“Ick, Aernt Aerntszoon, scout van Noortigerhout doe condt allen luijden dat voir mij quam Kerstant Willemszoon en gelied (verklaarde) schuldig te wesen ende vercoft te hebben aan Dirck Jan Meijnsenszoon (een rentebrief van)… enen gouden Ingelsche nobel van vijf en een half Ingels wegende, te betalen jaerlics alle jaere op onse lieven vrouwen dach. Te versekeren ende staende op twee morghen geestlants ende op één morghen broecklants gelegen in den ambacht van Noortigerhout welke drie morghen lants belegen hebben (begrensd zijn door) an die westzijde dat clooster van de leede, an die oestzijde Snijer Florijszoon en an dat zuijteijnde Kerstant selve ende an dat noorteijnde die molenwech……so heb ic Aernt Aertntszoon als scout desen brief bezegelt mit mijne zegel hier an gehangen int jaer onse heer duijsent vierhondert acht ende dertich op ten vierden dach van februari”
Bovenstaande tekst maakt deel uit van het charter (akte op perkament) boven dit Eijckendonckverhaal en vertelt ons dat in februari 1438 Kerstant Willemszoon, de stamvader van de Noordwijkerhoutse Oostdamfamilie een lening afsluit. Hij is verplicht jaarlijks een gouden Engelse nobel te betalen als rente op het schuldbedrag. Als onderpand verbindt Kerstant twee percelen land gelegen aan de huidige Molenweg en Kerkstraat aan de lening. De schuldbrief wordt nog enkele keren doorverkocht waarbij de dienstdoende schout telkens de overschrijving op perkament vastlegt. Hij “doorsteekt” de oude brief en met zijn eigen zegel bindt hij de brieven aan elkaar. Doordat de schuldbrief meerdere keren is doorverkocht ontstaat een pakket documenten waar een tros schoutenzegels aan hangt. Uiteindelijk komt de schuldverklaring van Kerstant Willemszoon in handen van het klooster Leeuwenhorst en maakt het deel uit van de prachtige historische collectie van dat klooster in het Nationaal Archief. Ook de twee besproken percelen land zullen in 1506 door het klooster overgenomen worden van een kleinzoon van Kerstant, Dirck Wouterszoon.
Het document geeft een inkijkje in het leven van voorouders, bijna 600 jaar terug. Van de vele oude boerenlocaties in Noordwijkerhout is de geschiedenis van boerderij Eijckendonck het rijkst bedeeld wat bewaard gebleven documenten betreft. Goede reden om in dit boerderijverhaal veel beeldmateriaal op te nemen. Het bovengenoemde charter is zelfs niet het oudst gevonden document waarin deze stamvader van de Oostdammen Kerstant Willemszoon voorkomt. In de jaarrekening van de rentmeester van de “Wildernisse” van het jaar 1432 wordt hij genoemd als pachter van een “schaer” duingrond voor het weiden van wat vee. In dat document worden maar liefst 55 Noordwijkerhoutse pachters genoemd die met elkaar 145 schaer grond van de overheid gebruiken. De definitie van een schaer als maateenheid wordt door deskundigen verschillend uitgelegd. In dit geval betekent het waarschijnlijk de hoeveelheid grond die groot genoeg was om één of meerdere koeien of een x-aantal schapen te kunnen weiden. Dat er in 1432 vijfenvijftig namen worden genoemd levert ons een nuttige indicatie op voor de omvang van de bevolking van het dorp en hun welvaart.
Dankzij het Leeuwenhorstarchief is vooral veel informatie beschikbaar over het zuidelijk deel van Noordwijkerhout. Het klooster was daar grootgrondbezitter en verpachtte naast enkele boerderijen vele hectaren weiland of akker. In de administratie kunnen we de opeenvolgende pachters of bewoners prima volgen. Daaruit blijkt dat niet alleen de familie Oostdam lang verbonden is geweest aan Eijckendonck. Ook vier generaties Van Schie woonden op deze boerderij en de familie zette de bewoning voort onder Cornelis Heemskerk, een zoon van Aaltje van Schie. Laatste bewoner en eigenaar tot de afbraak van de boerderij in 1961was Aaltjes kleinzoon Willem Heemskerk.
Daarom eerst een overzicht van alle gevonden bewoners van boerderij Eijckendonck met vanaf 1805 de nieuwe eigenaren na de verkoop door het klooster Leeuwenhorst. Waarbij aangetekend dat de boerderij pas begin 19e eeuw van eigenaar Johannes Eijck uit Den Haag de naam “Eijckendonck” kreeg. Daarentegen is de familienaam Oostdam veel ouder en wordt al in 1630 in een document genoemd. Dorpsbode Pieter Coenraetszoon “van Oostdam” staat borg bij een lening.
Deze familienaam vindt mogelijk haar oorsprong in het feit dat de boerderij “oost van de (’s-Graven) dam” stond. In lijn met die naam stond aan de Kerkstraat het huis “Noorderdam”, ook een Oostdambezit uit de 17e eeuw. Dat huis of oude woonlocatie kennen we nu als het fraai gerestaureerde “De Vlasoven”.
De achtereenvolgende pachters of bewoners op een rijtje met daarbij ook een kolom voor de pachtprijzen die zij moesten betalen, hetgeen een goed beeld geeft van de ontwikkeling van de agrarische sector in Noordwijkerhout.
