Wie de beschrijvingen van boerderijen op deze website volgt zal met regelmaat gelezen hebben dat veel boerenlocaties in de regio ouder zijn dan wij in archieven kunnen nagaan. En waarschijnlijk aanzienlijk ouder. Vanaf het begin van de 15e eeuw hebben we een aardig beeld maar voor de periode daarvoor ontbreken documenten of geven die slechts algemene informatie. Maar het is zeker geen wilde bewering te stellen dat diverse locaties al in de vroege middeleeuwen bebouwd zijn na de vorming van het relatief jonge zeeduin dat bescherming tegen de zee bood.
Tot de vroegste bewoning rekenen we de boerderijen die op de hoge randen van de zee- en binnenduinen gebouwd werden. Waaronder de Witte Raaf, dat haar naam te danken zou hebben aan eigenaresse Van Boreel, die zichzelf begin 20e eeuw als een “witte raaf” binnen haar eigen familie zag. Althans, zo gaat het verhaal, het zou evengoed een verwijzing kunnen zijn naar de witte bepleistering van het gebouw. Voor 1900 droeg de boerderij geen naam maar wordt meestal gerefereerd aan de bewoners waarvan we veel namen kennen. Hier gebruiken we voor het gemak de naam Witte Raaf voor de hele bewoningsperiode. De lijst gaat terug tot midden 15e eeuw maar ook deze bebouwde locatie is waarschijnlijk ouder geweest. En in het geval van deze prachtige boerderij waar menig plaatje van bewaard is gebleven kunnen we ook iets vertellen over de ouderdom van het gebouw dat te zien is. Daarvoor maken we eerst een uitstapje naar het werk van boerderijenonderzoeker Uilkema uit de twintiger jaren van de vorige eeuw.
Uilkema.
Klaas Uilkema was een leraar agrarisch onderwijs uit Leeuwarden. In het eerste kwart van de twintigste eeuw startte hij een vele jaren durend onderzoek naar de ontwikkeling van de boerderijenbouw in ons land. Zijn werk is beschreven door Ellen van Olst in haar boek “Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek” uit 1991. Daarin aandacht voor vier boerderijen uit de Duinstreek waar Uilkema in 1924 bijzondere belangstelling voor kreeg. Naast Puikendam en Vredebest in Noordwijkerhout waren dat Puikenduin en de Witte Raaf aan het zeeduin van Noordwijk. Daarnaast bezocht hij ook andere boerderijen in beide dorpen, maar genoemde vier vormden wat grondvorm betreft voor hem een raadsel en zijn enkele jaren later opnieuw door hem bezocht en beschreven. Klaas deelde de boerderijen wat bouwperiode betreft in met behulp van kenmerken zoals de plaats van de dorsvloer en karnmolen, de wijze waarop hooi werd opgeslagen en de indeling van de stal. Voor dat laatste was bijvoorbeeld van belang of de koeien met de koppen naar de muur stonden gericht of juist naar het midden van de stal. Zijn betoog was dat de ouderdom van boerderijen doorgaans goed te dateren viel omdat die ingericht waren volgens de laatste inzichten rond veeteelt of akkerbouw. Maar in het geval van de Hollandse duinboerderijen en daaronder specifiek de Witte Raaf kon hij maar moeilijk de indeling doorgronden en tot een eindoordeel komen. Hij vermoedde zowel Friese als Limburgse invloeden. Een eindverslag van zijn hand over deze boerderij is er niet maar schrijfster Van Olst heeft zijn aantekeningen mooi bij elkaar gezet. Die aantekeningen zijn met wat foto’s ook te vinden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Voor ons verhaal is van belang dat Klaas Uilkema het gebouw de Witte Raaf dat wij kennen van de foto’s dateert als rond 1630 gebouwd onder de aantekening dat onderdelen van het gebouw waarschijnlijk van verschillende bouwperioden zijn. De boerderij zou volgens het Uilkema-onderzoek in 1930 afgebrand zijn maar hoewel de precieze datum niet vaststaat houden we het hier op kort voor de Tweede Wereldoorlog omdat het jaar 1939 wordt gebruikt in een krantenartikel over de geschiedenis van het hotel de Witte Raaf. En van afbranden was mogelijk geen sprake want het verhaal gaat nog altijd rond dat de boerderij uit vermoeidheid is ingestort toen de deur van de woning eens te hard werd dicht gegooid. Geruchten, niets meer dan geruchten.
De datering van Uilkema roept de vraag op wie het stenen boerderijgebouw dan gebouwd zou kunnen hebben. Daar moet toch het nodige geld voor beschikbaar zijn geweest. En met de datums van Uilkema komen we dan uit bij de kapitaalkrachtige familie Van Meetkerke, die de boerderij tussen 1588 en 1620 in eigendom had. Voor die tijd heeft er waarschijnlijk een heel andere woning gestaan en de kans is groot dat die nog voornamelijk uit hout bestond. We splitsen de bewoningsgeschiedenis hier in de periode voor en na 1588, mede omdat vanaf dat jaar veel meer informatie beschikbaar is.
De bewoners tot 1588
Dankzij de pachtersoverzichten van het klooster Leeuwenhorst aan de Leeweg in Noordwijkerhout kunnen we de bewoners van menige boerderijlocatie goed in beeld brengen. Dat is wel onder de kanttekening dat tweede bronnen nodig zijn om met zekerheid te kunnen zeggen of er ook een woning op die locatie stond. De rentmeestersrekeningen van het klooster vermelden eigenlijk alleen de namen van pachters en de periode waarin zij land huurden of een lening sloten met hun bezit als onderpand. Slechts in een enkel geval worden gebouwen vermeld. Zeer nuttig zijn de details over familierelaties die zo nu en dan door rentmeesters worden vermeld. In het geval van de boerderijen langs het zeeduin vormt het uitgebreide en oude archief van het dorp Noordwijk de gewenste tweede bron. Daarin zijn de nodige lijsten van belastingbetalers te vinden vanaf het einde van de 15e eeuw. Hun namen staan meestal op geografische volgorde, men volgde als het ware op papier een route langs de deuren van de belastingplichtigen. Ook hiervoor geldt dat elk detail bij een naam waardevol is, met name de vermelding van het eigenaarschap van een woning. Maar bijvoorbeeld ook dat de eigenaar overleden is en zijn weduwe de woning op naam heeft gekregen of haar erfgenamen. De combinatie van klooster- en dorpsarchieven levert het volgende lijstje met bewoners voor het jaar 1600. Bij elk een korte aantekening.
1444-1467: Sijmon Floriszoon
Sijmon als bewoner van de locatie de Witte Raaf kunnen we alleen onder voorbehoud vermelden. Hij gebruikt van het klooster Leeuwenhorst een perceeltje van 200 Rijnlandse Roe “broucklant” aan de Duindam(se weg). In de pacht van dit perceel wordt hij opgevolgd door boeren die we wel aan de Witte Raaf kunnen koppelen. Dus het is aannemelijk dat Sijmon ook dicht bij of op die locatie woonde, maar bewijs is het niet.
1468-1504: Pieter Kerstant Hendricks
Pieter is opvolger van Sijmon Floriszoon in de pacht van het perceeltje aan de Duindam. Het klooster Leeuwenhorst had veel landerijen in eigendom in de regio, maar tussen de Duinsloot en het zeeduin waren de nonnen van het klooster maar beperkt grondeigenaar. Het perceel aan Duindam is daarom te herkennen op latere kaarten. Het perceel van 200 roe broekland is uitgebreid naar 300 roe en bestaat eigenlijk uit twee perceeltjes, aan weerszijden van een sloot. Het lag direct aan de Duindam(se Weg) en dicht bij de Witte Raaf. Het klooster heeft dat relatief kleine stuk grond nog lang in eigendom gehouden en het is onder meer te vinden op een kaart uit 1625 met vermelding van boerderij de Witte Raaf als “de wooninge van Meetkercke”.
Pieter Kerstant Hendricks wordt vermeld in Noordwijkse belastinglijsten uit 1494 en 1496. Daaruit blijkt dat hij buurman is van IJsbrant Volk die op een boerderij aan de Duindam(se Slag) woonde. Die boerderij wordt door de dorpsbestuurders van Noordwijk doorgaans als laatste gebouw van het gebied de Nes gerekend, daarna worden bewoners van de duinrand vermeld onder het Langeveld. De Duindam vormde dus een grens tussen de Nes en het Langeveld en dat zal mogelijk ook te maken gehad hebben met het feit dat het gebied in voorgaande eeuwen nog uit verschillende heerlijkheden bestond.
IJsbrant Volk, later zijn weduwe Alijdt en vervolgens de nazaten van dit echtpaar komen in 16e eeuwse belastingoverzichten regelmatig terug als buren van Pieter en zijn opvolgers.Uit dit echtpaar zijn twee grote families voortgekomen: Duijndam en Alckemade. Maar ook leden van de familie Van der Duijn of Verduijn worden lang als buren van de bewoners van de Witte Raaf genoemd.
Het staat daarmee wel vast dat Pieter Kerstant – met de toevoeging “Hendricks” in de pachtoverzichten van Leeuwenhorst – op de locatie de Witte Raaf heeft gewoond. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon Pieter.
