(Van Dam/Dallinga)
De vondst van een verkoopakte uit 1660 waarin de bouw van een huis “aan de zuidzijde van de kerk” staat vermeld leidde tot het lastigste onderzoek dat tot nu toe voor deze website is verricht. Maar het leverde nuttig inzicht op over de ontwikkeling van het oudste deel van de Havenstraat in Noordwijkerhout.
Met haar Witte Kerk uit de dertiende eeuw heeft het dorpscentrum van Noordwijkerhout een middeleeuwse verleden. Helaas is op de kerk na daar weinig tastbaars van overgebleven. Veel huizen hebben er nooit gestaan rond het gebouw uit de 13e eeuw en daarvan is een gedeelte afgebrand tijdens het beleg van de steden Haarlem en Leiden tijdens de 80-jarige oorlog. Wat overbleef viel op de vingers van beide handen te tellen, want een kaart uit 1587 laat slechts negen ingetekende huizen rond de kerk zien. Tussen 1625 en 1675 groeit met de stijgende welvaart van de Gouden Eeuw de dorpskern uit tot een 40-tal woningen maar daarna stagneert verdere aanwas gedurende een lange periode van zo’n 150 jaar.
Met de groei van de bevolking in de negentiende eeuw worden in het centrum nieuwe huizen gebouwd. Naast op zich zelf staande woningen zien we voor het eerst nieuwbouw in blokvorm, zoals een blok van negen aan het Harde Pad (Verlengde Hoogstraat). Vanaf het einde van de 19e eeuw groeit de bebouwing in hoog tempo. De druk op de ruimte in het centrum leidt tot opsplitsing van gebouwen en herindeling van percelen. In het midden van de 20e eeuw valt de laatste bebouwing uit de 17e eeuw ten prooi aan de slopershamer. Zoals het hier besproken Diaconiehuis.
De foto bekijkend zullen Noordwijkerhoutse senioren het gebouw met de klokgevel herkennen als het huis van de familie Dallinga. Deze familie heeft er echter slechts kort gewoond maar de tragische periode die zij doormaakte tijdens de Tweede Wereldoorlog leidde ertoe dat in de volksmond hun naam aan deze woning wordt gekoppeld. Het huis heeft echter nooit een eigen naam gehad en we benoemen het hier louter onderscheid als Diaconiehuis omdat het lang eigendom was van de Diaconie van de Armen, een instelling van de Gereformeerde Kerk.
Met haar typische gevel, rieten dak en zeer hoge schoorsteen past het gebouw qua bouwstijl goed bij de zeventiende eeuw. Helaas is er voor de afbraak nooit onderzoek verricht naar de ouderdom van het gebouw. Maar aan de hand van oude eigendomsakten kunnen we deze bouwlocatie midden in het dorp terug volgen naar het midden van de zeventiende eeuw. Er is zelfs een bouwjaar beschikbaar, 1660. Op 2 december van dat jaar wordt in het Rechterlijk Archief van Noordwijkerhout opgetekend dat “Gerrit Janszoon Haesburg aan Pieter Janszoon Bourgoigne uit Hillegom 500 Karolus Guldens schuldig is wegens geleverde materialen tot opbouw van Gerrits huis, welke Jan Janszoon timmerman uit Noordwijk daartoe gedaan en bearbeid heeft, welke schuld Jan overgedaan heeft aan Pieter”.
Pieter Bourgoigne heeft dus de rekening van timmerman Jan uit Noordwijk betaald en zijn voorschot is omgezet in een hypothecaire schuld van Gerrit Haesburg bij Pieter. Uit de omschrijving van het perceel in de akte blijkt dat het huis aan de oost- zuid- en westzijde wordt omgeven door land van ene Wouter Janszoon en de lijnbaan van Thomas Pieterszoon Slingelant en aan de voorkant aan de Buurweg (Havenstraat).
Die omschrijving komt in latere documenten terug en met wat speurwerk lijkt die prima bij de locatie van het gebouw op de foto te passen. Klaar zou je zeggen, ouderdom van het gebouw is met dat jaar 1660 bekend. Helaas, zo eenvoudig ligt dat niet. Het venijn bij onderzoek naar de oorsprong van boerderijen en woningen zit altijd in de details. En hier speelt het woordje “opbouw” uit de akte ons parten. Betekent dit dat het huis geheel nieuw was of werd het slechts verbeterd?
Een definitief antwoord op die vraag is niet gevonden. Belangrijkste struikelblok vormt het feit dat dezelfde Gerrit Haesburg 6 jaar eerder al een huis tegenover de Witte Kerk had gekocht. Had hij nu twee huizen in bezit, een oud en een nieuw huis of verbouwde hij in 1660 het huis dat hij zes jaar eerder kocht? Als er sprake is van twee huizen hebben we het in beide gevallen over gebouwen uit midden 17e eeuw.
Voor een goed beeld van de ontwikkeling van de historische bebouwing rond de kerk gaan we hier nog wat verder terug in de tijd. We starten we met de bebouwing uit het begin van de 17e eeuw. Er staan dan drie woningen, die we kennen van hun latere naam. Op de hoek van Havenstraat en Dorpsstraat stond een haaks gebouwde woning, die de Prins genoemd werd. Tegenover de zijkant van de kerk vinden we dan het Huis Te Britte of Brittehuis. En daarnaast een woning die we kennen als het Wevershuis.
In de Prins woont Jan Huibertszoon But (Alckemade), hij is aangesteld als dorpsbode en woonde eerder tegenover de kerk aan de Dorpsstraat. Als dorpsbode heeft hij administratieve en organisatorische taken binnen het dorpsbestuur. We weten van hem bijvoorbeeld dat hij besluiten van het dorpsbestuur verspreidde, plakkaten plakte op de deur van de kerk en verantwoordelijk was voor de opbouw van het dorpsschavot en de galg op het Galgenveld aan de Langevelderweg. Ook beheerde Jan But langere tijd het schuthok. Vee van inwoners brak nogal eens uit de weilanden en duinpercelen en werd dan in het schuthok gebracht waarna de eigenaar tegen betaling van een flinke boete zijn dieren kon meenemen.