Vanaf | Bewoners | Pacht p/jr | Eigenaar |
— | Jacob Wil | Leeuwenhorst | |
1414 | Sijmon Maertenszoon (opvolger Jacob Wil) | Leeuwenhorst | |
1424 | Kerstant Willem Heinenszoon | 5 nobel + 5 stuivers | Land Leeuwenhorst Huis Kerstant zelf |
1461 | Wouter Kerstantszoon Heinenszoon | 6 ½ nobel | Idem |
1500 | Dirck Wouterszoon met Celie Jansdochter | 47 pond + 5 stuivers | Leeuwenhorst (vanaf 1505 land+huis) |
1533 | Weduwe Dirck: Celie Jansdochter | 45 pond | Leeuwenhorst |
1536 | Weduwe Celie Jansdochter met zoon Pieter | 45 pond | Leeuwenhorst |
1555 | Pieter Dirckszoon “Smit”/Aechte Coenendr | 44 gulden | Leeuwenhorst |
1574 | Tijdens tijdens de 80-jarige oorlog is de boerderij één, mogelijk 3 jaar, niet verpacht i.v.m. het beleg van Haarlem/Leiden | Leeuwenhorst | |
1577 | Weduwe Aechte Coenendochter; 1577 30 gld; 1585 66 gld; 1590 70 gld; 1595 110 gld | 30 – 110 gulden/pond | Leeuwenhorst |
1600 | Pieter Pieterszoon en Coenraet Pieterszonen Oostdam; 1600 140 gld; 1610 160 gld; 1615 170 gld | 140 –170 gulden/pond | Leeuwenhorst |
1620 | Coenraet Pietersz Oostdam | 250 gld/pond | Leeuwenhorst |
1625 | Cornelis Coenraetszoon en Crijn Pieterszoon Oostdam | 275 gld/pond 400 gld/pond | Leeuwenhorst |
1656 | Marijtje Sijmonsdr, weduwe van Cornelis Coenraetszoon en Crijn Pieterszoon Oostdam | 430 gld/pond | Leeuwenhorst |
1670 | Sijmon Corneliszoon en Crijn Pieterszoon Oostdam | 330 gld/pond | Leeuwenhorst |
1676 | Sijmon Corneliszoon en Annetje Arijsdr wed van Crijn Pieterszoon Oostdam | 330 gld/pond | Leeuwenhorst |
1682 | Sijmon Corneliszoon Oostdam en Crijn Pieterszoons kinderen | 180 gld/pond | Leeuwenhorst |
1691 | Jannetje van der Plas wed Sijmon Cornelis + de kinderen van Crijn Pieterszoon Oostdam | 180 gld/pond 210 in 1696 | Leeuwenhorst |
1712 | Pieter Sijmonsz Oostdam + de kinderen van Crijn Pieterszoon Oostdam | 200 gld/pond | Leeuwenhorst |
1722 | Pieter Sijmonsz Oostdam Huibert Pieterszoon Langeveld | 200 gld/pond | Leeuwenhorst |
1729 | Willemijntje van der Fluijt, wed van Pieter Sijmonsz Oostdam Huibert Pieterszoon Langeveld | 230 gld/pond | Leeuwenhorst |
1740 | Pieter Huibertzoon Langeveld Huig Raaphorst | 220 gld/pond | Leeuwenhorst |
1743 | Theeuwis van Schie en Pieter Huibertszoon Langeveld In 1748 en 1749 kwijtschelding pacht ivm veepest | 220 gld/pond | Leeuwenhorst |
1757 | Theeuwis van Schie 82 gld/pond Job de Winter 108 gld/pond | 190 gld/pond | Leeuwenhorst |
1765 | De wed. van Theeuwis van Schie 82 gld Job de Winter 86/61 gld/pond (korting) | 168/147 gld/pond | Leeuwenhorst |
Afbraak van 1 woning/woongedeelte 1775 | Leeuwenhorst | ||
1775 | Jan Theeuwiszoon van Schie | 86 gld/pond | Leeuwenhorst |
1805 | Jan Theeuwiszoon van Schie | Onbekend | Jan van Eijck |
1814 | Pieter Jansz van Schie | Onbekend | Jan Mr Pherson |
1843 | Jan Pieterszoon van Schie | Jan Mc Pherson | |
1854 | Verkoop erven Mc Pherson aan Jan van Schie | Prijs = 14.400 gld | Jan van Schie |
1868 | Maartje van Elk, wed. Jan van Schie. Maartje herbouwt de boerderij | Maartje van Schie-Van Elk | |
1888 | Cornelis Willemszoon Heemskerk | Cornelis Heemskerk | |
1930 | Willem Heemskerk | Willem Heemskerk | |
1961 | Afbraak ten behoeve bouw Victorwijk |
Aantekeningen bij dit overzicht.
– De eerste twee namen worden door de rentmeesters van Leeuwenhorst genoemd als voorgangers van de Oostdamfamilie maar wij weten niet of zij ook op de gepachte percelen woonden.
– Een forse verlaging van de pachtsom vindt in 1682 plaats. Er is (nog) geen verklaring voor deze ingrijpende bijstelling van de pacht gevonden. De bedragen staan in de rentmeestersrekeningen genoteerd in Vlaamse ponden. Of deze ponden over de eeuwen gelijk gesteld mogen worden aan guldens is maar een vraagteken, hoewel dit door veel onderzoekers wordt toegepast. De verlaging lijkt vooral voor Eijckendonck te gelden, want bij de boerderijen op het kloosterterrein zien we zo’n verlaging niet.
– Van 1424 tot 1740 pachtten opeenvolgende generaties van de familie Oostdam landerijen van het klooster. Tot 1505 waren zij eigenaar van een woning die op één van de gepachte percelen stond. De omschrijving van de locatie van de woning is onvoldoende duidelijk om te concluderen dat het om de plek gaat die we kennen van het boerderijgebouw Eijckendonck. Maar aangezien de woning door Dirck Wouterszoon wordt verkocht aan het klooster en de latere documenten rond zijn woning telkens naar de bekende locatie aan de ’s-Gravendamse weg wijzen, gaan we er hier vooralsnog vanuit dat de familie altijd op dezelfde plek heeft gewoond.
– Diverse streekgenealogen gebruiken de administratie van de rentmeesters om sterftejaren van pachters te bepalen. Erg betrouwbaar is dat niet want onderzoek wijst uit dat de rentmeesters de pacht soms nog lang op naam lieten staan van een overleden mannelijke pachter. Met name in de 18e eeuw maakte men er een potje van.
Eijckendonck met de familie Oostdam als bewoners 1424 – 1740
Uit de kloosteradministratie weten we dat Kerstant Willem Heinenszoon in 1424 een eigen hofstede bewoonde die op 7 morgen land (6 hectare) van het klooster stond. Het land lag “strekkend van de Molenweg, over de wateringe tot aan Jan Graafs land”. Deze omschrijving past bij de locatie die we kennen van Eijckendonck, met de genoemde “wateringe” zou dan mogelijk de Maandagse Wetering bedoeld zijn, de belangrijkste sloot uit de omgeving. In latere jaren pacht Kerstant nog wat percelen bij van het klooster. En zoals uit de lening uit het charter van 1438 blijkt had Kerstant zelf land in bezit, twee percelen die ten zuiden van de Molenweg lagen, dus aan de westzijde van de huidige Kerkstraat. Zijn lening blijft bijna 70 jaar in stand, tot de verkoop van het land door de kleinzoon van Kerstant in 1506. Vier jaar na de eerste lening heeft Kerstant overigens nog een tweede lening afgesloten, nu met zijn huis en vierhonderd Rijnlandse Roe aan land als onderpand. Daarbij wordt aangetekend dat het land lag tussen de Molenweg en de Hoornsloot en daarmee ten westen van de Kerkstraat. De omschrijvingen van locaties uit documenten lijken soms tegenstrijdig. Vandaar dat we voor dit verhaal niet kunnen bewijzen dat het huis van Kerstant op precies dezelfde plek stond die we kennen van boerderij Eijckendonck. Mogelijk woonden de eerste generaties Oostdam in een huis aan de Kerkstraat en Molenweg of had men twee woningen.
