opgeheven.
Nicolaas de Stoppelaar eist van de dorpsbestuurders dat zij de banheining en klaphekken in ere herstellen, die waren op sommige plekken zelfs geheel verdwenen. Maar ook een oude duinsloot die als grens tussen het Kerkeduin en de weilanden van de Noordzijder polder functioneerde was volgens hem geheel ondergestoven. Hij brengt de zaak voor het gerecht waarbij het opvalt dat hij zich behoorlijk in de geschiedenis van het duin moet hebben verdiept want hij draagt feiten aan die zich bijna 200 jaar eerder hadden voorgedaan. Andries van Bronckhorst, de adellijke bewoner van het kasteel de Boekhorst heeft bij twee gelegenheden de grens van het Kerkeduin met enerzijds het Stelduin en anderzijds het Boekhorsterduin aangekaart bij de dorpsbestuurders. Vermoedelijk heeft De Stoppelaar inzicht gehad in documenten bij het Hof van Holland en de Hoge Raad die informatie bevatten over deze grensdiscussies. Ook een kaart uit 1587 die elders op deze website is beschreven is gemaakt om de herstelde grenzen vast te leggen. Deze documenten zijn bewaard gebleven zodat we als het ware met Nicolaas mee kunnen kijken en lezen hoe zijn pleidooi tot stand moet zijn gekomen. De duingrenzen zijn tussen 1570 en 1590 opnieuw bepaald en op meerdere plekken in en aan het Kerkeduin zijn toen ook ban- of klaphekken geplaatst, zoals bij boerderij het Ent in de noordelijkste punt van het duin, bij de scherpe bocht in de Langevelderweg.
Ook de ambachtsrekeningen heeft Nicolaas uitgepluisd en hij concludeert dat de hekken lange tijd goed onderhouden en enkele keren zelfs vernieuwd zijn. De laatste keer zou dat gebeurd zijn in het jaar 1699, waarna nog enkele jaren onderhoud is gepleegd. Maar uiteindelijk is het onderhoud gestaakt en zijn op enkele plaatsen de hekken verdwenen. De ambachtsrekeningen zijn voor een deel nog altijd in te zien en daarin vinden we inderdaad rond 1727 aantekeningen over de deplorabele staat van de banhekken. Het ambachtsbestuur dat belast was met het toezicht op wat we nu infrastructuur zouden noemen constateert dat er nodig een noodreparatie moet worden uitgevoerd. Maar dat is dan ook het laatste wat we over de hekken lezen. Een duinsloot wordt nadien nog wel enkele keren genoemd, kosten voor het uitdiepen worden verantwoord in de jaarrekeningen, maar of dit de sloot was waar Nicolaas de Stoppelaar op doelde is onduidelijk.
Op verzoek van enerzijds De Stoppelaar en anderzijds het ambachtsbestuur leggen meerdere oude inwoners van het dorpscentrum verklaringen af over de verdwenen banhekken en heiningen. Zoals de 85-jarige Benjamin ’s-Gravendijck en de 77-jarige Engel van Tol. Het geheugen van deze oude mannen is nog goed want zij vertellen dat er zo’n 35 tot 40 jaar eerder nog hekken hebben gestaan op meerdere invalswegen van het dorpscentrum. En timmerman Dirck Sevenhuizen verklaart plechtig dat hij rond 1730 op last van ambachtsbewaarder Jan Oosterbaan de bijna vervallen hekken heeft moeten verwijderen. Dit beeld sluit aan bij de bovengenoemde aantekening over de toestand van de hekken in 1727 waarbij vastgesteld was dat de hekken dringend aan reparatie of vernieuwing toe waren. Maar dat heeft blijkbaar nooit plaats gevonden. Sinds die tijd heeft volgens de bestuurders niemand bezwaar gemaakt tegen het verdwijnen van de hekken. Mogelijk doelden zij daarmee ook op de familie Mens die al vanaf 1723 eigenaar waren van het Kerkeduin en blijkbaar nooit eerder hadden laten weten de hekken te missen. De dorpsbestuurders vinden de claim van Nicolaas de Stoppelaar dan ook niet terecht, temeer omdat herstel van de oude situatie zou leiden tot grote kosten voor de inwoners van het dorp. Daarom waren zij volgens eigen verklaring dan ook herhaaldelijk in contact getreden met Nicolaas maar had hij vastgehouden aan zijn eis tot herstel.