Tot het Brittehuis en Wevershuis behoorden een vlasoven en twee lijnbanen. We praten dan ook over de tijd dat in het dorp nog vlas verwerkt werd, hetzij voor het weven van linnen, hetzij voor het maken van touw. Wouter Janszoon en zijn echtgenote Huibertje Leendertsdochter waren linnenwevers, zij kochten in 1628 het Brittehuis van de ouders van Huibertje, dat waren Leendert Engebrechtszoon en Aechje Sijmonsdochter. Wouter Janszoon heette eigenlijk Slingeland maar kreeg bijna altijd “Vlasser” als achternaam mee, verwijzend naar zijn beroep van linnenwever. Zijn familie komt oorspronkelijk uit Sassenheim. We danken aan Wouter een straatnaam; het Weversland in de wijk Zeeburg verwijst naar een perceel grond die wever Wouter Janszoon daar gebruikte voor de vlasteelt of –verwerking.
Het Wevershuis verwijst naar twee andere linnenwevers; Thomas Pieterszoon Slingeland en zijn vader Pieter Thomaszoon. Beide wevers waren gereformeerd en daar rekenen we ook Wouter Janszoon en zijn broer Jan Janszoon Slingeland onder. Jan Janszoon woonde mogelijk ook in het Brittehuis, maar had geen kinderen. Deze leden van de familie Slingeland behoorden tot de kleine gereformeerde gemeenschap, die zich in 1647 onder de predikant Van Peenen losweekte uit de combinatie met Voorhout. Wouter Janszoon was het eerste lid van het zelfstandige kerkbestuur. In de ontwikkeling van deze gemeenschap vindt in 1643 nog een opmerkelijke gebeurtenis plaats. Het huis de Prins van dorpsbode Jan Huibertszoon But (Alckemade) wordt dat jaar gekocht door de bekende kerkgeleerde Jacobus Trigland(ius), een vooraanstaand lid van de gereformeerde kerk in het gewest Holland en een man die menige publicatie op zijn naam heeft staan. We kunnen slechts gissen wat Jacob Trigland met zijn aankoop beoogde. Misschien was dit ter versterking van de gereformeerde gemeenschap waarvan de meeste leden voor 1650 als ambachtslieden in het centrum woonden. Uit die tijd kennen we immers slechts twee gereformeerde boeren. Noordwijkerhout is altijd een overwegend katholiek bolwerk gebleven.
In het midden van de 17e eeuw vormt dit deel van de Havenstraat dus een gereformeerd buurtje. De drie woningen zijn goed te herkennen op een bewaard gebleven kaart uit het Nationaal Archief uit het jaar 1678. Hagenaar Pieter Stalpert van der Wiele wilde zijn vele bezittingen in het dorp graag in kaart gebracht zien. Percelen waaronder het Brittehuis die hierboven nog genoemd werden als eigendom van Wouter Janszoon zijn kort voor het maken van de kaart eigendom van de eveneens gereformeerde Hagenaar Pieter Stalpert of Stalpaert geworden. Hij kocht het huis de Prins van de erfgenamen van Jacobus Trigland. Pieters zus Cornelia trouwde met een zoon van Jacobus Trigland, die predikant werd in Harderwijk.
Op de hoek het huis de Prins met haar haakse vorm, in die periode omgevormd tot herberg. Daarnaast onder letter X het zogenaamde Brittehuis met achter op het erf schuren en een kalkoven. Tussen twee x-letters staat aan de voorkant van het perceel een woning of schuur, we kunnen niet uitsluiten dat hiermee het Diaconiehuis bedoeld werd, al was Pieter Stalpert in 1678 geen eigenaar van dat huis. Pieter is ook geen eigenaar van het rechtse huis. Er staat dan ook geen letter op het perceel van het huis ingetekend. Maar de lijnbaan naast het huis was weer wel zijn eigendom. Het beeld dat deze kaart geeft sluit verder goed aan bij de eigenarengeschiedenis die we kennen van de Prins, het Brittehuis en het Wevershuis.
Probleem met deze kaart is dat de drie huizen die weergegeven worden de lading niet volledig dekken want rond het jaar van het maken van de kaart is in documenten al sprake van vijf woonplekken op de weergegeven locatie. Tussen het Brittehuis en het Wevershuis lijken dan ook twee plekken op de kaart te ontbreken, waaronder het huis van de Diaconie, dat we hier bespreken. Dat één en ander niet voor honderd procent correct is weergeven is niet bijzonder want behalve de notering van Stalperts bezit mankeert er het nodige aan de overige bebouwing op de kaart.
We kennen vanaf circa 1675 tot aan het einde van de 19e eeuw vijf woningen waarvan behalve de Prins de geschiedenis flink door elkaar loopt. Dat is met name het gevolg van het feit dat de andere vier huizen allemaal eigendom geworden zijn van de familie Haesberg, een situatie die tot ruim in de 18e eeuw voortduurt. Om een lang en ingewikkeld verhaal kort te maken volgt eerst een overzicht van de eigenaren van het Diaconiehuis vanaf het overlijdensjaar van Gerrit Janszoon Haesburg, 1675.
