Oude gravures geven ons een beeld van de vele hofsteden en buitenplaatsen in de Bollenstreek. Dat geldt ook voor de fraaie buitenplaats Hofwijk waarvan de geschiedenis kenmerkend is voor het agrarische dorp Noordwijkerhout. We praten in de titel over Hofwijk aan het Westeinde omdat er gelijktijdig nog een tweede locatie met die naam was aan de Kerkstraat en Puikendammer laan. In beide gevallen is sprake van een oude boerderijlocatie die in de 17e eeuw wordt omgevormd tot buitenverblijf voor welgestelde families uit Hollandse steden, terwijl in de eeuw erna een abrupt einde komt aan hun aanwezigheid in het gebied.
In het boek over Dijckenburg, een andere buitenplaats aan het Westeinde, staan de historici Den Hartog en Bultink uitgebreid stil bij Hofwijk. Helaas wordt niet duidelijk waarom want er zijn nauwelijks linken tussen de twee “heerenhuijzen” wat eigenaren of bewoners betreft. Zij waren buren, op zo’n vierhonderd meter van elkaar, maar daarmee is alles gezegd. Ook de omvorming van beide boerenlocaties tot buitenplaats staat los van elkaar. Wel is het zo dat er verre familierelaties aan te tonen zijn voor de betrokken personen maar dat geldt voor vele van de Noordwijkerhoutse buitenplaatsen en hofsteden. Onder andere de families Van der Laen, Vladeracken, Druijvenstein, Roosterman, Six en Backer, kapitaalkrachtigen uit de steden Haarlem en Amsterdam, zijn door onderlinge huwelijken verbonden. Met nog enkele families uit Delft, Den Haag en Leiden vormen zij een dominant aanwezig netwerk van onroerend goed eigenaren in de Bollenstreek en niet in het minst in Noordwijkerhout.
Geld trouwt geld en geld maakt niet gelukkig. Oude volkswijsheden die weer eens bevestigd worden gezien de soms moeizame overgang van het eigendom van Hofwijk binnen families. Het onderstaande verhaal geeft andere inzichten dan het boek van de historici en gaat ook meer in op de relatie van de eigenaren van de buitenplaats met de lokale bevolking. Grofweg de helft van de boeren in Noordwijkerhout was tot ver in de 19e eeuw geen eigenaar van de boerderij. De lengte van de pachtcontracten en de hoogte van de pachtprijs waren onzekere factoren in hun bestaan. Ook het belang van al die buitendorpse eigenaren voor de lokale economie kunnen we een vraagteken plaatsen.
Het Westeinde (of Buurweg, Groeneweg) vormde met de Zeestraat de directe verbinding tussen het dorp Noordwijk en het kasteel de Boekhorst aan de Langevelderweg. De bewoning door boeren gaat verder terug dan het oudste archiefmateriaal ons aanreikt. Via de pachtadministratie van het klooster Leeuwenhorst kennen we namen van boeren uit begin 15e eeuw en in sommige gevallen kunnen we zelfs vertellen waar zij precies woonden. Dat geldt niet voor de locatie Hofwijk omdat daar sprake is van drie woningen of boerderijen die dicht op elkaar stonden. Dan valt lastig te bepalen wie nu precies welke woning of perceel weiland in gebruik had. Van het drietal woningen is alleen een reëel beeld bewaard gebleven van de meest noordelijke boerderij die wij kennen als Vredebest. Daarvan zijn nog foto’s beschikbaar. De naastgelegen buitenplaats Hofwijk die op een gravure vereeuwigd is vormde de middelste van de drie woningen en de meest zuidelijke boerderij is begin 18e eeuw afgebroken door de familie Rooseboom.
De boerenlocaties aan het zuidelijk deel van het Westeinde zijn mooi te zien op een 17e eeuwse kaart van het Hoogheemraadschap Rijnland. Op de boerderijen de Groote en Klijne Sack na zijn alle namen na 1700 ontstaan of aan de locaties gegeven voor het onderzoek. De woningen 1, 4, 5, 6 en 8 bestonden rond 1800 niet meer, allemaal afgebroken. We concentreren ons hier op de woningen 3 tot en met 5. De historie van deze drie kunnen we goed volgen met het Rechterlijk Archief Noordwijkerhout waarin eigendomsoverdrachten werden vastgelegd. Dat archief begint in 1612. De wisselingen van eigenaar zijn voor de drie boerderijen in het volgende schema vanaf dat jaar weergegeven.
Zoals uit het schema blijkt kenden de drie woningen gelijktijdig nooit één eigenaar. Bij de ontwikkeling van Hofwijk zijn er momenten aan te wijzen waarbij de ideeën van de eigenaar alleen uitgevoerd konden worden door aankoop van terrein of medewerking van de buren. De zuidelijke boerderij vormde daarbij een sleutelrol. Tot 1666 was de woning eigendom van de boerenfamilie ’s-Gravendijck, die onder hun bijnaam “Den Deut” op kaarten van Leeuwenhorst vermeld staan. De beslissing tot verkoop is genomen door de erfgenamen van Pieter Hendricksz ’s-Gravendijck. Daarmee gaven zij een boerderij op waar in dat jaar nog 12 morgen en 568 Rijnlandse Roe (ruim 11 hectare) aan landerijen bij hoorden. Waarvan één perceel in het ambacht Noordwijk en de rest aan weerszijden van de Buurweg of Westeinde. De nieuwe eigenaren, de familie Vladeracken, die rond dezelfde tijd neerstreken op Dijckenburg, heeft deze boerderij “Den Deut’ bijna een halve eeuw in eigendom gehad. In 1712 bij de verkoop aan Frederik Rooseboom staat de woning op een perceel van 747 RR of iets meer dan een hectare en horen er nog twee andere percelen bij van 1.324 en 1.353 RR. Alles bij elkaar vormen de 6 hectare nog maar de helft van de originele grootte. De Vladerackens verkochten percelen die ondere andere zijn toegevoegd aan Hofwijk of Vredebest. De woning of voormalige boerderij van de ’s-Gravendijcken is door Frederik Rooseboom afgebroken.