Wouter Kerstantszoon volgt zijn vader op als pachter van Leeuwenhorst; zover we kunnen nagaan huurt hij grotendeels dezelfde percelen, waaronder ook land dat onder het ambacht Voorhout viel. Voor de aanleg van de Haarlemmer Trekvaart in 1657 zien we meer boeren met landerijen in de Boekhorster- of Lageveense Polder. Dat nam na de aanleg van de vaart af. Vanaf 1477 breidt Wouter zijn pacht nog aanzienlijk uit gedurende een tiental jaar met een zestal andere percelen van het klooster, alle gelegen nabij de ’s-Gravendam. Veel meer weten we niet van Wouter, alleen nog dat hij met zijn vrouw vijf “Rijnsguldens” nalaat aan de kerk van Noordwijkerhout in 1506. Het echtpaar is ruim zes jaar eerder opgevolgd door hun zoon Dirck Wouterszoon, die een enkele keer met de bijnaam “Smit” wordt genoemd. Een smederij was mogelijk zijn tweede bron van inkomsten. Zijn zoon Pieter neemt die bij- of toenaam over en wordt regelmatig als “Pieter Dirckz Smit” vermeld.
Dirck Wouterszoon verkoopt in 1505 zijn woning en een jaar later ook de twee percelen land waar zijn grootvader nog een lening op had afgesloten. Daarmee zal de schuld van de lening direct afgelost zijn. In deze periode zien we meer “gewone” inwoners uit de regio die land verkopen aan het klooster. Misschien dat deze verkoop niet uit weelde was, maar het is ook mogelijk dat de nonnen van Leeuwenhorst bewust uit waren op uitbreiding van hun landbezit. In die jaren werkt Dirck Spangert (ook: Spangaert) als kapelaan en secretaris/notaris van het klooster. Eigenlijk heette deze Haarlemmer Theodoricus Petri, Spangert was zijn alias. Het is een interessante man die naast zijn werkzaamheden voor de abdis ook voor eigen rekening handelt en het nodige bezit rond de ’s-Gravendam verwerft en een boerderij aan het Noordwijkse duin.
Op één van de belangrijkste vroege schilderijen van ons land, het drieluik “Het laatste avondmaal” uit circa 1530 is kapelaan Dirck Spangert met abdis Van Roon op het rechterpaneel afgebeeld. Het is een zogenaamde achterglasschildering met originele lijst, toegeschreven aan de schilder Ostade en bewaard in het Rijksmuseum Amsterdam.
Meest interessante aankoop van Dirck Spangert is een perceel van 1300 Rijnlandse Roe geestland in 1509. Dat perceel wordt vanaf 1544 van hem gehuurd door Pieter Dirckszoon “Smit”, onze volgende generatie uit de Oostdamfamilie. De erfhuur of pacht bedraagt negen gouden Carolusgulden. Na de dood van kapelaan Dirck Spanger kapelaan neemt het klooster als erfgenaam de erfhuur over en deze zal nog eeuwenlang geind worden. We kunnen ook de locatie van het perceel vrij nauwkeurig bepalen. Want het staat vast dat op dit perceel de twee woningen aan het begin van de Kerkstraat gebouwd zijn, die wij nog altijd kennen als het huis “de Vlasoven” en het café met die naam. Het is vrijwel zeker dat de familie Oostdam de twee woningen rond 1625 gebouwd hebben. De bewoners of eigenaren van deze woonlocaties moeten samen 15 stuivers betalen als onderdeel van de totaal negen gulden erfhuur die door het klooster gevraagd wordt.
Elk jaar betalen de verschillende generaties van de Oostdamfamilie deze 9 gulden en de woningen die daarin 15 stuivers bijdragen blijven ook lang hun eigendom. Dat in de 18e eeuw een forse achterstand ontstaat in de betaling van de twee keer 7 ½ stuiver per woning laat zien hoe slordig er die eeuw binnen de administratie van het klooster werd gewerkt. In 1769 int de rentmeester van Leeuwenhorst van één woning maar liefst 30 jaar aan achterstallige erfhuur. De reden is mogelijk dat de woningen overgedragen zijn aan derden en men “vergeten” is dit door te geven aan de rentmeester of dit is niet door hem vastgelegd.
Terug naar Pieter Dirckszoon Smit. Hij trouwde rond 1555 met Aechte Coenendochter; zij kwam mogelijk uit de omgeving van Hillegom en De Vennep want daar woonde twee zussen. Pieter zou volgens de rentmeestersrekeningen van Leeuwenhorst bij zijn huwelijk al zo’n 20 jaar samen met zijn moeder Celie Jansdochter pachter zijn geweest van de ouderlijke woning. Daar hoort in die periode maar liefst 19 morgen (ruim 16 hectare) weiland en akkers van het klooster bij. Als dat gegeven klopt en hij inderdaad al in 1537 als volwassene werd beschouwd zal hij rond 1510-1515 geboren zijn. In 1555 staat de pacht alleen op zijn naam en uit een later document weten we dat hij daarna nog 18 jaar op de boerderij heeft gewoond. Waarschijnlijk is hij rond 1572 overleden tijdens de roerige periode in de Tachtigjarige Oorlog waarbij de regio door strijdende partijen werd geterroriseerd. De boerderij werd in die periode zelfs één of meer jaren niet verhuurd door het klooster. Na het hervatten van de pacht in 1576 wordt Aechte Coenendochter weduwe genoemd, dus Pieter Dirckszoon is sowieso voor dat jaar overleden.
We hebben een vrij nauwkeurig beeld van de boerderij met landerijen uit de periode van Pieter en Aechte als bewoners. De Tiende Penning, een belastingheffing van 10 procent over de huurwaarde van onroerend goed, levert gedetailleerde informatie over samenstelling en omvang van hun boerenbedrijf. Alle percelen uit de tabel liggen in de directe omgeving van de ’s-Gravendam(se Weg); land in Voorhout werd in dat ambacht belast.
Huur of eigendom | Grootte in RR (1 RR=14,2 m2) | Huurwaarde (evt taxatie) | Opmerking |
Eigendom | 950 | 15 gulden | Verbeterd veenland |
Eigendom | 300 | 15 stuivers | Geestland |
Eigendom | 75 | 7 stuivers | Geestland |
Eigendom | 150 | 12 stuivers | Geestland |
Eigendom | 550 | 1 gulden | Geestland |
Eigendom | 300 | 1 gulden | Geestland |
Eigendom | 800 | 3 gulden 10 stuivers | Geestland |
Leeuwenhorst | 400 | 1 gulden | Geestland |
Leeuwenhorst | 1.000 | 3 gulden | Hooiland |
Leeuwenhorst | 550 | 6 gulden | Hooiland |
Leeuwenhorst | 1.050 | 4 gulden | Weide achter het huis (= aan de Kerkstraat) |
Leeuwenhorst | 3.300 | 11 gulden 8 stuivers | Geestland met het huis |
Leeuwenhorst | 300 | 1 gulden | Geestland |
Leeuwenhorst | 1.725 | 8 gulden | Weiland |
Leeuwenhorst | 1.250 | 12 gulden | Weiland |
Leeuwenhorst | 4.500 | 16 gulden | Maaland |
Leeuwenhorst Heilige Geestmeesters | 1.300 | 6 stuivers | Geestland |
Erven Dirck Spangert | 400 | 2 gulden | Weiland; in erfpacht |
Huiszitters Leiden | 600 | 12 stuivers | Geestland |
Erven Cors Pieterszoon | 50 | 2 stuivers | Geestland |
Deel eigendom | 3.125 | 22 gld 4 st | = Getaxeerde waarde |
Deel gepacht | 16.425 | 65 gld 8 st | Reële of getaxeerde waarde |
Totaal | 19.550 = bijna 28 hectare | 87 gld 12 st | 10e penning of 10 % belasting is dan kleine 9 gld |
Weduwe Aechte Coenendochter heeft zo’n vijfentwintig jaar deze flinke boerderij draaiend gehouden, samen met haar kinderen, waarvan de oudste bij de dood van zijn vader niet veel ouder dan 15 of 16 jaar zal zijn geweest. Dat zal niet eenvoudig geweest zijn, zeker niet in de periode tot de Unie van Utrecht uit 1579, waarin strijdende partijen de regio tussen de steden Haarlem en Leiden onveilig maakten. Na dat jaar trekken de Spaanse troepen zich terug maar blijven militairen nog vele jaren rondzwerven in de Bollenstreek. De dorpen en haar inwoners waren verantwoordelijk voor een gastvrije ontvangst van deze militairen. Dat zal ook wel een praktische achtergrond gehad hebben want men had genoeg ervaring met hongerlijdende en slecht betaalde soldaten die op rooftocht uitgingen. Boerin Aechte Coenendochter moet meebetalen aan het onderhoud van de soldaten via het zogenaamde Ruitergeld. In onderstaand voorbeeld uit 1587 betaalt zij twee gulden en acht stuivers.