1675 | Jannetje Aelbertsdochter van der Houve, wed. Gerrit Janszoon Haesburg |
1708 | Jan Gerritsz Haesburg (woont Voorhout) |
1711 | Wed Jan Gerritsz Haesburg Aaltje Willemsdr Brero |
1730 | Erven Aaltje Willemsdr Brero; Cornelis Huigensz Brero |
1733 | Wed. Cornelis Huijgen Brero; Antje Cornelisdr. huurster |
1739 | Diaconie van de Armen |
1780 | Diaconie van de Armen |
1809 | Machiel Harteveld |
1811 | Grietje van Stijn schoonmoeder Machiel Harteveld |
1818 | Pieter van Leeuwen |
1832 | Pieter van Leeuwen |
1834 | Jan Verbeek |
1859 | Jan van Schie / Pieter de Kan/Gemeente Noordwijkerhout |
1867 | Korte periode is Johannes Bijlevelt eigenaar tot aan zijn faillissement |
1871 | Gijs van Dam sr Pieternella Vooren eigenaar; wonen vanaf 1860 al in het huis dat in 2 delen bewoond wordt |
1876 | Johannes Dulmers Amsterdam eigenaar, Gijs van Dam bewoner |
1878 | Gijs van Dam eigenaar en bewoner |
1893 | Arend en Ruwaard van Dijk eigenaar , Gijs van Dam bewoner |
1918 | Gijs en Jacobus van Dam, eigenaar en bewoner |
1938 | Theodorus Heemskerk, bewoners o.a. familie Dallinga, afbraak na de 2e WO |
Gerrit Janszoon Haesberg (Haesburg, Haseburg) eigenaar 1654-1675
Gerrit Janszoon Haesburg wordt enkele keren met zijn beroep vermeld: linnenwever. Zijn familie komt mogelijk niet uit de regio maar uit het zuiden. De aankoop van het huis van Thomas Pieterszoon kostte hem 500 gulden waarvan hij 400 gulden betaalde met een schuldbrief of lening. Vervolgens vestigde hij voor de opbouw van zijn huis in 1660 een hypotheek van 500 gulden. Daar blijft het niet bij want in 1664 leent hij bij Gerrit Mulraet, een lid van het Haarlemse Sint-Lucasgilde nog eens 225 gulden. Ook voor die lening wordt het “opgebouwde” huis als onderpand gebruikt. In totaal heeft Gerrit dus 400 + 500 + 225 gulden geleend voor zijn plannen. Als Gerrit tien jaar na het aangaan van de schulden overlijdt rust er nog altijd een voor die tijd forse schuld op de woning van de linnenwever. In 1710, dus 56 jaar na dato wordt door Gerrits zoon Joris het restant van de eerste lening van 400 gulden afgelost; dat restant bedroeg 250 gulden. Het is een bevestiging dat de schulden van Gerrit Janszoon Haesberg op zijn weduwe en kinderen zijn overgegaan die blijkbaar gehad hebben het bedrag af te betalen. Uit de beschikbare financiële gegevens rond het gezin van wever Gerrit Janszoon kunnen we dus afleiden dat zij verre van rijk waren. Een andere indicatie komt uit bewaard gebleven belastingoverzichten: in 1671, 1673 en 1683 worden zij niet aangeslagen, waarschijnlijk omdat hun inkomen beneden de gehanteerde drempel lag. Dat bestuurders rekening hielden met minder bedeelden bij het heffen van belastingen is een ouder principe dan de meeste mensen denken!
Omdat Gerrit Janszoon Haesberg eigenaar was van onroerend goed met een respectabele waarde, maar ook belast met een flinke schuld, dient na zijn overlijden, kort voor september 1675, door weduwe Jannetje Aalbertsdochter van der Houve het belang van de kinderen in de erfenis van hun vader gewaarborgd te worden. Jannetje benoemt Cornelis Huibertszoon Alckemade van boerderij Groenewege uit de Zeestraat en haar buurman Willem Pieterszoon van Tol tot voogden over haar tien kinderen. De oudste, Aelbert is dan nog geen 20 jaar oud. Hij trouwt in 1680 en komt naast zijn moeder te wonen. Jannetje geeft dat jaar in een belastingaangifte op dat nog negen kinderen boven de acht jaar bij haar thuis wonen. Ook zijn er nog twee inwonende hulpen.
Enkele jaren later, in 1686, worden alle katholieke inwoners van Noordwijkerhout geïnventariseerd. Weduwe Jannetje woont dan nog maar met vier van haar kinderen in haar woning; Lijsbeth, Jacob, Cornelis en Andries. Haar zonen Aalbert en Joris wonen naast haar, zoon Jan woont in Voorhout. Jannetjes dochter Maria die met bakker Cornelis Dammaszoon Brederode trouwde woonde enige tijd in de Prins, een pand dat dit echtpaar in 1694 ook kort in eigendom heeft gehad. De familie Haesberg is aan het einde van de 17e eeuw eigenaar van het Brittehuis, het Diaconiehuis en het Wevershuis en korte tijd dus ook van de Prins. De familie zal sterk gehecht zijn geweest aan de woonplek tegenover de kerk. Jongste zoon Andries lijkt de enige van Jannetjes kinderen die het dorp echt verlaten heeft. Hij trouwde in 1707 in West-Friesland, trad in dienst bij de VOC en is in 1728 in Azie overleden.
Opvallend is dat Jan Gerritszoon Haesberg die zelf in Voorhout woonde eigenaar is gebleven van enkele panden van zijn familie in Noordwijkerhout. Hij verkoopt het Brittehuis om het acht jaar later weer terug te kopen. Uiteindelijk doet hij beide woningen die we hier voor het gemak onder de naam Brittehuis behandelen in 1705 definitief van de hand. Zijn moeder, Jannetje Aelbertsdochter van der Houve die dan al zo’n 30 jaar weduwe is en 76 jaar is geworden volgens een opgave van de pastoor overlijdt drie jaar later, in 1708. Haar zoon Joris Gerritszoon Haesberg woont dat jaar in het Wevershuis en zijn broer Jan nog altijd in Voorhout, maar hij krijgt wel het Diaconiehuis op zijn naam. Dat gaat in 1711 in eigendom over naar Jans weduwe Aaltje Willemsdochter Brederode, zij is de tweede echtgenote van Jan. Ook zij heeft het huis zelf nooit bewoond, het werd tot haar dood verhuurd en pas zeven jaar later door haar erfgenamen verkocht. We weten helaas niet wie er in de periode tussen 1708 en 1737 gewoond hebben , behalve dan de naam van een zekere Antje Cornelisdochter, zij wordt in 1732 vermeld als huurster.