Het vraagteken rond het ontstaan van Hofwijk
De gravure van Hofwijk die rond 1732 is gemaakt door Abraham Rademaker laat een flink huis zien met een fraaie tuin. Verwarrend genoeg wordt het de “lustplaats van Carolus Boers” genoemd, terwijl zoals uit dit verhaal zal blijken Carolus het pand alleen zeer kort in eigendom had en er waarschijnlijk nooit gebruik van gemaakt heeft. Maar op het moment dat Rademaker de gravure maakte beschrijft hij ook zijn tocht door Noordwijkerhout waarbij hij na het bezoeken van het voormalige klooster Leeuwenhorst langs deze lustplaats kwam, op weg naar Noordwijk. Het getoonde beeld sluit aan bij beschrijvingen van het pand in verkoopadvertenties en overdrachtsakten uit dezelfde periode.
Grote vraag is wanneer de woning is gebouwd. De reden voor dit vraagteken is de afbraak in 1746 door eigenaar Stephanus Neale. Dat is slechts een tiental jaren nadat de woning ingrijpend gerenoveerd was door Hendrik Meijer. Nu had dezelfde Stephanus Neale drie jaar eerder de door hem aangekochte buitenplaats ’s-Gravendam ook al afgebroken, dus wellicht hechtte hij weinig waarde aan de woning en meer aan het grondbezit. Een andere reden zou kunnen zijn dat het gebouw Hofwijk in 1746 al behoorlijk oud was en verdere renovatie zinloos. Daarvoor liggen ook wel aanwijzingen opgesloten in de lijst met opeenvolgende eigenaren maar ook in het hieronder besproken dagboek van Pieter Tedingh van Berkhout.
Zoals in het schema is weergegeven was de familie Van Treslong begin 17e eeuw eigenaar van zowel Hofwijk als Vredebest. Zij hebben dat bezit verkocht aan Boudewijn de Man uit Delft, “ontvanger van de gemene lands middelen”. Deze belastinginspecteur van Delft werd daarnaast ook nog eens eigenaar van een boerderij aan het zeeduin, ten zuiden van boerderij Puikenduin. Boudewijn de Man komt in financiele problemen en zijn onroerend goed wordt verkocht aan de Delftse burgemeester Everard Lodensteijn. Deze man investeerde veel geld in aankoop van woningen en landerijen in Noordwijk en Noordwijkerhout. In 1666 verkoopt hij Vredebest, Hofwijk en de boerderij aan duin aan zijn zwager Paulus Tedingh van Berkhout, die het op zijn beurt twee jaar later overdraagt aan zijn zoon Pieter Tedingh van Berkhout. Tussen circa 1600 en 1668 zijn er dus vijf opeenvolgende welgestelde eigenaren die in staat waren om op de locatie Hofwijk een nieuwe woning te bouwen. Verdere aanwijzingen voor een reeds bestaande woning zijn te vinden in het dagboek van Pieter Tedingh van Berkhout.
Het dagboek van een netwerker
In het boek over Dijckenburg staan de schrijfsters lang stil bij de inhoud van het dagboek van Pieter Tedingh van Berkhout (1643-1713), een passage die het lezen beslist waard is. Het dagboek is een uniek document dat inzicht geeft in het dagelijks leven van een 17e eeuwse bon-vivant. Voor dit onderzoek naar de buitenplaats Hofwijk is het dagboek dat vele honderden geschreven bladzijden omvat nog eens extra doorgenomen voor details over Hofwijk en de relatie van Pieter met de lokale bevolking. Jammer genoeg is hij weinig mededeelzaam over de wijze waarop hij zijn geld verdient, over de relatie met zijn vrouw Elisabeth Ruysch en over zijn zakelijke belangen, waaronder het onroerend goed dat hij bezit. Bij het beeld dat hij schetst in zijn “journal contenant mes occupations” (journaal inhoudende mijn bezigheden) bekruipt je al snel het gevoel dat Pieter een levensgenieter was, die veel waarde hechtte aan het in stand houden van zijn hobby’s en zijn netwerk van familie en vrienden. Dat netwerken zal hem ook zakelijk te pas gekomen zijn. Vermogend als hij was had hij genoeg mogelijkheden om een luxeus en hobbyrijk leven te leiden.
Eén ding wordt direct duidelijk uit het dagboek: in de periode dat hij voor het eerst naar zijn woning in Noordwijk(erhout) trekt, circa 1969, staat daar al een huis dat hij waardig genoeg acht om in te kunnen verblijven, ook met zijn prille gezin. In de jaren erna lijkt hij vooral tijd en geld te besteden aan de inrichting van de tuin, over renovatie of herbouw lijkt vooralsnog weinig sprake die eerste jaren. Over de woning zelf geeft hij weinig prijs. Er is geen duidelijke informatie over werkzaamheden van timmerlieden of metselaars, wel van verbeteringen in de vorm van schilderwerk of dakbedekking. Het werk aan zijn grote tuinproject wordt over meerdere jaren verspreid. In 1675 heeft hij het over afbraak van een boerenwoning en uitbreiding van een andere, zonder aan te duiden waar deze stonden. De afbraak gaat echter niet over een boerderij aan het Westeinde maar over de boerderij in de Nes, onder het zeeduin. Hij noemt in 1670 al zijn afbraakplan, had dus vijf jaar nodig voor de uitvoering. En ook pas zo’n acht jaar na zijn eerste activiteiten op Hofwijk laat Pieter een oude hooiberg achter zijn buitenplaats afbreken. Hoewel hij in zijn eerste “Noordwijkse” jaren veel plannen maakt lijkt dit enthousiasme met de jaren af te nemen. Toch kunnen we uit meer gedetailleerde beschrijvingen van ruim 40 jaar later afleiden dat hij met name in de tuin wat interessante zaken gerealiseerd heeft.