1505-1530: Pieter Pieter Kerstantszoon, vanaf 1520 zijn kinderen, onder hen vanaf circa 1527 Simon Pieter Corszoon
Voor Pieter Pieter Kerstantszoon hebben we geen tweede bron ter bevestiging van de bewoning van de Witte Raaf. Zijn naam wordt genoemd door de rentmeesters van het klooster en uit de opvolging door zijn (klein)kinderen wordt duidelijk dat ook hij op de hoek van de huidige Duinweg en Duindamse weg gewoond moet hebben. Hij pachtte van het klooster twee percelen land die aan de noordwest- en zuidwestzijde van zijn huis lagen. Dat zegt echter weinig over de locatie van het huis. Waarbij het ook nog eens verwarrend is dat de rentmeester ook een “erfrente” (lening) noemt die Pieter samen met Dirck Corneliszoon Verduin bij het klooster heeft afgesloten in 1520. Met als onderpand “hun huis met 6 morgen land”. Nader onderzoek leert dat met dat huis niet de Witte Raaf bedoeld wordt maar een huis in Noordwijkerhout. En genoemde 6 morgen land blijkt bij boerderij Kijkduin te horen, een gebouw dat enkele honderden meters ten zuiden van de Witte Raaf stond.
Pieter is rond het jaar 1520 overleden en de lening wordt overgenomen door zijn kinderen, vanaf 1527 is dat zijn zoon Simon. Die pacht ook enkele percelen land van het klooster, waaronder dezelfde twee akkers nabij het huis dat zijn vader ook pachtte maar ook een extra perceel van een halve morgen (300 Roe) waarover de rentmeester noteert dat deze lag bij “de woning die hij bewoont” lagen. Met deze specifieke vermelding bedoelt de rentmeester hoogstwaarschijnlijk dat de bewoonde woning een andere is dan het Noordwijkerhoutse gebouw dat als onderpand diende voor de lening die Simon van zijn vader had overgenomen. Daaruit kunnen we afleiden dat Simon op de Witte Raaf woonde, want met zekerheid kunnen we stellen dat hij in de bewoning van die boerderij wordt opgevolgd door zijn broer Jan, over wie meer materiaal beschikbaar is.
1531-1584: Jan Pieter Corsse (Kers); vanaf circa 1568 zijn weduwe Margrietje Dircksdochter
De bewoning van de Witte Raaf door Simon Pieter Corszoon (Corsse) duurde slechts drie jaar, zijn broer Jan volgt hem op. Hun onderlinge relatie wordt ons aangedragen door de rentmeester maar is ook in hun namen herkenbaar. Vanaf 1536 wordt Jan Pieter Corsse genoemd in belastinglijsten van het dorp Noordwijk. Jan trouwde Margriet(je) Dircksdochter en krijgt met haar zes kinderen: Elisabeth, Adriana, Quirina (Krijntje), Sijmon, Cornelis en Anna. We kennen hun namen omdat vanaf de tweede helft van de 16e eeuw er meer bronnen beschikbaar zijn zoals notarisakten en rechterlijke archieven waarin overdrachten van onroerend goed vermeld staan. Jan Pieter Corsse staat in een belastingoverzicht van 1567 nog zelf vermeld maar drie jaar later is dat zijn “weduwe met de kinderen”, hun zoon Cornelis wordt apart genoemd. De rentmeester noemt 1568 als ingangsdatum voor de pacht van een perceel door Cornelis. Het is daarmee waarschijnlijk dat Jan Pieter Corsse in of kort voor dat jaar overleden is.
Dankzij een speciale belastingheffing, de zogenaamde Tiende Penning weten we iets meer over de omvang van het boerenbedrijf van Jan Pieter Corsse en zijn vrouw Margrietje op de Witte Raaf. Inwoners betaalden tien procent belasting over de huurwaarde van hun onroerend goed, een methode te vergelijken met ons huurwaardeforfait. In 1553 hebben de dorpsbestuurders van Noordwijk de Tiende Penning van dat jaar uitgebreid in kaart gebracht. De huurwaarde werd getaxeerd tenzij de belastingplichtige een huurprijs uit een contract kon aantonen. Verondersteld werd dat de belastingplichtige minstens de huurprijs kon terugverdienen, daarmee had deze belastingvorm kenmerken van zowel een inkomsten- als vermogensbelasting. Over de waarde van de eigen woning werd immers dezelfde heffing toegepast voor “woongenot”.
Pacht of eigen grond | Omvang in Rijnlandse Roe | Huurwaarde | Heffing 10 % |
Van de Vrouwe van Opmeer | 7.000 | 48 gulden | 4 gulden 16 stuivers |
Van het klooster ter Lee | 650 | 3 gld | 6 st |
Van het Catharijne Gasthuis | 750 | 5 gld | 10 st |
Van de kerk van Katwijk | 450 | 50 stuivers | 5 st |
Van de kerk van Voorhout | 650 | 3 gld | 6 st |
Van de familie Pijnssen | 2.400 | 16 gld | 1 gld 12 st |
Eigen grond plus huis | 2.550 | 24 gld | 2 gld 8 st |
Totaal | 14.450 RR (20,6 hectare) | 100 gulden en 30 stuivers | 10 gulden en 3 stuivers |
Deze Tiende Penning bevestigt dat Jan Pieter Corsse eigenaar was van zijn woning de Witte Raaf en dat bij die boerderij nog eens zo’n vier hectare aan eigen weiland hoorde. Het overgrote deel van zijn landerijen betreft echter gepachte percelen van verschillende eigenaren. Het land gepacht van de Vrouwe van Opmeer lag aan de noordzijde van de Duindam, niet ver van de boerderij. De vier morgen van de familie Pijnssen lag waarschijnlijk vlak voor de Witte Raaf. Gemiddeld bedraagt de huurwaarde zo’n vijf gulden per hectare. Dat wijst in de richting van een vaste norm die de dorpsbestuurders hanteerden bij het taxeren. Een morgen land is overigens 600 Rijnlandse Roe groot, ofwel 0,85 hectare. De Roe, 14,2 vierkante meter, wordt nog altijd gebruikt in de bollenteelt als oppervlaktemaat. Een hectare staat gelijk aan een bunder en die is ongeveer gelijk aan 700 Rijnlandse Roe.
1568-1577: Cornelis Janszoon en zijn weduwe Marijtje Willemsdochter
Jan Pieter Corsse laat de Witte Raaf na aan zijn weduwe Margriet Dircksdochter en zes kinderen. Dat waren vier dochters en twee zonen. Zoon Sijmon leren we kennen als bakker. Zijn broer Cornelis volgt zijn vader op als boer, hij pacht land van het klooster Leeuwenhorst. Cornelis trouwde met Marijtje Willemsdochter van wie we weten dat zij rond 1538 geboren is. Zij is een dochter van Willem Stevenszoon en Lijsbeth Dircksdochter, een echtpaar dat een boerderij pachtte van Jan Vrancken van Alckemade aan de Herenweg in Noordwijkerhout. Cornelis en Marijtje krijgen drie kinderen, voor die tijd een klein gezin, een direct gevolg van het vroege overlijden van Cornelis Janszoon, ruim voor 1576. In dat jaar noteren de dorpsbestuurders de weduwe van Pieter Corsse en de weduwe van Cornelis Janszoon als belastingplichtigen, wonend op de Witte Raaf. Margriet Dircksdochter, de weduwe van Jan Pieter Corsse leeft dat jaar dus nog wel en heeft het bedrijf van haar man voortgezet, samen met haar schoondochter Marijtje Willemsdochter. Dat blijkt ook uit het feit dat Marijtje samen met haar zwager Claas Sijmonszoon van Alckemade vanaf 1577 een perceel land van het klooster Leeuwenhorst pacht dat tussen de Duindam(se Weg) en het Westeinde in Noordwijkerhout lag. De pacht van dat perceel wordt later door Marijtjes broer Pieter Willem Stevenszoon overgenomen. Hij is de volgende eigenaar van de Witte Raaf.
Mogelijk is Cornelis Janszoon nooit eigenaar geworden van boerderij de Witte Raaf maar heeft hij er wel gewoond en gewerkt. Zijn weduwe Marijtje Willemsdochter is rond 1583 hertrouwd met Pieter Claeszoon de Hartoch uit Oegstgeest en naar dat dorp verhuisd. Haar schoonmoeder Margrietje Dircksdochter is rond diezelfde tijd, maar in ieder geval voor december 1584 overleden. In die maand regelen de erfgenamen van Margrietje de overdracht van een flink perceel land in het Langeveld. Haar man Jan Pieter Corsse had bij leven beloofd dat zijn zoon Cornelis dit land mocht kopen. Hoewel Cornelis al overleden is wordt die koop alsnog geregeld en op naam van Marijtje Willemsdochter gesteld met haar nieuwe echtgenoot Pieter Claeszoon de Hartoch. Om vervolgens dezelfde dag door datzelfde echtpaar verkocht te worden aan Pieter Willem Stevenszoon, de broer van Marijtje en de volgende eigenaar van de Witte Raaf. Zou ook boerderij de Witte Raaf eigendom zijn geweest van Cornelis Janszoon dan had zijn weduwe Marijtje de boerderij op vergelijkbare wijze moeten verkopen aan haar broer Pieter maar die overdracht is niet gevonden in het Noordwijks archief. Daaruit kunnen we de conclusie trekken dat Cornelis en Marijtje mogelijk nooit eigenaar zijn geweest van de Witte Raaf maar er wel gewoond hebben.