De Diaconie van de Armen
Weduwe Aaltje Willemsdochter Brero of Brederode is na de dood van Jan Gerritszoon Haesberg hertrouwt met Cornelis Huigenszoon Brero. Hij verkoopt in 1737 het huis aan de Diaconie van de Armen. De armenzorg in ons land kent een lange geschiedenis. Na de Reformatie werd zij opgesplitst in katholieke en protestantse armenzorg. De armen uit de kleine gereformeerde gemeenschap in het dorp konden terecht bij de Diaconie van de Armen. De armenzorg was afhankelijk van giften en collectes. Omdat de gereformeerden als enigen in de 18e eeuw konden worden aangesteld als kerkmeester van de Witte Kerk zullen zij met regelmaat voor het dilemma gesteld zijn waar zij binnengekomen giften voor zouden inzetten: voor het kerkonderhoud of voor de armenzorg. Uit de dorps- en kerkrekeningen weten we dat de kosten voor het kerkonderhoud voor een belangrijk deel door alle dorpsbewoners werden betaald. Tekorten van de kerkmeester werden uit de dorpsbelastingen aangezuiverd. De Diaconie van de Armen kon dus redelijk onafhankelijk van het dorpsbestuur opereren. Haar inkomsten waren echter schaars; was er overtollig geld, dan werd dit geïnvesteerd in de aankoop van panden. De huuropbrengsten vormden een vaste en regelmatige bron van inkomsten. Die panden werden onder andere verhuurd aan armen uit de eigen religieuze gemeenschap. De Diaconie had in Noordwijkerhout geruime tijd drie huizen in eigendom, naast het huis aan de Havenstraat betrof dit een huis aan de Dorpsringweg en een woning in de Zeestraat. Dat laatste huis leeft in de herinnering van oudere dorpsbewoners voort als de Armentuin, verwijzend naar het flinke perceel waar het huis op stond. Nu kan je op die locatie bij Albert Heijn proberen de armoe voor te blijven door de reclames af te lopen.
Het huis 101 op het overzicht is het Diaconiehuis in de Havenstraat, het huis is zo’n 72 jaar eigendom geweest van de Diaconie van de Armen. De jaarlijkse dorpsbelasting bedraagt in 1780 één gulden en dertien stuivers, een bedrag dat in 1733 werd vastgesteld en tientallen jaren ongewijzigd is gebleven. Wat dat betreft was de overheid uit die tijd een betrouwbare partner van de burger bij het invullen van hun toekomstplannen…..
Eigenaren en bewoners na 1800.
Machiel Harteveld 1809-1811
Schipper Machiel Harteveld nam in 1804 de marktschuit en markthandel van bakker Jan van Eeden over. Hij woonde tot zijn huwelijk in bij deze bakker en zijn vrouw Sijmentje van Leeuwen in hun huis en bakkerij aan de Dorpsstraat. In 1809 koopt Machiel op de “17e van de grasmaand (=april)” van Pieter de Kan en Jan Warners, diakenen van de gereformeerde armen het Diaconiehuis. Dat is een maand voor zijn huwelijk met Kaatje van Noort. Machiel betaalt de diakenen 300 gulden contant en 300 gulden in 6 jaartermijnen, met een opslag van vijf procent voor het niet afgeloste deel. Machiel en Kaatje krijgen een groot gezin, waarvan de kinderen vanaf 1818 geboren en gedoopt zijn in Noordwijk. Het echtpaar is dus verhuisd naar dat dorp maar had al in 1811 het Diaconiehuis verkocht aan de moeder van Kaatje, Grietje van Steijn; zij is weduwe van Willem van Noort.
Grietje van Noort-Van Steijn 1811-1818
De reden waarom de schoonmoeder van Machiel Harteveld al twee jaar na aankoop het huis in de dorpskern van hem overneemt wordt uit de overdrachtsakte niet duidelijk. Mogelijk had Machiel geld nodig voor de aankoop van een nieuwe marktschuit voor zijn dagelijkse vaart op de steden Haarlem en Leiden. Op basis van deze verkoopakte is het nog even gissen. Weduwe Grietje leeft dat jaar in het door Fransen geregeerd koninkrijk Holland en betaalt 1260 Franse Frank voor het Diaconiehuis. In “Hollands geld” is dat 600 gulden. Dat overnamebedrag is gelijk aan de prijs die Machiel betaalde aan de diakenen. Het huis staat dat jaar onder nummer 32 genoteerd staat bij de dorpsbestuurders. Die hadden echter de gewoonte om regelmatig de huizen in het dorp opnieuw te nummeren tot wanhoop van latere onderzoekers. Grietje van Steijn verkoopt het huis in 1818.