De weinig specifieke details uit het dagboek kunnen alleen begrepen worden in combinatie met de inhoud van overdrachtsakten en de eerste kadasterkaart uit begin 19e eeuw. De flinke vijver die Pieter Tedingh van Berkhout laat aanleggen, zo’n 1400 m2 groot, staat nog op de eerste kadasterkaart van 1818. Deze vijver ligt in het verlengde van boerderij Vredebest. Pieter geeft in zijn dagboek aan dat hij aan de zuidzijde van Hofwijk een sloot of gracht heeft aangelegd als grens met het land en de woning van de familie Vladeracken. Deze sloot was waarschijnlijk aangesloten op de Woensdagse Wetering want de latere eigenaar Rooseboom vraagt toestemming aan het Hoogheemraadschap en polderbestuur om een schotdeur te mogen plaatsen, zodat hij af en toe wat vers water kan binnenhalen voor de vijver. Op de grens met boerderij Vredebest heeft Pieter een pallissade (schutting) laten plaatsen, waarschijnlijk om het aanzicht van de buitenplaats te verbeteren.Verder leren we uit akten dat tegenover de buitenplaats een eigen weg lag die leidde naar de Gooweg.
Aansluitende informatie komt uit de verkoopakte van eind 1691. Koper Frederik Rooseboom wordt eigenaar van de lustplaats met drie morgen land, aan de zuidzijde begrensd door een sloot, aan de noordoostzijde met een “heijninge”, ofwel de schutting op de grens met Vredebest. Pieter Tedingh wil de schutting wel overdragen aan Rooseboom maar alleen als deze “ter eeuwige dage zal onderhouden worden”. Wil Rooseboom daarvoor in de plaats een sloot aanleggen ter begrenzing dan mag dit niet leiden tot verminderde “beschoeiing” van de schuren van de naastgelegen boerderij Vredebest. Die stonden dus vlak naast de schutting. Op de verkochte drie morgen land ligt de vijver, ten zuiden daarvan nog een partij land die tot de koop behoort.
Deze gegevens kunnen we projecteren op de kadasterkaart van 1818 en daarmee ontstaat een reëel beeld van de locatie Hofwijk. Grofweg is het perceel met de vijver en het weiland ten zuiden daarvan zo’n 2 ½ hectare of 3 morgen groot, hetgeen aansluit op de omvang uit de verkoopakte van 1691. Het beeld maakt duidelijk dat de buitenplaats Hofwijk ingeklemd lag tussen enerzijds Vredebest en anderzijds de woning “Den Deut” die kort na 1712 afgebroken is. Boerderij Vredebest is afgeschermd van de buitenplaats, de bijbehorende akkers en weilanden liggen volgens de beschrijvingen aan weerszijden van het Westeinde en dan vooral ten westen van de Woensdagse Wetering, die bovenaan het kaartje nog te zien is.
Pachters en buren
De familie ’s-Gravendijck “Den Deut” woonde ook na de verkoop in 1666 nog meerdere jaren als pachter op de boerderij, in ieder geval tot en met 1671. Zij zijn opgevolgd door Cornelis Mathijszoon van der Linde. Na de dood van deze “Cees Thijsse” woont zijn weduwe Trijntje Jansdochter nog geruime tijd op de boerderij, zij wordt in 1691 nog genoemd en was mogelijk de laatste die in het huis heeft gewoond. Deze familie Van der Linde woonde daarvoor op boerderij Vredebest. Mathijs, de vader van Cornelis, probeerde in 1627 die boerderij te kopen maar nadat de aankoop al was aangesloten werd deze teniet gedaan, of met een oud begrip te spreken, de koop werd “genaast”. Als familieleden van de verkoper meenden benadeeld te zijn door de verkoop aan derden hadden zij het recht de koop ongeldig te verklaren om het zelf te kunnen kopen. Mathijs van der Linde bleef pachter op de boerderij die hij graag had willen kopen. Zijn zoon volgde hem op, woont er nog in 1671 maar twee jaar vinden we hem dus terug op “Den Deut”-boerderij. Vredebest heeft dan Jan Sijmonszoon van Achthoven als pachter, echter voor zeer korte duur want Jan overlijdt en zijn weduwe Haesje Claesdochter woont dan nog even op de boerderij om vervolgens rond 1673 de pacht over te dragen aan haar schoonzoon Dirck Janszoon van der Son en haar dochter Pietertje Jansdochter van Achthoven.
De namen van bovenstaande pachters vinden we terug in het dagboek van Pieter Tedingh van Berkhout. Veel vertelt hij niet over hen, hij nodigt hen jaarlijks uit voor een maaltijd en verbaast zich dan over hun eetlust en schrokkerigheid. Dat hij een schutting liet plaatsen tussen de boerderij en buitenplaats kan op vele manier uitgelegd worden. Als begrenzing had het weinig nut want beide woningen waren zijn eigendom. Mogelijk was zijn gedachte dat de buitenplaats wat meer allure kreeg door het onttrekken van het boerengebouw en alles wat daar gebeurde aan het zicht.
Van pachter Dirck Janszoon van der Son weten we iets meer, zij het minder positief nieuws want Dirck en zijn vrouw Pietertje kunnen de pacht voor Vredebest niet meer opbrengen. Hun pachtheer Tedingh van Berkhout heeft de schuld stevig op laten lopen want uit een overeenkomst uit 1705 blijkt dat een bedrag van 2600 gulden aan pacht nog altijd niet is betaald. Het betreft ruim drie jaar achterstallige pacht, waarmee we de pachtprijs voor Vredebest kunnen berekenen op zo’n 600-700 gulden per jaar. Voor een boerderij van die omvang een gangbaar bedrag. Ter vergelijk: vijfenzeventig jaar later kon je voor datzelfde bedrag een flinke boerderij met bijbehorende weilanden kopen! De opvolger van Dirck, Sijmon Jacobszoon Zeestraten betaalt in 1713 voor pacht van de boerderij met 40 hectare 600 gulden, de pachtbedragen waren toen al dalende. En in de 18e eeuw zijn de pacht- en verkoopprijzen van agrarisch onroerend dus nog veel scherper gedaald.