Van drie kinderen van het echtpaar Pieter Dirckszoon en Aechte Coenendochter is bekend dat zij volwassen geworden zijn. Van dochter Neeltje weten we dat zij kort voor 1604 trouwde met Willem Janszoon van der Plas en met hem lang op het Grote Bouwhuis op het voormalige kloosterterrein Leeuwenhorst heeft gewoond. Dit echtpaar heeft echter geen kinderen gekregen. Nu levende personen bij wie een lid van de Oostdamfamilie in de stamboom voorkomt zijn voor zover na te gaan allemaal afstammelingen van Neeltjes twee broers: Coenraet en Pieter. Heel bijzonder is dat we van deze drie kinderen van Pieter en Aechte ook een testament kennen. Het is hun laatste wil, bij een Haarlemse notaris opgetekend op 4 februari 1585. Een Noordwijkerhoutse stamboom met een bewaard gebleven testament uit de 16e eeuw is zeldzaam. En daarom is hier voor de aardigheid de complete tekst uitgeschreven, om een indruk te geven hoe zoiets eruit zag. De tekst is licht bewerkt vanwege de slechte leesbaarheid, onder andere door alinea’s, punten, komma’s en hoofdletters toe te voegen. Maar ook de schrijfwijze van sommige lettercombinaties zoals ch of gh, ck of k, ij of y, s of z is naar eigen inzicht aangepast.
“In den naeme van ons Heeren amen. Bij dezen tegenwoordigen instrumenten zij eenen iegelicken, kennelijck ende openbaer dat in den jaere nae de geboorte deszelfs ons Heeren duizent vijf hondert vijf en tachtich, die 13e indictie, den vierde dach february omtrent één uren naer den middage. Impererende den onverwinnelickste keijser Rudolph, de tweede van dier name, in het negende jaere zijns rijck, voor mij publijck notaris ende getuigen onder geschreven persoonlijcke gecompareert zijn Coen Pietersz en Neeltgen Pietersdochter en Pieter Pietersz, gebroeders en zuster, kinderen van Aechte Coenendochter van Noortigerhoudt wesende alle tesamen in gaende en staende lijne, clouck ende gezondt, met volcommen gebruijck van heure verstandt, memorie en spraeck als uitwendelick gebleken is. De welck bemerckende de zeeckerheyt des doots ende de onzeeckerheyt des tijds off ure vandien, ende willende de zelve voorzien. Verclaerden met heure zijn moetswille en goeden voordacht sonder bij iemandt daer toegebracht of geordonneert te wezen soo zij oopentlick seijden, heure en elck zijne uijterste wille en testamentaire dispositie te zijn tgunt hiernaer volcht.
Als te weeten, indien gebeurd dat ijemandt van hen allen off zij alle tesamen geraeckten aflijvich te worden voor de voornoemde Aechte Coenendochter heure lieve moeder, zonder kindt ofte kinderen van heur lijve gecomen levendich achter te laten, dat in zulcke gevallen d’een helft van alsulcken gestorvens achtergelaten goederen hoedanich die zij mogen wezen, sal comen en erven op en aen de voornoemde Aechte Coenendochter heure moeder en d’andere helft zal comen en gaen op ende naer zijnen off heure geheelen ende halven broeders en zusters in het gemeen tesamen, en elck dier of anderen gerechten erfgenaemen alsdan in het leven wezend, die zij luijden comparanten daer nemen tot heure erfgenamen.
En institueren bij deze alle hetwelck voornoemd staet die voornoemde Coen Pietersz, Neeltge Pietersdr en Pieter Pietersz testateurs te zamen en elck sonderlinge seijden en verclaerden te wezen heure testamentaire dispositie lesten wille en eijntelijcke begeerte, die zij wilden ende begeerden voor alsulck off als codicille donatie uijt saecke des doots onder den levenden ofte anders hoe dat best en (bestelick) …?…hetzij naer beschreven rechten offte goede gewoonten onverbreeckelijk naer heur overlijden geachtervolgt ende onderhouden te worden niet jegenstaende ’t gebreck van eenige rechten en solemniteijten in deze behouden. Ende versochten heurluijden hier bij mij notaris ondergenoemd gemaeckt en gelevert te worden één ofte meer openbaere instrumenten in behoorlicke forme.
Gedaen tot Haerlem ten woonstede mijns notaris gestaen op het Spaerne ten tijde als vooren. Ter presentie van Pieter Willemsz moutmaecker en Mathijs Cornelisz zeijlmaecker beide poorteren der zelver stadt als getuigen van goeden gelove, met mij notaris hiertoe sonderling verzocht en specialick gebeden, den welcke voornoemde testateurs en getuigen ‘t ontwerp van dezen elck onderhantteckent hebben”
Hierna volgt een latijnse tekst van de notaris en ondertekening door notaris en getuige. De woonplaats Noortigerhoudt is in de originele akte duidelijk later bijgeschreven, mogelijk wist de notaris eventjes niet waar zijn klanten vandaan kwamen……
De kern van dit gezamenlijk testament staat in de alinea “…Als te weeten…..”. Het komt erop neer dat indien de testateurs overlijden (“aflijvig zijn” = overleden) terwijl hun moeder nog in leven is, dan erft die moeder de helft van het nagelaten bezit. De andere helft gaat naar de in leven zijnde gezinsleden of rechtmatige erfgenamen. De kinderloze Neeltje benoemt in een nieuw testament uit 1618 haar twee broers opnieuw tot erfgenaam van haar totale bezit, ieder voor de helft. Zij heeft echter een legaat in gedachten voor kinderen van een zekere Adriaen en Chille Pieterszoon- of dochter, maar het staat niet vast dat dit ook een (volle) broer en zus van haar waren of neef en nicht.