In lijn met deze conclusie kunnen we nog een document uit 1644 vermelden, dus 60 jaar na de boedelverdeling uit 1584. Daarin legt een 79 jarige inwoner van Sassenheim een verklaring af, waarin hij “uit goede memorie” en “vaak door anderen heeft horen zeggen” dat de boerderij eigendom was geweest van Cornelis, “de zoon van Jan Pieter Corsse” maar dat deze Cornelis de boerderij door “quade fortune en verloop van schulden” aan zijn schuldeisers heeft moeten overdragen, via “executie bij het Hof van Holland”. Feitelijk gezien klopt dit niet want niet Cornelis maar Pieter Willem Stevenszoon heeft de met schulden belaste boerderij verkocht aan crediteuren na willig decreet bij het genoemde Hof van Holland. Maar de tegenslag die deze getuige benoemt als reden voor de overdracht past prima bij het plaatje. Cornelis Janszoon zullen we niettemin niet uitsluiten als geheel of gedeeld eigenaar van de Witte Raaf.
1584-1588: Pieter Willem Stevenszoon
De overdracht van boerderij de Witte Raaf aan Pieter Willem Stevenszoon is niet in het Rechterlijk Archief van Noordwijk te vinden, hetgeen duidt op een overdracht uit een erfenis. En dan gaat het dus hoogstwaarschijnlijk om de nalatenschap van de weduwe van Jan Pieter Corsse, Margriet Dirckdochter. Zoals boven gesteld is zij voor december 1584 overleden. Uit haar nalatenschap heeft Pieter Willem Stevenszoon als broer van erfgename Marijtje en haar overleden man Cornelis Janszoon de Witte Raaf overgenomen. De andere erfgenamen van Margriet Dircksdochter zagen overname van de boerderij blijkbaar niet zitten. Van deze vijf andere erfgenamen van Jan Pieter Corsse en Margriet Dircksdochter woonde dochter Lijsbeth met haar man Cornelis Dammaszoon in Overveen. Haar broer Sijmon was bakker en zal weinig trek in het boerenbedrijf gehad hebben. Crijntje Jansdochter woonde met haar man Jacob Adriaenszoon Sprockenburg op een grote boerderij van het klooster Leeuwenhorst aan de ’s-Gravendam. Adriaentje Jansdochter was na de dood van haar eerste echtgenoot, Cornelis Sijmonszoon van Alckemade, hertrouwd met Sassenheimer Gerrit Dammaszoon van der Cluft en woonde in 1584 met hem op een flinke boerderij nabij de Herenweg en Robijnslaan in Noordwijkerhout. En tenslotte de laatste erfgename, Anna Jansdochter, zij was getrouwd met Claes Sijmonszoon van Alckemade en woonde met hem op boerderij Alkemade aan het Westeinde. Dit echtpaar is later verhuisd naar Hillegom.
Ervan uitgaande dat Pieter Willem Stevenszoon inderdaad medio 1584 eigenaar is geworden van de Witte Raaf was dat slechts voor korte tijd. Hij besluit vier jaar later zijn gehele bezit te verkopen aan Guido van Meetkerke. Omdat op de boerderij de nodige schulden rustten vindt overdracht per willig decreet plaats. Het Hof van Holland werd dan door beide partijen om een bindend oordeel gevraagd. Het Hof bekeek in het belang van schuldeisers of de juiste procedure was gevolgd bij de overdracht. Koper Van Meetkerke neemt namelijk met de boerderij ook de schulden over. Of die schulden de reden vormden waarom Pieter Willem Stevenszoon tot verkoop is overgegaan is niet duidelijk, het ligt wel voor de hand. En het sluit aan bij de eerder genoemde verklaring 60 jaar later van een Sassenheimer die spreekt over overdracht van de boerderij vanwege grote schulden. Pieter Willem Stevenszoon is in ieder geval als pachter nog enige tijd op de Witte Raaf blijven wonen maar wordt na het jaar 1600 inwoner van Noordwijkerhout genoemd. Uit zijn huwelijk met Lijsbeth Jansdochter vormde zich in Noordwijkerhout en in het Westland een familie onder de naam Duijndam.
Een nieuwe boerderij, zoektocht naar een bouwjaar
Tot nu hebben we bewoners van de boerenlocatie de Witte Raaf behandeld die in een ouder, waarschijnlijk nog houten gebouw hebben gewoond dan de boerderij die onderzoeker inschatte op een bouwdatum rond 1630. Uit de tekst van het Willig Decreet van 1588 valt niet op te maken wat de status van het boerengebouw was dat door Pieter Willem Stevenszoon werd verkocht aan jonkheer Guido van Meetkercke De tekst luidt: “…zekere woning met de aanklevinge van dien, als huis, schuren, bargen, geboomte, potinge en plantinge, aard- en nagelvast, met omtrent zes morgen en vijf en een half hond land, luttel min of meer, zoals die gelegen waren aan voorschreven woning, leggende aan Duijndam in de ambacht van Noordwijk…”. Daar kunnen we niet zoveel mee als het gaat om de vorm en ouderdom van het gebouw. Niettemin zijn er aanwijzingen om het geschatte bouwjaar 1630 van Uilkema bij te stellen, de Witte Raaf blijkt ouder, maar ouder dan 1588, het jaar van de overdracht aan Van Meetkercke ligt niet voor de hand. Daar zijn twee belangrijke aanwijzingen voor.
De financiele problemen en familieomstandigheden waarmee de bewoners voor 1588 te maken hadden maken het niet waarschijnlijk dat zij hun boerderij vervangen hebben door een stenen gebouw. Eigenaar Jan Pieter Korsse is rond 1568 overleden, zijn zoon Cornelis enkele jaren later. De beide weduwen van deze mannen worden in 1576 als bewoners van de boerderij genoemd en zijn dat zeker nog zo’n zeven jaar gebleven. De verkoop in 1588 is niet uit luxe, Pieter Willem Stevenszoon kon de lasten niet meer dragen. Daarnaast lijdt de Bollenstreek in die periode en dan met name tussen 1572 en 1577 zwaar onder de aanwezigheid van strijdende partijen uit de 80-jarige oorlog. Zie hiervoor de verhalen elders op deze website. Menige woning en boerderij ging in vlammen op. Dat de genoemde bewoners in deze periode een nieuwe stenen boerderij gebouwd hebben is gezien hun tegenslag en de strijd in de streek hoogst onwaarschijnlijk. En een uit steen opgetrokken gebouw dat nog voor 1568 is gebouwd ligt voor een boerderij ook niet voor de hand.
Meest waarschijnlijke opdrachtgever voor de bouw van de Witte Raaf is dan ook Guido van Meetkercke. Hij was kapitaalkrachtig genoeg om niet alleen het bestaande gebouw te kopen met de bijbehorende landerijen maar ook om de boerderij te vernieuwen. En daar hebben we ook een sterke aanwijzing voor. Die vinden we in het proces dat de erfgenamen van Guido’s dochter Maria van Meetkercke na haar dood voeren over haar nalatenschap. Maria is ongetrouwd en zonder kinderen overleden en was enig erfgenaam van haar vader Guido van Meetkercke. Militair Guido is tussen mei 1599, de maand waarin hij een testament opmaakt en juni 1600 op een tocht met de vloot van de Staten van Holland overleden. Hij had voor zijn dochter een voogd aangewezen, zijn zwager Philip de Marotelle, echtgenoot van Johanna van Wijck. Maar als Johanna overlijdt draagt Philip het voogdijschap over aan Adolf van Meetkercke, een neef van Guido en aan Thomas Willemszoon de With. Maria erft van haar vader en mogelijk ook via haar vader van haar tante Johanna van Wijck. Daarnaast twee jaar later ook nog eens van haar stiefmoeder Margriet van Haeften, die Maria tot enig erfgenaam heeft benoemd. Margriet is in oktober 1602 overleden waarbij wordt vermeld dat zij aan de pest is bezweken. De ziekte eiste in die jaren veel slachtoffers in Leiden.
Maar Maria overleeft zelf haar stiefmoeder slechts een jaar. Zij is nog onvolwassen bij haar overlijden in Den Haag, waarschijnlijk in maart 1603. De erfenis die zij kreeg van haar vader, stiefmoeder en mogelijk ook nog van haar tante Johanna van Wijck moet zeer aantrekkelijk geweest zijn. Diverse familieleden van Maria eisen vanaf 1604 haar nalatenschap op waarin onroerende goed dat zowel in het gewest Holland als daarbuiten liggen. De familie Van Meetkercke kwam oorspronkelijk uit Brugge.
Een nieuwe nalatenschapswet die kort daarvoor van kracht was geworden in het gewest Holland maar niet geldend was daarbuiten leidt tot flinke discussie. Twee partijen komen tegenover elkaar te staan. Enerzijds zijn dat zussen van Maria’s moeder, Theodora van Wijck, de eerste echtgenote van Guido van Meetkercke. Anderzijds zijn het de kinderen van Maria’s tante Joanna van Meetkercke die met Barthout van Mechelen getrouwd was. Maar ook Guido’s zuster Barbara van Meetkercke claimt een deel van de erfenis. Tantes, neven en nichten van Maria vechten in meerjarige processen om de verdeling van de nalatenschap, het levert fraaie inzichten op over de wijze waarop adellijke of rijke families erfenissen betwisten.
Zonder verder in de details van dit proces te treden een opmerkelijk detail: de zussen van Theodora van Wijck betwisten openlijk dat erfgename Barbara van Meetkercke een wettelijk erkende zus van Guido van Meetkercke was en om die reden geen rechtmatig erfgename van haar nichtje Maria van Meetkercke kan zijn. Inwoners van Leiden leggen op dit twistpunt gunstige verklaringen af ten behoeve van de tegenpartij.