Om zijn schuld te voldoen draagt Dirck bij de notaris al zijn vee en boerengereedschap over aan Pieter Tedingh waaronder 21 koeien,6 vaarsen, 3 pinken of kalveren, 2 paarden, 7 vette varkens, twee paardenwagens, twee bergen met hooi, ploegen, eggen, touwen, karntobben enzovoort. Dirck en Pietertje van der Son waren daarmee terug bij af als boeren zijnde, konden opnieuw beginnen. Zo’n vereffening van schuld via roerende goederen en levende have was niet ongewoon, de schuldeiser liet de overgedragen goederen in veiling brengen. Een koe bracht al snel 50 tot 70 gulden op, had een totaal andere waarde dan in onze tijd. Er vanaf circa 1680 opmerkelijk veel van dit soort overdrachten te vinden in regionale archieven, de reden is onduidelijk.
Naast zijn pachters met wie Pieter Tedingh van Berkhout vrienschappelijk lijkt om te gaan heeft hij ook banden met andere buren, zoals Jan Pieterszoon Puijck van Velsen die op Puijckenduin woonde en diens buurman Pieter Thielmanszoon van den Berch op Kijkduin. Zowel “Puijckie” zoals Tedingh hem noemt als Pieter Symonszoon van Schoten van het Espelduijn bezoekt hem op Hofwijk en de laatste mag zelfs een keer blijven eten. Het werk op zijn hofstede en dan met name zijn grote vijverproject besteedt hij geheel uit aan werkvolk, slechts een enkele keer meldt hij in zijn dagboek dat hij zelf werk verricht, waarbij hij zowaar een keer heeft moeten zweten…. Vuile handen zal hij zelden gehad hebben.
Pieter Tedingh heeft veel belangstelling voor tuinen en bezoekt alleen, maar ook met zijn echtgenote Elisabeth Ruysch, de tuinen van Fagel op Leeuwenhorst. Daar ontmoette hij eens een zekere Montanus. Dat is ongetwijfeld Theodoor Montanus die mogelijk tuinman was van Fagel. Hij was getrouwd met Grietje Cornelisdochter Verdel en woonde met haar in de woning de Vlasoven aan de Kerkstraat. Grietje en Theodoor vertrokken naar zijn moederland Duitsland. Gijsbert Slingeland wordt daarna genoemd als tuinman op Leeuwenhorst.
Als fervent jager heeft Pieter zijn jachthonden laten opleiden door de Noordwijkerhouter Jan Dirckszoon van der Meer die op de Boekhorster Wraa woonde en door Willem Pieterszoon van Schoten, een duinmeier uit (waarschijnlijk) de Vogelenzang. En, hoewel geheel theoretisch, is niet uit te sluiten dat Pieter Tedingh de Noordwijkerhoutse boerenfamilie Heemskerk kende vanwege het feit dat hun beider voorouders uit West-Friese bestuurderskringen kwamen. De broer van Feijnte Pieterszoon, voorvader van de Heemskerken, was Seger Pieterszoon. Hij trouwde Hillegonde, een zus van de opa van Pieter Tedinghzoon van Berkhout. Deze voorouders leefden in Hoorn en Enkhuizen.
Naarmate de jaren vorderen nemen de bezoeken van Pieter aan zijn buitenverblijf Hofwijk af. De naam Hofwijk vinden we pas begin 18e eeuw vermeld in overdrachtsakten maar zal al veel eerder door Pieter aan zijn woning gekoppeld zijn. Een verklaring voor de naam ligt voor de hand: Hofwijk was de naam van de buitenplaats van de beroemde wetenschapper Constantijn Huygens, die getrouwd was met een zus van Pieter, Jacomina Tedingh van Berkhout. Zwager Constantijn gaf tuinadviezen aan Pieter die ook graag bij bekende tuinontwerpers en –liefhebbers te rade ging. De naam van Constantijn Huygens is nog lang aan het gebied aan het Westeinde blijven hangen, in ieder geval tot het einde van de 18e eeuw, want enkele percelen land, zo’n zeven hectare groot stonden bekend als het Constantijn Huygens land en worden zo ook vermeld in belastingregisters.
Rond 1683 gebruikt Pieter Tedingh van Berkhout zijn buitenplaats nauwelijks meer. Mogelijk dat hij Joost Reijerszoon Vos als beheerder in het huis heeft laten wonen, want die wordt in Noordwijkerhoutse documenten genoemd rond die locatie. Het dagboek vermeldt dat Hofwijk dat jaar door Pieter wordt verhuurd aan Abraham van Hoogenhouck, en die komen we vijf jaar later nog steeds tegen als inwoner van het dorp. Het vertrek van deze huurder heeft Pieter mogelijk doen besluiten Hofwijk te verkopen.