Pieter van Leeuwen 1818-1836
De aankoopakte van Pieter van Leeuwen, een schipper uit Lisse levert nuttige informatie op over het waarom van de verkoop door weduwe Grietje. Zij heeft zelf hoogstwaarschijnlijk nooit in het huis gewoond. Zij wordt vermeld als inwoonster van Noordwijk en kocht het huis in 1811 over van haar dochter en schoonzoon die erin in zijn blijven wonen. Het jaar 1818 is het jaar waarin Geertruida Machielsdochter Harteveld geboren wordt, het vijfde kind van Machiel en Kaatje, maar het eerste dat in Noordwijk geboren wordt. De verhuizing van het gezin Harteveld naar Noordwijk is niet uit luxe ontstaan. Grietje verkoopt niet alleen het Diaconiehuis aan Pieter van Leeuwen maar ook een marktschuit, voor respectievelijk 600 en 900 gulden. De marktschuit van 46 bij 9 voet (14 bij 3 meter) draagt Grietje echter over “zonder in te staan voor de tegenwoordige staat van de schuit”. Dit wijst duidelijk in de richting van een penibele financiële situatie van haar schoonzoon en dochter, van wie zij de schuit zal hebben overgenomen als waarborg voor haar interventie bij de aankoop van het Diaconiehuis. En mogelijk waren nieuwe schulden gemaakt door haar schoonzoon en dochter. Pieter van Leeuwen heeft het Diaconiehuis ruim 17 jaar in eigendom gehad, als hij het verkoopt in 1834 aan Jan Verbeek wordt een akte opgemaakt maar die is door brand verloren gegaan. De basisgegevens zijn echter wel bewaard gebleven in het repertorium van de notaris, dat standaard op een andere locatie werd ondergebracht dan de akten.
Na Machiel Harteveld en Pieter van Leeuwen woont met Jan Verbeek opnieuw een schipper in het Diaconiehuis. Dat bij de woning telkens een marktschuit werd verkocht heeft hierbij ongetwijfeld een rol gespeeld. Je kocht als het ware met het huis en de schuit ook een beroep of bron van inkomsten. Het is mogelijk dat aan de aankoop van de schuit ook een vergunning tot het uitvoeren van een schippersdienst op de steden Haarlem en Leiden was gekoppeld. We kennen daar voorbeelden van. Die vergunningen werden niet zomaar verstrekt, bestuurders wilden wildgroei voorkomen. Ook wilden zij met verplichte vaste vertrek- en aankomsttijden bewerkstelligen dat er betrouwbare diensten en verbindingen tussen de steden ontstonden, die naast het vervoer van goederen ook de dagelijkse post snel konden verspreiden. Ook het betalingsverkeer liep voor een deel via de schippers. Geld moest in die tijd immers nog fysiek worden overgedragen in de vorm van munten of waardepapier Zo zijn voor Noordwijkerhout aanwijzingen gevonden dat een brief of betaling binnen een dag in een andere stad of dorp afgeleverd kon worden
Jan Verbeek 1836-1859
Jan Verbeek, zoon van Mathijs Verbeek en Alida Wijnands is geboren op boerderij Landzigt aan de Herenweg in Noordwijkerhout. Hij is bijna 40 jaar oud als hij met zijn inmiddels weduwe geworden moeder Alida het boerenbestaan opgeeft. De boerderij van zijn ouders wordt verkocht aan Jacob Verdegaal. Een paar jaar later koopt Jan van Pieter van Leeuwen het Diaconiehuis maar ook een marktschuit. Het huis kost hem 1700 gulden, de schuit 1000.
Jan Verbeek is tot 1859 schipper gebleven, dus bijna een kwart eeuw. Hij verkoopt zijn huis en marktschuit dat jaar per onderhandse overeenkomst. Er is daarom geen akte van bewaard gebleven maar we kunnen de transactie afleiden uit latere gegevens. En in dit geval helpt een krantenarchief ons een handje want in Leidse kranten wordt een advertentie geplaatst voor de verkoop van de schuit met de bijbehorende vergunning voor de vaart op Leiden en Haarlem, “gevende een zeer ruim burgerlijk bestaan”. Of dit laatste daadwerkelijk klopte is maar de vraag want de indruk bij de diverse schippers die het Diaconiehuis bewoonden is niet dat zij erg rijk geworden zijn van hun beroep.
Schipper Jan Verbeek en zijn vrouw Maria Schrama zijn na de verkoop van hun Diaconiehuis in 1859 aan de gemeente, Pieter de Kan en Jan van Schie niet verhuisd. Jan is in 1863 in de woning overleden. Zijn weduwe Maria blijft alleen achter want hun enige dochter, Alida Verbeek was in 1851 al getrouwd met Jan Pieterszoon van Eeden, maar is vier jaar na haar huwelijk overleden. Jan van Eeden (1820-1881) was boer, marktkoopman en schipper, dus ook in dat huwelijk speelde de schipperij weer een rol. Hij koopt in 1854 het huis tegenover het Diaconiehuis, het perceel waarop later de bekende boerderij Warmerdam aan de Havenstraat is gebouwd.
Achtergrondinformatie: de schipperij van Noordwijkerhout eigenaar Diaconiehuis 1859-1866
Het schippersberoep in Noordwijkerhout is al vroeg in de dorpsgeschiedenis terug te vinden. Vervoer per schuit, zeker over langere afstand of grotere opdrachten, was handiger dan het alternatief, het gebruik van paard en wagen. Met de verbetering van het netwerk van waterwegen in de 17e eeuw nam het schippersvak in belang toe. De aanleg van de Haarlemmer of Leidse Trekvaart in 1657 was een enorme verbetering. Via de oost-west lopende sloten of vaarten zoals de Schipperssloot bij Puikendam en het Mallegat aan de Schippersvaartweg kon men vrij dicht bij de buurtschappen in het dorp aanmeren met schuiten met geringe diepgang. Het Mallegat is in 1588 gegraven voor de afvoer van overtollig water uit duin en dorp en wordt precies een eeuw later vanaf ongeveer de locatie van de huidige afgebrande Schelft verlengd tot aan de kruising van de Kerkstraat met de Havenstraat. Aan deze van Mallegat in Schippersvaart omgedoopte sloot werd een haventje aangelegd, iets wat eerder al was gebeurd aan de Schipperssloot bij Puikendam. De beide namen worden overigens verwarrend door elkaar gebruikt. Al in de 18e eeuw ontstonden aan de Schippertsvaartweg losplaatsen die gehuurd konden worden. Naast de aanvoer van turf werd hiervan gebruik gemaakt door de plaatselijke schelpenvissers, die aan de vaart een opslag hadden. Ook werden er schuren gebouwd voor schippers en de latere bodediensten. Aan de Trekvaart vestigde Pieter Gijsbertszoon van der Mij in 1668 een herberg en startte een schippersdienst die nog lang heeft gefunctioneerd.