Tevens vechten de Van Wijckzussen aan dat de kinderen van Joanna van Meetkercke bij Barthout van Mechelen ten tijde van het overlijden van hun nichtje Maria van Meetkercke geen enkel wettelijk recht hadden in het gewest Holland omdat zij toen met hun ouders in “vijandelijk gebied” woonden. Bedoeld wordt de Spaanse of Zuidelijke Nederlanden. Bewoners van dit gebied konden inderdaad al hun rechten in het gewest Holland kwijtraken. Die claim van de Wijckzussen lijkt niet onterecht want deze kinderen, Floris en Gabriel van Mechelen zijn in 1604 door de Staten van Holland in hun rechten gerehabiliteerd. Dat vond dus pas na de dood van zowel hun moeder Joanna van Meetkercke als van hun nicht Maria van Meetkercke plaats.
Voor ons verhaal heeft dit proces belang op twee punten. Allereerst bepaalt de uiteindelijke uitkomst van de processen dat het onroerend goed in het gewest Holland toekomt aan de zussen van Guido van Meetkercke en hun kinderen. De Witte Raaf in Holland wordt zodoende eigendom van Barthout van Mechelen met zijn zonen Floris en Gabriel en van Barbara van Meetkercke met haar man Anthony le Roy. Floris van Mechelen komen we dan ook namens zijn mede-erfgenamen tegen in latere documenten. De onderdelen van de nalatenschap van Guido en Maria van Meetkercke buiten Holland worden ieder voor de helft eigendom van de strijdende partijen uit het proces.
Daarnaast speelt in dit proces de woonplaats van de erflaters een belangrijke rol. Die bepaalt mede voor welk stadsgerecht de processen gevoerd worden. Omdat Guido van Meetkercke, zijn vrouw en zijn dochter kort achter elkaar overleden zijn wordt gekeken naar de plek waar zij als gezin voor die tijd woonden. Dat was Leiden, waar Guido het nodige bezit had. Maar uit de processtukken blijkt dat Guido van Meetkercke met zijn tweede echtgenote Margriet en zijn dochter Maria zich “geruime tijd op hun hofsteede in Noortwijck hebben onthouden (verblijf gehouden)”. In ieder geval tot kort voor de dood van het echtpaar Meetkercke.
De Witte Raaf is dus naast boerderij ook als buitenplaats gebruikt. Het is onwaarschijnlijk dat het gezin van jonkheer Guido van Meetkercke gewoond heeft in een oud en mogelijk nog houten boerengebouw onder het duin in Noordwijk dat voor 1568 gebouwd is. Immers, men kon in Leiden over de luxe van prima woningen beschikken. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat jonkheer Guido Van Meetkercke de Witte Raaf heeft gebouwd tussen 1588 en 1600, het jaar van zijn overlijden. Het oudste gedeelte van het gebouw is daarmee nog zo’n 30-40 jaar ouder dan Uilkema heeft ingeschat. En hoewel het zeker geen bewijs vormt is het feit dat de boerderij nog lang als “de wooning van Meetkercke” vermeld wordt in documenten een aanwijzing dat tijdgenoten wisten dat de militair Van Meetkercke en zijn gezin er daadwerkelijk gewoond hebben. Daarnaast is de vorm van het gebouw te vergelijken met Vredebest aan het Westeinde en Breeland aan de Zilkerbinnenweg, beide boerderijen die naar alle waarschijnlijkheid ook uit de tweede helft van de 16e eeuw stammen.
Eigenaren en pachters vanaf 1588
1588-1620 Guido van Meetkercke en zijn erfopvolgers
Guido van Meetkercke was als militair in dienst was van de Staten van Holland, zoals velen uit zijn familie. Zijn vader Jacob had de nodige bezittingen in de stad Leiden die door Guido overgenomen zijn. Daaronder viel onder meer een huis dat aan het Rapenburg grensde en in 1582 van hem gekocht is door de nonnen van het voormalige klooster Leeuwenhorst. Het huis maakt nu deel uit van het gebouw van het Museum van Oudheden.
De familie Van Meetkercke kwam oorspronkelijk uit Brugge en bracht enkele leden voort die een belangrijke rol gespeeld hebben tijdens het eerste deel van de 80-jarige oorlog. Daaronder met name Adolf, een oom van Guido. Hij had een vooraanstaande positie in Leiden en het gewest Holland. Voor wie men partij koos was tijdens de Opstand tegen de Spanjaarden erg belangrijk en Adolf zou verraad gepleegd hebben door zijn samenwerking met de landvoogd Van Leicester. Maar ook zou hij een couppoging gedaan hebben om het bestuur van de stad Leiden in handen te krijgen. Dat was verraad volgens zijn tegenstanders die uiteindelijk de strijd om de macht in het gewest Holland in hun voordeel beslechtten. Adolf had de zijde van de verkeerde partij gekozen, werd verbannen naar Engeland en is daar in de St. Pauls kathedraal begraven.
Terwijl zijn oom als verrader verbannen werd, werd Guido van Meetkercke juist zeer gewaardeerd in Holland. De scheidslijn tussen wie als vriend of vijand werden beschouwd is zowel emotioneel als rationeel, uiterst dun en bepalend voor het eerste deel van de 80-jarige oorlog. Voor zijn vertrek met de Hollandse vloot in 1599 kreeg Guido van de Staten van Holland nog de opdracht om als kapitein binnen de stad Haarlem een compagnie soldaten te vormen ter verdediging van de stad. Kort daarna moet hij ingescheept zijn op de vloot. De datum van zijn dood levert een aardige puzzel op. Het archief van het klooster Leeuwenhorst geeft ons het jaar 1600 als overlijdensjaar, in ieder geval voor november. Uit november dateert een brief van raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt aan de heren van de Ridderschap Holland, de eigenaren van het klooster, om toekenning van een “prove” aan de dochter van Guido van Meetkercke. De proven waren uitkeringen aan nonnen en adellijke dochters, gefinancierd uit de opbrengsten van de kloosters Leeuwenhorst en Rijnsburg. Toekenning verliep volgens een procedure waarbij de adellijke families binnen de Ridderschap om toerbeurt een jongedochter konden voordragen voor een uitkering. Van Oldenbarnevelt was naast raadspensionaris van Holland ook pensionaris of advocaat van de Ridderschap. Hij excuseert zich voor zijn inbreuk op de procedure maar zou de bijzondere prestaties van de overleden militair Guido van Meetkercke graag postuum beloond zien met een uitkering aan zijn dochter, waarvan de moeder Van Wijck tot een oud adellijk geslacht zou hebben behoord, een andere procedurele eis.
En uit een recent gevonden van juni 1600 overdracht van de voogdij over Maria blijkt dat hij al voor die datum overleden is. op de zeereis gestorven is. Echter, een kerkelijke bron vertelt ons dat Guido van Meetkercke op 6 augustus 1602 is begraven in de Pieterskerk in Leiden, dus bijna twee jaar na de brief van Oldenbarnevelt. Zijn voornaam word niet genoemd, maar wel zijn woonadres: Hooglandse Kerkgracht. Hetzelfde adres dat enkele maanden later, in oktober wordt vermeld bij het overlijden van zijn weduwe Margriet, die vier dagen eerder nog haar testament had laten opmaken. Dat moet dus om Guido en zijn weduwe gaan. Dit raadsel valt eenvoudig te verklaren: de overleden militair is herbegraven. Maar het is ook goed mogelijk dat de grafsteen alleen symbolisch was omdat de militair een zeemansgraf had gekregen en zo herdacht kon worden.
Pachters van de familie Van Meetkercke
De pachters in de periode Van Meetkercke zijn aan te wijzen maar niet precies de periode waarin zij van boerderij de Witte Raaf gebruik maakten. Pieter Willem Stevenszoon die de boerderij aan Guido van Meetkercke verkocht heeft er mogelijk nog enkele jaren gewoond, afgaande op de pacht van land van Leeuwenhorst tot 1593. Maar na het jaar 1600 woonde Pieter waarschijnlijk op boerderij de Groote Sack aan het Westeinde in Noordwijkerhout.
Het is ook denkbaar dat als de familie Van Meetkercke daadwerkelijk enkele jaren gebruik maakte van de boerderij als buitenplaats er in die jaren geen boerenbedrijf werd uitgeoefend. Vanaf 1602, het jaar waarin Margriet van Haeften in Leiden aan de pest overleed, lijkt weer sprake te zijn van verpachting. De naam van een zekere Sijmon Janszoon wordt genoemd voor de locatie de Witte Raaf. Hij wordt opgevolgd door Cornelis Willemszoon en zijn vrouw Maritje Huibertsdochter Alckemade. Van Cornelis kennen we geen achternaam, wel een bijnaam want hij wordt meerdere keren “Kleijne Cees” genoemd.