Zoals in het boek Dijckenburg door de schrijfsters wordt aangedragen is de jacht het belangrijkste plezier dat Pieter op Hofwijk beleefde, maar jagen was moeilijk geworden omdat het Westeinde binnen de Vrijheid van Leeuwenhorst werd ondergebracht. Dit is het jachtgebied van de Ridderschap Holland, eigenaar van de goederen van de voormalige abdij. Het boek suggereert dat Caspar Fagel vanaf 1677 dit jachtrecht verworven heeft bij de Staten van Holland, maar daarbij is enige nuance op zijn plaats. Caspar heeft als raadpensionaris van Holland ongetwijfeld zijn belangrijke positie gebruikt om de besluitvorming te beïnvloeden, maar zoals het oorspronkelijke besluit uit 1677 aangeeft was de grondslag voor het instellen van de Vrijheid van Leeuwenhorst vooral een gevolg van het gebrek aan dieren waarop gejaagd kon worden. Het Rampjaar 1672 leidde tot grootschalige stroperij in de regio. De troepen van de Staat hadden de duinen volledig leeggeroofd. Er volgde een algeheel verbod op de jacht in enkele jaren daarna. Dat verbod heeft voor de Noordwijkerhoutse duinmeiers forse gevolgen gehad, zij leefden van de jacht op het konijn en die lag nu aan banden. Rond Leeuwenhorst was de schaarste niet anders. De adellijke heren van de Ridderschap Holland, eigenaren van het kloostercomplex kenden vanouds jachtprivileges rond het klooster. Zij zullen over de schaarste aan wild geklaagd hebben. De jacht in de Vrijheid van Leeuwenhorst werd nu officieel aan hen voorbehouden in een groter gebied, inclusief het zeeduin. In het verlengde daarvan werd Caspar Fagel als pachter van het Grote Huis op het abdijterrein een specifiek vermeld gebruiker van hetzelfde recht “zo lange hij leeft”.
Het plezier van de jacht was er dus af voor Pieter Tedingh van Berkhout, hij besluit in 1691 Hofwijk met 2 ½ hectare aan tuin en de grote vijver te verkopen aan de “Raadsheer van het Hof van Justitie” Frederik Roosenboom. Hij ontvangt hiervoor 5.000 gulden. Echter, boerderij Vredebest met tientallen hectaren weiland en akkers behoudt hij. Pas in 1756 zal deze boerderij door Pieters dochter Jacoba Tedingh van Berkhout worden verkocht aan Leendert Groenendijk. In het Dijkenburgboek wordt door de beide historici helaas Vredebest verward met De Klijne Sack, maar die boerderij stond noordelijker en is nooit eigendom geweest van de familie Tedingh van Berkhout. Die vergissing zat in een klein hoekje want het is een flinke puzzel om de besproken drie woningen aan het Westeinde uit elkaar te houden.
Hofwijk en Frederik Rosenboom (1664-1716).
Met de verkoop aan Frederik Rosenboom krijgt Hofwijk een ander type eigenaar, iemand die daadwerkelijk tijd heeft doorgebracht op zijn buitenverblijf. De belangrijkste aanwijzing daarvoor is zijn huwelijk in 1703. Hij trouwt op gevorderde leeftijd (39) de Amsterdamse Brigitta Catharina Cornelisdochter Backer. De aantekening van dat huwelijk met de wettelijke verplichte drie “kerkafroepen” vindt in Amsterdam plaats, maar de plechtigheid zelf in de Witte Kerk in Noordwijkerhout. Het is uitzonderlijk te noemen dat mensen met die maatschappelijke status het eenvoudige kerkje in het kleine dorp tot plaats van hun huwelijk verkozen en er is weinig twijfel over de plek waar het glas geheven werd: aan het Westeinde.
In de jaren ervoor werkte Frederik aan verbetering van Hofwijk. Hij reguleert het slootwater voor de vijver met een schotdeurtje in de Woensdagse Wetering waarvoor hij toestemming nodig heeft van het Hoogheemraadschap en de poldermeesters van de Noordzijder polder. Van Geldoph van Vladeracken koopt hij in 1693 een klein perceeltje land van 155 Rijnlandse Roe. En door een bewaard gebleven briefje uit 1697 krijgen we inzicht hoe de grootgrondbezitters met elkaar communiceerden over het beheer van hun landerijen in Noordwijkerhout. Roosenboom richt zich tot Pieter Tedingh van Berkhout:
“…Weledel gestrenge heer,
Ick hebbe met Dirck Janssen (Van der Son, de pachter van Vredebest), u weledel gestrenges bouman overleght wat lant hij soude connen misschen ende hebben het gevonden op 540 Roeden. Ick versoecke seer gedienstigh dat u weledel gestrenge de goetheijt gelieve te hebben .. mij deselve te verkoopen, tegen eene gulden ijder Roede, waarvoor ick u weledel gestrenge oneijdelijck sal geobligeert blijven ende alsoo ick nogh gaerne in dit voorjaar soude graeven ende plant soo bidde ick dat ick de eere magh hebben van een letter antwoort
U edelgestrenge onderdanighste ende gehoorsaemste dienaer (ondertekend) Frederik Rosenboom, Den Haag 12 maart 1697…”
Een week later, op 19 maart heeft Pieter blijkbaar Roosenboom proberen te spreken, maar die was niet thuis. De dag erna schrijft Roosenboom direct Tedingh aan, “omdat het saisoen seer avanceert” en hij blijkbaar dolgraag wil planten. Hij probeert in dezelfde “onderdanighste” bewoordingen Tedingh van Berkhout nog dezelfde dag tot een ontmoeting te verleiden in Noordwijkerhout. Dat was niet onmogelijk want de post werd razensnel bezorgd in die dagen via het trekschuitverkeer. “Soo ick wenschte wel te weeten off er eenige apparentie tot eene accomodement is” (mogelijkheid tot overeenstemming). De voor ons wat overdreven bescheiden toon en woordkeuze in de brief van Rosenboom was heel gewoon in die tijd. We vinden echter geen overdracht van 540 Roe land terug dat jaar, dus Pieter Tedingh van Berkhout heeft waarschijnlijk niet direct toegehapt. Een paar jaar later verkoopt hij wel ruim een hectare land aan Rosenboom. Dit land ligt aan de oostzijde van het Westeinde, dus aan de voorzijde van Hofwijk enVredebest. Dit was dat jaar nog één van de weinige mogelijkheden voor Rosenboom om die voorzijde van zijn “lustplaats” Hofwijk wat meer luister te geven, aan de zuidzijde werd de woning nog altijd begrensd door het “Den Deut”-perceel van de familie Vladeracken. Dat perceel krijgt Rosenboom pas in 1712 in handen als de kinderen van Geldoph van Vladeracken bereid zijn het te verkopen.
