Levensverhalen kunnen doorgaans rekenen op veel belangstelling. Een mensenleven in een notendop boeit ons. Dat geldt ook voor Adriaan Mouwerijnszoon, rentmeester van het klooster Leeuwenhorst. Hij komt in allerlei archieven voor maar wordt zelden met zijn achternaam De Grebber genoemd. Het leven van Adriaan is interessant vanwege zijn zakelijk succes maar ook vanwege persoonlijke tegenslag. En om niet te vergeten vanwege zijn nalatenschap, waar tientallen jaren over gekibbeld is.
Zijn overlijden was bijna op de kop af 400 jaar geleden. Hij bleef tot kort voor zijn dood rentmeester van het kloosterbezit. Een functie die hij in dienst van de Ridderschap Holland bijna 60 jaar vervulde. Adriaan trad op zeer jonge leeftijd, hij was mogelijk slechts 12 jaar, in dienst bij de laatste nonnen die nog daadwerkelijk in de gebouwen aan de Leeweg woonden. Dat was kort voor hun vertrek naar Leiden tijdens het beleg van de steden Haarlem en Leiden in de 80-jarige oorlog.
Als telg uit de aanzienlijke Leids/Haarlemse familie De Grebber zal Adriaan een goede opleiding genoten hebben. Volgens historica De Moor die veel over Leeuwenhorst heeft gepubliceerd was hij oorspronkelijk organist. De bevestiging daarvan is terug te vinden in een eigen verklaring van Adriaan in een Leidse notarisakte uit 1609. De rentmeester verklaart op verzoek van een voormalige bewoonster van het klooster dat hij in 1555 als organist in dienst trad bij het klooster. Uit een andere notarisakte weten we dat hij in 1573 opgaf “omtrent 30 jaar” oud te zijn. Dat geeft een geboortejaar van circa 1543. Op zo’n jonge leeftijd organist worden in het klooster moet een hele overgang betekend hebben voor het kind dat Adriaan Mouwerijnszoon nog altijd was. In het klooster kregen in die tijd kinderen les, dus helemaal zonder leeftijdsgenoten was hij niet.
Het beeld van de jonge organist past bij de vele artistieke leden die zijn familie heeft voortgebracht, waaronder kunstschilders en goudsmeden. Maar de abdis van het klooster vertrouwde hem ook al vroeg de administratie van de honderden hectare verpachte weilanden, akkers en boerderijen toe, verspreid over heel Holland. Adriaan loodste dit bezit zeer kundig door de woelige periode 1572-1577 waarin het klooster overgedragen werd aan de Ridderschap Holland. In die periode is het terrein omgevormd tot agrarisch gebied met vier boerderijen. Het kloostergebouw werd onder toezicht van Adriaan afgebroken, de materialen opnieuw gebruikt.
Als duidelijk wordt dat terugkeer van de nonnen naar hun klooster onmogelijk wordt door de strenge beperkingen van de katholieke eredienst wordt Adriaan door de abdis van het klooster ontslagen. Maar vermoedelijk is hij onmiddellijk in dienst getreden bij de Ridderschap Holland, die het kloosterbezit overgenomen heeft. Helemaal zonder slag of stoot afscheid nemen van zijn oude religieuze werkgever lijkt niet het geval. Nog geen jaar na zijn ontslag stuurt de abdis vanuit Leiden een brief naar de Staten van Holland en verzoekt de bestuurders de rentmeester Adriaan Mouwerijnszoon aan te sporen met het uitbetalen van de “alimentatie” waar de nonnen jaarlijks recht op hadden. Ook uit zijn eigen bewaard gebleven brieven weten we dat de rentmeester zocht naar buitenkansjes voor andere werkgevers. Adriaan voerde beheertaken uit voor enkele welgestelde personen waaronder de rijke jonkheer Van Dorp. Die informeert hij over koopmogelijkheden voor Leeuwenhorst landerijen rond Leiden.
Met zijn goede verdiensten koopt Adriaan twee huizen aan de Breestraat in Leiden, maar ook agrarisch bezit buiten de stad. Zoals in Noordwijkerhout waar hij in 1588 boerderij Bergenslaan aankoopt maar ook een woning waarvan de naam nog altijd voortleeft, “de Poep”. In de volksmond de naam voor het gebied rond de Leeweg, maar oorspronkelijk dus de naam van een boerderijtje aan de westzijde van weg, ter hoogte van de provinciale weg. Dit bezit was slim gekozen, het lag immers dicht bij het klooster waar Adriaan regelmatig verbleef voor zijn werk als rentmeester. Ook bezat hij nog een huis in Noordwijk, waar hij (waarschijnlijk) woonde met zijn eerste echtgenote, Catharijne Willemsdochter.