Dat is onder andere het geval bij de jarenlange discussie die rond een uitpad ten noorden van boerderij Alckemade aan het Westeinde is gevoerd. Eigenaren en pachters van percelen weiland achter die boerderij hadden vanouds een uitpad op het Westeinde. Dat wordt echter betwist door nieuwe bewoners van boerderij Alckemade. Zij menen dat het uitpad van de percelen aansloot op de Duindamse weg of Schulpweg. Als gebruikers van het uitpad wordt naast Kleijne Cees ook Pieter Willem Stevenszoon genoemd. Beide boeren woonden op de Witte Raaf en waren familie van de eigenaren van boerderij Alckemade voor het jaar 1600. Op die boerderij woonde toen Sijmon Gerritszoon van Alckemade, hij wordt opgevolgd door zijn kinderen. Kleijne Cees trouwde een kleindochter van Sijmon. Pieter Willem Stevenszoon was zwager van Cornelis en Claes Sijmonszonen Alckemade. Gezien die familierelaties valt het te begrijpen dat de twee pachters van de Witte Raaf bij hun familie “over de dam” mochten. Deze ingeslepen gewoonte maakte het echter nog niet tot een wettelijk recht. Daarmee hebben we een goede verklaring gevonden voor het langdurige proces rond dit uitpad dat tussen 1608 en 1620 gevoerd is.
Op de achtergrond speelde mogelijk ook het gebruik van de Duindam een rol. Daar moest voor betaald worden. Deze oude oost-west verbinding tussen het zeeduin en de strandwal waarop Noordwijkerhout gebouwd is werd al in de Middeleeuwen aangelegd. Gebruikers van de Duindam betaalden pacht. Uit 1620 is een overzicht bewaard gebleven waarop de “woninghe Van Meetkercke” genoemd wordt als betaler van 10 gulden voor gebruik van de Duindam. Tevens worden de pachters van de Puikendam, de Robijnslaan en (‘t)Espellaan genoemd.
1623 Gerrit Corneliszoon Nierop nieuwe eigenaar
Drie jaar nadat erfgenaam Floris van Mechelen nog een lening had afgesloten met de Witte Raaf als onderpand krijgt Jacob Boot, rentmeester van de gezamenlijke erfgenamen van Maria van Meetkercke oprdracht om boerderij de Witte Raaf te verkopen. Gerrit Corneliszoon (van) Nierop wordt de nieuwe eigenaar van de boerderij met de daaraan vanouds verbonden zes morgen en vier en een half honderd Rijnlandse Roe aan landerijen, of in moderne maat: bijna zes hectare. Daarnaast nog het perceeltje “de leege werf” en een perceel dat in 1595 was bijgekocht door Guido van Meetkercke, groot 670 roe of een kleine hectare. Tenslotte behoort tot de koop ook nog een weiland in Noordwijkerhout, gelegen tussen de Duinsloot en de Woensdagse Wetering, groot 905 roe. De totale verkoopprijs is 5.600 gulden naast de 140 gulden aan overdrachtsbelasting die betaald moet worden aan het dorpsbestuur van Noordwijk. Ook bestaande schulden, lasten en rechten die op het bezit rusten dienen overgenomen te worden.
Kleijne Cees woont ten tijde van de verkoop nog altijd als pachter op de boerderij en heeft nog twee jaar pachtrecht. De koper kan de boerderij voor eigen gebruik dus pas vanaf medio januari 1626 gebruiken, want de verkoop wordt afgesloten op 27 december 1623. Gerrit Corneliszoon Nierop is in de Nes geboren, onder het duin van Noordwijk, een flink stuk zuidelijker dan de Witte Raaf. Gerrit trouwde Marijtje Corsdochter van der Klugt (Cluft) en kreeg met haar vier kinderen. Het is maar de vraag of Gerrit zelf nog op zijn aangekochte boerderij heeft gewoond. Het is in ieder geval heel kort geweest als Kleijne Cees zijn twee jaar pacht inderdaad heeft volgemaakt. In 1628 wordt Jan Corneliszoon IJsbrantszoon van Alckemade al genoemd als betaler van de dorpsbelasting. Jan trouwde de weduwe van Gerrit Nierop en is met haar onze volgende eigenaar en bewoner.
1628-1646 Marijtje Corsdochter met Jan Corneliszoon IJsbrantszoon van Alckemade
Hoewel Marijtje Corsdochter als weduwe van Gerrit Nierop met haar kinderen eigenaar zal zijn geworden van de boerderij wordt zij als zodanig alleen genoemd zolang zij weduwe is. Bij echtparen wordt doorgaans alleen de man genoemd hoewel deze vaak geen eigenaar is van onroerend goed omdat boerenhuwelijken vaak op basis van voorwaarden werden gesloten. Marijtje blijkt al voor 21 mei 1628 hertrouwd want dat blijkt uit de aankoop op die dag van een flink perceel land vlak voor de boerderij door haar kersverse echtgenoot Jan Corneliszoon IJsbrantszoon van Alckemade. Jan wordt genoemd als “getrouwd hebbende de weduwe van Gerrit Corneliszoon van Nierop”. Dat perceel komt voort uit de erfenis van Barthout van Assendelft, één van de erfgenamen van Maria van Meetkercke. Gegeven de rouwperiode die aan Marijtjes tweede huwelijk vooraf gegaan moet zijn wijst dit in de richting van de dood van Gerrit Corneliszoon Nierop in 1626 of 1627.
Jan Corneliszoon van Alckemade wordt meestal Jan Corneliszoon aen Duijn of Duijndam genoemd, in de naam wordt daarmee verwezen naar zijn woning onder het duin, dicht naast de Duindam(se weg). Jan werd geboren op de boerenlocatie Mariahoeve aan het Westeinde van Noordwijkerhout. Naast hem woonde op boerderij Westerhout Jan, de broer van Gerrit Corneliszoon Nierop. En pal daarnaast woonde Jan’s eigen broer, Cornelis Corneliszoon van Alckemade of Cornelis Outge. Ten zuiden van de Witte Raaf woonde Jonge Cornelis Corneliszoon van Alckemade, ook een broer van Jan Corneliszoon. Jonge Cornelis bewoont deze boerderij Kijkduin samen met Tielman van den Berg, die Joosje Cornelisdochter van Alckemade trouwde, de jong overleden zus van Jan Corneliszoon aen Duijn. Deze beschrijving van broers en zus van Jan Corneliszoon maakt duidelijk dat de boerenfamilies in dit deel van de Noordzijder polder sterk met elkaar verweven waren. Met elkaar timmerden de Alckemades flink aan de weg en hebben hun boerderijen flink uitgebreid door land aan te kopen. Zij vormden een bepalende factor in de polder gedurende de hele 17e eeuw. Waarbij ook nog eens een tweede, maar niet verwante boerenfamilie met de achternaam Alckemade die factor versterkten.
1646-1675 Jan Cornelisz IJsbrantsz van Alckemade of Jan Corneliszoon aen Duijn
In 1646 overlijdt Marijtje Corsdochter, Jan is dat jaar eigenaar van de boerderij, hetgeen duidelijk wordt als hij in januari 1648 voorwaarden opmaakt voor zijn tweede huwelijk met Cornelisje Arentsdochter. Zij was de weduwe van Pieter Thoniszoon uit Noordwijk aan Zee. De boerderij met landerijen en toebehoren, maar ook alle waardepapieren blijven buiten de gemeenschap van goederen. Dit betekent ook dat Jan de kinderen van de overleden Marijtje Corsdochter uit haar eerste huwelijk met Gerrit van Nierop hun aandeel in de nalatenschap heeft moeten uitkeren. Maar we kunnen niet uitsluiten dat dit al gebeurd is toen Jan met Marijtje trouwde. Jan heeft met Marijtje één kind gekregen, Gerritje, volgens traditie vernoemd naar de overleden eerste echtgenoot van Marijtje, Gerrit Nierop.
Met Cornelisje Arentsdochter krijgt Jan Cornelis aen Duijn één zoon, Cornelis. Met zijn tweede echtgenote kent Jan een lang huwelijk. Na de “koude uitsluiting” in de huwelijksvoorwaarden heeft die duur van het huwelijk er misschien aan bijgedragen dat Jan in een eerste testament uit 1668 Cornelisje alsnog een aardig bedrag wil nalaten, 4.000 gulden. Ook Gerritje, dochter uit zijn eerste huwelijk wordt dat bedrag toebedacht. Maar zijn verdere roerende en onroerende goederen laat Jan na aan zijn zoon Cornelis. Tot de boerderij behoort dan 12 morgen (ruim 10 hectare) aan eigen landerijen naast gepachte percelen.
Jan Corneliszoon aen Duijn is in zijn laatste levensjaren dement geworden. Dat kunnen we afleiden uit een overzicht uit 1674 waarin zijn weduwe de belasting betaalt en haar man “impotent” genoemd wordt. Er zijn meerdere woorden die gebruikt worden voor mensen die handelingsonbekwaam zijn, naast impotent wordt vaak “innocent” of “buiten zijn zinnen” gebruikt om de geestestoestand aan te duiden. In 1679 spreekt het Leeuwenhorstarchief over de verhuur van 300 roe land aan Duindam aan de weduwe van Jan Corneliszoon, een jaar eerder was dat nog Jan zelf. We mogen daar voorzichtig uit afleiden dat Jan voor 1679 gestorven is. Nauwkeuriger is een aanwijzing uit het testament van zijn zoon Cornelis van 26 februari 1676. Daarin benoemt hij alleen zijn moeder tot erfgenaam, Cornelis wil als enig erfgenaam van zijn vaders nalatenschap zijn verkregen beschermen door zijn laatste wil vast te leggen. Jan Corneliszoon is dus kort voor het opmaken van dat testament overleden, we houden hier 1675 als overlijdensjaar aan.