Van het drietal erflaters uit 1585 weten we dat Coenraet rond 1557 geboren is, want zijn leeftijd wordt tweemaal in een document genoemd en dan kan je met wat hoofdrekenen dicht bij het geboortejaar komen. Tegen het einde van de 16e eeuw nemen Coenraet en Pieter Pieterszonen “Oostdam” de pacht van de boerderij over van hun moeder. Daarnaast blijkt uit het Rechterlijk Archief van Voorhout dat de twee broers samen met hun zwager Willem Janszoon al in 1595 en 1598 land in dat dorp hebben bijgekocht. Twee percelen aan de Swetwech en de ’s-Gravendam, bij elkaar zo’n vijfentwintighonderd Rijnlandse Roe groot (31/2 hectare). In het jaar 1600 worden zij door de rentmeester met naam genoemd als pachter van een omvangrijk geheel aan akkers en weilanden in Noordwijkerhout en Voorhout, in totaal 19 morgen. Enkele jaren later groeit dit uit naar 22 morgen en 477 Rijnlandse Roe en die omvang van de Eijckendoncklanderijen blijft tot einde 18e eeuw gehandhaafd
Het document met de vermelding van de broers als pachters in het jaar 1600 geeft ons nog een bevestiging van hun voorgangers want boven de tekst zijn de eerdere pachters gekrabbeld. Het kan zijn dat deze krabbels van latere datum zijn want rentmeesters zaten nog wel eens met de handen in het haar over de juistheid van de historische gegevens die zij gebruikten in hun administratie en jaarrekeningen. Waarschijnlijk was dit ook de achtergrond om in 1625 het gehele Leeuwenhorstbezit nog eens opnieuw te laten meten en in kaart te brengen. Dat kaartenboek is bewaard gebleven en in het Nationaal Archief in te zien.
Doordat in de Leeuwenhorstarchieven de broers Coenraet en Pieter altijd samen worden genoemd en dit bij hun nazaten het geval is lijkt er toch geen sprake te zijn van gezamenlijke bewoning maar van twee woongedeelten of mogelijk twee woningen. Dit wordt het duidelijkst als in 1775 één van de twee woningen of woongedeelten wordt afgebroken. De andere woning blijft bestaan en bewoond worden door de familie Van Schie.
De broers Coenraet en Pieter pachten dus een groot gedeelte van hun landerijen van het klooster Leeuwenhorst, maar bezitten zelf ook landerijen, zowel in Noordwijkerhout als Voorhout . Al met al timmeren zij enthousiast aan de weg. Timmeren zelfs iets te enthousiast, want in 1603 wordt Coenraet Pieterszoon bestraft door het Hoogheemraadschap Rijnland omdat hij zonder toestemming een sloot heeft “opgeschoten” (gegraven) aan de ’s-Gravendam waarbij hij de weg voor een deel heeft afgestoken en de vrijgekomen grond over zijn akkers heeft gestrooid. Coenraet moet de schade herstellen en krijgt een boete van twee keer 10 pond.
Op het erfhuurland van de kapelaan van Leeuwenhorst Dirck Spangert zijn zoals eerder gesteld twee woningen gebouwd, rond 1625. En vermoedelijk was Coenraet Pieterszoon de opdrachtgever want zijn broer Pieter Pieterszoon is al voor 1620 overleden. Zelf overlijdt Coenraet kort na de bouw, waarschijnlijk in 1626 of 1627. In het huis “de Vlasoven” komt Frans Corneliszoon Nout te wonen, zijn zoon Cornelis zal hem als bewoner van dit huis opvolgen . En een dochter van Frans, Maritje trouwt met Jan Coenraetszoon Oostdam in 1628 en woont met hem in het andere huis, locatie café de Vlasoven. De twee bewoners van deze huizen dragen in die periode de 7 ½ stuiver erfhuur per huis af aan de jonge Pieter Pieterszoon Oostdam die de gehele erfhuur van 9 gulden op het perceel betaalt aan het klooster Leeuwenhorst en daarin later wordt opgevolgd door zijn broer Crijn.
De pacht van Eijckendonck staat vanaf 1620 alleen op naam van Cornelis Coenraetszoon “Oostdam”. De kinderen van zijn overleden oom Pieter Pieterszoon worden wel genoemd als erfgenamen van diens bezittingen maar niet als medepachters van de boerderij. Waarschijnlijk woonden zij er nog wel maar waren zij te jong om als medepachters geaccepteerd te worden door de rentmeester van Leeuwenhorst. Dat verandert in 1625 want dan bewonen en bewerken Crijn Pieterszoon Oostdam en zijn neef Cornelis Coenraetszoon samen de boerderij met landerijen.
Dirck Coenraetszoon Oostdam woont ook niet ver van de ouderlijke woning Eijckendonck. Hij betrekt een huis aan de zuidkant van de ’s-Gravendam, pal naast de Maandagse Wetering. Zijn broer Pieter Coenraetszoon verhuist in 1634 naar het dorpscentrum waar hij dat jaar een huis heeft laten bouwen op de hoek van de Dorpsstraat en Zeestraat. Pieter verricht als bode diensten voor het ambachtsbestuur van Noordwijkerhout. De langzaam uitdijende familie Oostdam vormt begin 17e eeuw een hechte gemeenschap rond de boerderij. Een paar kinderen komen aan de Voorhoutse kant van de ’s-Gravendam te wonen. Het zijn op Crijn na vooral de kinderen van (oude) Pieter Pieterszoon die naar andere dorpen in de regio verhuizen.
In het jaar waarin Cornelis Coenraetszoon en Crijn Pieterszoon samen pachter zijn is hun pacht mooi in kaart gebracht door een landmeter in opdracht van de rentmeester van Leeuwenhorst, de kaart dateert uit 1625. De “Vlasoven”-woningen op het erfhuurland aan de kop van de Kerkstraat staan niet ingetekend, mogelijk waren die nog niet gebouwd bij het maken van de kaart, of werden zij niet ingetekend omdat zij geen bezit van het klooster waren.
Detail uit het kaartboek van de abdij Leeuwenhorst met daarop boerderij Eykendonck. De kaart geeft met romeinse cijfers perceelnummers weer, de andere getallen de perceelgrootte in Rijnlandse Roe. Onder loopt de ’s-Gravendamse weg, daarboven de Kerkweg die zich op dezelfde plek als nu afsplitst van de Molenweg. Die weg wordt op de kaart“heerweg” genoemd en die naam duidt op het belang van deze weg; het was van de twee dan ook de meest logische verbinding met het dorpscentrum. Nu is de Molenweg een vergeten zijstraatje van de Kerkstraat die ook vaak als Buurweg op kaarten staat ingetekend. De boerderij heeft een ontsluiting op deze Buur- of Kerkweg. Deze oprit naar het erf ligt op exacte dezelfde plaats als de huidige Eykendonckstraat. De kaart laat ook enkele percelen zien die al heel lang eigendom van de familie Oostdam moeten zijn geweest. Deze niet ingekleurde percelen bevatten hun naam en liggen aan de Kerkstraat en Molenweg.