De schipperij in woelig water
Inmiddels heeft zich tegelijk met de verkoop van de schipperij van Jan Verbeek een interessante ontwikkeling voorgedaan. Engel Oostdam, boer op Schimmelpenninck aan de Schippersvaartweg verkoopt twee percelen land aan Jan van Schie in zijn hoedanigheid als lid van der gemeenteraad. Dit laatste wordt specifiek vermeld in de overdrachtsakte hoewel het land formeel geen eigendom lijkt te zijn geworden van de gemeente. De percelen liggen aan de zuidzijde van de Schippersvaart, bijna tegen de Kerkstraat aan. Datzelfde jaar 1859 stemt Engel Oostdam toe in de aanleg van een jaagpad over zijn landerijen, dit betreft dan hoogstwaarschijnlijk de grond aan de noordzijde van de Schippersvaart (nu de straat). Boerderij Schimmelpenninck had een eigen, meer noordoostelijk gelegen toegangsweg die uitkwam op wat nu de Parallelweg is. Bij deze laatste notarisovereenkomst is ook de gemeentesecretaris betrokken. Dit duidt op een plan van de gemeente met Jan van Schie en Pieter de Kan om het haventje aan de Schippersvaart verder te ontwikkelen. Er komen afgescheiden losplaatsen die verhuurd worden.
De plannen lijken op een mislukking te zijn uitgelopen want zeven jaar later draagt Engel Oostdam, nu in zijn hoedanigheid van wethouder van de gemeente Noordwijkerhout, de 25 procent aandeel van de gemeente in de schipperij met losplaatsen en het Diaconiehuis over aan de andere aandeelhouders: Jan van Schie en Pieter de Kan. Die heren brengen het geheel nog geen maand later in veiling, waarbij er maar één bieder voor alle percelen is: Jan van Schie junior. Hij wordt echter geen eigenaar want bouwman Jan Bijleveld uit Zoeterwoude biedt in de tweede biedingsronde één gulden meer voor het huis en ook één gulden voor de schipperij met losplaatsen. Bij afslag wordt Jan Bijleveld voor dat ene guldentje meer dan ook eigenaar van beide. Tussen de regels van het veilingverslag lezend proef je als het ware de bijzondere sfeer en omstandigheden bij deze veiling.
Jan Bijleveld 1866-1871
Als Jan Bijleveld het Diaconiehuis in 1866 in eigendom krijgt blijkt de woning opgesplitst te zijn in twee delen. Weduwe Maria Schrama woont in het voorste deel, Gijsbert van Dam in het achterste. Boer Jan Bijleveld is een interessant figuur. De koop van deze woning op de veiling met het aparte bod- en afslagverloop is zijn eerste vermelding in dorpsarchieven. Hij heeft rond 1865 boerderij Bouwlust in het Langeveld laten bouwen en was daarvoor al eigenaar geworden van het Stelduin. Hij bezat daarmee vele hectaren grond maar wat hij met deze schrale duingrond precies wilde is onduidelijk. Hij had er misschien ook wel een kat in de zak mee gekocht want in 1870 eist de man die hem een hypotheek verstrekte dat het bezit van boer Jan moet worden verkocht. Jan bleek een jaar eerder ook het als café Brama bestaande pand, hoek Dorpstraat/Zeestraat te hebben gekocht. Al de ambitieuze aankopen van Jan Bijleveld worden vanaf 1870 geveild of door hem verkocht. Alleen het Diaconiehuis wordt buiten de veiling gehouden. Gijs van Dam koopt het Diaconiehuis in 1871.
Gijs van Dam (1824-1893) 1871-1893
Met Gijs van Dam en zijn echtgenote Petronella Vooren komt opnieuw een schippersechtpaar in het Diaconiehuis te wonen, in dit geval turfschippers. In Noordwijkerhout woonde toen al een familie Van Dam maar die staat geheel los van turfschipper Gijsbert en zijn nazaten. De voorouders van Gijs komen uit het Groene Hart, om preciezer te zijn uit Wilnis en omgeving. De vader van Gijsbert heette eveneens Gijs. Hij werd geboren is 1782 in het kleine plaatsje Demmerik, onderdeel van de Ronde Venen. Hij trouwt in 1811 met Geertruij van Engelen en is arbeider en as-ophaler van beroep. Dit echtpaar zou maar liefst 17 kinderen gehad hebben. Gijsbert hertrouwt na het overlijden van Geertruij opnieuw, op 10-01-1844 te Wilnis op 61 jarige leeftijd met de 28 jarige Maria Passe, een toch wel opmerkelijk leeftijdsverschil. Het was een knappe vent zullen we maar denken, een echte Don Gijs Juan.
Uit zijn eerste huwelijk kwam onze turfschipper Gijs van Dam voort, hij trouwde in 1848 met Petronella Vooren (ook geschreven als van Voorn en Vervoorn) en krijgt met haar acht kinderen. Het echtpaar heeft een huis in Wilnis maar woont ook op het schip. De geboorteakten geven ons een glimp van hun schippersleven. De geboorte van de eerste twee kinderen worden aangegeven bij de ambtenaar in Wilnis. Bij het derde kind, Gijsbert, vindt aangifte plaats in Vinkeveen en wordt vermeld dat het kind onderweg op het turfschip was geboren. In 1855 wordt Petrus Gijsbertszoon van Dam geboren aan de Leidse Vaart in Heemstede. Dat is ook de geboorteplaats van Wilhelmina in augustus 1858, maar zij overlijdt vier jaar later op een geheel andere plaats, onderweg op het schip bij Vinkeveen. Dirk Gijsbertszoon van Dam wordt weer geboren aan de Leidse Vaart in Heemstede.