1675-1695 Cornelis Janszoon van Alckemade
Gerritje Jansdochter van Alckemade had uit de erfenis van haar moeder Marijtje Cornelisdochter al enkele percelen land aan de Duijndam toebedeeld gekregen in 1646. Dat kunnen we opmaken uit haar testament van 1685. Zij is dat jaar weduwe van Adriaen van Warmenoven en laat op papier de percelen na aan een zoon, maar verkoopt deze alsnog vier jaar later aan Sijvert Dirckszoon Zeestraten. Mede door dit testament kunnen we concluderen dat boerderij de Witte Raaf inderdaad overgedragen is aan haar halfbroer Cornelis Janszoon van Alckemade, conform het testament van hun beider vader uit 1668. In 1689 vestigt Cornelis samen met zijn moeder, weduwe Cornelisje Arentsdochter, een hypothecaire lening van 4.000 gulden op de boerderij. Dat bedrag komt niet toevallig overeen met de som die Jan Corneliszoon aen Duijn in zijn testament had gereserveerd voor zijn weduwe Cornelisje en voor zijn dochter Gerritje. Met de lening is Gerritje of haar stiefmoeder waarschijnlijk door Cornelis Janszoon uitgekocht. Als de boerderij in 1695 verkocht wordt aan Jeroen Bartholomeuszoon van Alckemade wordt de weduwe wel genoemd in de veilingopdracht maar niet in de officiele overdracht. Die staat alleen op naam van haar zoon Cornelis. Wel wordt een jaar later nog een perceel land verkocht in Noordwijkerhout waar Cornelisje Arensdochter voor de helft eigenaresse van was, dit land was tijdens haar huwelijk met Jan Corneliszoon gekocht en viel daarmee buiten haar (“koude”) huwelijksvoorwaarden uit 1648.
1695-1703 Jeroen Bartholomeuszoon van Alckemade
De verkoop per veiling in 1695 heeft als resultaat dat het ijverig opgebouwde bezit van het gezin van Jan Corneliszoon aen Duijn opgesplitst wordt en meerdere nieuwe eigenaren krijgt.
Waarbij ook nog eens een perceel door herindeling verdwijnt door toevoeging aan andere landerijen. De familie bezit ook nog één perceel in Noordwijkerhout, aan de Duijndam, tussen de Duinsloot en de Woensdagse Wetering. Dat wordt separaat verkocht aan Jan Janszoon van Vlaanderen uit Lisse. De totale opbrengst bedraagt 4.763 gulden, maar net genoeg om de lening van 4.000 gulden uit 1689 te kunnen aflossen.
Koop | Grootte (600 RR = 0,85 ha) | Koper | Prijs |
A | De woning op 804 RR | Jeroen Bartholomeusz van Alckemade | 500 gld |
B | Perceel 1028 RR | Pieter Pieterszoon van den Bos (een buurman) | 713 gld |
C | Perceel 1123 RR | Cornelis Bartholomeusz van Alckemade | 505 gld |
E | Perceel 1233 RR | Jacob van Boomen | 675 gld |
F + G | Percelen 755 RR | Cornelis Bartholomeusz van Alckemade | 650 gld |
H | Perceel 963 RR | Pieter Hendrickszoon Heemskerk | 920 gld |
Samen | 5.906 RR | 3.963 gld | |
Apart 1696 | Perceel 1076 RR Noordwijkerhout | Jan Janszoon van Vlaanderen, Lisse | 800 gld |
Woning aan Duijndam. Pieter Pieterszoon van den Bos koopt de oude boerderij aan de noordzijde van Dirck Corneliszoon van Alckemade. Zijn dochter trouwde Jan Arijszoon Duijvenvoorden. Hij staat aan de basis van de grote Katwijkse familietak die hun achternaam schrijven als Van Duijvenvoorde.
Jeroen Bartholomeuszoon van Alckemade die naast boer ook inkomsten had als schelpenvisser heeft dan wel een boerderij gekocht op de veiling maar daarbij hoort slechts een ruime hectare aan erf en boomgaarden. Toch had hij al eerder uit de erfenis van een oom weiland aan de Gooweg en Westeinde in Noordwijkerhout verkregen, de percelen “De Loet” en “De Negen Hond”. Jeroen blijft echter niet lang eigenaar. Hij vertrekt met zijn gezin naar Sassenheim en verkoopt de Witte Raaf in 1703 aan de vrijgezelle broers Arij en Gerrit Duijvenvoorden, zonen van Arij Janszoon Duijvenvoorden. Zij vormen de eerste generatie van de bekende Noordwijkerhoutse familie en woonden vanaf circa 1671 in het dorp.
1703-1715 Arij en Gerrit Arijszoon Duijvenvoorden en
1715-1753 Gerrit Arijszoon Duijvenvoorden
Omdat de familiestamboom Duijvenvoorden uitgebreid aan bod komt op deze website gaan we hier maar beperkt in op deze eigenaren. Zie : Gerrit Arijszoon Duijvenvoorden 1678 – 1756 – Noortigerhout
Arij Duijvenvoorden, “de Jonge”genoemd omdat hij de tweede uit het gezin was met die voornaam, draagt zijn aandeel in de boerderij in 1715 over aan zijn broer Gerrit, die dat jaar op 37-jarige leeftijd trouwt met Anna Banckerisdochter Uijttenhoven uit Noordwijk aan Zee. Jonge Arij woont vanaf dat jaar dicht bij de boerderij in een eigen huis op het perceel van 1.123 Rijnlandse Roe dat in 1795 nog gekocht was door Cornelis Bartholomeuszoon van Alckemade. Het is niet helemaal duidelijk of dit hetzelfde huis is dat later door zijn halfbroer Jan Arijzoon werd bewoond en de naam “het Lappennest” droeg. Nu nog altijd de naam van een camping aan de Duinweg. Jonge Arij is vrijgezel gebleven, hij overlijdt in 1748.
De beperkte hoeveelheid weiland die de twee broers kochten wordt in de loop der tijd flink uitgebreid met aankopen, maar vooral door pacht bij derden, zoals bij het Catharina Gasthuis. In 1738 wil dit Gasthuis haar Noordwijkse percelen verkopen en blijkt dat Gerrit zo’n 10 hectare van deze instelling huurt. De veiling wordt overigens “opgehouden”, dus de percelen worden niet verkocht.
Net als een eeuw eerder het geval was met de familie Alckemade woont tussen 1730 en 1760 een groot van de tweede generatie Duivenvoorden naast elkaar in woningen onder het duin. Gerrit en Arij op de Witte Raaf en de vrijgezellen Annetje, oude Jan Arijszoon en Geertje op een huis dat zij bouwden op een stuk grond van hun vader bij de Duindamse Slag. Hun halfbroer jonge Jan Arijszoon trouwde Marijtje Pietersdochter van den Bos, die met haar ouders tussen de Duivenvoordens in woonden op de oude boerenlocatie bij dezelfde Duindamse Slag.
1753-1777 Pieter Paulusz van Lelijveld eigenaar, Adam Janszoon Wijnants pachter
In 1753 besluit Gerrit Arijszoon Duijvenvoorden, die dan zo’n 75 jaar oud is, zijn Witte Raaf te verkopen om met zijn echtgenote in het dorp Noordwijkerhout te gaan wonen. Koper is niet geheel toevallig kalkbrander Pieter van Lelijveld. Gerrit had een zakelijke relatie met Pieter, hij leverde schelpen aan de vele kalkovens van de Leidenaar en kon een lening bij hem afsluiten waarvan de rente betaald met leveranties. De relatie van de familie Duijvenvoorden met de kalkbranders Lelijveld gaat al veel langer terug. Hoewel de schrijver van deze website de herkomst van zijn oudste voorvaders nog niet bewezen heeft voor de 100 procent die in het wereldje van genealogen vaak gehanteerd wordt voor anderen maar niet voor hen zelf…., is hij er van overtuigd dat de oudste voorouder uit zijn familie Jan Pieterszoon is, een kalkbrander aan de Lage Rijndijk in Leiderdorp. Zijn zoon Jan Janszoon trouwde met de Noordwijkerhoutse bakkersdochter Maartje Hendricksdochter van Leeuwen. Jan was kalkvaarder voor Machtelt van Buijtenweg die de kalkovens van zijn familie kocht en getuige is bij Jans huwelijk in 1641. Jan Janszoon Duijvenvoorden treedt in dienst bij Machtelt en woont bij de kalkbranderij waar zijn ouders eerder het brood verdienden. Die branderij wordt na de dood van Machtelt eigendom van de zeilmaker Pieter van Lelijveld die daarmee de basis legt voor een omvangrijk kalkbrandersbedrijf waar ook de kalkovens in Valkenburg en Katwijk deel van uit zullen gaan maken. De kalkbrandersfamilie Van Lelijveld hanteert een slimme bedrijfsvoering. Uit meerdere documenten blijkt dat zij de schelpenvissers aan zich binden door hen leningen te verstrekken voor de aankoop van schelpenkarren, paarden of onroerend goed.