Over zijn persoonlijke leven weten we dat hij tweemaal is getrouwd. Op 14 juni 1577 trouwt hij de Leidse Trijntje Pietersdochter de Haes en woont in die periode ook in die stad. Hij zal niet lang daarvoor weduwnaar geworden zijn van Catharijne Willemsdochter. Zij was een Noordwijkse, dochter van Willem Adriaenszoon de Koning die ook wel Sam(p)som genoemd werd en zijn vrouw Aechte Ewoutsdochter. Adriaen heeft enkele kinderen heeft gekregen, naast Willem uit het eerste huwelijk is een zoon Pieter bekend, maar die is jong gestorven en uiteindelijk zal er maar één kind als erfgenaam overblijven. Zoon Willem wordt meester in de rechten en Adriaan ziet in hem een opvolger, draagt hem ook voor bij zijn werkgever de Ridderschap Holland. De tragiek is echter dat Willem Sam(p)son zoals hij genoemd wordt, “los van zinnen zal raken”. Dat gebeurde op latere leeftijd.
Een eerste aanwijzing vinden we in een notarisverklaring uit 1597. Hierin maakt Adriaan duidelijk dat hij het aandeel van zijn zoon in de erfenis van zijn moeder Catharijne Willemsdochter altijd naar behoren beheerd heeft maar moet concluderen dat de waarde daarvan tekort schiet om de bijzondere kosten die Willem gemaakt heeft te kunnen dekken. Er is ondere andere sprake van “…duijtslantse en italiaense reijsen, oock van gevangenisse, cledingh en anders…”. Het woord “gevangenisse” valt direct op en ook al moeten we voorzichtig zijn met het gissen naar de betekenis, het lijkt erop dat Adriaan zijn zoon heeft moeten vrijkopen uit de gevangenis. Hij stelt bovendien dat hij de begrafenis van zijn voormalige schoonmoeder Aechte Ewoutsdochter (Willems grootmoeder) eigenlijk zou moeten verhalen op Willems erfenis, net als de kosten van onderhoud van oma Aechte gedurende vele jaren. Willem meent echter dat zijn vader hem, nu hij de volwassen leeftijd bereikt heeft (25!), zijn moederlijk erfdeel zou moeten uitkeren ook al zou Adriaan daarvoor op eigen vermogen moeten interen.
Dat Adriaan bij de notaris over deze kwestie met klagende bewoordingen een akte laat opmaken met zijn zoon als opponent zegt mogelijk iets over een verstoorde verhouding tussen de twee mannen, ingegeven door hoe Willem in die tijd in het leven stond. De reizen naar het buitenland worden niet voor niets genoemd, lagen blijkbaar gevoelig bij Adriaan. Uiteindelijk wordt een oplossing gevonden door de overdracht van een perceel land van Adriaan naar Willem.
Enkele jaren later leren we uit een akte uit 1600 dat Adriaan verantwoording neemt voor het extreme gedrag dat zoon Willem tijdens de jaarlijkse Valkenburgse paardenmarkt vertoonde. Het zorgenkind kocht daar lukraak twee paarden en reed daarmee wild rond. Ook zou hij een stuk gebeten hebben uit een brood dat hij een vrouw afhandig maakte. Afwijkend gedrag waar we nu totaal niet wakker van zouden liggen maar in die tijd werd dit niet geaccepteerd.
Het gedrag van Willem gaat blijkbaar van kwaad tot erger want Adriaan verontschuldigt zich op zijn oude dag bij zijn werkgevers van de Ridderschap Holland voor het feit dat zijn zoon niet zijn beoogd opvolger kan worden. Hij stelt kort voor zijn dood Willem Janszoon Schoterbosch voor als plaatsvervanger. In de jaren daarvoor was Willem Janszoon al ingewerkt in de administratie van Leeuwenhorst. Maar ook al was zoon Willem dan onbekwaam als rentmeester, het neemt niet weg dat hij enig erfgenaam blijft in Adriaans testament uit februari 1619. Willem Sam(p)som die “in sijn verstandt en memorie geraeckt is” wordt daarbij onder curatele gesteld met neven van Adriaan als bewindvoerders, waaronder de bekende Haarlemse kunstschilder Frans Pieterszoon de Grebber. Mocht Willem overlijden dan laat Adriaan zijn goederen na aan de acht kinderen van zijn broer en zus, Pieter en Haesje, die ieder 4 kinderen hebben. Zeven van de acht genoemde erfgenamen wonen in Haarlem, de achtste, Frans Louriszoon woont in Noordwijk.
De uitvoerders van de laatste wil van Adriaan en diens “onnozele” zoon zullen na het overlijden van Adriaan in oktober 1619 en Willem korte tijd later nog zeer lang en intensief bezig zijn met de afhandeling van de nalatenschap. Zelfs 100 jaar na Adriaans dood is nog sprake van regelingen rond kapitaal afkomstig uit zijn erfenis.
Over Adriaan later meer. JD 2020