Aangekochte landerijen 17e eeuw.
Het klooster Leeuwenhorst verpachtte haar bezit in min of meer vaste pakketten weilanden en akkers. Veel verschuivingen waren er niet en zeker niet in de gevallen dat tot het pakket ook nog een boerderij behoorde. Om hun bedrijf uit te kunnen breiden moesten boeren dus op zoek naar andere pachtmogelijkheden of probeerden zij zelf grond aan te kopen. Met de stijging van de welvaart in de 17e eeuw gingen echter ook de grondprijzen flink omhoog omdat welgestelde burgers maar al te graag bezit buiten hun stad wilden verwerven. Toch lukt het de boeren op Eijckendonck om wat percelen bij te kopen, alle gelegen in de directe omgeving en meestal bestaande uit geestland, de zandgronden van de oude strandwal.
Het onderhoud van de boerderij was voor rekening van het klooster, maar werd vaak door de pachter zelf uitgevoerd. De kosten werden dan netjes verrekend en zo zijn voor Eijckendonck ook enkele reparaties of verbouwingen vermeld in de rentmeestersrekening van het klooster.
In 1655 vergoedt het klooster 48 gulden van een totaalbedrag van 66 gulden voor reparaties aan het rieten dak van de boerderij en een schuur. De tekst spreekt over het woongedeelte van weduwe Marijtje Sijmonsdochter (Groenendijck), de weduwe van Cornelis Coenraetszoon Oostdam. De schuur heeft zij mogelijk samen met Crijn Pieterszoon Oostdam gebruikt. Opvallend is dat de superintendent (manager/beheerder) van de kloosters Leeuwenhorst en Rijnsburg hier opdracht moet geven aan Jacob van Wassenaar als rentmeester van Leeuwenhorst om dit bedrag uit te betalen. Mogelijk heeft Jacob bezwaar gemaakt tegen het overnemen van de kosten en zet zijn “baas” de zaken recht.
Zo’n klein documentje geeft een momentopname uit het leven van pachters weer. Een andere flits uit het leven van voorouders Oostdam vinden we in een krantenberichtje uit 1676. In Noordwijkerhout is een paard gestolen van de weduwe van Crijn Pieterszoon. Er is in die jaren maar één persoon met die naambombinatie dus kan het niet anders of het gaat hier om weduwe Annetje Adriaensdochter Erffoort. Of zij het paard met de “groote kol en 3 witte voeten, de 2 achtervoeten, de vilt-locken wit en de houven geel” ooit nog teruggezien heeft weten we helaas niet, maar het moet een zware strop geweest zijn want paarden waren zeer kostbaar in die tijd. Het is waarschijnlijk de oudste vermelding van een gewone burger uit Noordwijkerhout in een krantenbericht.
Annetje Adriaensdochter overlijdt zo’n vijf jaar na deze paardendiefstal en kort voor haar overlijden heeft zij aan de verplichting voldaan de ambachtsbestuurders de samenstelling van haar gezin te melden, net als haar neef Sijmon Corneliszoon Oostdam, de andere pachter van Eijckendonck. In de zogenaam Sommatiecedulle verklaart Annetje geen man meer te hebben maar wel 7 kinderen boven de acht jaar. Haar boerenbedrijf runt zij zonder dienstboden of knechten. Het jonge gezin van Sijmon en Jannetje Oostdam-Van der Plas bestaat uit 5 personen. Van de drie kinderen is er eentje boven de acht jaar. Inwonend bij het echtpaar zijn twee dienstboden. Annetje en Sijmon dienden de opgave met hun handtekening te bekrachtigen maar beide pachters van Eijckendonck konden niet schrijven.
Annetje wordt als pachtster opgevolgd door haar kinderen vanaf 1681. De rentmeester vermeldt geen specifieke naam van één verantwoordelijk kind maar tientallen jaren lang “de kinderen van Crijn Pieterszoon”. Toch vinden we in andere bronnen de naam van Pieter Crijnenszoon Oostdam terug als hoofdbewoner.
Tien jaar later wordt ook Jannetje van der Plas weduwe van Sijmon Oostdam. Er wonen dan twee weduwen met hun gezinnen op Eijckendonck. Althans volgens de rentmeester want die blijft tot 1712 noteren dat de weduwe van Sijmon Pieterszoon enerzijds en de kinderen van Crijn Pieterszoon anderzijds pachters zijn van de boerderij en aparte woongedeelten. In de praktijk zal Pieter Sijmonszoon Oostdam het boerenbedrijf van zijn op leeftijd geraakte moeder al vele jaren voor 1712 hebben overgenomen, net als zijn neef Pieter Crijnenszoon dat voor zijn moeder deed. Dat blijkt ook uit andere Leeuwenhorstpachten want beide mannen huren op eigen naam extra weilanden van Leeuwenhorst.
Ontwikkeling pachtprijs.
Met Pieter Sijmonszoon en zijn echtgenote Willemijntje van der Fluijt spreken we over de laatste leden van de familie Oostdam die op Eijckendonck woonden en pachters waren van het klooster Leeuwenhorst en haar eigenaren, de Ridderschap Holland. Na de forse verlaging van de pachtprijs in 1682 die bij boerderij Eijckendonck is toegepast, loopt de jaarlijks op te brengen pacht voor de boeren Oostdam toch weer langzaam op van 180 pond per jaar naar 230 in 1729. Een verklaring kan zijn dat de Ridderschap in 1682 alle pachten opnieuw heeft vergeleken en gewaardeerd. In verhouding tot andere abdijboerderijen zoals het Oude Bouwhuis, het Grote Bouwhuis en de Rentmeesterskamer lag de pacht voor Eijckendonck met de 22 morgen bijbehorende landerijen ook wel wat aan de hoge kant. Een andere verklaring voor de verlaging kan zijn dat de pachters Oostdam in het vervolg zelf het onderhoud moesten bekostigen of zelf de vaste lasten en belastingen over het onroerend goed moesten afdragen. En een derde optie is dat men voor het klooster een vast aantal werkzaamheden moest verrichten. Misschien dat we de werkelijke reden nog eens vinden in documenten.