Uiteindelijk leidt de kwestie tot een proces bij het Hof van Holland waarbij beide partijen allereerst wordt gevraagd het ingenomen standpunt toe te lichten.Nicolaas de Stoppelaar geeft eind 1769 bij dit gerecht aan dat hij diverse keren het dorpsbestuur heeft gevraagd en aangemaand tot herstel van de oude situatie maar dat daar geen gevolg aan is gegeven. In zijn originele juristentaal: “…dan met geen ander succes dan dat (de bestuurders) nietteegenstaande meenigvuldigen minnelijke interpellatien en onaangezien verscheijde beloften van herstelling daar toe niet hebben gelieven te resolveren…”. In zijn rol als vertegenwoordiger van Johanna Mens vraagt Nicolaas “ootmoedig” aan het Hof van Holland om de ambachtsbewaarders “te gelasten en te bevelen” de banheiningen en –hekken opnieuw te plaatsen en vervolgens te onderhouden, maar ook de oude duinsloot te doen “opschieten” (uitdiepen). Het ambachtsbestuur laat ook aan de rechters weten gezocht te hebben naar een oplossing middels gesprek om te voorkomen dat de inwoners opgezadeld zouden worden met zware lasten. Men gebruikt voor de financiële gevolgen voor het dorp zelfs de term “ruïneus”. Maar men wil ook voorkomen dat vergelijkbare lasten ontstaan als gevolg van een langdurig en kostbaar proces bij het Hof van Holland. Zover komt het echter niet want de strijdende partijen weten in 1771 via dat Hof een akkoord te sluiten. Nicolaas de Stoppelaar ontvangt voor zijn opdrachtgeefster en grootmoeder Johanna Mens een bedrag van 420 gulden van het ambachtsbestuur maar ziet daarvoor af van verdere claims rond het plaatsen en onderhouden van hekken. Hij krijgt toestemming om – zo hij dat nog mocht willen… – zelf nieuwe klap- of valhekken op dezelfde locaties te plaatsen. De partijen sluiten dus een compromis met De Stoppelaar toch een beetje als morele winnaar. De ervaren dorpsbestuurders zijn op de vingers getikt en zullen als boeren met kiespijn hebben toegezien hoe de nog geen 22 jaar oude student aan de universiteit Leiden zijn hand mocht ophouden voor het respectabele bedrag van ruim vierhonderd gulden.
Zover we kunnen nagaan uit latere documenten heeft Nicolaas de Stoppelaar het ontvangen geld wel degelijk gebruikt voor het plaatsen van nieuwe hekken en heiningen. Dat valt af te leiden uit bijvoorbeeld een advertentie die hij in een Leidse krant laat zetten voor het maken van een x-aantal strekkende meters heg al lijkt het in dit geval bedoeld te zijn voor zijn nieuwe buitenplaats aan de Herenweg. Dat overigens wel grensde aan het Kerkeduin. Maar ook een tweede document wijst in die richting. Dat dateert van kort na het bereiken van het compromis met het dorpsbestuur. De bakkersfamilie Van Leeuwen had vanaf hun huis Zeeburg op de kruising van de huidige Victoriberg en Zeestraat via de oude Groeneweg toegang tot hun korenmolen die midden in het Kerkeduin stond op een eigen perceel grond van zo’n vierhonderd vierkante meter. Vanaf de kruising Gooweg/Schulpweg was er nog een tweede toegangsweg tot deze molen. Beide wegen wil De Stoppelaar opheffen. Zij liepen dwars door het Kerkeduin van zijn grootmoeder en maakten het beheer en verpachting van het duin niet eenvoudiger. Met de familie Van Leeuwen sluit Nicolaas een overeenkomst waarbij zij geen gebruik meer mogen maken van beide wegen maar overpad krijgen vanaf hun bakkerij aan de Dorpsstraat richting de molen bij de kruising van de twee wegen.
Eerste kadasterkaart van Noordwijkerhout,1813, sectie E, het Kerkeduin. Aangegeven zijn de plaatsen waarvan zeker is dat er een banhek heeft gestaan. Vermoedelijk hebben vanouds op alle invalswegen van het dorpscentrum en het Kerkeduin dergelijke hekken gestaan maar alleen voor de ingetekende hekken is bewijs gevonden. Daarnaast zijn in rood de twee wegen aangegeven die door Nicolaas de Stoppelaar zijn opgeheven bij zijn pogingen om het misbruik van zijn oma’s duingebied tegen te gaan.
Om de wegen daadwerkelijk op te kunnen heffen lijkt het logisch dat De Stoppelaar nieuwe hekken heeft geplaatst aan begin en het einde van die wegen, maar hard bewijs hebben we daar niet voor. Uit latere kaarten weten we dat de oude wegen inderdaad niet meer ingetekend staan al valt uit de vorm van percelen nog prima af te leiden hoe zij gelopen moeten hebben. Op de eerste kadasterkaart van het centrum zijn die opgeheven wegen dan ook herkenbaar. Naast de hekken aan de Zeestraat bij het huis Zeeburg worden in deze kwestie ook een hek aan het einde van het Schoollaantje en de ingang van de Langevelderweg genoemd. Een tweede afspraak over een uitpad over het Kerkeduin aan de achterzijde van een woning binnen de dorpskern bevestigt het streven van Nicolaas om het gebruik van het duin te reguleren en ongewenste gasten te weren. Hij kon zodoende het duin blijven verpachten, in dit geval aan Leendert Corneliszoon Heemskerk, nog zo’n illuster figuur uit de geschiedenis van Noordwijkerhout. Dat precies deze twee eigenzinnige mannen elkaar troffen levert ons enkele fraaie en vermakelijke verhalen op. Maar uit de harde aanpak via het Hof van Holland van de arme Philippijntje van de Watering die wat hout had gesprokkeld op het Kerkeduin blijkt dat de jonge Nicolaas zijn taken als beheerder wel erg serieus nam. Voor onze begrippen zou je dat ook als nietsontziend of weinig empathisch mogen betitelen. Het typeert zijn ingewikkelde karakter. Al met al had dit “studentje” aan de Herenweg bij de eerste kennismaking het slaperige dorpje Noordwijkerhout wel even wakker geschud. Men zou nog van hem gaan horen!