Met Brigitta Catharina Backer (1670-1751), de echtgenote van Frederik Rosenboom ontstaat een verbinding van Hofwijk met rijke Amsterdamse families. Zij is dochter van Cornelis Backer, bewindhebber bij de VOC. Haar broer Jacob Backer trouwt in 1712 Emerentia Valkenier, de weduwe van Nicolaas Six. Emerentia erfde van haar man de hofstede Sixenburg aan de Haarlemmer Trekvaart en na haar dood wordt Jacob Backer eigenaar, waarbij hij ook nog eens de titel Heer van Wimmenum verwerft, een prestigieuze titel die eerder tot de families Six en Van Boekhorst behoorde.
In het jaar van haar huwelijk met Frederik Rosenboom is hij al ruim 10 jaar eigenaar van Hofwijk. Brigitta was eerder getrouwd met Amsterdammer Pieter Slicher en had met hem twee kinderen. Met Frederik krijgt zij er nog eens vier. Huwelijken van welgestelden werden bijna standaard op basis van huwelijksvoorwaarden gesloten. De bij huwelijk ingebrachte goederen werden via nalatenschappen meestal toebedeeld aan het eigen kroost. En dat is in het geval van Hofwijk niet anders. Frederik Roosenboom overlijdt in 1716. Zijn kinderen erven Hofwijk en willen het per veiling verkopen, waarschijnlijk om de hoogste opbrengst te realiseren.
Opmerkelijk genoeg wordt de buitenplaats in november 1718 op de veiling gekocht door hun moeder Brigitta Backer. Zij heeft haar tuinman Willem van Kampen een volmacht gegeven om namens haar te bieden tot een bedrag van 7.000 gulden. Maar volgens de overdracht die enkele maanden officieel plaatsvindt is haar broer Jacob Backer de man die op de veiling geboden heeft en voor haar maximumbedrag van 7.000 gulden de hofstede ook verwerft. Saillant detail: daarmee betaalt Brigitta 2.000 gulden meer dan haar echtgenoot in 1691 aan Pieter Tedingh van Berkhout had betaald. We leren uit de overdrachtsakte iets meer over de woning zelf: “…een woning met huis, koets, stalling en tuinmanshuis, met diverse beplanting, een ijskelder en vinkenplaats…”. Brigitta Catharina Backer heeft Hofwijk dus graag willen behouden en heeft er waarschijnlijk ook regelmatig en voor langere perioden gebruik van gemaakt. Bewaard gebleven documenten duiden in die richting want zij zijn soms op de buitenplaats opgemaakt.
Inmiddels in in 1713 ook Pieter Tedingh van Berkhout overleden. Uit de verdeling van zijn omvangrijke nalatenschap blijkt dat hij zijn kinderen al delen van zijn bezit had toegekend via legaten, die zij bij hun huwelijk ontvingen. Boerderij Vredebest met 48 morgen aan landerijen wordt dat jaar eigendom van Jacoba Tedingh van Berkhout, die met Isaack de Lespaul trouwde maar in het jaar van de nalatenschap al weduwe is. Zij ontvangt inclusief de boerderij een bedrag van 42.000 gulden uit de rijke erfenis van Pieter. Pachter van Vredebest is dat jaar Sijmon Jacobszoon Zeestraten. Jacoba Tedingh heeft de boerderij blijkbaar nooit willen verkopen en als zij overlijdt in 1750 wordt haar enig kind, zoon Isaack Lespaul eigenaar. Hij draagt de boerderij zes jaar later over aan boer Leendert Groenendijk.
Bijzondere ontwikkelingen rond Hofwijk met opmerkelijke financiele transacties
Weduwe Brigitta Catharina Backer heeft Hofwijk nog tien jaar na de aankoop op de veiling in Amsterdam in bezit gehouden. Zij woont in Den Haag als zij in december 1729 de buitenplaats voor 5.500 gulden verkoopt aan Anna Maria Hiddink, weduwe van Jacobus van Arp. Een week eerder kocht dezelfde Anna voor 5.100 gulden boerderij Bouwlust aan de Zeestraat. Twee grote aankopen door een weduwe, een jaar na de dood van haar man. Dat heeft blijkbaar grote vragen opgeroepen bij haar kinderen, die de zaak laten onderzoeken. Jacob Hiddink, de broer van Anna, wordt hierbij aangesteld als haar belangbehartiger, Anna zou op initiatief van de kinderen onder curatele geplaatst zijn door het gerecht Amsterdam. Dit is het vertrekpunt voor enkele bijzondere overdrachten van de buitenplaats Hofwijk. In januari 1730 wordt allereerst een inventaris opgemaakt van de boedel zoals die aanwezig is op Hofwijk. Het gaat hier om de spullen die Anna Hiddink al naar de buitenplaats heeft laten brengen. Het overzicht vermeldt ook een aantal zaken die zij van de weduwe Rosenboom-Backer heeft overgenomen.
Curator Jacob Hiddink brengt Hofwijk in maart 1730 veiling. Met het document leren we veel over het aanzien van de buitenplaats. Er is sprake van: een plaisante ende wel geleegen hofsteede met deselfs tuijnen, boomgaarden, plantagien ende landerijen, zoo weij als teellandt daaraan behoorende, te samen groot ruijm elf morgen, geleegen onder den ambagte van Noordwijkerhout aan de ordinaris reijwegh zijnde dezelve hofsteede voorzien met een ruijm loabel heerenhuijs waarin zijn verscheijde zoo boven als beneeden kamers, keukens, kelders en solders en wat tot een compleete inwooning behoort; stallinge, koets en tuijnmanshuijs en verdere getimmerte daar op staande, een groot moolenhuijs met welgeconditioneerde loode buijzen, vier groote copere kranen, moolen en wat tot het doen gaan van de watervallen en springen bij de grot nodig is. Schoon staande tuijnhorlogie, vinkenplaats en verdere ap- en dependentien van dien.