Gijs en Petronella van Dam wonen vanaf 1860 in Noordwijkerhout, als huurders van het Diaconiehuis. Met hun zoon Arij wordt in 1862 de eerste Noordwijkerhoutse geboorte binnen de familie ingeschreven. Hij overlijdt echter binnen twee maanden. Zo’n vroege kinderdood was eerder ook het lot van Dirk en Wilhelmina. Het laatste kind van het echtpaar, dat Anna Wilhelmina als naam kreeg, is in 1864 in Noordwijkerhout geboren. Zij werd ook wel Wump van Dam genoemd, trouwde jachtopziener Jan Duivenvoorden in 1888 en heeft met hem het grootste deel van haar leven in Diepenveen gewoond, nabij Deventer. Marijtje, de zus van Jan trouwde met Gijsbert, de broer van Wump.
Turfschipper Gijs van Dam en Pieternella Vooren (Vervoorn) kopen het Diaconiehuis in 1871 van Bijleveld om het vervolgens in 1876 te verkopen aan Amsterdammer Johannes Dulmers. Weer twee jaar later kopen zij het huis terug. De reden voor dit kortstondig afstaan van hun woning is niet duidelijk waar zal wellicht in de financiele hoek gezocht moeten worden. De kans het huis te kopen in 1871 zal door het faillissement van Bijleveld vrij onverwacht zijn ontstaan. De kans het huis te kopen waarin je al woont krijg je maar één keer, dus het echtpaar Gijs en Pieternella heeft die kans gepakt. Vanaf 1878 blijft het huis en de locatie eigendom van de familie Van Dam tot het jaar 1893.
Gijsbert van Dam en Marijtje Duivenvoorden
Gijsbert van Dam (1854-1934) werd geboren op het turfschip van zijn ouders maar woonde al vanaf zijn zesde jaar met zijn ouders in Noordwijkerhout, in het Diaconiehuis. In 1884 trouwde hij met Marijtje Duivenvoorden, dochter van Jacob Duivenvoorden en Antje van Duin. Marijtje is nog geboren op het Duinhuis, een woning op het Kerkeduin, afgebroken voor de realisatie van het Bavocomplex. Gijsbert en Marijtje hebben een groot deel van hun leven in het Diaconiehuis gewoond, maar hoe lang precies weten we niet. Gijs was net als zijn vader turfschipper maar is op latere leeftijd met zijn zoon Gijs een café begonnen, “de Toekomst” aan de Havenstraat. Het pand waarin het café gevestigd was wordt met het huis ernaast (nu Edelweiss) in 1921 gekocht door Gijs van Dam junior. Het pand was vier jaar eerder gekocht door Petrus Warmerdam van Barend Jansen, de aannemer die meerdere panden aan de Havenstraat bouwde vanaf eind 19e eeuw.
Gijsbert en Marijtje woonden in het achterste gedeelte van het huis. Aan de voorzijde woonden de ouders van Gijs en vanaf haar huwelijk met Petrus van Dam trekt Johanna Alkemade uit Noordwijk in bij haar kersverse echtgenoot en zijn ouders.
Boedelscheiding 1893 Diaconiehuis 1893 naar Arend van Dijk
Tot 1893 wonen dus drie gezinnen in het huis. Gijs en Pieternella van Dam-Vervoorn, Petrus en Johanna van Dam-Alkemade en Gijs en Marijtje van Dam-Duivenvoorden. Het huis staat tot dat jaar op naam van “ouwe” Gijs en Pieternella. Als zij overlijdt in 1889 vindt nog geen boedelverdeling plaats, Gijs leeft immers nog. Maar in 1891 overlijdt ook hun zoon Petrus. Petrus van Dam werd slechts 35 jaar en was net als zijn vader schipper van beroep. Twee jaar later overlijdt de oude Gijs zelf. Het Diaconiehuis dat nog altijd zijn eigendom was moet nu door de erfgenamen in veiling gebracht worden om ieders erfdeel tot zijn recht te laten komen en met name de weduwe van Petrus van Dam een toekomst te geven. Op de veiling in 1893 brengt het huis met de 650 m2 meter van het perceel waarop het staat 3.100 gulden op. Koper is Arend van Dijk.
Arend van Dijk 1893-1919
Arend van Dijk wordt in menig document beschreven als “timmerman”. Passender is de term aannemer, maar daar doen we Arend eigenlijk ook nog tekort mee. Je zou hem het beste kunnen omschrijven als projectontwikkelaar. Hoewel er voor hem ook wel “timmermannen” waren geweest die panden gebouwd hebben in het dorpscentrum is het met name Arend van Dijk die vanaf het einde van de 19e eeuw de drijvende kracht is achter de uitbreiding van het woningenbestand. Dat levert hem een belangrijke positie in het dorp op, ook op bestuurlijk gebied. En hij mag tot de rijkste inwoners van Noordwijkerhout uit de periode rond de eeuwwisseling gerekend worden. Hij bouwt niet alleen huizen, maar koopt ook veel onroerend goed aan, waaronder ook boerderijen. Zo was hij eigenaar van Harmenstein aan de de Delfweg en het Mossenest aan de Robijnslaan. Het Diaconiehuis was bij de dood van Arend in 1918 nog altijd zijn eigendom.