Naast de Witte Raaf worden meer percelen weiland in de naaste omgeving gekocht door Van Lelijveld en in 1765 wordt de woning de Tijssenweij van schelpenvisser Jan van Schagen in het Langeveld eigendom van de kalkbranders. Naast die woning werd begin vorige eeuw de bekende “geitenfok” van Toop van Na gebouwd. Ook wordt de familie Van Lelijveld eigenaar van boerderij Sasbergen nabij de Ruigenhoek. Van Lelijveld heeft niet de intentie om zelf van de gekochte woningen gebruik te maken. Hij wil de Witte Raaf verhuren in een nieuwe samenstelling. Aan de boerderij wordt ruim 22 morgen (19 hectare) aan nabij gelegen weilanden gekoppeld. Direct na het vertrek van Gerrit Duijvenvoorden wordt boer en schelpenvisser Adam Janszoon Wijnants pachter op de Witte Raaf. Ook Adam levert aan Van Lelijveld en komt voor in de administratie van het bedrijf. Net als Gerrit betaalt Adam de rente over een lening bij de kalkbrander met de leverantie van schelpen. Dit wordt bijgehouden in het “schulpboekje” van Pieter Lelijveld.
1777-1809 Pieter en Paulus van Lelijveld eigenaar, Adam en Maarten Wijnants pachter
Na de dood van Pieter Pauluszoon van Lelijveld komen zijn Noordwijkse en Noordwijkerhoutse bezittingen op naam van zijn erfgenamen, de broers Pieter en Paulus van Lelijveld. Zij zetten ook het kalkbrandersbedrijf Pieter van Lelijveld & Zonen voort. De huurcontracten voor de Witte Raaf, Sasbergen en de woning Van Schagen worden vernieuwd. Adam Janszoon Wijnants blijft gewoon wonen op de Witte Raaf. Maar de erfgenamen Van Lelijveld constateren na het openen van de boeken van hun overleden vader dat Adam over de laatste vier jaar de pacht van de boerderij niet betaald heeft. Zij zijn opmerkelijk coulant en zetten de totale schuld van ruim 1.200 gulden om in een lening van slechts 400 gulden. Adam wordt dus ruim 800 gulden achterstallige pacht kwijtgescholden. Nu zal het bedrag dat de broers hier mis liepen hen weinig nachtrust gekost hebben. Eind 18e eeuw wordt de kalkbranderij Van Lelijveld in verschillende publicaties gerekend tot de grootste ondernemingen van Leiden en omgeving. De heren Van Lelijveld zaten er dus warmpjes bij, speelden om die reden ook een rol in het stadsbestuur van Leiden en trouwden dochters uit welgestelde families. En ook adellijke titels worden aan de naam Van Lelijveld gekoppeld. Jan Pauluszoon van Lelijveld via zijn huwelijk met Vrouwe Geertruid Clignet, zijn oom Pieter als echtgenoot van Vrouwe Cecilia Glaudina Marcus.
Na Adam Wijnants dood in 1792 wordt hij als pachter opgevolgd door zijn zoon Maarten. Zijn broer Willem Janszoon Wijnants wordt pachter op Sasbergen, bij de Delfweg en Ruigenhoek.Voor zijn pacht van de Witte Raaf betaalt Maarten 360 gulden per jaar, de boerderij omvat dan nog altijd dezelfde ruim 22 morgen aan weilanden. Hij is echter niet tot zijn dood in 1817 op de Witte Raaf blijven wonen. In 1808 wordt duidelijk dat Maarten de pacht niet meer kan opbrengen. Hij treft een regeling met zijn landheren Pieter en Jan van Lelijveld uit Leiden “…tot voorkoming van onaangename gevolgens als mede tot enige securiteit en betaling van reeds verschenen of nog te verschijnen landhuur of anderszins”. De regeling houdt in dat hij al zijn vee, boerengereedschap en huisraad overdraagt aan een procureur die het op een openbare veiling zal verkopen. Maarten is hierna naar het dorp Noordwijk verhuisd.
1809-1848 de erven Van Lelijveld eigenaar, Leendert van der Holst pachter
Maarten Wijnants wordt als pachter opgevolgd door Leendert van der Holst. Maar ook de Witte Raaf krijgt nieuwe eigenaren. Van de kalkbranders Pieter en Paulus sterft Paulus als eerste in 1807, hij wordt opgevolgd door zijn zoon Jan van Lelijveld. Twee jaar later overlijdt Pieter van Lelijveld. De omvangrijke en winstgevende kalkbranderij Pieter van Lelijveld & Zonen wordt voortgezet door beider erfgenamen, met name Paul Francois Hubrecht wordt een belangrijke partner in het bedrijf. Sara, een zus van Pieter en Paulus speelt met haar echtgenoot Francois Dozy geen rol in het bedrijf maar zal haar beide broers wel ruim overleven, zij overlijdt pas in 1823. De naam Dozy vinden we later terug als één van de erfgenamen Van Lelijveld die met elkaar eigenaar zijn van de Witte Raaf.
Uit de testamenten en boedelscheidingen van Paulus en Pieter van Lelijveld uit de periode 1808-1810 kunnen we afleiden dat het hun wens was om het winstgevende kalkbrandersbedrijf binnen de familie te houden en voort te zetten. Zo laat Paulus slechts een legitieme portie na aan zijn zoon Jan, in feite zijn enig kind, en krijgt de vrouw van Jan, Geertruid Clignet een flink geldbedrag en wordt zij namens haar kinderen mede-erfgenaam. Jan verkoopt flink wat obligaties uit de boedel van zijn vader en dat levert nog een interessant Noordwijkerhouts feitje op want Engel Oostdam koopt in 1808 als voogd van zijn ouderloos geworden nichtje Catharina Oostdam een obligatie ter waarde van 600 gulden van Jan Lelijveld. Geertruijd Clignet beheert namens haar minderjarige kinderen, waarvan overigens de meesten niet oud werden, het erfdeel dat Paulus van Lelijveld expliciet aan zijn kleinkinderen wilde nalaten. In 1837 is zij nog altijd voor de helft eigenaresse van al het onroerend goed en het kalkbrandersbedrijf met de vele kalkovens.
De broer van Paulus, Pieter van Lelijveld die in april 1809 overlijdt heeft uit zijn eerste huwelijk een zoon Pieter, maar die sterft een jaar voor zijn vader, zijn kleinkinderen worden in zijn plaats erfgenaam. Daarnaast heeft hij uit een tweede huwelijk twee dochters, Ida en Maria. De laatste trouwde de jurist en notaris Paul Francois Hubrecht. Hij zal een belangrijke rol gaan spelen in de exploitatie van de kalkbranderijen binnen de familie. Tragisch is dat Maria als erfgenaam van haar vader slechts een maand na hem overlijdt, zij sterft in mei 1809. Haar echtgenoot Paul Hubrecht en zijn twee kinderen Francesca en Pieter Glaudius worden in haar plaats voor een derde deel erfgenaam. Zijn schoonzus Ida van Lelijveld ontvangt een derde deel en het laatste derde part is ook hier voor kleinkinderen, in dit geval van de kinderen van de zoon Pieter van Lelijveld die een jaar voor zijn vader overleed en getrouwd was met Cypriana Anna van Royen. Hij had met haar zes kinderen, die allen van hun opa erven. En er valt ook wat te erven! De totale nalatenschap van Pieter van Lelijveld bedraagt in 1810 bijna 270.000 gulden. Een zeer groot deel daarvan bestaat uit obligaties en leningen. Als zijn broer Paulus een vergelijkbaar vermogen had praten we dus over een half miljoen gulden, grotendeels verdiend met de kalkbranderij. De rijkdom van de kalkbrandersfamilie staat in fel contrast met het sobere bestaan van hun schelpenleveranciers. Daar zijn de nodige voorbeelden van te vinden en zeker onder Noordwijkerhoutse families.
Wat het eigendom van de Witte Raaf betreft zijn er na de verwerking van de nalatenschappen van Pieter en Paulus van Lelijveld meerdere eigenaren. Dat verandert in de loop der jaren door huwelijken en sterfgevallen binnen de groep, maar ook door onderlinge verkoop of overdracht van aandelen in de erfenis. De belangrijkste eigenaren zijn Paul Francois Hubrecht en de weduwe Geertruijd Clignet. Gedurende de periode tot 1848, het jaar waarin de Witte Raaf uiteindelijk verkocht wordt door de kalkbrandersfamilie komen we de groep erfgenamen dan ook in veranderende samenstelling tegen bij overdracht van onroerend goed.
Een eerste poging tot verkoop van het Noordwijkse en Noordwijkerhoutse bezit vindt plaats in december 1827. Een jaar daarvoor hebben de erfgenamen hun aandelen onderling nog wat herschikt. Maar de Witte Raaf wordt niet verkocht, de bieding wordt opgehouden, de geboden prijzen waren waarschijnlijk niet waar men op gehoopt had. Uit het veilingdocument blijkt dat Leendert van der Holst in 1828 pachter is van de boerderij. Leendert werd dat al in 1808 als opvolger van Maarten Wijnants en heeft telkens via 5-jarige contracten zijn pacht verlengd. De veiling is echter niet helemaal mislukt. Boer Pieter de Lie van het Westeinde in Noordwijkerhout kan een perceel weiland tussen Duinsloot en Woensdagse Wetering van de erven Van Lelijveld kopen. En Coenraad Jacob Temminck, een rijk man en directeur van de voorganger van het Leidse Naturalis wordt eigenaar van boerderij Sasbergen nabij de Ruigenhoek.