De beschrijving sluit aan bij de advertentie uit de krant die zelfs nog wat meer details geeft.
De vijvers, molen met watervallen en “springen” of fonteinen en mogelijk ook de “grot” zijn te herleiden naar het vijverproject van Pieter Tedingh van Berkhout, 50 jaar eerder.
Een fraai geheel dus, maar verrassend genoeg blijkt uit de inventaris van de boedel zoals aanwezig op de buitenplaats in januari van dat jaar 1730 dat het huis zelf heel wat bescheidener oogt. Er is slechts sprake van een voorhuis, slaapkamer, comptoir, kelderkamer, drie bovenkamers, een kinderkamer en een keuken. En door een advertentie van een onderhandse verkooppoging in 1733 kunnen we verschillen ontdekken in details zoals het aantal kamers en de grootte van de stal (bijvoorbeeld 8 versus 5 paarden). Voorzichtige conclusie is dat vooral de tuinen rond het huis de kopers naar de veiling moesten lokken en dat het geheel wellicht wat mooier is voorgesteld dan deze in werkelijkheid was.
Een andere verrassing doet zich voor in de persoon van de koper van Hofwijk op de veiling, drie maanden nadat weduwe Anna eigenaresse was geworden. Dit Jacob Corneliszoon Backer, de broer Brigitta Catharina Backer, weduwe Rosenboom. Hij koopt voor 3.300 gulden Hofwijk. Een jaar later volgt een nieuwe opmerkelijke ontwikkeling. Eind februari 1731 verklaren de acht kinderen van Jacobus van Arp en hun vertegenwoordigers zich alsnog akkoord met de boedelscheiding tussen hen en hun moeder, Anna Maria Hiddink. Een maand later verklaart Jacob Corneliszoon Backer dat hij niet in staat is om de verkoopprijs en bijkomende kosten te betalen. Een jaar na dato wordt de verkoop teruggedraaid onder de voorwaarde dat de erfgenamen Van Arp het bedrag van 3.300 gulden bij een volgende veiling van Hofwijk gewoon zullen ontvangen en de meer- of minderopbrengst wordt verrekend met Jacob Backer. Een wat vreemde ontwikkeling gezien de vermogenspositie van Backer en zijn familie die niet bepaald onvermogend waren.
Nog geen drie maanden later, op 1 juli 1731 vindt de nieuwe verkoop van Hofwijk plaats. Nu wordt Carolus Boers eigenaar van de buitenplaats voor slechts 2.800 gulden. Hij was schout van Noordwijkerhout en baljuw van Katwijk en daarnaast ook nog eens notaris in die plaats. Door zijn aankoop kunnen we ook de gravure van Rademaker dateren, hij noemt immers Boers (Boursse) als eigenaar. De gravure zou dan in de zomer van 1731 gemaakt zijn.
Het ligt voor de hand dat Boers gezien zijn functies op de hoogte moet zijn geweest van de afspraken over vereffening van het verschil na verkoop. Het verkoopbedrag van 2800 gulden betekent dat Jacob Backer de ontbrekende 500 gulden verschil met de eerdere opbrengst van 3.300 gulden aan de erfgenamen Van Arp moet betalen. Daarmee is de klucht rond de buitenplaats nog niet over. Carolus Boers gaat binnen een half jaar over tot verkoop van Hofwijk. Kopers worden Hendrik Meijer en zijn echtgenote Christina Blesius, voor 3.300 gulden. Carolus Boers steekt hier dus 500 gulden winst in eigen zak. De vraag is of Amsterdammer Jacob Backer dit ooit geweten heeft. We weten ook niet of Boers hem nog op welke wijze dan ook tegemoet gekomen is. Zoniet, dan zouden we tegen de achtergrond van de positie van Boers als schout van Noordwijkerhout tegenwoordig spreken van belangenverstrengeling en die conclusie wordt nog eens versterkt door de ontwikkelingen in de jaren erna.
Hendrik en Christina Meijer zijn beide in Kaap de Goede Hoop geboren en waarschijnlijk kort voor de aankoop van Hofwijk naar ons land gekomen. Dat valt af te leiden aan enkele tegoeden uit Zuid-Afrika die zij in 1732 incasseren. Zij hebben grote plannen met Hofwijk. Er wordt direct veel geld besteed aan renovaties. Ter financiering wordt onder andere een lening afgesloten van 2.000 gulden bij Florentius Camper, Heer van Oudekerk aan de Ijssel. Hofwijk dient daarbij als onderpand.
Maar het gaat al snel mis. In Leiden moet het echtpaar flinke bedragen betalen aan het stadsbestuur. Hun positie is zo benauwend dat zij in augustus 1733, een jaar na aankoop, in de krant adverteren voor een onderhandse verkoop van Hofwijk. Drie advertenties trekken geen kopers aan, de verkooppoging mislukt. Er volg een faillissement waardoor Hofwijk opnieuw in de verkoop gaat, maar nu per openbare veiling. Ook nu doet zich weer iets opmerkelijks voor. De buitenplaats wordt door deurwaarder Van Sambeek verkocht op 1 juni 1735. Koper voor 2.525 gulden is wederom Carolus Boers. Die prijs ligt bijna 800 gulden lager dan het bedrag dat Boers er zelf nog voor ontving drie jaar eerder! Vervolgens gaat dezelfde Carolus Boers ook nu weer kort erna over tot verkoop. Op 9 januari 1736, dus slechts 7 maanden later heeft hij een koper gevonden. Stephanus Laurentius Neale wordt eigenaar van Hofwijk voor 3.000 gulden. Winst voor Boers dit keer is 475 gulden. Bij elkaar heeft hij in drie jaar tijd bijna 1.000 gulden overgehouden aan zijn “interventies” bij de problemen rond de verschillende eigenaren van Hofwijk. Het verkochte onroerend goed is hetzelfde gebleven, een hofstede met 11 morgen en 210 Rijnlandse Roeden aan landerijen. Bij de laatste verkoop was voor circa 1800 gulden aan reparaties verricht, maar dat leidt niet tot een hogere waarde bij de verkoop. In deze zaak zijn veel verliezers en maar één winnaar, Boers.