Het vertrek van de familie Oostdam van Eijckendonck na meer dan 300 jaar heeft een duidelijke achtergrond. Pieter Sijmonszoon en Willemijntje hadden twee zonen waarvan we weten dat zij ook een boerenbedrijf gehad hebben. Sijmon Pieterszoon eerst aan de Zomervaart in Schalkwijk en daarna op het Mossenest in Noordwijkerhout. En Pieter Pieterszoon Oostdam eveneens aan de Zomervaart, bij de Schalkwijkerpoort. Opvolging was er dus, maar de zonen van het echtpaar waren nog te jong om het bedrijf van hun ouders over te nemen in 1729, het jaar waarin Pieter Sijmonszoon is overleden. Dat neemt niet weg dat weduwe Mijntje van der Fluijt zich niet uit het veld liet slaan en nog zo’n elf jaar lang heeft geprobeerd het bedrijf draaiende te houden met haar jonge kinderen. Maar zij heeft de tijd tegen. Bij veel boerderijen op deze website is opgetekend dat de veepest van de 18e eeuw grote gevolgen gehad heeft. Menige boer weet of tijdig te stoppen of verliest al zijn bezittingen bij een faillissementsverkoop. Zelfs meubilair, borden, pannen en de eigen kleding kon men kwijtraken. De veepest kwam in golfbewegingen en was die eeuw nooit helemaal verdwenen. Het klooster Leeuwenhorst had vanaf 1725 al de nodige zorgen over achterstallige betaling van pacht.
De veepest was een taaie tegenstander en de tegenslag door het verlies van vee zal uiteindelijk ook het boerenbedrijf van weduwe Willemijntje fataal worden. Zij kan de pacht van 1729 tot en met 1731 niet meer opbrengen. De achterstand in de betaling die mogelijk al was ontstaan toen haar man Pieter nog leefde is niet meer in te halen. De rentmeester van Leeuwenhorst is haar bijzonder gunstig gezind en verleent korting op de pacht door kwijtschelding van een bedrag van 600 gulden over de pachtsom van 690 gulden van die drie jaren. Een royale geste. In 1735 blijkt dat hij de jaarlijkse pacht in twee porties heeft verdeeld, mede omdat de helft van de pacht inmiddels was overgegaan naar Huibert Pieterszoon Langeveld, die zover we weten niet verwant was aan de Oostdamfamilie. Haar helft van de pacht bedroeg 110-115 gulden voor weduwe Willemijntje en dat heeft zij waarschijnlijk tot 1740 nog wel weten te betalen, maar vanaf dat jaar vinden we haar of haar kinderen niet meer terug in de pachtoverzichten. Zij wordt opgevolgd door Huig Raaphorst, maar dat was voor slechts enkele jaren. Met Theeuwis van Schie krijgt Eijckendonck opnieuw een familie die generaties lang op de boerderij zal wonen waaronder we ook de verwante Cornelis en Willem Heemskerk mogen rekenen.
Van Schie/Heemskerk op Eijckendonk 1743 – 1961
Geboren op kloosterboerderij de Halle als zoon van Jan Corneliszoon van Schie en Neeltje Theeuwisdochter Sprockenburg was Theeuwis van Schie goed bekend met de rentmeesters van Leeuwenhorst als pachtheren. Die relatie heeft misschien een rol gespeeld bij het toekennen van de pacht aan hem in 1743, midden tijdens een heftige golf van de veepest. Hoe de zes generaties bewoners precies verwant zijn is in een stamboomschema gezet.
Van deze generaties zal Jan Pieterszoon van Schie in 1854 eigenaar van Eijckendonck worden en daarmee houdt de eeuwenlange verpachting van deze boerderij op. De weilanden en akkers die standaard bij de pacht hoorden zijn in al die eeuwen nauwelijks veranderd. Een vergelijking van de situatie in 1625 en circa 1840 maakt dat heel mooi inzichtelijk. Een detail uit het kaartenboek van Leeuwenhorst van 1625 is naast een ingekleurde kadasterkaart van circa 1840 gelegd. Uit de beschrijvingen van de Leeuwenhorst percelen die voor 1625 gemaakt zijn kunnen we afleiden dat het plaatje in de twee eeuwen daarvoor grotendeels hetzelfde was. Met de treffende overeenkomsten tussen de situatie in 1625 en 1840 kunnen we dan ook concluderen dat er in ruim 400 jaar verpachting maar weinig veranderd is. De pachters van Eijckendonck konden hun bedrijf alleen uitbreiden door land bij te kopen of bij te huren. Zowel de familie Oostdam als Van Schie heeft dat dan ook altijd gedaan, de ene generatie meer dan de andere.
Teeuwis van Schie is lang pachter van Eijckendocnk, althans volgens de rentmeestersrekeningen. Die staan op naam van Teeuwis maar in de praktijk is vanaf 1763 zijn weduwe Aaltje van Rijn de vrouw die het boerenbedrijf runt. En vlak voor haar dood in 1776 draagt zij dat bedrijf over aan haar zoon Jan Pieterszoon van Schie. De rentmeestersrekening spreekt in het overzicht over een woning met ruim 11 morgen aan kloosterlanderijen, precies de helft van de ruim 22 morgen die eeuwenlang vermeld stonden. De achtergrond is de splitsing die na het vertrek van de laatste Oostdam is doorgevoerd in de administratie omdat er niet langer leden van één familie op de boerderij woonden. In 1775 wordt één helft of woongedeelte van de boerderij afgebroken. Job de Winter was de laatste bewoner, zie het verhaal “Zo arm als Job (de Winter)” op deze website. De familie Van Schie bewoont nu als enige Eijckendonck.
Ten tijde van de Bataafse Republiek (1795) worden vele oude instituties opgeheven, soms met verbeurdverklaring van bezittingen. De goederen van de abdij Leeuwenhorst zijn dan al ondergebracht bij de Domeinen Holland. Dat staatsorgaan zal vanaf begin 19e eeuw in enkele verkoopronden de abdijboerderijen en landerijen van de hand doen. In 1805 wordt de boerderij aan de Maandagse Wetering, die op dat moment nog altijd geen naam heeft, verkocht aan Johannes Eijck (ook als Eijk geschreven) uit Den Haag, die het ongetwijfeld als belegging heeft gezien. Hij zal zijn naam verbinden aan de boerderij: Eijckendonck. We hanteren hier een oude schrijfwijze, meer modernere komen ook in de archieven voor. De uitgang “donck” zien we in de Bollenstreek niet of nauwelijks voor, is meer verwant aan rivierenlandschap en daarmee waarschijnlijk een verzinsel van Johannes zelf.
De boerderij gaat niet lang daarna over in handen van een andere Hagenaar, Jan Mac Pherson. Menige dorpeling zal de tong gebroken hebben op zijn voor hen zo vreemde naam. Hoeveel pacht Jan Theeuwiszoon van Schie in deze periode aan de Hagenaren moet betalen is niet terug gevonden. Wel hebben we dankzij een inventarisatie van de Noordwijkerhoutse veestapel uit de jaren 1812 tot en met 1814 een aardig beeld van de omvang van het bedrijf van Jan en Aaltje van Schie-Boot
In 1813 heeft Jan Theeuwiszoon van Schie 9 koeien boven en 10 beneden de twee jaar, twee paarden ouder en 1 paard jonger dan 3 jaar. Eronder zien we zijn zoon Pieter die mogelijk met zijn vader samenwerkte met totaal 7 koeien, 2 paarden en 7 schapen. Het veefonds werd in 1779 door de Bataafse Republiek ingesteld en gebruikt om de vee- of runder pest te bestrijden.