Aanvulling 11 oktober: het imposante bezit van Arend van Dijk wordt door zijn erfgenamen voor een gedeelte van de hand gedaan. In 1919 komt het hier beschreven huis op een veiling onder de hamer en wordt gekocht door dezelfde Gijs van Dam die eerder eigenaar was, nu brandstoffenhandelaar genoemd. Het pand ernaast, aan de oostzijde, wordt eigendom van zijn dochter Pieternella met haar man Hein van Leeuwen, rijwielhersteller.
Het einde van het Diaconiehuis
Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw verandert het aanzien van het dorpscentrum snel. Het aantal woningen wordt uitgebreid en er verschijnen meer winkels van middenstanders. Het pand de Prins op de hoek van de Havenstraat wordt in meerdere percelen opgedeeld. In 1895 koopt bakker Pieter Janszoon van Eeden het oude Brittehuis. Hij breekt het af en bouwt een nieuwe bakkerij met winkel, later bekend als de bakkerij van Jan Seijsener of de Jaminwinkel. Het Diaconiehuis en het huis er naast waren panden die aan elkaar gebouwd waren. Die panden blijven vooralsnog buiten schot voor sloopbedrijven. In het Diaconiehuis woont Gijs van Dam. Van het huis er naast, dat mogelijk uit de late17e eeuw dateert en ook lang in combinatie met het Brittehuis is vermeld, is de familie van kuip- of tonnenmaker Buschman lang eigenaar en bewoner geweest. Dit pand wordt eigendom van Theodorus Heemskerk, hij sloopt het oude huis en bouwt in 1938 op het perceel een woning met winkel. Dat is de start van een melkhandel die uit zal groeien tot melkfabriek de Landbouw. De melkhandel wordt iets meer naar achter gebouwd, maar grenst direct aan de muren van het Diaconiehuis.
Datzelfde jaar 1938 kaart een nieuwe bewoner van het Diaconiehuis, de familie Broekhof bij een provinciale instantie de trieste staat van zijn gehuurde woning aan. Dat initiatief kunnen we niet los zien van een andere ontwikkeling in hetzelfde jaar. De gemeente Noordwijkerhout heeft geïnventariseerd welke huizen in het centrum niet meer voor bewoning geschikt zijn en besluit maar liefst 22 huizen onbewoonbaar te verklaren. Het Diaconiehuis zou daar volgens de familie Broekhof ook onder moeten vallen en zij wordt hierin gesteund door een keuringsinstantie van de provincie. De gemeenteraad bespreekt het uitgebrachte rapport maar is unaniem van mening dat het huis met wat onderhoud prima geschikt zou kunnen blijven voor bewoning. De provincie gaat in beroep; tijdens de zitting betoogt de gemeentesecretaris dat als de gemeente de normen zou moeten hanteren van de keuringsinstantie de helft van het woningenbestand van Noordwijkerhout onbewoonbaar zou moeten worden verklaard.
Het Diaconiehuis was daarmee voor directe sloop in 1938 behoed. Uit de gegevens rond de onbewoonbaarheid blijkt dat de woning inmiddels weer eigendom is geworden van de familie Van Dam. Eigenaar Jaap van Dam zou het huis verhuurd hebben aan de familie Broekhof. Tussen 1917 en 1938 moet er dus overdracht hebben plaatsgevonden tussen de erfgenamen van Arend van Dijk en Jaap van Dam, maar die overdracht is nog niet gevonden. In de oorlog woont de eerder besproken familie Dallinga in het pand. Het tragische verlies van drie zonen aan het Russische front maakte dat NSB-leider Musschert in 1943 de familie bezoekt.
Kort na de Tweede Wereldoorlog bezit de familie Van Dam zover we kunnen nagaan de panden met de huisnummers 18 tot en met 26. Naast het uitbaten van het café de Toekomst is Hein van Leeuwen, die in 1913 met Petronella (“Pie”) van Dam getrouwd was een “rijwielherstelbedrijf” gestart. Hij was ook de eerste elektricien van het dorp, zag kansen in dat beroep nadat in 1913 in het dorpscentrum de elektriciteit was aangelegd. We weten niet of “Pie” van Dam zelf ook nog een bandje geplakt heeft maar zoja, dan was zij de eerste fietsenmaakster Van Dam. Pie en Hein van Leeuwen-Van Dam zijn verhuisd naar Noordwijk, hun bedrijf is met een korte tussenperiode overgenomen door Cornelis van Dam en nu vinden we alweer de vierde generatie Van Dam die uw ijzeren ros herstelt aan de Havenstraat.
De fietsenhandel Van Dam is nu voor een deel gevestigd op de plek waar eeuwenlang het Diaconiehuis stond. De sterke uitbreiding van de melkfabriek leidde tot ruimteproblemen voor de eigenaren Heemskerk. Her en der achter Dorpsstraat en Havenstraat hebben zij percelen of delen van percelen gekocht om te kunnen blijven groeien. In dat kader kochten zij het Diaconiehuis, dat grensde aan de winkel en melkhandel die Theo Heemskerk in 1939 liet bouwen. Om het verkeer op het fabrieksterrein in goede banen te leiden is het Diaconiehuis na de Tweede Wereldoorlog afgebroken om zo naast de bestaande ingang aan de westzijde van het terrein een oostelijke uitgang te realiseren. Die tweede toegang is de huidige doorgang naar het Landbouwplein, daar loopt u als het ware door de huiskamer van het voormalige Diaconiehuis. De familie Van Dam heeft een deel van het oorspronkelijke perceel van het Diaconiehuis teruggekocht van de melkfabriekeigenaren en kon zo de huidige fietsenmakerij met winkel aan de Havenstraat nummer 20 realiseren.
Linnenwevers, schippers en fietsenmakers waren de belangrijkste bewoners van dit fraaie 17e-eeuwse pand dat zo’n 300 jaar het dorpscentrum opsierde.