Carolus Boers verdient het voordeel van de twijfel. We leven immers niet in 1735 en moeten afgaan op bewaard gebleven documenten. Wat zich achter de schermen afspeelde blijft voor altijd onbekend. Carolus Boers heeft de ontwikkelingen niet kunnen voorzien of kunnen regisseren, maar heeft er wel handig gebruik van gemaakt. Tegen hem spreekt dat hij als schout van Noordwijkerhout als enige inzicht had in alle onderliggende feiten en cijfers en daarmee in de posities van de verkopende partijen. Hij vervulde een sleutelrol in een zaak waar we tegenwoordig een neutrale opstelling van een bestuurder zouden verwachten. Daarmee blijft aan zijn handelen een luchtje hangen.
De lage prijs die Carolus Boers betaalde vertaalde zich ook in een lager bedrag dat de schuldeisers van Hendrik en Christina Meijer tegemoet konden zien, waaronder lokale ambachtslieden. Die mogen volgens de geldende procedures een claim indienen. De dorpsbestuurders delen hen in op basis van preferentie (voorkeur/voorrang). De overheid wordt geheel gecompenseerd, vervolgens krijgen de ambachtslieden die de reparaties hebben verricht zo’n 2/3e deel van hun declaraties terug en het restant is voor Florentius Camper die het echtpaar drie jaar eerder een lening van 2.000 gulden verstrekte met Hofwijk als onderpand. Hij ziet maar een kwart van zijn lening terug. De overige schuldeisers krijgen niets maar behouden het recht om op andere wijze hun claim betaald te zien door het echtpaar.
Stephanus Laurentius Neale. (1688-1762)
Neale, de koper van Hofwijk in 1736, is geboren in Suriname in een familie van plantagehouders. Hij introduceerde de koffieteelt in het land en exporteerde de eerste koffie naar Amsterdam. Het maakte hem tot een steenrijk man; met meerdere plantages was hij een groot slavenhouder. Zijn rijkdom bezorgde hem een rol in het bestuur van de toenmalige kolonie. Rond 1728 verhuisde hij naar het gewest Holland. Over hem valt het nodige te vinden in boeken en op internet. Daaruit kan je voorzichtig opmaken dat hij niet veel op had met ons land, gezien zijn verhuizing naar Pruisen, waar hij de titel van graaf verwierf maar ook door zijn naturalisatie tot Engelsman.
Klein opmerkelijk feitje rond Stephanus Neale komt uit een Haagse notarisakte van 1742. De echtgenote van Neale, Maria Grommé was eerder getrouwd met plantagehouder Althusius. Zij heeft een slaaf van de plantage Courtvlugt bij de dood van haar eerste man “geëmancipeerd”, hij was daarmee een vrij man. Stephanus Neale bevestigt bij de notaris de “emancipatie van de aangeboren lijfeigenschap” van de voormalige slaaf Pieter van Courtvlugt en spreekt de wens uit dat de vrijheid van Pieter bij terugkeer naar Suriname ook daar geëerbiedigd zal worden. Mogelijk werd een kopie van deze akte aan de vrije man Pieter meegegeven en was dat de reden voor het opstellen ervan.
Voor dit verhaal is vooral van belang dat Neale in 1746 de buitenplaats Hofwijk laat afbreken. Drie jaar eerder deed hij hetzelfde met ’s-Gravendam, het buitenverblijf gebouwd door de Leids/Noordwijkerhoutse familie Jaquin aan de Leeweg. Als we naar beide gebouwen kijken dan hadden deze zeker aantrekkelijke kanten voor mensen die er daadwerkelijk wilden wonen, maar gezien de status van Stephanus Neale zal hij wel wat luxere woningen gewend zijn geweest. Zijn aankopen in Noordwijkerhout mogen we beschouwen als investeringen.
Maar rijke Stephanus werd er niet rijker van, want de ontwikkeling van de onroerendgoedmarkt in de jaren na aankoop van Hofwijk was negatief. Als hij na de dood van zijn tweede echtgenote Maria Grommé in 1747 verplicht is de waarde van de voormalige buitenplaats te laten taxeren kennen de Noordwijkerhoutse dorpbestuurders de “grond of erve waarop gestaan heeft een hofstede met zijn woninge, stallinge, koets- en tuijnmanshuis en zijn verder getimmerte doch in den jare 1746 geamoveert”, slechts een waarde van 1.000 gulden toe. Dertig jaar eerder betaalde Brigitta Backer nog 7.000 gulden, toen nog wel inclusief de woning. Nu vielen die taxaties van het ambachtsbestuur over het algemeen vrij laag uit, maar niettemin duidt het op een dalende markt. Stephanus Neale zal gehoopt hebben dat het tij op den duur zou keren. Hij overlijdt in 1762 maar in 1784 behoort de Hofwijkgrond nog altijd tot zijn onverdeelde nalatenschap, net als de ’s-Gravendampercelen. Samen vormen die zo’n 43 morgen of 37 hectare aan landerijen in het zuidelijk deel van Noordwijkerhout.
Terwijl in het dorp Noordwijkerhout vele buitenverblijven gevormd werden uit bestaande boerderijen en vaak niet meer voorstelden dan een aangebouwd herenhuis was het bij Hofwijk mogelijk vanaf het begin de bedoeling het pand als buitenverblijf te gebruiken. De woning heeft in ieder geval ruim zestig jaar als dusdanig gefunctioneerd, vanaf Pieter Tedinghout van Berkhout tot en met Hendrik en Christina Meijer.