Onder deze Bataafse Republiek en de Franse periode van het Koninkrijk Holland zijn op organisatorisch en administratief gebied vele verbeteringen doorgevoerd, zoals bovenstaande fonds maar ook een nieuw Wetboek van Strafrecht en de Burgerlijke Stand. In lijn daarmee zijn de volkstellingen uit de 19e eeuw. In 1829 is het gezin van Pieter Janszoon van Schie terug te vinden in het register. Zij zijn vanaf circa 1814 bewoners en pachters van Eijckendonck.
In 1854 komt Eijckendonck dan eindelijk in handen van een echte bouwman, Jan van Schie. Het kadaster dat sinds 1832 alle onroerende goederen perfect in kaart brengt noteerde voor Eykendonck ruim 17 hectare aan weilanden in de directe omgeving. Maar tot de pacht behoorde ook zo’n zes hectare weiland in de Boekhorstpolder, gemeente Voorhout. Die waren ook eigendom van Jan van Eijck. Als Jan van Schie de boederij koopt vermeldt de notaris dan ook ruim 24 hectare aan weilanden en enkele flinke akkers. Maar tussen 1743 en 1750 had Jan van Schie al voor eigen rekening en op eigen naam enkele weilanden bijgekocht. Die lagen tussen de al tot Eijckendonck behorende landerijen, waardoor zijn boerderij een aaneengesloten geheel van gebouwen, weilanden en akkers vormde. Naar onze tijd vertaald omvat het bedrijf in het midden van de 19e eeuw het grootste deel van de Eerste Victorwijk en het industrieterrein ’s-Gravendam. Jan betaalt 14.400 gulden aan de weduwe van Pieter Mc Pherson, Staatsraad voor het Hertogdom Luxemburg en erfgenaam van zijn vader John Mc Pherson. Zij woonde in Brussel.
Alles bij elkaar was Eijckendonck in de 19e eeuw een middelgrote tot grote boerderij. Echter een belangrijke factor voor een succesvolle onderneming uit die tijd is niet zozeer de omvang van de landerijen maar meer waar die gelegen waren. Ten oosten van de Maandagse Wetering (“het Buitenwater”) lagen de betere weilanden op hun veenachtige ondergrond. Ten westen van deze wetering die op de grens van veen- en zandgronden lag vinden we weiland op schraal zand. Hier liggen in geheel Noordwijkerhout de “bouwlanden” of akkers, waarop aanvankelijk vooral vlas en haver werden verbouwd, maar later ook gewassen zoals aardappelen. Rond boerderij Eijckendocnk zijn net als elders in Noordwijkerhout stroken bos te vinden en één of meer boomgaarden. De bossen boden bescherming tegen de wind maar leverden ook duur brandhout op. Maar ook perceeltjes siertuin ontbreken bij Eijckendonck niet.
Jan Pieterszoon van Schie trouwde drie maal, met achtereenvolgens Aaltje Warmerdam, Maria de Groot en Maria van Elk. Na het overlijden van een echtgeno(o)t(e) werd in de regel snel hertrouwd. Mannen en vrouwen waren sterk van elkaar afhankelijk. Was een nalatenschap niet goed geregeld dan kon de achterblijvende partner nog voor een zware opgave komen te staan als er kinderen waren, want die konden aanspraak maken op hun wettelijk erfdeel. De boerenechtparen maakten dan ook vaak snel na hun huwelijk of aankoop van onroerend goed een testament op.
Jan van Schie was bij zijn dood in 1868 slechts 58 jaar oud. Met de echtgenoten Aaltje Warmerdam (33) en Maria de Groot (29) kreeg hij vier kinderen waarvan slechts twee volwassen zijn geworden. Een ruim jaar na het overlijden van Maria in 1849 trouwde Jan met de vijftien jaar jongere Maria van Elk. Met haar werd zijn gezin flink groter, want zij kreeg tien kinderen. De kindersterfte was ook in de 19e eeuw hoog en Maria van Elk verloor voor haar eigen overlijden vijf van deze tien kinderen.
Bij de boedelscheiding na Jans dood in 1868 is het voor de notaris zaak het overzicht te behouden want de kinderen uit de drie huwelijken dienen netjes hun aandeel in de erfenis van zowel hun vader als reeds overleden moeder te krijgen. Jan was in gemeenschap van goederen getrouwd met zijn beide eerste echtgenoten. Daarom krijgt Maria van Elk, de derde vrouw van Jan van Schie nog een flinke financiële kluif te verwerken want zij moet notarieel vastleggen dat de kinderen uit eerdere huwelijken zekerheid krijgen over hun nog uit te keren erfdeel. Maria regelt dit goed en weet ook als weduwe de boerderij nog 20 jaar prima te runnen, want bij de verkoop in 1888 aan Cornelis Heemskerk is nog geen enkel weiland uit financiële nood verkocht al blijkt er wel een hypotheek van 20.000 gulden op het onroerend goed te rusten. Die bescheiden hypotheek rust overigens op een vrij nieuw gebouw, want Maria van Schie-Van Elk laat in 1877, negen jaar na de dood van haar man, de boerderij geheel vernieuwen. Deze “bouwvrouw” zoals zij in akten genoemd wordt moet een krachtige persoonlijkheid zijn geweest die haar zaken goed regelde. Van de kinderen uit de drie huwelijken heeft echter niemand interesse of is in staat om de boerderij van Maria over te nemen. Nog geen jaar voor haar dood op 64-jarige leeftijd verkoopt zij Eijckendonck aan Cornelis Heemskerk. Hij is een zoon van Aaltje van Schie, een zus van Jan die Willem Heemskerk trouwde in 1835. Dit echtpaar speelde eerder een rol als voogd over de kinderen bij Jans dood.
Cornelis Heemskerk, die met zijn ouders op boerderij Nabij aan de Zilkerduinweg woonde koopt Eijckendonck eind juni 1888 van Maria van Elk met de dan nog bijbehorende twintig en een halve hectare voor 32.000 gulden. Cornelis is dan 31 jaar oud en een ruime maand eerder getrouwd met Johanna van Eeden. Ook in dit gezin overlijdt de moeder op jonge leeftijd na daarvoor al vier van haar negen kinderen verloren te hebben. Johanna overlijdt in het kraambed bij de geboorte van haar levenloze tiende kind. Cornelis hertrouwt met Antje Hoogervorst. De kindersterfte blijft dit echtpaar op één uitzondering na bespaart. Van de acht kinderen overlijdt Petronella of Pietje Heemskerk op 14-jarige leeftijd, de anderen bereiken respectabele leeftijden, dochter Nel wordt zelfs boven de 100 jaar oud.
Cornelis Heemskerk overlijdt in 1930, zijn weduwe Antje Hoogervorst en zoon Willem zijn de laatste bewoners van Eijckendonck, een meer dan 500 jaar oude boerenlocatie. Het gebouw maakt na afbraak in 1961 plaats voor de noodzakelijke bouw van de Victor-woonwijk. De boerderij blijft in herinnering door de straatnaam Eijckendonck, een weg die op dezelfde plek ligt als de oprit van de boerderij vanaf de Kerkstraat.