In 1848 volgt dan eindelijk een geslaagde verkoop van de Witte Raaf door de kalkbrandersfamilie. De verkopende partij wordt gevormd door leden uit verschillende takken van de Lelijveldfamilie die met elkaar overeenstemming hebben bereikt over het in veiling brengen van onroerende goederen. Het kalkbrandersbedrijf heeft overigens nog lang bestaan en werd later omgevormd een bedrijf dat bouwmaterialen levert. Onderdelen van dit bedrijf bestaan nog altijd. De Witte Raaf wordt verkocht aan Hendrick Pennings en zijn stiefzoon Cornelis van Haaster uit Rijnsburg. Zij worden eigenaar van het gebouw met ruim 18 hectare weiland in de directe omgeving, tussen het zeeduin en de Duinsloot. Leendert van der Holst is nog altijd pachter, zijn contract loopt door tot kerstmis 1849. Leendert trouwde Trijntje Steenvoorden en was 80 jaar oud toen hij 1852 overleed in Noordwijk-Binnen.
1848-1850 Hendrik Pennings en Cornelis van Haaster
Wat de heren Pennings en Van Haaster wilden met de boerderij is onduidelijk. Op de veiling wordt 5600 gulden geboden, maar zij verhogen het bod in de tweede biedingsronde met 400 gulden. Zij betalen dus 6.000 gulden voor de boerderij en dat is ook het bedrag dat zij twee jaar later weer ontvangen bij de verkoop aan Pieter Zeestraten. Zowel Pennings als Van Haaster vormden prominente leden van de agrarische bevolking in hun woonplaats en zagen hun koop wellicht als investering. Van Hendrik/Hein Pennings die op het Huis Ter Lugt aan de Delfweg in Noordwijkerhout woonde is bekend dat hij handelde in onroerend goed en een dikke portefeuille met obligaties bezat, waaronder ook buitenlandse leningen in mijnbouw en spoorwegen. Hendrik of Hein Pennings was lid van de gemeenteraad en wethouder in zijn dorp.
1850-1870 Pieter Zeestraten
Met de verkoop in 1850 aan Pieter Zeestraten is geen sprake meer van verpachting. Leendert van der Holst heeft zijn pachtcontract gewoon afgemaakt en daarmee komt na bijna 100 jaar een einde aan de status van de Witte Raaf als pachtboerderij. Pieter Zeestraten en zijn echtgenote Caatje van der Meij hebben de boerderij zelf bewoond, zo’n twintig jaar lang. Zij kwamen oorspronkelijk uit Hillegom en Lisse en zijn beiden nog jong. Caatje is zelfs nog maar 19 jaar als zij in april 1850 met Pieter trouwt en met hem op de Witter Raaf gaat wonen, de boerderij die Pieter enkele maanden daarvoor in januari had gekocht. De familie Zeestraten kent een oude geschiedenis in de Bollenstreek en zeker in Noordwijk en Noordwijkerhout.
Het jonge echtpaar sluit in hun periode op de Witte Raaf tot driemaal toe een lening af, bij elkaar voor bijna 20.000 gulden. Ter vergelijk: zij kochten de boerderij voor “slechts” 6.000 gulden. Driekwart van de leningen wordt terugbetaald met geld dat vrijkomt na verkoop van bijna de helft van de 18 hectare weiland die tot de boerderij hoorde. Mogelijk heeft Pieter Zeestraten de nodige tegenslag gekend in de vorm van de aardappelziekte of de beruchte runderpest die in het midden van de 19e eeuw het boerenbestaan teisterden. In 1871 stopt het echtpaar en verkoopt de Witte Raaf.
1871 Willem van der Meer
Voor 9.200 gulden wordt Willem van der Meer eigenaar van de Witte Raaf met dan nog maar 9 ½ hectare weiland dat in de directe omgeving ligt. Willem zal het weiland gedeeltelijk geschikt maken voor de bollenteelt. Eind 19e eeuw breidt die teelt sterk uit. In Noordwijk speelt een neef van Willem, Cornelis Johannes Laurentius van der Meer, daarbij een belangrijke rol. Hij stimuleert de teelt en organiseerde volle grond tentoonstellingen. Het agrarische bedrijf op de Witte Raaf heeft twee totaal verschillende inkomstenbronnen. Willem van der Meer en zijn echtgenote Margaretha van Went overlijden kort na elkaar, begin 1892. Het duurt enkele jaren voor het beschrijven en verdelen van hun boedel. Het echtpaar had acht kinderen, waarvan er nog zeven in leven zijn bij de dood van het echtpaar. In de winter van 1896 komt het tot een verdeling door de ervende kinderen Cornelis, Gerardus, Elisabeth, Franciscus, Johanna, Agatha en Johannes. Drie van de zeven ontvangen geld uit de boedel van hun ouders. Gerard krijgt een perceel land in de Hoogeveense polder en Agatha kleine perceeltjes nabij het Boekhorstterrein in het Langeveld, bij elkaar ruim 1 ½ hectare.
Alleen Frans en Jan krijgen onroerend goed toebedeeld dat oorspronkelijk tot de boerderij hoorde. Maar van de ruim 18 hectare die rond 1850 eigendom werd van Pieter Zeestraten is nu nog maar iets meer dan acht hectare over. Frans van der Meer en zijn echtgenote Elisabeth van der Zwet worden eigenaar van enkele percelen die samen ruim drie en een halve hectare groot zijn en die nu nog altijd eigendom zijn van zijn nazaten. Zijn zoon Cees heeft daar een bollenbedrijf gehad samen met zijn echtgenote Marie Klijn, maar startte op latere leeftijd een campingbedrijf met huisjes, die in de loop der tijd flink werd uitgebreid en nu nog altijd aan de Duinweg te vinden is onder de naam De Gouden Spar.
Boerderij de Witte Raaf met bijna vijf hectare zowel bollengrond als weiland wordt in 1896 eigendom van Johannes Wilhelmus van der Meer. Jan trouwde Nel van Graven. Hij is net als zijn vader zowel boer als bollenkweker, de helft van zijn grond wordt omschreven als hyacinthenland, de andere helft als weiland. Tekenend voor dit gemengde bedrijf is dat bij de verkoop in 1914 het hooi in de berg en de bollenstellingen zijn uitgesloten van de overdracht, plus een koperen fornuis waar Jan en Nel blijkbaar aan gehecht waren. Boerderij de Witte Raaf krijgt haar laatste eigenaar op een openbare veiling.
1914-1939 Agnes Cremers-Van Boreel. Pachter Dirk Oostdam
Voor 18.954 gulden wordt Agnes van Boreel, sinds 1907 echtgenote van Ernest Cremers eigenaresse van boerderij de Witte Raaf, waartoe dat jaar nog 7 percelen behoren, die samen nog geen vijf hectare groot zijn (4,74 ha). Maar daarmee nog wel gelijk aan de overdracht aan Jan Willem van der Meer in 1896. Het echtpaar Cremers-van Boreel woonde voor 1914 al enkele jaren in het huis La Cassetta in Noordwijk, het dorp waar zij ook enkele kinderen gekregen hebben. Leden van beide gegoede families komen we regelmatig tegen als deelnemers aan jachtpartijen in de duinen van Noordwijk en Noordwijkerhout. De grond van de Witte Raaflocatie heeft Agnes en haar familie tot circa 1952 in bezit gehouden, de oude boerderij was toen al gesloopt en vervangen door een nieuw gebouw.
Het is niet helemaal duidelijk wanneer Jan Willem van der Meer de boerderij nu precies verlaten heeft en opgevolgd is door Dirk Oostdam en Petronella (Pietje) Warmerdam als pachters van jonkvrouw Cremers-Van Boreel. Dirk en Pietje trouwden in september 1925 en wonen er in de jaren waarin boerderijenonderzoeker Uilkema de Witte Raaf bestudeert. Omdat Uilkema zowel in 1924 als in 1927 op de boerderij is langs geweest kunnen we niet uitsluiten dat Dirk er al voor zijn huwelijk gewoond heeft, maar niet vanaf 1914, het jaar waarin de jonkvrouw Cremers-Van Boreel de boerderij kocht, want dat jaar was Dirk pas 19 jaar oud. Op de foto’s die Uilkema heeft gemaakt en waarop Dirk ook een keer te zien is zien we achter de boerderij nog het kale zeeduin, dat pas in de dertiger jaren van de vorige eeuw door Staatsbosbeheer is beplant. Waar Jan van der Meer nog overschakelde naar de bollenteelt lag het accent bij Dirk Oostdam toch weer meer op de veehouderij.
Kort voor de Tweede Wereldoorlog kwam er een einde aan deze prachtige boerderij waarvan het gebouw toen zo’n 350 jaar had volgemaakt. Maar als boerenlocatie is de geschiedenis dus nog veel ouder, met aantoonbare bewoning in de vijftiende eeuw. Met de bouw van een nieuwe boerderij in 1936 op dezelfde locatie maakte de familie Oostdam een doorstart met het boerenbedrijf. Agatha (“Ad”) Otto-Oostdam, één van de jongste kinderen van Dirk en Pietje vertelde recent aan speurneus Peter “Sherlock” van den Burg dat zij het eerste kind was dat op de nieuwe boerderij is geboren in 1937. De oude boerderij stond er toen nog naast en werd niet lang daarna afgebroken. De volgende jaren waren extra moeilijk omdat de boerderij met haar bewoners in de Tweede Wereldoorlog geïsoleerd werd van de buitenwereld als onderdeel van het Duits Sperrgebied en Atlantikwall. Na de oorlog werden al snel meer en meer campinggasten ontvangen. Dat was een bron van inkomsten die Dirk en Pietje Oostdam-Warmerdam al in de jaren twintig waren gestart. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw heeft de familie Oostdam de overstap naar uitsluitend hotel- en campingbedrijf gemaakt. Maar nog altijd onder de naam de Witte Raaf.